direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Kraaiven 2008, 3e herziening (Kraaivenstraat 13)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kraaiven 2008' ingediend voor het vestigen van een automobielbedrijf aan de Kraaivenstraat 13, kadastraal bekend gemeente Tilburg sectie AE, nummers 183, 184 (gedeeltelijk), 185 (gedeeltelijk). Door importeur PON wordt haar vestigingsstrategie gewijzigd waardoor het aantal vestigingen in Nederland krimpt. Eén van de vestigingen betreft de regio Brabant/Tilburg dat grosso modo het volgende verzorgingsgebied omvat: Goirle, Oisterwijk, Dongen, Waalwijk,Tilburg, Heusden. Binnen dit verzorgingsgebied wordt één hoofdvestiging en één servicebedrijf gevestigd. Voor de regio Tilburg is door PON een locatie onderzoek verricht. Hieruit blijkt dat de Kraaivenstraat te Tilburg een geschikte locatie betreft. Autobedrijf Noordhoek wil haar bedrijf aan de Mascagnistraat verplaatsen naar de Kraaivenstraat 13 waarbij tevens uitbreiding van het autobedrijf mogelijk is.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de gronden gelegen aan de Kraaivenstraat 13, kadastraal bekend gemeente Tilburg sectie AE, nummers 183, 184 (gedeeltelijk), 185 (gedeeltelijk) op het bedrijventerrein Kraaiven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001_0001.jpg"

Situatie plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt een klein gedeelte (Kraaivenstraat 13) van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kraaiven', dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 oktober 2009 en op 16 januari 2010 onherroepelijk is geworden.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

Bedrijventerrein Kraaiven is vanaf 1960 gefaseerd aangelegd. Medio 1995 is het uitgebreid met de "autoboulevard" langs de Midden Brabantweg. 

Het bedrijventerrein Kraaiven heeft aan de oost- en de zuidzijde duidelijke begrenzingen in de vorm van belangrijke "infrastructurele lijnen". Daarbij gaat het respectievelijk om de Midden Brabantweg en het Wilhelminakanaal. Aan de west en noordzijde is de begrenzing wat diffuser. Kraaiven grenst hier aan (bos-) gebieden, veelal met natuurwaarden. Achter deze (bos-) gebieden liggen respectievelijk de (verlengde) Baron van Voorst tot Voorstweg en de Burgemeester Letschertweg.

Het plangebied ligt langs de Kraaivenstraat, in het oosten van Kraaiven. 

De stedenbouwkundige structuur van Kraaiven kan omschreven worden als een gridstructuur met veelal lange rechte straten waarlangs de bedrijfskavels met bedrijfsbebouwing zijn gesitueerd. Het plangebied van onderhavige herziening betreft zo'n bedrijfskavel. Veel van de straten, waaronder de Kraaivenstraat, die direct ten oosten van het plangebied ligt, hebben een flinke bomenstructuur die van grote waarde is voor de ruimtelijke kwaliteit. 

2.2 Functionele structuur

Kraaiven betreft een bedrijventerrein. Het oostelijke deel van Kraaiven, tussen de Kraaivenstraat en de Midden Brabantweg betreft de zogenoemde "autoboulevard", waar autobedrijven gevestigd zijn. Het plangebied van de onderhavige herziening, dat aan de overzijde, i.c. de westzijde van de Kraaivenstraat ligt, is te beschouwen als een (kleine) uitbreiding van deze "autoboulevard". Voor de nadere stedenbouwkundige motivatie wordt hierbij verwezen naar paragraaf 4.2.1.

Het plangebied ligt aan en wordt ontsloten door de Kraaivenstraat. De Kraaivenstraat is een zijstraat van de Zevenheuvelenweg, de centrale ontsluitingsweg van Kraaiven. De Zevenheuvelweg op zijn beurt sluit aan op het (boven-) stedelijke wegennet. In het oosten op de Midden Brabantweg en in het westen op de Swaardvenstraat en de Dongenseweg.

2.3 Omgevingsvisie

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 wordt Kraaiven niet als knooppunt benoemd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het modern-industrieel cluster Vossenberg-Loven, waar een specifiek profiel aan gekoppeld wordt. Dit betekent niet dat Kraaiven vanuit het oogpunt van economie en werkgelegenheid onbelangrijk is. Als gemengd bedrijventerrein is Kraaiven geschikt voor een breed scala aan middelgrote bedrijven zoals het (auto-) bedrijf uit de onderhavige planherziening.

2.4 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen ondergrondse technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie. De enige kabels/leidingen die binnen het plangebied voorkomen zijn bestaande huisaansluitingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001_0002.jpg"

Overzicht hoofdtracé's kabels/leidingen

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001_0003.png"

Doorwerking in bestemmingsplan

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

  • I. Nieuwe situatie/vorm van bedrijvigheid

Auto Noordhoek betreft een bedrijf uit de autobranche, met o.a. verkoop en onderhoud van auto's. Verkoop van auto's is een ('klassieke') perifere-detailhandel. In Tilburg bestaat op basis van het bestaande detailhandelsbeleid één PDV-gebied dat specifiek is gethematiseerd voor vestiging van automobielbedrijven, namelijk de Autoboulevard Kraaiven gelegen langs de Midden Brabantweg. Op dit moment is op de Autoboulevard Kraaiven geen bouwrijpe grond beschikbaar voor vestiging van een nieuw autobedrijf. Gezien de tendens die momenteel gangbaar is in de automobielbranche worden showrooms kleiner. Via technische/digitale toepassingen is het niet meer noodzakelijk om van elk type auto meedere showmodellen te presenteren en kan volstaan worden met één type/kleur. Ook bestaande panden (al dan niet binnen autoboulevard Kraaiven) voldoen na onderzoek door de initiatiefnemer niet. Enerzijds omdat de grootte van het pand in relatie tot een hoge huurprijs niet acceptabel is en anderzijds omdat het verbouwen van bestaande panden tegen redelijke verbouwkosten niet te verantwoorden is. Zie ook Bijlage 3 Aanvulling Ladder voor duurzame verstedelijking.

