Toelichting

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planherziening

1.2 Het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

2.2 Technische infrastructuur

2.3 Juridisch planologische situatie

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

3.2 Rijk en provincie

3.3 Provincie

3.4 Gemeente

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.4 Volkshuisvesting

4.5 Groen en speelruimte

4.6 Bedrijvigheid

4.7 Kantoren

4.8 Detailhandel

4.9 Horeca

4.10 Verkeer en parkeren

4.11 Overige onderwerpen

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

5.2 Milieuhinder bedrijven

5.3 Externe veiligheid

5.4 Vuurwerk

5.5 Geluid

5.6 Lucht

5.7 Geur

5.8 Bodem

5.9 Natuur en Ecologie

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Bestaand watersysteem

6.2 Duurzaam waterbeheer

6.3 Watertoets

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

7.1 Inleiding

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid

8.2 Handhaafbaarheid

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

9.3 Burgerparticipatie

9.4 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planherziening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. Peildatum voor de actualisatie is de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan. De bestemmingsplannen "Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg eo 2008" (vastgesteld op 12 oktober 2009) en "Loven Noord I" (vastgesteld op 30 juni 2008) worden vervangen door het onderhavige bestemmingsplan Bedrijventerrein Loven 2016. De sinds de vaststellingsdata tot stand gekomen (postzegel)herzieningen en projectbesluiten zijn meegenomen in de actualisering.

 

Alhoewel de tienjarentermijn voor de actualisatie van beide plannen nog niet is verstreken, wordt het plan gezien het groot aantal te actualiseren bestemmingsplannen in 2017 en 2018 op dit moment naar voren gehaald en geactualiseerd.

 

 [image]

Situering plangebied in stad Tilburg

 

1.2 Het plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door Wilhelminakanaal, Centaurusweg, achterzijde percelen Centaurusweg 146a - 150, Vlashoflaan, De Baggerweg, Burg. Bechtweg, Hazennest Oost, Rauwbrakenweg-West en spoorlijn.

 

 [image]

Situatietekening plangebied

 

Binnen het plangebied Bedrijventerrein Loven 2016 zijn verder een aantal veranderingen aangebracht ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. Enerzijds vanwege gewijzigde juridische regelingen en anderzijds door bestaande gerealiseerde bebouwing via afwijkingsbesluiten positief te bestemmen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

 

2.1.1 Algemeen

De bedrijventerreinen Loven en Schepersven liggen in het noordoosten van Tilburg. Schepersven ligt noordelijk van de Burg. Bechtweg en Loven ligt ten zuiden van deze weg. Beide bedrijventerreinen zijn via de Burg. Bechtweg uitstekend ontsloten op het rijkswegennet. De Burg. Bechtweg sluit in oostelijke richting aan op rijksweg A58 (Eindhoven/Breda)/ rijksweg A65 ('s-Hertogenbosch) en in westelijke richting op de N261 (richting Waalwijk en de Randstad). In zuidelijke richting heeft het bedrijventerrein Loven via de Jules Verneweg een aansluiting op de Bosscheweg, ook richting de A65. Een andere belangrijke ontsluitingsader van het bedrijventerrein Loven is de Gelrebaan richting de binnenstedelijke ringbaan.

 

Het bedrijventerrein Loven is in fasen aangelegd. Het gedeelte ten zuiden van de Gelrebaan (Loven-Zuid) vormt het oudste onderdeel van het bedrijventerrein Loven en is ontwikkeld vanaf het begin van de jaren zestig. Loven-Zuid is vooral geschikt voor de vestiging van relatief kleinschalige bedrijven in een lichte milieucategorie.

In het gedeelte ten noorden van de Gelrebaan zijn diverse grootschalige bedrijven gevestigd. Dit gedeelte van Loven is een geluidgezoneerd bedrijventerrein en biedt ruimte voor bedrijven in een relatief zware milieucategorie. Dit gedeelte van Loven kent naast een goede wegontsluiting ook een goede waterontsluiting via het Wilhelminakanaal en een spoorontsluiting richting Eindhoven en Den Bosch. Noordelijk van het bedrijventerrein Loven is sinds 2009 het bedrijventerrein Schepersven in ontwikkeling. Hier is onder andere het NedTrain Componentenbedrijf (NCB) gevestigd. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de diverse deelgebieden in het bestemmingsplan

2.1.2 Loven-zuid

Dit gebied ten zuiden van de Kapitein Hatterasstraat, tussen Wilhelminakanaal, Bosscheweg en Jules Verneweg heeft een oppervlak van circa 35ha bruto. Oorspronkelijk was het de bedoeling het gehele gebied ten zuiden van de Gelrebaan te ontwikkelen als woongebied. Dit is echter niet haalbaar gebleken, waarna het gebied als bedrijventerrein verder is ontwikkeld. Zodoende is hier rond het oude buurtschap Loven een menging van wonen en werken ontstaan, die later in het bedrijventerrein is geïntegreerd. Westelijk in de Kapitein Nemostraat bevindt zich nabij het Wilhelminakanaal een woonwagenlocatie met 9 standplaatsen. Ook aan weerszijden van de Bosscheweg komen veel burgerwoningen voor. In totaal gaat het in dit deelgebied om circa 80 woningen.

 

 [image]

 

Vanwege het gemengde karakter (de combinatie van wonen en werken) is het bedrijventerrein Loven-Zuid vooral geschikt voor de vestiging van relatief kleinschalige bedrijven in een lichte milieucategorie 3.1. De meeste bedrijven in het plangebied hebben ook een milieubelasting conform de milieucategorieën 1 t/m 3. Slechts enkele bedrijven zijn ingedeeld in categorie 4. Op Loven-Zuid bevinden zich geen "grote lawaaimakers". Ook leent het bedrijventerrein zich goed voor de realisering van combikavels. Dit zijn kavels waarop wonen wordt gecombineerd met kleinschalige bedrijfsactiviteiten. In Loven-Zuid komen 17 van dit soort percelen voor. Loven-zuid is een al wat ouder bedrijventerrein met intensief bebouwd percelen, waar beperkte mogelijkheden tot parkeren op eigen terrein en de openbare weg. Dit wordt enigszins gecompenseerd door de aanwezigheid van een groot collectief parkeerterrein in het hart van het gebied.

2.1.3 Gelrebaan e.o.

Aanvankelijk waren de terreinen an weerszijden van de Gelrebaan ingericht als groenvoorziening of als overstortvijver. In de periode 1990-2000 werd een gedeelte van het gebied aan de Kapitein Hatterasstraat omgevormd tot een zichtlocatie voor bedrijven met een kwalitatief hoge uitstraling. Deze locatie heeft een bruto-oppervlak van circa 3ha.

 

 [image]

2.1.4 Loven ten noorden van de Geminiweg/Andromedastraat

In dit gedeelte van het bedrijventerrein zijn de grotere bedrijven gevestigd, zoals het distributiecentrum van Albert Heijn, Chromally Holland (revisie van vliegtuigmotoren) en Campina Melkunie (Kaasdivisie). Dit gebied tussen het Wilhelminakanaal en de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch heeft een bruto-oppervlak van circa 131ha en is een geluidgezoneerd bedrijventerrein.

 

 [image]

 

Indertijd is dit deel van het bedrijventerrein Loven ontwikkeld als zogenaamd nat bedrijventerrein voor watergebonden bedrijven en kreeg het Wilhelminakanaal ter hoogte van bedrijventerrein een aftakking, de 'industriehaven'. Deze insteekhaven heeft een zwaaikom in het noordelijk deel van Loven nabij de Zuiderkruisweg.

De watergebonden bedrijven liggen vooral in het begin en midden van de industriehaven (onder meer de containerterminal van Barge Terminal Tilburg aan de Geminiweg). De haven is aangelegd als klasse IV haven, maar de breedte en maximale diepgang van het Wilhelminakanaal beperkt momenteel de toelaatbaarheid van schepen tot de Industriehaven. Om schepen met een groter laadvermogen in de haven van Loven te kunnen laten komen, wordt gewerkt aan verbreding van het kanaal waardoor ook grotere schepen (klasse IV) Loven kunnen bereiken. Het Wilhelminakanaal is, komende vanuit het westen, tot aan de westgrens van Tilburg een klasse IV-vaarweg voor schepen tot 1500 ton laadvermogen. In de eerste fase van de kanaalverruiming in Tilburg zal het gedeelte tussen sluis II (Reeshof) en sluis III (Albionstraat) ook op vaarklasse IV-niveau worden gebracht. Daartoe wordt een nieuwe sluis III gebouwd, welke de sluizen II en III vervangt. Tevens wordt het kanaal tussen sluis II en III verbreed en verdiept. In een latere fase wordt het gedeelte tussen sluis III en de industriehaven verbreed en verdiept. Het is dan mogelijk dat klasse IV schepen tot in de industriehaven van Loven kunnen komen.

 

Dit gedeelte van Loven is ook bereikbaar via een goederenspoorlijn, die evenwijdig loopt aan de Zuiderkruisweg en vervolgens aantakt op de spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch. Op dit punt bevindt zich de laad- en losplaats van Attero (een afvalcontaineroverslagterminal voor containers met huishoudelijk afval). Het goederenspoor wordt ook gebruikt door het Rail Distri Centre, een overdekte spoorterminal. De goederenspoorweg langs de Zuiderkruisweg had vroeger twee aftakkingen naar de west- en oostzijde van de Siriusstraat. De oostelijke tak in de Siriusstraat is inmiddels opgeheven. Hoewel hierin het profiel rekening mee is gehouden is er langs de Jules Verneweg en Centaurusweg nooit een goederenspoorlijn aangelegd.

Het bedrijventerrein Loven is bijzonder door haar ontsluiting zowel per spoor, per water als een zeer goede ontsluiting op het omliggende wegennet. Vanwege de ligging in de nabijheid van water, rails én weg heeft het gebied potentie als multimodaal logistiek centrum.

2.1.5 Centaurusweg-West

Het bedrijventerrein Loven is aan de westzijde van de Centaurusweg in de jaren na 2000 verder uitgebreid op de plaats van een aantal sportvelden, die buiten gebruik zijn geraakt. Vanwege de korte afstand tot de woonwijk Quirijnstok zijn hier alleen categorie 3.1 bedrijven toegestaan. Centaurusweg -West heeft een bruto-oppervlak van circa 6ha.