Met dit bestemmingsplan wordt het verplaatsen van het bestaande automobielbedrijf aan de Mascagnistraat 531 te Tilburg mogelijk gemaakt naar een nieuwe locatie aan de Kraaivenstraat 13 te Tilburg. Op de nieuwe locatie is geen 'perifere detailhandel' mogelijk. Ter plaatse wordt nieuwbouw mogelijk gemaakt in de vorm van een werkplaats voor het onderhoud en de reparatie van auto’s (opp. ± 680m²) en twee kleinere showrooms (opp. ± 680m²) voor de verkoop van de merken Skoda en Seat. De nieuwe locatie is daarnaast gericht op de zakelijk markt (leasing e.d.). De oppervlakte van het perceel bedraagt ± 5200m². Het gaat om een bestaand bedrijf dat zich binnen Tilburg verplaatst naar een locatie, grenzend aan een bestaand cluster voor autobedrijven: autoboulevard Kraaiven, Het mogelijk maken van een autobedrijf met verkoop betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het vigerende bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Bedrijventerrein'. In dit nieuwe bestemmingsplan wordt de bestaande bestemming 'Bedrijventerrein' inclusief de bestaande bebouwingsregeling overgenomen. Om de vestiging van het autobedrijf mogelijk te maken wordt in dit nieuwe bestemmingsplan aan het perceel de aanduiding 'perifere detailhandel' -uitsluitend ten behoeve van een autobedrijf- toegevoegd.

  • II. Ontwikkeling is onderscheidend van bestaande situatie

Door de importeur PON is een pakket aan eisen opgesteld ten aanzien van de locatie van het pand, zichtbaarheid, bereikbaarheid et cetera. Het automobielbedrijf dat een dealerschap vertegenwoordigt van de automerken Skoda en Seat, vraagt om o.a. een representatieve uitstraling om recht te doen aan de officiële dealerschappen van beide automerken. Op de huidige locatie aan de Mascagnistraat 531/Heikantlaan is deze onvoldoende aanwezig. Vanaf de Heikantlaan is er weliswaar zicht op het bedrijf, maar het bedrijf is vanaf de Heikantlaan niet toegankelijk. Daarnaast maakt het bedrijf onderdeel uit van en gaat op in de aaneengebouwde bebouwing met eenzelfde hoogte en uitstraling. Het bedrijf onderscheidt zich niet van de overige bedrijven. Ook de ontsluiting/toegang van het huidige automobielbedrijf is verre van optimaal. Enerzijds wordt het pand ontsloten via het bestaande Shell tankstation aan de Mascagnistraat en anderzijds via een doodlopend “achterstraatje” met niet representatieve bebouwing en opslag/parkeerterreinen voor de bestaande bedrijven. Dit straatje en de toegang via het tankstation hebben een uitstraling die niet aansluit bij de gewenste representativiteit welke behoort bij een automobielbedrijf dat twee automerken vertegenwoordigt. Zie Bijlage 3 Aanvulling Ladder voor duurzame verstedelijking.

De nieuwe locatie waarop de planherziening betrekking heeft, ligt aan de Kraaivenstraat. Dit betreft een ruime industriestraat met aan weerszijden grote bomen (laanbegroeiing), en begrenst de autoboulevard aan de westzijde. Gelet op de ligging van het perceel aan de overzijde van de Kraaivenstraat mag zowel uit economisch oogpunt als vanuit planologisch oogpunt worden gesteld dat deze locatie deel uitmaakt van de autoboulevard welke gelegen is tussen de Kraaivenstraat en de Midden Brabantweg. De bestaande laanbeplanting met grote bomen zorgt ten opzichte van het bestaande cluster met automobielbedrijven voor de gewenste representatieve uitstraling en maakt dat deze locatie vanuit economisch en ruimtelijk oogpunt deel uitmaakt van de autoboulevard. Ook vanaf de kruising met de Midden-Brabantweg is de locatie goed zichtbaar. Met deze ontwikkeling is sprake van een herstructurering van een verouderde locatie met (deels al gesloopt) vastgoed dat al enige jaren leegstaat. Het vestigen van het autobedrijf op deze locatie kan de uitstraling van de bestaande autoboulevard daarom verder versterken. De clustering c.q. centralisering van een groot aantal automerken is vanuit economisch en ruimtelijk oogpunt een gewenste situatie.

  • III. Ontwikkeling leidt niet tot leegstand

De bestaande locatie aan de Mascagnistraat 531 is binnen het vigerende bestemmingsplan 'Stokhasselt 2007' bestemd als 'Binnenwijks Bedrijventerrein' met de nadere aanduiding 'detailhandel perifeer'. Op grond van deze bestemming binnen het vigerende bestemmingsplan is in het pand Mascagnistraat 531 tevens het vestigen van elk andersoortig bedrijf binnen de milieucategorie 2 mogelijk. Het verplaatsen van Auto noordhoek naar de Kraaivenstraat 13 zal derhalve per definitie niet leiden tot leegstand.