2.1.6 Schepersven e.o.

Dit gebied wordt globaal begrensd door de Burg. Bechtweg aan de zuidzijde, het Hazennest aan de westzijde, de Rauwbrakenweg aan de noordzijde en de spoorlijn Tilburg - 's Hertogenbosch aan de oostzijde.

 

 [image]

 

Het gebied is globaal onder te verdelen in drie gedeelten met een afzonderlijk karakter: het bedrijventerrein Schepersven, het natuurgedeelte en het gebied rond de Burg. Bechtweg.

 

Bedrijventerrein Schepersven, stedenbouwkundige opzet

Het bedrijventerrein kan, met uitzondering van de vestiging van NedTrain, worden gekenmerkt als een 'kleinschalig gemengd bedrijventerrein' gericht op bedrijven en bijbehorende kantoorruimten in het middensegment. De bedrijven vallen in categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van zogenaamde 'risicovolle bedrijven', 'geluidhinderlijke inrichtingen' en zelfstandige kantoren. Risicovolle inrichtingen zijn inrichtingen uit het Bevi waarvoor een richtafstand tot (beperkt) kwetsbare objecten gelden alsmede AMvB-inrichtingen waarvoor krachtens de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid.

 

Geluidhinderlijke inrichtingen zijn die inrichtingen die op basis van artikel 41 van de Wet geluidhinder en uitgewerkt in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50), uitsluitend op een gezoneerd industrieterrein mogen worden opgericht. Een andere uitzondering vormt de laad- en losplaats van Tilburg Goederen. Dit is een bedrijfsactiviteit die valt onder categorie 4. Het bedrijventerrein heeft een bruto-oppervlak 17,5ha.

 

De Verlengde Nederlandweg vormt de voornaamste verkeersontsluiting van het gebied en verbindt het bedrijventerrein met de Burg. Bechtweg. De Verlengde Nederlandweg heeft een representatief karakter met 2 rijstroken en vrij liggende fietspaden. Tussen de Verlengde Nederlandweg en het spoor Tilburg - 's-Hertogenbosch bevindt zich het grootste bedrijvengedeelte. De meeste kavels op Schepersven zijn inmiddels uitgegeven. De vestiging van NedTrain Componentenbedrijf (NCB) is het grootste bedrijf op dit bedrijventerrein. Oostelijk op het bedrijventerein is langs de spoorlijn Tilburg-Den Bosch de laad- en losplaats van Tilburg Goederen aangelegd.

De bedrijven worden ontsloten door de Nieuwe Atelierstraat, een oost-west georiënteerde ontsluitingsweg die in zuidelijke richting verbonden is met de Jules Verneweg op het bedrijventerrein Loven.

 [image]

Stedenbouwkundige opzet plangebied

 

De Burg. Bechtweg, het bosgebied, de Rauwbrakenweg en het spoor vormen de grenzen van het bedrijventerrein. De Burg. Bechtweg en de Verlengde Nederlandweg vormen de representatieve zijden van het bedrijventerrein Loven Noord I. Langs deze wegen zijn bebouwingsvrije stroken geprojecteerd.

De percelen langs de Burg. Bechtweg en de Verlengde Nederlandweg dienen als zichtlocatie een gewenste uitstraling te krijgen en zijn bedoeld voor representatieve bedrijfsgebouwen. Bedrijfsgebouwen dienen zich met de voorzijde en/of een representatieve zijde naar deze wegen te projecteren. Voor de bedrijfspercelen gelegen aan het Schaapsven is een 'groene overgangszone' gepland. In een strook van 15m, grenzend aan het Schaapsven, mogen de bedrijfsgronden maar beperkt worden bebouwd óf verhard. De overige gronden binnen deze strook dienen een groene invulling te krijgen. Hierop is geen verharding of bebouwing toegestaan. Bedoeling is dat de representatieve zijde van bedrijven in deze strook komt en dat de natuur als het ware van het Schaapsven 'doorloopt' in het bedrijventerrein Loven Noord I. Op deze wijze wordt een diffuse grens aangebracht tussen de natuurfunctie en de bedrijfsfunctie.

 

Bij de Rauwbrakenweg aan de noordzijde van het bedrijventerrein is de goede overgang naar het landschap van belang. De bedrijfsbebouwing aan de Rauwbrakenweg dient in deze zone te zorgen voor een goede overgang naar het aangrenzende landschappelijk gebied. De Rauwbrakenweg vormt in hoofdzaak een langzaamverkeersverbinding, waarbij eveneens bestemmingsverkeer en landbouwverkeer is toegestaan. De Rauwbrakenweg, heeft geen doorgaande functie meer, behalve voor fietsverkeer. Ter vervanging van de overweg Rauwbrakenweg is hier een fietstunnel onder het spoor aangelegd naar de bebouwde kom van Berkel-Enschot. Hier is ook een retentievoorziening aangelegd, bedoeld voor de buffering en infiltratie van regenwater uit het bedrijventerrein Schepersven. Langs het spoor bevindt zich een belangrijke fietsverbinding (het Rauwbrakenpad) die Berkel-Enschot met Tilburg verbindt.

 

 

 

Natuurgedeelte

De natuur in het plangebied wordt gevormd door het bos 't Hazennest, het Schaapsven, het cultuurhistorische waardevolle lint de Rauwbrakenweg en de gronden ten zuiden van de Burg. Bechtweg. Het bos in het meest westelijk gelegen plangedeelte blijft behouden en wordt middels een ecologische verbindingszone via het Schaapsven verbonden met het zuidelijke plangedeelte én verder naar het oosten met Moerenburg-Oisterwijkse Vennen. Deze ecologische verbindingszone wordt ondermeer gerealiseerd door middel van het aanbrengen faunapassages onder de bestaande en te realiseren infrastructuur. De ecologische verbindingszone loopt van het Noorderbos naar de Oisterwijkse Vennen.

 

Omgeving Burg. Bechtweg

In het gebied rond de Burg. Bechtweg bevinden zich de tracés van de 150kV en een 380kV hoogspanningsleidingen. Tussen en de Burg. Bechtweg en de Zuiderkruisweg / het Rauwbrakenpad is een retentievoorziening aangelegd, bedoeld voor de buffering en infiltratie van regenwater uit het bedrijventerrein Schepersven.

2.2 Technische infrastructuur

De ondergrondse infrastructuur in c.q. rondom het plangebied bestaat uit dienstleidingen van de volgende beheerders:

 

Beleidskader

Het volgende beleidskader is van toepassing:

Telecommunicatiewet: juridisch beleid inzake telecomnetwerken.

Het verleggen van kabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.

 

Circulaire '84: juridisch kader inzake hoogdruk aardgastransportleidingen. In deze circulaire is gekozen voor een gedifferentieerde benadering voor zonering waarbij onderscheid is gemaakt tussen toetsingsafstand en bebouwingsafstand.

 

Het AMvB Buisleidingen is in voorbereiding. Het Ministerie van VROM heeft gemeenten gevraagd om zoveel mogelijk te anticiperen op het conceptbeleid.

 

Privaatrechtelijke overeenkomsten met Enexis (voormalige PNEM) en Brabantwater (voormalige TWM): In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, en destijds eigen gemeentes Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken.

 

Aanlegvergunning ondergrondse infrastructuur: verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.

Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION): deze wet heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden. In het plangebied liggen enkele belangrijke infrastructurele voorzieningen. De trace´s van hoofdtransportleidingen/ -kabels zijn alleen op de plankaart aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust. Binnen de bestemming Verkeer-Verblijf, Verkeer en Groen zijn geen trace´s van hoofdtransportleidingen aangegeven, mede gelet op het openbare karakter (eigendom) van het gebied en de hoeveelheid kabels/ leidingen binnen deze bestemmingen.

 

Binnen het plangebied bevinden zich geen kabels/leidingen waarop een veiligheidszone van toepassing is volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 [image]

 [image]

overzichtstekening met ligging van hoofdtrace's leidingen noordelijk gebied

 

 [image]

 [image]

overzichtstekening met ligging van hoofdtrace's leidingen zuidelijk gebied

 

2.3 Juridisch planologische situatie

Dit bestemmingsplan vervangt de volgende bestemmingsplannen:

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk en provincie

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro.De SVIR heeft geen consequenties voor het onderhavige plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

 

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De projectlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de projectlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Artikel 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Met dit beheerbestemmingsplan "Bedrijventerrein Loven 2016" wordt de bestaande situatie vastgelegd voor de volgende planperiode van 10 jaar. Voor bestaand bedrijventerrein en bestaande woningbouw is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. De kwaliteit van het landschap;

  2. De ontwikkeling van het buitengebied;

  3. De regionale verstedelijking.

 

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied. Het plangebied is aangeduid als 'Brabantstad'. Dit heeft geen consequenties voor het onderhavige bestemmingsplan.

 

[image]
Uitsnede visiekaart Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014 met in de blauwe cirkel globaal het plangebied aangeduid

 

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

 

 [image]

uitsnede kaart verordening ruimte 2014

 

Het overgrote deel van het plangebied is aangeduid als 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Dit heeft geen gevolgen voor het onderhavige bestemmingsplan. Bedrijventerrein Loven betreft een bestaand bedrijventerrein van ruim 200 ha groot. Onderdeel van het plangebied vormt tevens bedrijventerrein Schepersven, wat deels nog uit te geven is. Dat is circa 13,5ha groot.

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en

verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

1: De Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 
2: De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad: Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio. Omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

3: De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.4.2 Structuurvisie linten oude stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten sturen. Naast ruimtelijke aspecten (onder andere hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

 

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. Bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad.

  2. Rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (minimaal 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

 

Het plangebied van bestemmingsplan "Bedrijventerrein Loven 2016" bevindt zich buiten het gebied waar de Structuurvisie linten voor is vastgesteld.

3.4.3 Overige gemeentelijke structuurvisies

In de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR) is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgenomen, waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte. Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15m verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

 

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar. De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop. Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30m onder randvoorwaarden toegelaten.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding kaart handreiking Hoogbouw

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

 

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011. Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Algemeen

Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:

Al naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten, nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.