  • IV. Regionale behoefte.

Autobedrijven zorgen voor een spreiding van het aanbod, waarbij de importeur de geografische spreiding en het aantal verkooppunten voor een belangrijk deel bepaalt. Dit wordt mede gedaan om overaanbod te voorkomen. Zie Bijlage 3 Aanvulling Ladder voor duurzame verstedelijking.

Enkele jaren geleden is in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) afgesproken dat de autoboulevard Kraaiven met circa 3 hectare netto kon worden uitgebreid. Dit was nodig om een plan van een (reeds daar gevestigde) private initiatiefnemer ten behoeve van eigen gebruik mogelijk te maken, waarbij het publiek-maatschappelijke belang was dat de mogelijkheid ontstond om samen met de private partij de Kraaivenstraat door te trekken naar de IJpelareweg. Dat plan is door diverse redenen niet doorgegaan.

De gemeente Tilburg heeft geen concrete plannen om zelf de autoboulevard Kraaiven uit te breiden. De gemeente heeft evenmin plannen om zelf een andere nieuwe PDV-locatie te ontwikkelen of een bestaande PDV-locatie om te zetten naar het thema auto. De gemeente is niet bekend met plannen van vastgoedeigenaren of andere marktpartijen om een nieuwe PDV-zone te ontwikkelen voor of een bestaande PDV-zone om te zetten naar het thema auto.

Conclusie: er is sprake van een regionale behoefte.

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

Met het realiseren van het automobielbedrijf wordt het cluster van autobedrijven aan de Midden Brabantweg uitgebreid en tevens versterkt. Het bundelen van meerdere automobielbedrijven in elkaars nabijheid heeft een positief effect op de uitstralling van de bestaande PDV-locatie aan de Midden Brabantweg en biedt voordelen voor de consument. De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving.

Voor autoverkeer is de locatie optimaal ontsloten via de doorgaande wegen Zevenheuvelenweg en Kraaivenstraat. Daarnaast is de Zevenheuvelenweg aangesloten op de Midden Brabantweg, zijnde de grote toegangs- en uitvalsweg van Tilburg.

Conclusie: deze regionale behoefte wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied.

Trede 3

Niet van toepassing.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermede beschouwd met als conclusie dat het initiatief als passend wordt gezien op deze locatie.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Onderdelen uit de visie zijn opgnomen in de Verordening ruimte.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Het plangebied

In de Verordening Ruimte is het plangebied opgenomen als bestaand stedelijk gebied. Gelet op de ruimtelijke impact van het plan in relatie tot provinciaal niveau, zijn er geen provinciale belangen aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001_0004.jpg"

Uitsnede Verordening ruimte 2015

In de Verordening Ruimte zijn ook enige bepalingen opgenomen voor bestaande bedrijventerreinen en kantoorlocaties.

De provincie legt in het ruimtelijk beleid sterk de nadruk op een duurzame inrichting van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Onder duurzaamheid wordt verstaan:

  • zuinig ruimtegebruik;
  • inrichting die bijdraagt aan provinciale milieudoelstellingen;
  • bijzondere aandacht voor aanzien (beeldkwaliteit);
  • optimale economische kwaliteit van het terrein.

Doorwerking in bestemmingsplan

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied.

Het gaat bij deze planontwikkeling om wijziging van het huidige gebruik van de bedrijfsbebouwing/-perceel in medegebruik ten behoeve van perifere detailhandel in auto's op een bestaand bedrijventerrein. De locatie aan de Kraaivenstraat 13 - ter grootte van ruim 5200m² - is direct gelegen tegenover de bestaande autoboulevard gelegen langs de Midden Brabantweg. De locatie, direct gelegen aan de overzijde van de Kraaivenstraat/autoboulevard, kan beoordeeld worden als een onderdeel van en deel uit makende van het cluster van automobielbedrijven dat gelegen is tussen de Kraaivenstraat en de Midden Brabantweg. In het vigerende bestemmingsplan heeft het gehele perceel de bestemming 'Bedrijventerrein'. Ook binnen het nieuwe bestemmingsplan is op het perceel de bestemming 'Bedrijventerrein' gelegd (met een aanduiding 'detailhandel perifeer') waarbij omzetting naar andere bedrijfsmatige activiteiten, voor zover passend binnen het bestemmingsplan, mogelijk blijven. De beschikbare bedrijfsruimte wordt zo optimaal benut.

Vestiging van het automobielbedrijf op deze locatie is in overeenstemming met de Verordening ruimte (art. 4.4, sub 4, onder c) waarin is opgenomen:

4. Onder oneigenlijk ruimtegebruik als bedoeld in het derde lid, onder e, wordt bij een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:
a. bedrijfswoningen;
b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en deze zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
c. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf met een omvang van meer dan 5000 m2.  

Het initiatief voldoet zowel wat betreft sub b (clustering met de bestaande automobielbedrijven aan de autoboulevard) als voor wat betreft sub c (oppervlakte 5200m²) aan de Verordening ruimte.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  • a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  • b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  • c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  • d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005. Deze Structuurvisie zal worden vervangen door de Omgevingsvisie Tilburg 2040 zodra deze is vastgesteld.

3.4.2 Ontwerp Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 13 april 2015 is het ontwerp 'Omgevingsvisie Tilburg 2040' ter inzage gelegd. Naar verwachting zal de 'Omgevingsvisie Tilburg 2014' op 21 september 2015 door de raad worden vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie
  • de Regiostrategie
  • de Stadsstrategie.