 

Naar aanleiding van de herziening van alle beheerbestemmingsplannen is door BILAN-Fontys Hogescholen cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en vastgelegd in diverse gebiedsgerichte rapporten. Deze rapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf.

 

Beleidskader:

 

Bronnen:

4.3.2 Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008

Naar aanleiding van de herziening van het beheerbestemmingsplan Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008 (verder plangebied genoemd) is door Fontys-BILAN in 2008 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 Archeologisch onderzoek). Dit onderzoek is deel van een reeks onderzoeken die kadert in de globale herziening van de beheersbestemmingsplannen van de gemeente. In de volgende paragraaf wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van BILAN. Vanwege de aanpassing van de plangrens overlapt het plangebied nu ook kleine delen van de gebieden Enschotsebaan en Groene Zoom. Ook voor deze plangebieden is door Fontys-BILAN onderzoek uitgevoerd: J. van Suijlekom en N. Krekelbergh, Tilburg, Overhoeken - Enschotsebaan, Archeologisch vooronderzoek, BILANRAPPORT 2004/23 en H. van Dijk, Van De Hemeltjens tot Winkel. Tilburg – Groene Zoom. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2008.

4.3.3 Historische geografie en ontwikkeling

Het plangebied bevindt zich op de oostelijke rand van de hoge gronden waarop de verschillende nederzettingen van Tilburg lagen. Aansluitend liep vanaf Tilburg een brede dekzandrug richting Oisterwijk. Het plangebied werd van noordwest naar zuidoost doorsneden door De Zwartrijt die ontsprong op het akkercomplex De Schijf en met een grote bocht, door het plangebied, uiteindelijk uitstroomde in de Leij. In het zuidelijke deel van het plangebied, op de dekzandrug tussen Tilburg en Oisterwijk, lagen behalve de Lovense Akkers (rond Loven) ook uitlopers van de akkers van Enschot. Hier lag ook de nederzetting Loven die mogelijk een vroegmiddeleeuwse oorsprong heeft. Over dezelfde rug liepen belangrijke routes waaronder de Enschotsebaan, het Pelgrims Pad en de in 1822 aangelegde Bosscheweg. Het gebied werd van zuid naar noord doorsneden door de Nieuw-Lovenstraat die over de rand van de hoge gronden ten noorden van Loven liep. De overige infrastructuur bestond uit een groot aantal paden. Het centrale deel van het plangebied werd ingenomen door De Rauwbraken, een woest en drassig heidegebied dat pas laat werd ontgonnen, met name door de aanplant van naaldbomen. In het noordoostelijke deel hiervan werd in de achttiende eeuw het plezierbos De Nieuwe Warande aangelegd. Na 1960 onderging het een gebied een ingrijpende verandering met de aanleg van de industrieterreinen Noordoost en Loven. Daarbij ging de oude structuur van het gebied geheel verloren. Van de vroegere nederzetting Loven bleef slechts een klein deel bewaard in de vorm van een naoorlogse uitbreiding langs de Kapitein Nemostraat en Nautilusstraat.

4.3.4 Archeologie (bodemarchief)

Het zuidelijke deel van het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI), vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug, deels een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreft het gebied rond de Bosscheweg en Enschotsebaan waar zich ook belangrijke nederzettingen bevonden (Loven). Het lager gelegen gebied in het midden van het plangebied (De Rauwbraken) heeft op de Arwati een onbekende verwachting. Ook op de IKAW heeft het zuidelijke deel van plangebied langs de Bosscheweg en Enschotsebaan een hoge trefkans.

 

Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

 

Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.

 

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorische en archeologische onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen waarmee de snelle urbanisatie van het plangebied in de tweede helft van de twintigste eeuw gepaard is gegaan. Bij de aanleg van het industrieterrein Noordoost en Loven zijn delen van het (oorspronkelijk laaggelegen) plangebied geëgaliseerd en/of opgehoogd, waardoor de kans op archeologische waarden in dit deel nog redelijk hoog kan zijn. Het zuidelijke en oostelijke deel van het plangebied hebben een hoge trefkans. In figuur 1 zijn de verwachtings- en de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting en terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting.

 

In het bestemmingsplan Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008 liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een aanlegvergunning vereist is.

 

In het gebied pal ten noorden van het plangebied (Noord-Oosttangent, Schaapsven) zijn bij eerdere onderzoeken sporen uit de ijzer- en steentijd aangetroffen.

 

In het deelgebied tussen de Burg. Bechtweg en de Rauwbrakenweg wordt geen dubbelbestemming Waarde Archeologie opgenomen. Het gebied is tussen 2005 en 2008 volledig archeologisch onderzoek (L. Meurkens (red.) Nederzettingen uit het mesolithicum, neolithicum en de bronstijd in Loven-noord gemeente Tilburg (Archol Rapport 163)).

4.3.5 Objecten en structuren

Objecten:

In het plangebied bevinden zich op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening een aantal beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. In het plangebied bevindt zich een aantal MIP-panden. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis.

 

Door de grenscorrectie bij de planherziening van 2016 vallen er geen waardevolle en/of kenmerkende objecten in het nieuwe het plangebied. Binnen de huidige grenzen van het plangebied bevinden zich dan ook geen cultuurhistorisch waardevolle objecten.

 

Structuren:

Uit het BILAN-rapport blijkt dat het plangebied tot ver in de twintigste eeuw doorkruist werd door enkele wegen en paden, die mogelijk teruggaan op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van het Industrieterrein Noordoost en Loven is een groot deel van het netwerk van wegen en paden verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze wegen en paden is echter nog geheel of deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon:

 

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant bevinden zich in het gebied de volgende historisch geografisch waardevolle vlakken en lijnen:

4.3.6 Richtlijnen en voorwaarden

Archeologie:

De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde.

 

  1. Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.

  2. Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.

  3. Gebied met geen tot lage verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van geen tot lage archeologische verwachting en waarbij de oppervlakte 5000m2 of meer bedraagt, een advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie.

 

Cultuurhistorie:

De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn (zie paragraaf 4.3.5).

 

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw (zie paragraaf 4.3.5).

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Woonvisie

In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk ingezakt, de huizenkoper heeft geen vertrouwen in de woningmarkt en er zijn strengere regels ten aanzien van de financiering, zowel voor particulieren als voor ontwikkelaars. Daarnaast groeit het aantal huishoudens in Nederland minder snel, waardoor de groei in de woningbehoefte af zal nemen. De energieprijzen en overige woonlasten zullen de komende jaren sterk stijgen. Er is sprake van een structureel veranderde situatie op de woningmarkt, oude tijden komen niet meer terug.

 

De lokale effecten van de veranderde marktomstandigheden zijn in Tilburg merkbaar: er is een overmaat aan bouwplannen, die vaak onvoldoende aansluiting vinden bij de feitelijke wensen van de woonconsument. Er is sprake van een teveel aan appartementen en rijtjeswoningen met onvoldoende kwaliteit. De komende jaren zal in de nieuwbouw een verdere verschuiving optreden naar kwalitatieve eisen en de wens van de woonconsument centraal staan. Maar ook de bestaande voorraad zal een kwaliteitsslag maken, met name in verduurzaming (beperking energielasten).

 

Wonen blijft een onderwerp van gemeentelijke aandacht, maar in het besef dat de invloed op het (ver)bouwproces gering is. Samenwerking met procespartijen, ook over de gemeentegrenzen heen, moet centraal komen te staan.

De woondoelen:

  1. Focus op de woningvoorraad, verbetering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad;

  2. Nieuwbouw nog beter en meer klantgericht (particulier opdrachtgeverschap);

  3. Versterking samenhang wonen, welzijn, zorg.

 

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.

4.4.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2013

Uit de Nota Wonen blijkt dat de aandacht van de gemeente en bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om, onder druk van de financieel-economische omstandigheden, een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten en een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te (blijven) richten op een gedifferentieerd aanbod naar woonmilieus, woningtypen en prijsklassen. Bovendien wordt onder kwaliteit ook begrepen levensloopbestendigheid/flexibiliteit, duurzaamheid/energiezuinigheid (ook i.r.t. betaalbaarheid) en vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.

 

Elk jaar doet de gemeente in de Monitor Woningbouw verslag van de ontwikkeling van de woningvoorraad in het voorafgaande kalenderjaar. In deze monitor, editie 2013, gaat het over de nieuwbouw en sloop van woningen, dan wel toevoegingen respectievelijk onttrekkingen anderszins (= woningsplitsing of sloop, resp. woningsamenvoegingen of -onttrekkingen) in 2012. Tevens vermeldt de monitor de nieuwbouwprognose voor 2013 en 2014. De Monitor Woningbouw is te vinden op www.tilburg.nl.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De onderzoeksresultaten van het KWBO-2012 wijken niet wezenlijk af van de resultaten uit 2004 en 2008, maar er lijkt in 2012 wel sprake van (verdere) 'downgrading' in de woonwensen. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector. Tilburgers zijn nóg tevredener met hun woning en woonomgeving dan in eerdere edities. De verhuisgeneigdheid van Tilburgse huishoudens is (verder) gedaald naar een toch nog aanmerkelijk niveau van 37%; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit, daarmee lijkt de woningmarkt in toenemende mate "op slot" te zitten en de effecten van de crisis voelbaar.

 

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht gekomen. Uit de vraag-aanbodbalans van verhuisgeneigden blijkt een (dreigend) overschot aan meergezins huurwoningen en is het tekort aan koopwoningen verdwenen. Het woningtekort richt zich op eengezins huur- en koopwoningen. In de koopsector in alle soorten en prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet. Qua woonmilieu bestaat er overschot aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (met name -vormen van- centrum-stedelijk wonen).De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime -hoofdzakelijk- grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt.

 

 [image]

 

4.5 Groen en speelruimte

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 [image]

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (Boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

 

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

 

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.

  2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

 

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

 

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen. Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

4.6 Bedrijvigheid

 

4.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

 

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.

  2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.

  3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

 

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.6.2 Regionale Agenda Werken

De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 is de Regionale Agenda Werken (RAW) vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De Regionale Agenda Werken bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.

 

De regionale bedrijventerreinenprogrammering is gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.

 

Bij de vigerende regionale bedrijventerreinenprogrammering hebben de regiogemeenten gekozen voor een prioritering van de bedrijventerreinen voor de speerpuntsectoren logistiek en aerospace & maintenance, de bedrijventerreinen bij kernen in het stedelijk gebied en bedrijventerreinen bij de kernen in het landelijk gebied. Naast de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt in de Regionale Agenda Werken ook aandacht besteed aan de kwaliteit van bestaande werklocaties door afspraken te maken over de thema's zorgvuldig ruimtegebruik en de regionale herstructureringsopgave.

4.6.3 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;

  2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;

  3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.

 

In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  1. woongebieden met lage functiemenging;

  2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;

  3. woongebieden met hoge functiemenging;

  4. concentratiegebieden.

 

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

4.7 Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren. In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. Een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;

  2. Het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

 

Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;

  2. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree). Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties. Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen kantorenlocaties voor. De aanwezige kantoorfunctie is op de verbeelding aangeduid door middel van de bestemming ´Kantoor´ of de functie-aanduiding ´kantoor´.

 [image]

 

4.8 Detailhandel

 

4.8.1 Visie detailhandel

  1. Uitgangspunten

In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd: "Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur". In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.

 

  1. Winkelen en boodschappen doen

Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de concept structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.

 

  1. Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen

Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Deze bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentrum (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en deze ondergeschikt is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is.

 

De belangrijkste PDV-locaties zijn Vossenberg-Oost (doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens, sanitair), Autoboulevard Kraaiven, Leypark/AaBé (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires), Bosscheweg (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten), en Leyendaal (doe-het-zelf/bouwmarkten, woninginrichting, keukens, sanitair). Voorgenomen locaties zijn De Groene Kamer (tuincentrum en beperkt sport) en Zwaluwenbunders (doe-het-zelf/bouwmarkten en tuincentra (plant en dier), bedoeld voor verplaatsers).

 

  1. Nieuwe ontwikkelingen

Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.

Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion. Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels.

 

 [image]

 

Ruimtelijke vertaling

Overeenkomstig de Structuurvisie Linten in de Oude Stad zal voor de binnenstad en de twee belangrijkste winkellinten (Korvelseweg en Besterdring) de bestemming Centrum-Lint worden gehanteerd, waarin de functie detailhandel is opgenomen. Voor de Tuinstraat (binnenstad) geldt de bestemming Gemengd-Lint. De grote winkelcentra Westermarkt, Heyhoef en Wagnerplein worden bestemd als Centrum waarvan de functie detailhandel deel uitmaakt. Voor de overige buurt- en wijkcentra, voor zover geen deel uitmakend van de Structuurvisie Linten in de Oude Stad, geldt de bestemming Gemengd-Buurt of Gemengd-Dorps. Indien hierbij sprake is van een bedrijvig lint (uitgezonderd Korvelseweg en Besterdring) geldt overeenkomstig de Structuurvisie Linten in de Oude Stad de bestemming Gemengd-Lint. Zowel bij de bestemming Gemengd-Buurt, Gemengd-Dorps en Gemengd-Lint wordt de perceelsgerichte bestemming detailhandel alleen opgenomen voor de bestaande winkels.

 

De bestemming Detailhandel is bedoeld voor de meer grotere solitaire winkels, die geen PDV of GDV zijn. Daarnaast zijn er PDV-Clusters., Deze krijgen de bestemming PDV met een branchebepaling. Buiten de verschillende centra en PDV-clusters zijn tevens winkels gevestigd, met name in de oude stad en op een aantal bedrijventerreinen. Afhankelijk van de hoofdbestemming van de locatie (soort gebied, bijvoorbeeld woonwijk of bedrijventerrein) en de grootte van de winkel zullen deze solitaire winkels perceelsgericht als detailhandel of als Detailhandel perifeer worden bestemd.

4.9 Horeca

Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;

  2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;

  3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;

  4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;

  5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;

  6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

 

In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars e.d. met een maximum vloeroppervlak van 150m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie. Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500m2. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500m2 worden tot deze categorie gerekend. Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.

 

Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

 [image]

Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.

 

Lijnstructuur horeca

Binnen de Lijnstructuur horeca geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk is voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de Lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen dienen dan wel gelegen zijn aan en georiënteerd zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafés de beperking dat er zich binnen 250m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.

 

 [image]

 

Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

 

Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.

 

Ondersteunende Horeca

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.

Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.

Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;

  2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;

  3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;

  4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;

  5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.

Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:

  1. De Lijnstructuur horeca bevindt zich niet in het plangebied.

  2. Als woongebied worden beschouwd alle gronden met een woonbestemming, voor zover deze niet zijn gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de Lijnstructuur horeca;

  3. Overig gebied wordt gevormd door de andere bestemmingen, niet zijnde verkeersbestemmingen, en voor zover niet gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de Lijnstructuur horeca.

Bestaande horecavestigingen worden als zodanig bestemd, nieuwvestigingen worden slechts middels flexibiliteitsbepalingen toegelaten, waarbij spreiding wordt beoogd, afhankelijk van zwaarte en omvang van de vestiging in relatie tot de typologie van het gebied. Voor de afzonderlijke bestemmingen zijn de spreidingscriteria in de desbetreffende flexibiliteitsbepaling opgenomen. Door de werking van de spreidingscriteria is impliciet bepaald dat de aard en omvang van de beoogde activiteit naar aard en schaal passen binnen het gebied en dat door de nieuwvestiging geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies. Voldoet een eventuele nieuwe vestiging aan de spreidingscriteria, dan dienen bij het toepassen van de bevoegdheid voor het toelaten van nieuwe horecavestigingen de navolgende criteria in de afwegingen te worden betrokken:

  1. De eventueel verkeersaantrekkende effecten c.q. parkeerbehoefte in relatie tot de ontsluitingssituatie;

  2. De parkeer- en stallingsmogelijkheden op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied.

4.10 Verkeer en parkeren

 

4.10.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

 

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

 

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

 

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

 

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

 

 [image]

categorisering wegen

 

Ten aanzien van het plangebied

In en om het plangebied liggen een aantal gebiedsontsluitingswegen, namelijk:

 

Verder is er een Gebiedsontsluitingsweg type I binnen het plangebied gelegen, namelijk een deel van de Burg. Bechtweg.

 

De overige straten binnen het plangebied betreft bedrijventerrein. Door het gebied lopen twee busroutes, namelijk lijn 9 en 140. Deze lopen van Centraal Station naar Berken-Enschot en Udenhout, via de Bosscheweg (lijn 9) en van Centraal Station naar Oisterwijk en Den Bosch (lijn 140). In het gebied ligt ook een aantal secundaire en sternet fietsroutes. Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de op dat moment vastgestelde parkeernormen, welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP).

4.10.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert. Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid.

4.10.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. het voltooien van het Sternet voor 2020;

  2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);

  3. communicatie;

  4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

 

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

4.11 Overige onderwerpen

 

4.11.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs

In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.

In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:

  1. tenminste 250m van een basisschool;

  2. tenminste 250m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;

  3. tenminste 250m van een ander softdrugsverkooppunt.

Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:

  1. een woonstraat;

  2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.

 

De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen.

Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.

4.11.2 Prostitutie

In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).

 

Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215. Deze inrichtingen zijn niet in het plangebied gelegen.

4.11.3 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

 

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, is voor de milieucategorie uitgegaan van het vorige bestemmingsplan. Waarbij gebruik is gemaakt van inwaards zoneren zodat in beginsel aan de richtafstanden wordt voldaan.

 

Voor een aantal bedrijven uit de inventarisatie wordt niet voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Er is vanuit gegaan dat de deze bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude. De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels. Lagere milieucategorie zijn niet toegestaan alleen bij het deel waar veel woningen op het bedrijventerrein staan, zijnde het gedeelte tussen de Kapitein Hatterasstraat, het kanaal (Lovensekanaaldijk), Bosscheweg, Jules Verneweg, stukje kapitein Nemostraat en de kapitein Rondairestraat. Hier zijn rechtstreeks categorie 2 bedrijven toegestaan.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het

invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In bijlage Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording Bedrijventerrein Loven 2016 zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van een tweetal Bevi-inrichtingen (en een bedrijf dat volgens de circulaire LNG hiertoe gerekend dient te worden), een drietal buisleidingen, het Spoor, de rijksweg A58 als ook de N261 ligt. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in Bijlage 5 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording.

5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

De spoorlijn Breda-Tilburg-Vught/ Tilburg-Boxtel, de A58 en de N261 zijn aangewezen als transportasgebieden waar binnen 200 meter geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. (Onder bijzonder kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan; zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven). (Beperkt) Kwetsbare objecten kunnen uitsluitend onder voorwaarde gerealiseerd worden. Op de verbeelding mag binnen de veiligheidszone-aandachtsgebied uitsluitend (beperkt)kwetsbare objecten worden gerealiseerd onder voorwaarden. Hetzelfde geldt voor de aandachtsgebieden van LPG en de buisleidingen.

5.3.4 Conclusies en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een tweetal Bevi-inrichtingen en een bedrijf dat volgens de circulaire externe veiligheid LNG hiertoe gerekend dient te worden, een drietal buisleidingen, het Spoor, de rijksweg A58 als ook de N261. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van een tweetal Bevi-inrichtingen, het spoor, de Rijksweg A58 als ook de N261 is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie bijlage Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording bedrijventerrein Loven 2016). De verantwoording is gebaseerd op het standaardadvies van de brandweer Midden -en West Brabant, relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burg. en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.5.1 Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai

Het beheerplan Loven betreft een actualisatie van de bestemmingsplannen 'Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008" en "Loven Noord I". Binnen het beheerbestemmingsplan Loven worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt anders dan op grond van het bestemmingsplan Loven, Bosscheweg e.o. 2008. Dit betekent dat op grond van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder de situatie niet nieuw is en dat daarom geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is om (nieuwe) hogere waarden vast te stellen.

 

In het kader van de 1e herziening voor het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008' is een hogere waarde besluit genomen d.d. 16 maart 2009 voor de woning tussen de Bosscheweg 181 en 183. Dit besluit blijft onverminderd van kracht voor het beheerplan 'Bedrijventerrein Loven 2017'.

 

In het kader van de 2e herziening voor het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008' is een hogere waarde besluit genomen d.d. 26 september 2011 voor de bedrijfswoning aan de Bosscheweg 160-162. Dit besluit blijft onverminderd van kracht voor het beheerplan 'Bedrijventerrein Loven 2017'.