  • 1. Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw
  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
  • Stadsregionaal park Stadsbos013
  • Stadsregionaal park Noord

  • 2. De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid
  • Zorgcluster Leijpark
  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

  • 3. De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 wordt Kraaiven niet als knooppunt benoemd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het modern-industrieel cluster Vossenberg-Loven, waar een specifiek profiel aan gekoppeld wordt. Dit betekent niet dat Kraaiven vanuit het oogpunt van economie en werkgelegenheid onbelangrijk is. Als gemengd bedrijventerrein is Kraaiven geschikt voor een breed scala aan middelgrote bedrijven zoals het (auto-) bedrijf uit de onderhavige planherziening.

3.4.3 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.2.1 Stedenbouwkundige motivatie

Het automobielbedrijf dat een dealerschap vertegenwoordigt van de automerken Skoda en Seat, vraagt een representatieve uitstraling om recht te doen aan de officiële dealerschappen. Op de huidige locatie aan de Mascagnistraat/Heikantlaan is deze onvoldoende aanwezig. Vanaf de Heikantlaan is er weliswaar zicht op het bedrijf, maar het bedrijf is vanaf de Heikantlaan niet toegankelijk. Daarnaast gaat het bedrijf op in de overige bebouwing met eenzelfde hoogte en uitstraling en onderscheidt zich niet van de overige bedrijven in de aansluitende bebouwing. De ontsluiting/toegang van het huidige automobielbedrijf loopt enerzijds via het bestaande Shell tankstation aan de Mascagnistraat en anderzijds via een doodlopend “achterstraatje” met niet representatieve bebouwing en opslag/parkeerterreinen voor de bestaande bedrijven. Dit straatje en de toegang via het tankstation hebben een uitstraling die niet aansluit bij de gewenste representativiteit welke behoort bij een automobielbedrijf dat twee automerken vertegenwoordigt. De nieuwe locatie waarop de planherziening betrekking heeft, ligt aan de Kraaivenstraat. Dit betreft een ruime industriestraat met aan weerszijden grote bomen (laanbegroeiing), en maakt onderdeel uit van de autoboulevard. Gelet op de ligging van het perceel aan de overzijde van de Kraaivenstraat mag uit planologisch oogpunt worden gesteld dat deze locatie deel uitmaakt van de autoboulevard welke gelegen is tussen de Kraaivenstraat en de Midden Brabantweg. De bestaande laanbeplanting met grote bomen zorgt ten opzichte van het bestaande cluster met automobielbedrijven voor de gewenste representatieve uitstraling en maakt dat deze locatie vanuit ruimtelijk oogpunt deel uitmaakt van de autoboulevard. Ook de clustering c.q. centralisering van een groot aantal automerken is vanuit ruimtelijk oogpunt een gewenste situatie.

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.3.1 Archeologie
4.3.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.1.2 Historische geografie plangebied

Voor de ontwikkeling van Kraaiven als bedrijventerrein, bestond het landschap uit ontgonnen heide in het oosten, de Kraaivensche Akkers en een gedeeld heide-bosbestand in het westen. Het oorspronkelijk reliëf bestond uit lokaal verstoven dekzand met als bepalende elementen dekzandruggen en laagten met bijbehorende vennen. De Kraaivensche Akkers lagen grotendeels op de hoge, droge oostelijke zandgronden en hoorden bij de historische linten Langstraat en Kraaivenschetraat, waarlangs de bebouwing zich concentreerde.

Het Industrieterrein Noord, het Kraaiven, is genoemd naar de oude woonbuurt en akkergebied: dat Creijven. De gemeenschappelijke heide ten westen hiervan waar het industrieterrein grotendeels op ligt, wordt in de stukken tussen 1530 en 1550 niet met name genoemd, maar heette gewoon de 'gemeint'. Dat dit akkergebied nog steeds ven wordt genoemd, wil zeggen dat al deze akkers daar ontgonnen zijn uit een grazige heide.

Hoewel de toenmalige nederzettingsstructuur oorspronkelijk een verspreid karakter vertoond moet hebben, was er ook sprake van een zekere bewoningsconcentratie langs het tracé van de oude Kraaivensestraat (ter hoogte van de huidige Kraaivenstraat) en in mindere mate ook langs het tracé van de voormalige Langstraat (ruwweg tussen Hasseltplein en kruising Zevenheuvelenweg-Swaardvenstraat).

Ten zuiden van het Kraaiven, rond het Hasseltplein en de Hasseltse Kapel, lag de kern van het gehucht de Hasselt. Vanuit deze nederzetting werd het Kraaiven gesticht, evenals de Stokhasselt. De Stokhasselt lag een kleine kilometer ten oosten van het Kraaiven, geconcentreerd langs de voormalige Stokhasseltsestraat. Beide nederzettingen lagen langs een waterloop. Bij het Kraaiven was dat de Sloprijt die iets ten westen van de oude Kraaivensestraat stroomde (ongeveer tussen de Buijellestraat-De Kroonstraat en de huidige Kraaivenstraat). In het geval van de Stokhasselt was het de Stokhasseltse Waterloop die precies langs de Stokhasseltsestraat stroomde.

Ten westen en noorden van het voormalige gehucht Kraaiven werd het grondgebied begrensd door heidegronden. De voormalige Langstraat kwam uit op de heide en heette daar ook Hei Eind. Ook het verlengde van de oude Kraaivensestraat, de voormalige Postelstraat, kwam uit op de heide. Tussen de Langstraat en de Kraaivensestraat lagen de Kraaivensche Akkers. Ook aan de andere zijden van de genoemde straten strekten de akkers zich nog een stukje uit.