5.5.2 Industrielawaai

In het plangebied bevinden zich twee bedrijventerreinen:

 

Met betrekking tot het geluid, geproduceerd door bedrijven, gelden naast de normen uit de Wet geluidhinder ook normen uit de Wet milieubeheer.

 

Bedrijventerrein Loven Noord I

Op het bedrijventerrein "Loven Noord I" is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

 

Voor het bedrijventerrein Loven-Noord, waar de gronden van dit bestemmingsplan onderdeel van uit maken, is door de gemeente Tilburg een geluidbeheerplan (vrijwillige zonering) opgesteld d.d. 4 april 2008. Door deze vrijwillige geluidzonering wordt de geluidbelasting op de woningen in voldoende mate beheerst en beperkt, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

 

Industrieterrein Loven
Op het industrieterrein "Loven" is de vestiging van bedrijven, die vallen onder onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, toegestaan binnen de aanduiding "gezoneerd industrieterrein" op de verbeelding. Ten aanzien van deze bedrijven is hoofdstuk V ("Zones rond industrieterreinen") uit de Wet geluidhinder van toepassing. Voor genoemde bedrijven is op de plankaart een 50dB(A)-contour vastgelegd. De 50dB(A) contour is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 23 juni 1993 en wijzigt niet.

Binnen de 50dB(A) contour zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen aan de Bosscheweg, Kapitein Nemostraat en de Nautilliusstraat. Voor deze woningen gelden van rechtswege hogere waarden of zijn apart hogere waarden vastgesteld. Dit beheer bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Door de geluidzonering op grond van de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting op de woningen binnen de zone in voldoende mate beheerst en beperkt, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

5.5.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

Het beheerbestemmingsplan Loven 2016 voorziet niet in (grootschalige) nieuwe bedrijfsmatige ontwikkelingen anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan planologisch zijn toegestaan ook niet voor wat betreft de bestaande wegenstructuur. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de luchtkwaliteit. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de bestaande bedrijvigheid voldoet aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer.

5.7 Geur

 

5.7.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Op het terrein zijn enkele bedrijven aanwezig die onder de Ner vallen. Het gaat hier om een bestaande situatie waarbij de betreffende bedrijven in werking zijn conform de milieuvergunning. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen conform de Ner. De woningen liggen op ruime afstand van de zwaardere bedrijven. Hiermee is op de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Voor de andere bedrijven is aansluiting gezocht bij de richtafstanden vanuit de brochure bedrijven en milieuzonering. Omdat voor het aspect Geur aan de richtafstand wordt voldaan is in beginsel een goed woon- en leefklimaat voor omliggende woningen gegarandeerd.

5.7.2 Agrarische geur

In en op het plangebied zijn geen agrarische veehouderijen aanwezig waarbij het aspect Geur van invloed is op het woon- en leefklimaat binnen dit bestemmingsplan.

5.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Milieukwaliteit van de bodem

Op basis van reeds in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 

 [image]

uitsnede bodemkwaliteitskaart

 

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones: wonen en industrie. De functies geven een maat aan. Afgegraven grond met klasse "wonen" kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bij industrie kwaliteit matige verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.

 

Voor de percelen liggend binnen het bestemmingsplan gebied zijn honderden onderzoeken beschikbaar die enige indicatie kunnen geven van de te verwachten kwaliteit. Gemiddeld genomen is het grootste deel van het gebied licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In zowel de boven en ondergrond als mede het grondwater.

 

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waar bij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

 

binnen het bestemmingsplangebied is er ook sprake van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Het betreft hier voornamelijk bodemverontreiniging die ontstaan is door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Voor wat betreft nieuwbouwplannen is over het algemeen een bodemtoets nodig. Deze bodemtoets bestaat uit een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek NEN 5740. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, moeten dergelijke gevallen gesaneerd worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden. Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

 

Conclusie

Bij perceel specifieke benadering van het bestemmingsplan gebied, kan er een betere indicatie worden gegeven van de te verwachten kwaliteit. Mogelijk is er voor nieuwbouw een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 nodig. Dergelijke onderzoeken mogen dan maximaal 5 jaar oud zijn.

5.9 Natuur en ecologie

 

5.9.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.9.2 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

 

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets. In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Kampina en Oisterwijkse Vennen gelegen op een afstand van circa 2.3km. De Natura 2000-gebieden de Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen liggen op nog grotere afstand (3.5km). De Kampina en Oisterwijkse Vennen is een groot heidegebied met bossen, vennen, heide en overgangen naar schraalgraslanden in beekdalen (van onder meer de Beerze). In dit gebied zijn dikke pakketten dekzand afgezet. De vennen zijn deels ontstaan door uitstuiving in de Laatste IJstijd, deels in beekdalflanken en deels door (post-) middeleeuwse veenwinning. De Loonse en Drunense Duinen hebben een doelstelling voor 13 habitattypen en 4 habitatsoorten (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

 

Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Negatief effecten op Natura 2000-gebieden treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden en op welke wijze in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient te worden gehandeld.

5.9.3 Ecologische hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken. Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aanwezig. Het betreft het bosopstand ten noorden van de Burg. Bechtweg (tussen de Burg. Bechtweg, Hazennest-Oost, Rauwbrakenweg en Scheppersvenweg) met het beheertype N.16.02 Vochtig bos met productie en het Wilhelminakanaal met het beheertype N.04.02 Zoete Plas. Andere EHS is in het plangebied afwezig. De dichtstbijzijnde EHS (buiten het plangebied) is ten westen gelegen op circa 335m afstand van het plangebied en betreft bosopstand rondom de Hazennest-Oost, ten noorden van de Riddershofpad, met het beheertype N16.01 Droog bos met productie.

 

Conclusie

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur aanwezig. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur optreden en op welke wijze in het kader van Ecologische Hoofdstructuur dient te worden gehandeld.

5.9.4 Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de Groenblauwe mantel. Dit betreffen het Wilhelminakanaal in het zuidelijk deel van het plangebied en een ecologische verbindingszone in het bosopstand ten noorden van de Burg. Bechtweg (tussen de Burg. Bechtweg, Hazennest-Oost, Rauwbrakenweg en Scheppersvenweg).

 

Conclusie

Het plangebied maakt deel uit van de Groenblauwe mantel. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Groenblauwe mantel treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Groenblauwe mantel optreden en op welke wijze in het kader van de Groenblauwe mantel dient te worden gehandeld.

5.9.5 Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

 

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

 

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de Gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna en foto's) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Aanvullend is Waarneming.nl geraadpleegd. Dit onderzoek is uitgevoerd op 26 mei 2015. In tabel 1 zijn in het plangebied waargenomen beschermde soorten opgenomen.

 

Tabel 1 Waarnemingen beschermde soorten in plangebied

Soortgroep

Soort

Tabel

Bron

Periode (jaar)

Amfibieën

Groene kikker (spec)

1

NDFF

0-3

Amfibieën

Bruine kikker

1

NDFF

0-3

Vaatplanten

Gewone vogelmelk

1

NDFF

0-5

Vogels - categorie 1 - 4

Buizerd

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 1 - 4

Gierzwaluw

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 1 - 4

Huismus

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 1 - 4

Ooievaar

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 1 - 4

Roek

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 1 - 4

Sperwer

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 5

Blauwe reiger

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 5

Boerenzwaluw

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 5

Boomklever

3

Waarneming.nl

0-3

Vogels - categorie 5

Boomkruiper

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 5

Ekster

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 5

Gekraagde roodstaart

3

Waarneming.nl

0-5

Vogels - categorie 5

Grote bonte specht

3

Waarneming.nl

0-3

Vogels - categorie 5

Huiszwaluw

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 5

IJsvogel

3

Waarneming.nl

0-3

Vogels - categorie 5

Koolmees

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 5

Torenvalk

3

NDFF

0-3

Vogels - categorie 5

Zwarte roodstaart

3

NDFF

0-3

Vogels algemeen

Diverse soorten

3

NDFF

0-3

Zoogdier - grondgebonden

Konijn

1

NDFF

0-3

Zoogdier - grondgebonden

Mol

1

NDFF

0-3

Zoogdier – grondgebonden

Haas

1

NDFF

0-3

Zoogdier – grondgebonden

Vos

1

NDFF

0-5

Zoogdier – vleermuizen

Gewone dwergvleermuis

3

NDFF

0-5

 

Naast de feitelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (zie tabel 1) is het plangebied voor diverse soorten ook potentieel geschikt als voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en/of functioneel leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroute. De vnl. te verwachten soorten zijn opgenomen in tabel 2.

 

Tabel 2 Te verwachten soorten in plangebied.

Soortgroep

Soort

Tabel

Zoogdieren - grondgebonden

Diverse soorten

1

Amfibieën

Diverse soorten

1

Zoogdieren - grondgebonden

Steenmarter, eekhoorn

2

Zoogdieren - grondgebonden

Das

3

Vaatplanten

Brede wespenorchis, gewone dotterbloem, grote kaardebol

1

Vaatplanten

Lange ereprijs

2

Vaatplanten

Drijvende waterweegbree

3

Vissen

Kleine modderkruiper, rivierdonderpad

2

Zoogdieren – vleermuizen

Ruige dwergvleermuis, laatvlieger, baardvleermuis, franjestaart, meervleermuis, watervleermuis, rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis

3

 

Toelichting tabel 1-soorten

 

Toelichting tabel 2-soorten

 

Toelichting tabel 3-soorten

 

Conclusie

In het plangebied zijn beschermde soorten aangetroffen en worden ze verwacht. Dit betreft soorten van de Flora- en faunawet tabellen 1, 2 en 3. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Schadelijke effecten op beschermde soorten treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er schadelijke effecten op beschermde soorten optreden en op welke wijze in het kader van de Flora- en faunawet dient te worden gehandeld.

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is grotendeels gelegen in het stroomgebied van de Zandleij, alleen het noordelijke deel rond de Enschotsebaan is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom. Het gehele gebied behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van waterschap De Dommel. Loven is ongeveer 280ha groot, en is overwegend industriegebied met een deel woongebied.

 

Loven heeft een gemiddelde maaiveldhoogte van ongeveer 13,25m +NAP. Aan de zuidwestelijke plangrens loopt het maaiveld op tot ongeveer 13,50m +NAP en in de zuidoosthoek komen maaiveldhoogten voor van ongeveer 12,75m +NAP. Ten noorden van de Burg. Bechtweg ligt het maaiveld op 12,5m +NAP.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw te bestaan uit een deklaag van zand met daaronder voornamelijk sterk lemig, matig fijn zand in grondlagen met een dikte van meer dan 1m. Daarin komen dunne leemlenzen voor. De doorlatendheid is wisselend matig tot goed. Aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied komen zwakzandige leemlenzen voor met een dikte van meer dan 1m. De bodemopbouw van het deel ten noorden/noordoosten van de tangent is vergelijkbaar, zoals blijkt uit het bodemkundig/hydrologisch onderzoek Enschotsebaan (ARCADIS, 2000).

 

Voor de nieuwere delen van Loven ten noorden van de Burg. Bechtweg is de doorlatendheid van de bodem bepaald. Op basis van de textuur en de samenstelling werd de doorlatendheid geschat op 0,1 à 0,6m/dag. Uit Hooghoudmetingen is gebleken dat de doorlatendheid in de verzadigde zone 0,5 tot 2,5m/dag is. Echter ook al zal de horizontale doorlatendheid in het zandpakket goed zijn, de verticale doorlatendheid wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van leemlagen en is daardoor laag.

 

De maatgevende grondwaterstand varieert tussen 12,00m +NAP aan de zuidwestelijke zijde, tot 11,70m +NAP aan de noordoostelijke zijde, verder ten noordoosten van de tangent tot 11,20m +NAP. De gemiddelde grondwaterstanden fluctueren rond de 11,25m +NAP aan de westelijke zijde en rond 10,75m +NAP aan de oostelijke zijde van het plangebied. Het grondwater stroomt globaal in noordoostelijke richting. De ontwatering is in het gehele gebied voldoende, de laagstgelegen delen van Loven Noord zijn bij het bouwrijpmaken opgehoogd om tot een ontwatering van 0,9m a 1,0m te komen.

6.1.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zijn enkele oppervlaktewateren aanwezig. In de noordwestelijke hoek van Loven ligt de Centaurusvijver met een grootte van ongeveer 1,5ha. Deze waterpartij dient als retentie voor het gescheiden stelsel van het westelijke gedeelte van het industrieterrein Loven en staat in verbinding met de, net buiten Loven gelegen, vijver in het Quirijnstokpark. Deze vijvers zijn grondwaterafhankelijk en worden op een streefpeil van 11,90m +NAP gehouden. Door middel van een vijzelgemaal, welke in beheer is van het waterschap De Dommel, wordt een teveel aan water op oppervlaktewater afgevoerd, en geloosd op de industriehaven Loven.

 

Aan de noordzijde van de Gelrebaan liggen twee buffervijvers voor regenwater van het gescheiden stelsel. Samen zijn ze ongeveer 2,0ha. groot. Zij hebben streefpeil van ongeveer 11m +NAP. Door middel van een vijzelgemaal, welke in beheer is van waterschap De Dommel, wordt een teveel aan water geloosd op industriehaven Loven.

 

De industriehaven is direct verbonden met het Wilhelminakanaal, het waterpeil van de haven is dan ook hetzelfde als het kanaal. De haven wordt voornamelijk voor overslag van goederen gebruikt en is in beheer en onderhoud bij de gemeente Tilburg. Het Wilhelminakanaal grenst aan de zuidwestzijde van het plangebied, met een streefpeil van 12,55m +NAP. Bij hoog water treedt de alarmfase in bij 12,85m +NAP; bij laag water bij 12,35m +NAP. Dit kanaal heeft een belangrijke transportfunctie en een beperkte waterhuishoudkundige functie. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor in geringe mate in contact staat met het grondwater. Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwantiteit en waterkwaliteit.

 

Ten zuiden van de Burg. Bechtweg en tussen de spoorwegen langs de plangrens en naar het zuiden stroomt de watergang NL32 tot enkele honderden meters ten noorden van de Kapitein Hatterasstraat. Van hier uit stroomt de watergang buiten het plangebied in zuidoostelijke richting, richting de Voorste Stroom. Deze watergang zorgt voor de afwatering van de aan Tilburg belendende landelijke gebieden, gelegen ten noorden van het bedrijventerrein Loven en ook voor een deel van de afwatering van de daar aanwezige wegen. Deze watergang vervult een zekere rol in de grondwaterpeilregulering in Loven. Alle watergangen zijn bij waterschap De Dommel in beheer en onderhoud.

6.1.4 Riolering

Het plangebied is in de bestaande situatie volledig gerioleerd. Al het afvalwater stroomt in de richting van zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. De noordelijke helft direct, de zuidelijke helft via het eindgemaal Moerenburg. In vrijwel het gehele plangebied ligt een gescheiden rioolstelsel. Uitzondering hierop zijn twee kleine drukrioolstelsels, één nabij de industriehaven en één tegen de zuidelijke plangrens. In het zuidoostelijke deel ligt een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Aan de noordwestzijde is een lozingsput gesitueerd voor een klein drukrioolstelsel, dat net buiten het plangebied is gelegen. In Loven Noord ten noorden en noordoosten van de Burg. Bechtweg is eveneens een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het water van de terreinverharding van het bedrijventerrein, alsmede de wegen komt via een bodempassage in de aangelegde retentievoorziening. Deze is geschikt is voor neerslaggebeurtenissen die eens per tien jaar voorkomen (T=10, regenduurlijnen, in de praktijk een inhoud van 40mm).

 

Aan de zuidzijde van de Gelrebaan ligt een bufferbassin voor het gemengde stelsel ten westen van Loven. Via een overslagriool loopt het afvalwater terug in het gemengd stelsel ten westen van het plangebied. In Loven staan twee gemalen. Het gemaal dat de regenwater-bergingsvijvers aan de Gelrebaan op peil houdt. En het vuilwater opvoergemaal "Industrieterrein Loven Zuid". Het water dat op de Burg. Bechtweg valt wordt afgewaterd naar de bermzijde, alwaar het kan infiltreren in de zaksloten en alleen bij hoge intensiteiten afstromen naar bestaande sloten.

 

Keur waterschap

Het beleid van waterschap De Dommel is weergegeven in de Keur waterschap De Dommel 2015, die op 1 maart 2015 in werking is getreden. Uit de Keurkaart blijkt dat het Wilhelminakanaal een beschermd gebied waterhuishouding is. Daarnaast is het Wilhelminakanaal door de provincie Noord-Brabant aangewezen als ecologische verbindingszone. In onderstaande figuur is een uitsnede weergegeven van de Keurkaart. Hieruit blijkt dat alleen het gebied Hazennest, aan de noordzijde van het plangebied, is aangewezen als beschermd gebied waterhuishouding.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21e eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

 

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen (voor Tilburg Stroomgebied beheersplan Maas). Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

 

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).

 

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

 

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel 2015 (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is bij eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

 

De SWR hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

 

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven gefor- muleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven benoemd. Ervan uitgaande dat de maatgevende extreme neerslag maar voor een deel kan worden verwerkt door de bestaande riolering, kan er water op straat ontstaan. Het is lastig te voorspellen in welke mate er in het plangebied overlast kan ontstaan. Uit voorzorg zou bij het ontwerp van nieuwe bebouwing en de openbare ruimte rekening moeten worden gehouden met deze extreme situaties. Dit kan door de bouw- en wegpeilen zorgvuldig te kiezen: de terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens moet hoger zijn dan de kruin van de rijbaan in de openbare ruimte. Bij bestaande, te handhaven openbare ruimte ligt de terreinhoogte vast. Bouwwerkzaamheden kunnen het beste aansluiten op deze bestaande hoogte. Eventuele hoogteverschillen tussen bebouwing en openbare ruimte moeten binnen het plangebied civieltechnisch worden opgelost.

 

Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

 

De vuil- en hemelwaterafvoer van nieuwe bebouwing wordt, evenals van bestaande bebouwing, inpandig gescheiden ingezameld en per perceel aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op respectievelijk de vuilwaterriolering en het hemelwaterriool.

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een negatief hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en omgeving.

 

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de Inleidende regels. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Bouwdiepte

De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12m. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.

7.2.3 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. Structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten.

  1. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. Overige gebieden.

Langs de 'Structuurvisie Linten oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.

 [image]

Structuurbeeld Plansystematiek

 

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies. Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein is omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de voorgeschreven bouwhoogte mogelijk in een gradatie in hoogtes en percentages. Afwijking is niet toegestaan binnen een zone van 50m van bepaalde grenzen van bedrijventerreinen, weergegeven op onderstaand kaartbeeld. In geval van ligging direct naast beschermde dorps- of stadsgezichten en/of gemeentelijke dan wel rijksmonumenten, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming met genoemde objecten plaats te vinden. Advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke Omgevingscommissie.

 

 [image]

7.2.4 Goothoogte

De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1m met een maximum van:

 

In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen. Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

 

In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.

In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.

7.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2.

  1. bouwhoogte: maximaal 3m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m.

 

Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk. In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75m², terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m mag bedragen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´, waarin de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod komen. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

 

Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

 

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

 

De bestemming 'Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen' wordt toegekend aan het verkooppunt motorbrandstoffen aan de Burg. Bechtweg.

Het overgrote deel van het plangebied heeft de bestemming ''Bedrijventerrein'. Op de verbeelding is aangegeven tot welke categorie bedrijven zijn toegestaan. Zo is in een bestemmingsvlak bijvoorbeeld b<=3.2 aangeduid. Ter plekke zijn dan bedrijven toegestaan tot en met categorie 3.2. De ondergrens is in de regels bepaald. Voor het overgrote deel zijn bedrijven toegestaan vanaf categorie 3.1. Op een deel van het bedrijventerrein waar veel woningen staan, zijn bedrijven vanaf categorie 2 toegestaan. Bestaande bedrijven die vallen in een hogere categorie mogen worden voortgezet. Die bedrijven zijn op de verbeelding aangeduid, waarbij de betreffende categorie is aangegeven. Zo is bijvoorbeeld b=4.1 opgenomen op een vlak welke tevens is aangeduid als b<=3.2. Dat wil zeggen dat ter plaatse bedrijven zijn toegestaan tot en met categorie 3.2 met uitzondering van het vlak dat is aangeduid als b=4.1. Daar is een bedrijf toegestaan van categorie 4.1. Welk bedrijf ter plaatse is toegestaan is geregeld in de regels waar een verwijzing is opgenomen naar een bijlage (Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie) waar per adres is bepaald welk zwaarder bedrijf ter plaatse is toegestaan.