De herinrichting van het gebied in de tweede helft van de twintigste eeuw betekende de teloorgang van de historische structuur. Een groot deel van de terreinen werd geëgaliseerd en de historische lijnen werden vervangen door een rechtlijnig functioneel stratenpatroon. Relicten van het landschap in het plangebied Kraaiven zijn tot op heden de Dongenseweg en de IJpelareweg en de stuifzanden op de gronden van Charlotte-Oord.

Met de aanleg van het bedrijfsterrein in de periode vanaf 1950 is het plangebied grotendeels geëgaliseerd.

4.3.1.3 Archeologie

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).Het plangebied is ook niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) is gebied het gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.

In 2007 werd door BILAN-Fontys Hogescholen een onderzoek uitgevoerd naar de archeologische en cultuurhistorische waarden ten behoeve van het plangebied 'Bedrijventerrein Kraaiven 2008' (BILANRAPPORT 2003/26). Het onderzoek bestond onder meer uit een bureaustudie voor het gebied Kraaiven. Het gebied is gelegen te midden van hogere zandgronden. De gronden in Kraaiven zijn nog bedekt door een laag stuifzand of door een esdek. Deze factoren waren aanwezig vóór de aanleg van het industrieterrein. Het gebied had toen dan ook een hoge archeologische waarde, hetgeen ondersteund wordt door de vondsten die in de jaren tussen 1957 en 1975 door amateurarcheologen zijn gedaan. In het onderzoeksgebied zijn immers nederzettingssporen aangetroffen uit het laat -paleolithicum en het Mesolithicum. Daarnaast bevonden zich in het gebied tenminste zes grafheuvels uit de bronstijd die al in de negentiende eeuw waren afgegraven.

In het onderzoeksgebied hebben in de tweede helft van de twintigste eeuw sterk bodemverstorende activiteiten plaatsgevonden. Door de egalisatie van de terreinen bij het bouwrijp maken en de aanleg van de infrastructuur is de oorspronkelijke bodemopbouw in delen van het gebied sterk aangetast. Dit is echter zeker niet overal het geval en geldt ook in mindere mate voor dieper gelegen, archeologisch interessante lagen en vindplaatsen.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het Wilhelminakanaal dat in de periode 1917-1919 werd aangelegd. Het kanaal krult ten noorden en oosten om de toenmalige bebouwde kom van Tilburg heen en doorsneed de bestaande historische structuren. Het kanaal zelf kan beschouwd worden als een historisch-geografische lijn van hoge waarde.

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

4.3.3 Vertaling naar het bestemmingsplan

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Voor wat betreft de archeologie bestaat eveneens geen bezwaar tegen de ontwikkeling zoals die momenteel op bouwtekeningen is aangegeven. De bijkomende verstoring van de bodem reikt niet verder dan 0,5 meter onder peil, wat gezien diepere verstoring bij bouwwerkzaamheden op deze locatie in de jaren '60 en '80 van de vorige eeuw acceptabel is. De hoge archeologische verwachting op dit perceel blijft echter wel gehandhaafd voor dieper dan 0,5 meter gelegen bodemlagen, die dan ook niet zonder vergunning verstoord mogen worden.

Geadviseerd wordt de dubbelbestemming waarde archeologie voor het gehele plangebied te handhaven en deze te koppelen aan een aanlegvergunnningstelsel voor bodemverstoringen die meer dan 100 m2 bedragen en dieper gaan dan 0,5 m beneden maaiveld.

4.4 Groen en speelruimte

4.4.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001_0005.png"

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.(Zie Bijlage 2 Boomwaardekaart bij regels). Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  • 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  • 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  • 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  • 1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  • 2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  • 3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5 Bedrijvigheid

4.5.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  • 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
  • 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
  • 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.6 Detailhandel

4.6.1 Visie detailhandel

Uitgangspunten

In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd:

Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur

In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.

Winkelen en boodschappen doen

Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de concept omgevingsvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.

Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen

Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook l verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Deze bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentrum (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en deze ondergeschikt is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is.

De belangrijkste PDV-locaties zijn Vossenberg-Oost (doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens, sanitair), Autoboulevard Kraaiven, Leypark/AaBé (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires), Bosscheweg (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten), en Leyendaal (doe-het-zelf/bouwmarkten, woninginrichting, keukens, sanitair). Voorgenomen locaties zijn De Groene Kamer (tuincentrum en beperkt sport) en Zwaluwenbunders (doe-het-zelf/bouwmarkten en tuincentra (plant en dier), bedoeld voor verplaatsers)

Nieuwe ontwikkelingen

Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.

Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion.

Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001_0006.png"

Overzicht spreiding winkelaanbod

Ruimtelijke vertaling of relatie met voorgenomen ontwikkeling

Binnen de detailhandel nemen autobedrijven, -dealers een bijzondere plaats in. In de kengetallen over ontwikkelingen in de detailhandel ontbreekt deze branche. Dit is de reden dat de autoboulevard ontbreekt op bovenstaande kaart. Juridisch is er sprake van een bijzondere vorm van perifere detailhandel, waarbij in de meeste gevallen naast de verkoop van auto's ook een (klein) deel aan werkplaats aanwezig is.

De locatie bevindt zich aan dezelfde straat als waar aan de andere zijde de autoboulevard Kraaiven is gevestigd. Met het toevoegen van de aanduiding 'detailhandel perifeer' aan de bestemming 'Bedrijventerrein' vindt versterking van het bestaande cluster, gelegen langs de Midden Brabantweg, plaats. Daarmee is deze ontwikkeling passend in het detailhandelsbeleid dat versterking van bestaande clusters als uitgangspunt heeft.

4.7 Verkeer en parkeren

4.7.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  • 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  • 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

    Autoverkeer
  • 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  • 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

    Parkeren
  • 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

Goederenvervoer

  • 6. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

    Mobiliteitsmanagement
  • 7. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001_0007.jpg"

categorisering wegen

4.7.2 Verkeersontsluiting en parkeren

Uitwerking in het bestemmingsplan

Ligging:

Het plan ligt ten Noorden van de binnenstad van Tilburg op het industrieterrein Kraaiven en wordt omsloten door de Grootvenstraat, Dongenseweg, Midden Brabantweg en het Wilhelminakanaal. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom op het bedrijventerrein Kraaiven en is gelegen aan de Kraaivenstraat.

Functies:

De Kraaivenstraat is een industrieweg met daaraan gelegen een aantal bedrijven. Zowel de Kraaivenstraat als de Zevenheuvelenweg maakt deel uit van een sternetfietsroute die loopt over het bedrijventerrein Kraaiven. De Midden Brabantweg is een gebiedsontsluitingsweg (type I) en vormt de stadsentree aan de noordzijde van Tilburg. De busroute loopt over Kraaivenstaat vanaf het Wilhelminakanaal tot de kruising Zevenheuvelenweg/ Midden Brabantweg.

Inrichting:

Op het bedrijventerrein Kraaiven geldt een maximum snelheid van 50 km/h. De straten gelegen binnen dit gebied zijn tweerichtingstraten. De Midden Brabantweg is een Gebiedsontsluitingsweg (type I), gedeeltelijk gelegen buiten de bebouwde kom waar een snelheidsregiem geldt van 80 km/h en met een rijbaan indeling van 2x2. Voor het gedeelte van de Midden Brabantweg dat gelegen is binnen de bebouwde kom geldt een maximum snelheid van 50 km/h. De busroute loopt vanaf het Wilhelminakanaal voor een deel door de Kraaivenstraat en buigt via de kruising Zevenheuvelenweg/Midden Brabantweg af naar Tilburg Noord.

Parkeren:

Uitgangspunt is dat het parkeren voor de bedrijven op eigen terrein plaatsvindt. Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen. Voor de vestiging van het automobielbedrijf gelden de volgende parkeernormen:

- werkplaats: 2 parkeerplaatsen per 100m² bruto vloeroppervlakte,

- showroom: 1,1 parkaarplaats per 100m² bruto vloeroppervlakte.

Totaal benodigd aantal parkeerplaatsen op basis van de gehanteerde parkeernorm bedraagt 21,1 parkeerplaats:

- oppervlakte werkplaats: 680,4m² x -0,02 = 13,6 parkeerplaatsen,

- oppervlakte showroom: 680,4m² x 0,011 = 7,5 parkeerplaatsen.

Conclusie: op het perceel worden in totaal 34 parkeerplaatsen aangelegd voor bezoekers (14) en personeelsleden (20). De overige parkeerplaatsen die op tekening staan aangegeven hebben betrekking op stalling van hoofdzakelijk nieuwe auto's en huurauto's. Uitwisseling met deze parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers en personeelsleden is daarnaast ook mogelijk. Hiermede voldoet het plan aan de gestelde parkeernormen.

4.8 Overige onderwerpen

4.8.1 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

De wijziging heeft betrekking op het toevoegen van een aanduiding 'detailhandel perifeer' op de bestaande bestemming 'Bedrijventerrein' voor het gebruik als perifere detailhandel ten behoeve van een automobielbedrijf. De milieucategorie wordt hierdoor niet gewijzigd en heeft derhalve ook geen nadelig affect op gevoelige bestemmingen. Deze liggen op voldoende afstand ten opzichte van het plangebied. Daarnaast is het geen functie die beschermd moet worden tegen hinder van omliggende bedrijven.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  • 2. Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt) van 1 april 2015;
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen(Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In Bijlage 1 Risico-inventarisatie en verantwoording Kraaivenstraat 13 zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch en de route gevaarlijke stoffen. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en maakt onderdeel uit van de bijlage.

5.3.3 Beleidsvisie

Het plangebied ligt volgens de beleidsvisie externe veiligheid in een gemengd gebied. Binnen een gemengd gebied liggen de 10-6 contouren niet over percelen van derden heen. Daarnaast geldt dat invloedsgebieden in gemengde gebieden mogen blijven, maar dat aandacht moet worden geschonken aan bijzonder kwetsbare functies.

Binnen een gemengd gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Bedrijventerreinen waar onder voorwaarden risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten mogelijk zijn;
  • Plaatsgebonden risicocontouren liggen binnen inrichtingsgrenzen en gronden met bestemming verkeer, groen en of water
  • Niet geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
  • Beheersbaarheid op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