Met de bestemming 'Groen' zijn met name de grotere groene ruimten welke als structureel groen moeten worden aangemerkt en de groene verbindingen geregeld. Deze groenstroken vormen de groene dragers van het plangebied. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bestemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen. Voor wat betreft parkeer- en stallingsvoorzieningen is het nadrukkelijk niet de bedoeling de aangegeven bestemming Groen in de ruilen voor "grijs". Uitgangspunt is om flexibel in te kunnen springen op het aanleggen van een beperkt aantal parkeerplaatsen en dergelijke bij onder andere herinrichting van het openbaar gebied zonder dat hiervoor tijdrovende ruimtelijke procedures moeten worden gevolgd.

Een deel van de gronden gelegen ten noorden van de Burg. Bechtweg en ten westen en oosten van de Schepersvenweg zijn bestemd voor 'Natuur'. De gronden zijn met name bestemd voor de instandhouding en versterking van de landschappelijke en natuurwaarde en voor voorzieningen ten behoeve van de realisatie van een ecologische verbindingszone. Op de gronden mag slechts beperkt worden gebouwd. Dit bos ('t Hazennest) maakt deel uit van de ecologische verbindingszone. De planologische bescherming komt tot stand door de bestemming Natuur.

Gronden gelegen ten zuiden van de Gelrebaan en ten westen van het Wilhelminakanaal hebben een bestemming Sport gekregen. Hier is een hondensportvereniging gevestigd.

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn alle verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hier op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkontsluitingswegen. Tevens maken groenvoorzieningen deel uit van de bestemming voor zover deze niet onder de bestemming groen worden geplaatst.

Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemmingen binnen de Tilburgse plansystematiek zijn:

Verkeer-Railverkeer: deze bestemming heeft betrekking op verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen en eventueel verblijfsgebied, ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met bijbehorende voorzienigen waaronder bijvoorbeeld stationsgebouwen e.d.;

Verkeer-Verblijf: binnen deze bestemming ligt de nadruk op de erftoegangsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

De belangrijkste watergangen zijn bestemd als 'Water'. In het onderhavige plangebied betreft dat een A-watergang ten zuiden van de Burg. Bechtweg.

Het Wilhelminakanaal en de haven zijn bestemd als 'Water-Waterstaatkundige doeleinden'.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met afwijking kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten die inpasbaar zijn binnen een woonwijk en vrijwel geen overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Qua uiterlijke verschijningsvorm dienen de beroepsuitoefeningen ondergeschikt te zijn aan de omgeving en wordt de oppervlakte voor de beroepsuitoefening naar omvang beperkt.

Naast bovengenoemde bestemmingen komen binnen het plangebied een aantal dubbelbestemmingen voor. Het betreft de volgende dubbelbestemmingen:

 

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

 

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 20 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 21 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

Algemene gebruiksregels

In artikel 22 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

Algemene aanduidingsregels

In artikel 23 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Indien nodig hier in het oog springende regels in het voorliggende plan nader toelichten.

 

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 24.

 

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn Burgemeester en wethouders middels artikel 27 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen.

Het overgangsrecht regelt dat bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.

De gemeenteraad kan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen met het oog op beëindiging van een functie op termijn. Dat kan in het geval bepaald gebruik van grond en / of opstallen door een natuurlijke persoon wordt beschermd op grond van het voorheen geldende overgangsrecht.

De formulering van de overgangsregels is conform de voorschriften in het Besluit ruimtelijke ordening.

In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

 

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente en/of particulieren worden gerealiseerd. Het beheerbestemmingsplan Bedrijventerrein Loven 2017 heeft betrekking op een reeds bebouwd deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden zijn reeds (anterieure) overeenkomsten gesloten met ontwikkelaars. Het kostenverhaal op deze locaties is zodoende verzekerd. Wel kunnen er, qua omvang, beperkte ontwikkelingen plaatsvinden, die buiten de reikwijdte van de grondexploitatiewet vallen. Op basis van het voorliggende beheerbestemmingsplan en de grondexploitatiewet is kostenverhaal niet mogelijk.

 

Het is daarom niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt.

8.2 Handhaafbaarheid

Het opstellen van een eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde mogelijkheden maakt handhaving makkelijker, de rechtszekerheid is op deze wijze goed verzorgd. De regels die voor het plangebied zijn opgesteld, zijn flexibel waar mogelijk en strak geregeld waar nodig. Bij de opzet van deze beheerregels is een ruimtelijke motivering opgenomen in de toelichting. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd. Momenteel is er één handhavingszaken gaande in het plangebied. Dat betreft Jules Verneweg 25. Dit pand betreft een voormalige bedrijfswoning welke wordt gebruikt voor kamerverhuur. Er is een last onder dwangsom opgelegd om er voor te zorgen dat de overtreding wordt beeindigd. Hiertegen is bezwaar gemaakt.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Loven 2016 op 26 juni 2016 gepubliceerd in invullen media.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plangebied betreft in hoofdzaak een beheerbestemmingspla waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Met deze overheden is dan ook geen vooroverleg gevoerd.

Met waterschap Brabantse Delta is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dit houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

Op 7 juli 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden op de 9e verdieping van Stadskantoor 1. Tijdens deze informatieavond is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Bekendmaking van de burgerparticipatie (inloopavond) heeft plaats gevonden via de internetsite van de gemeente Tilburg op 27 juni 2015, Gemeenteblad op 27 juni 2015 en in Stadsnieuws op 27 juni 2015 en verder via social media zoals Twitter en Facebook. De inloopavond is bezocht door 2 personen. Het conceptplan is tevens digitaal beschikbaar gesteld met de mogelijkheid tot indienen van op- en aanmerkingen. De bekendmaking heeft 4 schriftelijke reacties opgeleverd. De reacties zijn hieronder samengevat weergegeven met aansluitend daarbij aangegeven de reactie van de gemeente Tilburg.

 

Kapitein Grantstraat 5

Reactie

Op 15 augustus 2013 heeft de gemeente Tilburg een omgevingsvergunning afgegeven voor een verbouwing in afwijking van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg eo 2008' (nummer Z-Hz_WABO-2013- 01340). De strijdigheid met het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008' betreft twee onderdelen, namelijk:

Verzocht wordt om de omgevingsvergunning correct te vertalen in het bestemmingsplan.

 

Antwoord:

Op 15 augustus 2013 heeft het college van Burgemeester en Wethouders vergunning verleend voor het veranderen en vergroten van bedrijfsruimte met kantoor aan de Jules Verneweg 27-29. Er bestond strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan op de volgende onderdelen:

In de verleende vergunning is met toepassing van artikel 2.10 lid 2 Wabo hiervan afgeweken.

De verbeelding wordt aangepast door op het perceel in plaats van 75% een maximum bebouwingspercentage van 80% op te nemen. De gewenste uitbreiding past daar binnen. Daarnaast is in dit geval het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelgrens toegestaan omdat in de regels is bepaald dat bestaande bebouwing welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

 

NedTrain

Reactie

NS Vastgoed is eigenaar van het perceel Nieuwe Atelierstraat 4 te Berken-Enschot waarop NedTrain BV een componentenbedrijf heeft gebouwd en exploiteert. Er bestaat een groot belang om de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan en daarmee de huidige en toekomstige bedrijfsvoering gevolgd worden in het nieuwe bestemmingsplan. Zo voorziet het vigerende bestemmingsplan in de mogelijkheid om het perceel extra te bebouwen. Bekend is dat het voornemen van NedTrain is om een magazijn en extra kantoorruimte toe te voegen aan de bestaande bebouwing. Hier mag in het nieuwe bestemmingsplan geen afbreuk aan worden gedaan. Ook mag het nieuwe bestemmingsplan op generlei wijze (nieuwe) beperkingen met zich meebrengen voor de bedrijfsvoering c.q. het bedrijfsproces van NedTrain. Hierover is op 14 juli reeds besproken met de gemeente. In dat gesprek is ook gesproken over het voornemen van de gemeente om voor een plangebied ten noorden van het onderhavige perceel van NS Vastgoed/NedTrain een nieuw bestemmingsplan te gaan opstellen, genaamd 'Oostkamer', wat woningbouw mogelijk moet maken. Ook dit nieuwe bestemmingsplan mag geen nadelige gevolgen hebben voor NS Vastgoed/NedTrain.

 

Antwoord

Getracht is om zoveel als mogelijk de bestaande regeling over te nemen. In de regels worden de bouwvoorschriften uit bestemmingsplan Loven I overgenomen. De bedrijfsvoering van NedTrain wordt dan ook niet belemmerd door het nieuwe bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan Oostkamer kent zijn eigen procedure en heeft met ingang van 17 augustus 2015 als ontwerp ter inzage gelegen.

 

Petrochemical Pipelines services B.V.

Reactie

In de directe nabijheid van het plangebied loopt een 8" leiding voor transport van vloeibare koolwaterstoffen (PRB-leiding) welke in eigendom en beheer is van Petrochemical Pipelines Services BV. Deze PRB-leiding is middels een aanduiding 'veiligheidszone - Bevi' in het vigerend bestemmingsplan "Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008" juridisch correct geregeld. Verzocht wordt om deze aanduiding ook op te nemen in het nieuw op te stellen bestemmingsplan. Er wordt op gewezen dat deze veiligheidszone als weergegeven in de bijlage bij de reactie is gewijzigd. De vigerende PR 10-6 risicocontour bedraagt ter plaatse 10,3m vanaf hart leiding.

 

Antwoord

Op de verbeelding en in de regels wordt de PRB leiding opgenomen.