5.3.4 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch en de route gevaarlijke stoffen (Zevenheuvelenweg). Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Hierbij is aangesloten aan het standaardadvies van de Brandweer Midden-en West Brabant. Zie Bijlage 4 Standaard advies Brandweer Midden- en West-Brabant.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Het groepsrisico neemt toe met maximaal 273 personen bij een incident op de route gevaarlijke stoffen.
  • Er zijn goede ontvluchtingswegen voorhanden
  • De bereikbaarheid is goed.
  • Het gaat doorgaans om zelfredzame personen
  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de RISicokaart, de gemeentelijke website als ook door de Veiligheidsregio ontwikkelde communicatiemiddelen, zoals bv de risicocommunicatie-campagne "Denk Vooruit".
  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen.
  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze centraal kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.3.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk en/of ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is op de percelen de vestiging van bedrijven gelijk of kleiner aan milieucategorie 4.2 toegestaan. Voor de bedrijven op Kraaiven is een 50 dB(A)-contour vastgelegd. Dit is de geluidgrens voor al deze bedrijven gezamenlijk. De vestiging van het automobielbedrijf is inpasbaar binnen milieucategorie 4.2.
Met betrekking tot het geluid, geproduceerd door bedrijven, gelden naast de normen uit de Wet geluidhinder ook normen uit de Wet milieubeheer.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in het omzetten van een bedrijven bestemming naar het omzetten naar een bedrijvenbestemming met aanduiding Perifere detailhandel. Hierdoor kan het plan aannemelijk worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

De te realiseren bebouwing wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object voor industriële geur. Daarom zijn er geen belemmeringen met betrekking tot de realisatie van onderhavig plan.

5.6.2 Agrarische geur

In en nabij het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Ten aanzien van het bestemmingsplan

Op locatie zijn in het verleden nog geen bodemonderzoeken uitgevoerd die bekend zijn bij de gemeente Tilburg.

Uit het verkennend onderzoek in de omgeving komt naar voren dat er op de plaatselijke zandige boven en ondergrond licht verhoogde gehaltes aan zware metalen worden aangetroffen.

In het grondwater zijn matige tot sterk verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond die de interventiewaarde en tussenwaarden overschrijden.

Aan de hand van deze gegevens is te verwachten dat de kwaliteit ter hoogte van Kraaivenstraat 13 overeen zal komen met naastgelegen percelen en dat er in de grond en grondwater ook enkele verhoogde waardes zullen worden aangetroffen. Een verkennend bodemonderzoek zou dit kunnen bevestigen.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waar bij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Het grondwater is daardoor niet geschikt voor beregenings- en consumptiedoeleinden. Men moet rekening houden dat het grondwater niet zondemeer kan worden onttrokken en geloosd kan worden op de riolering en/of oppervlaktewater.

Sloopafval. 

Ook de in het verleden uitgevoerde bedrijvigheid geeft aanleiding om de locatie als historisch verdacht te beschouwen.

Tanks

Op locatie is een tank sanering uitgevoerd op 16 januari 1998. Voor deze sanering is een KIWA certificaat beschikbaar. Het inrichtingsnummer is 12522.

Aanbeveling

Voor nieuwbouw op locatie is het noodzakelijk dat er een nieuw verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd volgens de NEN 5740 door een erkend adviesbureau.

5.8 Natuur en Ecologie

5.8.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.8.2 Beleid gebieds- en soortenbescherming

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • 1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  • 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  • 3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 4,5 km afstand tot het plangebied, namelijk het natuurgebied Loonse– en Drunense Duinen & Leemkuilen.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, omdat het plangebied op een ruime afstand van dit dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt en de voorgenomen ontwikkelingen lokaal van aard zijn en in beperkte mate functieverandering aan de orde is.

Ecologische hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen ten noordwesten van het plangebied, op circa 200 meter van het plangebied.

  Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. Gelet op de aard van de ontwikkelingen en de ligging van het plangebied is geen sprake van permanente negatieve effecten op de doelstellingen van de EHS.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel is ten noorden van het plangebied gelegen op ca. 780 m afstand.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Uit onderzoek (NDFF, mei 2015) is naar voren gekomen dat in het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen. Op grond van de huidige terreinomstandigheden worden ook geen beschermde soorten verwacht.

Conclusie

Op basis van het flora– en faunaonderzoek is een ontheffingsaanvraag niet nodig. Ook het toepassen van een door het ministerie goedgekeurde gedragscode is niet nodig. Er is geen sprake van ontheffingsplicht of toepassing van een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Wel dient zorgvuldig te worden gehandeld in het kader van de Zorgplicht, art. 2 Flora– en faunawet.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

De bruto oppervlakte is ca. 4.604 m². Daarvan is in de recente situatie ca. 3.462 m² bebouwing; de rest is vrijwel helemaal verhard. De terreinhoogte in het plangebied is ongeveer 13.0 - 13.2 m + NAP (bron: AHN). De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt op ongeveer 11,10 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden van 1 meter of meer onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande (en ook bij nieuwe functies) situatie voldoende.

Uit het globaal onderzoek 'Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg' (GEOFOX, 23 oktober 2006) blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit sterkzandige leemlenzen dikker dan 1 m. De doorlatendheid is laag te verwachten. Dat kan de infiltratie van regenwater in de bodem belemmeren. Daardoor kunnen er lokaal schijngrondwaterspiegels ontstaan en hinder veroorzaken.

In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel. Het regenwater wordt gezamenlijk met het vuilwater vanaf de perceelgrens afgevoerd richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, welke in beheer is bij waterschap De Dommel.

Nabij het plangebied is geen relevant oppervlaktewater aanwezig.

6.2 Duurzaam waterbeheer

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doelstellingen voor de gehele gemeente. De ontwikkeling houdt in dat de bestaande bebouwing gesloopt wordt en dat er een automobielbedrijf wordt gebouwd. Er mag maximaal 3.453 m2 (75% van oppervlak perceel) worden bebouwd. De overige m2 zijn verhard. Hiermee blijft het maximaal oppervlak aan bebouwing ten opzichte van de huidige situatie nagenoeg gelijk. Aangezien er geen sprake is van een toename van het verhard oppervlak, zijn er geen significante effecten voor het waterbelang.

Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogten van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • in verband met duurzaam waterbeheer is draineren niet toegestaan;
  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • het vuil- en hemelwater wordt inpandig gescheiden ingezameld aan de perceelsgrens aangeboden. Het water wordt hierbij aangesloten op de gemeentelijke riolering in de Kraaivenstraat.

6.3 Watertoets

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

Op 8 oktober 2015 heeft het waterschap ingestemd met de waterparagraaf. Het waterschap geeft hierbij in overweging om het dak van het nieuw te bouwen bedrijfspand te voorzien van een 'groen' dak om hiermee o.a. bij te dragen aan een lagere belasting van de riolering en vergroting van de leefbaarheid (voorkomen van hittestress). Zoals in de brief is aangegeven betreft het een overweging en geen eis.

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek die door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak

In hoofdstuk 1 van de regels wordt aangegeven wat onder het bouwvlak dient te worden verstaan.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het bebouwingspercentage is op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

Uitwerking in het bestemmingsplan

Op de verbeedling is een maximum bebouwingspercentage van 75 aangegeven dat van het bouwvlak bebouwd mag worden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de overige regels in het plan die o.a. betrekking hebben op parkeren op eigen terrein, e.d.

7.2.2 Bouwhoogte

Binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Bedrijventerrein' wordt in principe uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 15 meter. Deze bouwhoogte op bedrijventerreinen is uit stedenbouwkundig oogpunt een wenselijke situatie. Daarbij wordt tevens geconformeerd aan de Verordening ruimte van de provincie Noord Brabant waarin uitgegaan wordt van het principe van zuinig ruimtegebruik.

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de voorgeschreven bouwhoogte is mogelijk in een gradatie in hoogtes en percentages. Afwijking is niet toegestaan binnen een zone van 50 m van bepaalde grenzen van bedrijventerreinen, weergegeven op onderstaand kaartbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2015011-e001_0008.png"

Uitwerking in het bestemmingsplan

De maximale bouwhoogte van 15 m is opgenomen op de verbeelding en is overgenomen uit de bestaande regeling zoals die gold voordat dit bestemmingsplan in procedure is gegaan. Op basis van de regels is afwijken van de bouwhoogte mogelijk.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, e.d.

In dit bestemmingsplan is de bestemming Bedrijventerrein opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegelaten met een minimale en tot een maximale categorie van de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten. De maximale categorie van bedrijvigheid is aangegeven op de verbeelding. Hiermede wordt tevens een relatie gelegd met de regels uit de Verordening ruimte van de provincie Noord Brabant (zie 3.3.2 van de toelichting).

Kantoorfuncties zijn mede toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' voorzover deze onderdeel uitmaken van en ondergeschikt zijn aan de bedrijfsvoering en voor zover de kantooroppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, bouwhoogte, etc.). Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut is in het plan een bouwregeling opgenomen.

Gebouwen dienen binnen het op de planverbeelding aangegeven bouwvlak te worden opgericht. Op de gronden buiten het bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt. Voor het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter. Het bouwvlak mag voor 75% worden bebouwd, onder de voorwaarde dat is voldaan aan de in artikel 6.4 vastgelegde parkeerregeling.

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Binnen het plan heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de bestemming Bedrijventerrein worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden.

Binnen het plan is tevens de aanduiding 'detailhandel perifeer' opgenomen ten behoeve van de verkoop van auto's.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In artikel 12 zijn specifieke regels opgenomen ter bescherming van de buiten het plangebied aanwezige bestaande bomen.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 6 bevat de parkeerregeling. Hier is aangegeven aan welke parkeernormering moet worden voldaan. Artikel 6 bevat verder enkele bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij onder andere om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 7 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 8 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. Aangezien het bedrijventerrein Kraaiven een geluidgezoneerd industrieterrein is, is voor het gebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' van toepassing.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 9.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 10, o.a. met betrekking tot schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 12 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.

Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar.

In de exploitatieovereenkomst is de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen en beeldende kunst opgenomen De bijdrage bedraagt € 4000,00 (excl. BTW). Er worden geen aanpassingen gedaan aan het openbaar gebied aangezien er gebruik wordt gemaakt van de bestaande in-/uitritten.

Voor de aanvraag van de bestemmingsplanherziening heeft de initiatiefnemer leges betaald op grond van de Legesverordening van de gemeente Tilburg. de leges bedragen in dit geval € 19.000,00 en zijn inmiddels voldaan.

Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kraaiven 2008, 3e herziening (Kraaivenstraat 13) op 26 juni 2015 gepubliceerd (digitaal) in het Gemeenteblad.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan ligt in stedelijk gebied. Het project waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld heeft een beperkte ruimtelijke impact. Er zijn geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid.

Met het Waterschap de Dommel is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dat houdt in dat het wateradvies bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

Op vrijdag 22 mei 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatiebijeenkomst gehouden in het huidige bedrijfspand van Noordhoek Autogroep aan de Mascagnistraat 531 te Tilburg. Tijdens deze bijeenkomst is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

Er zijn geen bezwaren naar voren gebracht. De rapportage van de burgerparticipatie is als bijlage toegevoegd (zie Bijlage 2 Burgerparticipatie).

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en de concept omgevingsvergunning hebben ter inzage gelegen voor zienswijzen van 31 augustus 2015 tot en met 12 oktober 2015. Tegen het ontwerpplan en de concept omgevingsvergunning zijn geen zienswijzen ingediend.