 

Rijkswaterstaat Zuid-Nederland

Reactie

Rijkswaterstaat is beheerder van het Wilhelminakanaal. In het concept ontwerp bestemmingsplan is er geen vrijwaringszone opgenomen langs het Wilhelminakanaal. Om te voorkomen dat een vlotte en veilige doorvaart van de scheepsvaart conflicteert met nieuwe bestemmingen zijn in het Barro (artikel 2.1.2) vrijwaringszones voor begroeiing en/of bebouwing bepaald. Voor het Wilhelminakanaal wordt verzocht om een vrijwaringszone van 25m op te nemen (overeenkomstig binnenvaartweg klasse IV). Binnen 300m van de havensplitsing wordt verzocht vanuit dezelfde regelgeving om een vrijwaringszone van 50m op te nemen.

 

Er is tevens een beschermingszone van toepassing voor een gedeelte van het Wilhelminakanaal, die fungeert als regionale kering. Verzocht wordt om het waterstaatsbelang met betrekking tot de functie van regionale waterkering van een passende planologische regeling te voorzien, conform de legger (artikel 5.1 van de Waterwet).

 

Antwoord

Het plan wordt aangepast door een vrijwaringszone voor het Wilhelminakanaal (vaarwegbelang volgens

Barro) en een beschermingszone (keringbelang volgens Waterwet) op te nemen.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 3 oktober 2016 tot en met 14 november 2016. Tijdens deze periode zijn er vijf zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

 

ZIENSWIJZE 1 (ontvangen 5 oktober 2016)

  1. Gevraagd wordt of op het adres Kapitein Nemostraat 109 detailhandel is toegestaan.

 

STANDPUNT GEMEENTE

  1. Het perceel Kapitein Nemostraat 109 is bestemd voor 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming is detailhandel niet toegestaan. Er wordt een uitzondering gemaakt voor productiegebonden detailhandel. Het betreft dan producten die ter plaatse worden gemaakt en geldt niet voor voedings- en genotmiddelen.

De zienswijze geeft geen aanleiding om het plan aan te passen.

 

ZIENSWIJZE 2 (ontvangen 9 november 2016)

  1. Op een strook grond wat buiten het bouwvlak valt staan enkele bouwwerken zoals trafostation en koelmachines. Hiervoor is op 2 oktober 2013 een vergunning verleend. Verzocht wordt om het bouwvlak aan te passen.

  2. Voor het bedrijf is een akoestisch onderzoek uitgevoerd wat onderdeel uitmaakt van de melding Activiteitenbesluit. Uitgangspunt voor de beoordeling van de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus is dat de dichtbijgelegen woningen van derden zijn gelegen op een bedrijventerrein en hiermee een geluidgrenswaarde kennen van 55 dB(A) etmaalwaarde. Hieraan wordt voldaan. Binnen de vastgestelde zonegrens van het gezoneerd industrieterrein Loven dienen de woningen als woningen gelegen op een bedrijventerrein beschouwd te worden. Het is onduidelijk of de woningen die hierbinnen zijn gelegen zich bevinden op een bedrijventerrein en of hiermee een geluidgrenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde van toepassing is op de betreffende woningen.

 

STANDPUNT GEMEENTE

  1. Uitgangspunt is dat gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Zowel het trafostation als de koelmachines zijn echter geen gebouwen, maar zogenaamde 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde', hetgeen met name blijkt uit de foto's bij uw zienswijze. Volgens het bestemmingsplan dient namelijk onder een gebouw te worden verstaan: 'elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt'. Het door u in uw zienswijze aangeduide 'trafostation' betreft geen gebouw maar een trafokast en is niet voor mensen toegankelijk. Volgens het bestemmingsplan zijn 'bouwwerken, geen gebouw zijnde' (koelmachines en de trafokast) toegestaan buiten het bouwvlak. De vergunning waar in de zienswijze naar wordt verwezen, betreft het plaatsen van een trafostation/-kast. Er is een omgevingsvergunning verleend voor afwijken van het bestemmingsplan omdat het trafostation/-kast op de dubbelbestemming 'Leiding-gas' is gesitueerd. De leidingbeheerder heeft toestemming gegeven voor het plaatsen van de trafo/kast. Het bouwvlak van het bestemmingsplan hoeft hier niet op aangepast te worden.

 

De zienswijze geeft geen aanleiding om het plan aan te passen.

 

  1. De zienswijze betreft onduidelijkheden omtrent de toetsing van de geluidsgrenswaarden in het milieuspoor. Dit kan aan de orde komen bij een melding in het kader van het Activiteitenbesluit. In het ruimtelijk spoor, waarin onderhavig plan wordt vastgesteld, doet dit niet ter zake. De ligging van de woonbestemmingen nabij het betreffende bedrijf wijzigt in het onderhavige ontwerp bestemmingsplan niet ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan. Door vaststelling van onderhavig plan, wijzigt er dus niets in de toetsing van de milieunormen.

 

De zienswijze geeft geen aanleiding om het plan aan te passen.

 

3. ZIENSWIJZE PROVINCIE (ontvangen 12 oktober 2016)

  1. Aan de noord- en westzijde van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone. Op grond van artikel 11.1 van de Verordening dient het bestemmingsplan regels te bevatten welke strekken tot verwezenlijking, behoud en beheer van de ecologische verbindingszone. Tevens dient het bestemmingsplan regels te bevatten welke erop toezien dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de ecologische verbindingszone (evz). De bestemmingsplanregels bieden onvoldoende planologische bescherming aan de in het plangebied gelegen ecologische verbindingszones. Bovendien is onvoldoende geregeld dat een gemiddelde breedte van 50 meter in acht dient te worden genomen. e evz aan de noordzijde van het plangebied ligt binnen de bestemming 'Natuur', waar in de doeleindenomschrijving de evz wel is opgenomen. In het omgevingsvergunningstelsel ontbreken echter specifieke regels ter bescherming van de evz in de zin van artikel 11.1 lid 2 sub b van de Verordening. De evz aan de westzijde van het plangebied ligt binnen de bestemming 'Groen' (art. 5), 'Verkeer-Verblijf' (art. 10) en 'Water-Waterstaatkundige doeleinden' (art. 12). Hoewel binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming 'Groen' de bescherming van de ecologische verbindingszone wel is opgenomen ontbreekt deze in de doeleindenomschrijving van de bestemming 'Verkeer-Verblijf' en de bestemming 'Water-waterstaatkundige doeleinden'. Tevens ontbreekt in de betreffende bestemmingen een omgevingsvergunningstelsel in de zin van artikel 11.1 lid 1 en lid 2 van de Verordening. Tenslotte wordt er op gewezen dat in artikel 19 de dubbelbestemming 'Waarde ecologie' is opgenomen. Maar deze regeling is niet zodanig geformuleerd dat deze voorrang heeft op de bovengenoemde bepalingen. Bovendien ontbreekt de aanduiding 'Waarde-ecologie' op de Verbeelding voor een deel van de evz.

 

STANDPUNT GEMEENTE

  1. De ecologische verbindingszone (evz) aan de noordzijde valt in de bestemming 'Natuur'. In deze bestemming zijn reeds regels opgenomen ter bescherming van de evz. Aan de zuidwestzijde (Wilhelminakanaal) is de ecologische verbindingszone geregeld via een dubbelbestemming 'Waarde - ecologie'. Met een gemiddelde bandbreedte van 50 meter valt de evz tevens in de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Verkeer-Verblijf' en 'Wonen'. Om bestaand gebruik te respecteren en vanwege de uitvoerbaarheid is op de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Verkeer-Verblijf' en 'Wonen' geen dubbelbestemming voor de evz gelegd. In ambtelijk overleg met de provincie is dit afgestemd en besproken om wel op de bestemming 'Groen' (binnen 25 meter uit het hart van het kanaal) een dubbelbestemming 'Waarde - ecologie' te leggen. De verbeelding wordt hier op aangepast. Wat betreft het ontbreken in de betreffende bestemmingen van een omgevingsvergunningstelsel in de zin van artikel 11.1 lid 1 en 2 van de Verordening wordt het volgende opgemerkt. In lid 1 van de regeling in de verordening is bepaald dat het bestemmingsplan een verbindingszone van ten minste 50 meter in stedelijk gebied en zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling en 25 meter in overige gebieden dient te bevatten. Op de verbeelding is de ecologische verbindingszone voor zover mogelijk met deze breedte opgenomen. Op plaatsen waar dit niet logisch is doordat er bijvoorbeeld een verkeersbestemming ligt, is dat niet gedaan (zie hierboven). In lid 2 van de verordening is bepaald dat er regels gesteld dienen te worden waarbij beperkingen worden gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen in het bijzonder de daarmee verband houdende bebouwing. Daarnaast is bepaald dat regels opgenomen dienen te worden ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100m2, anders dan een bouwwerk. In de regels van het onderhavige bestemmingsplan is in artikel 19 lid 2 bepaald dat uitsluitend gebouwd mag worden ten behoeve van de ecologische verbindingszone. Verder is in lid 19.6 bepaald dat het verboden is zonder schriftelijke vergunning oppervlakteverhardingen aan te leggen groter dan 100m2 per perceel. De regels ter bescherming van de evz zijn daarmee afdoende in de bestemming Waarde-Ecologie van het bestemmingsplan geregeld. In de bestemming 'Natuur' wordt de regeling voor omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aangevuld door op te nemen dat er een omgevingsvergunning nodig is bij oppervlakteverhardingen boven 100m2. In de regels van artikel 19 Waarde-Ecologie wordt een voorrangsregeling opgenomen, waardoor deze bepaling voorgaat boven andere bestemmingen.

 

De zienswijze geeft aanleiding om de verbeelding en de regels van het plan aan te passen.

 

4. ZIENSWIJZE GASUNIE (ontvangen 10 november 2016)

  1. Op de verbeelding is de ligging van de operationele aardgastransportleiding (Z-522-01) niet correct weergegeven. Daarnaast is op de verbeelding een klein gedeelte van de aardgastransportleiding met bijbehorende belemmeringenstrook niet opgenomen. Verzocht wordt om het plan op deze punten aan te passen. Op de verbeelding is de aardgastransportleiding Z-520-01 opgenomen. Deze is uit bedrijf. Verzocht wordt om deze leiding inclusief de bijbehorende belemmeringenstrook van de verbeelding te verwijderen.

  2. Verzocht wordt om de 'veiligheidszone - aandachtsgebied leiding' van de verbeelding te verwijderen aangezien dit op basis van Bevb en Revb niet nodig is.

  3. In het activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden benoemd voor gasontvangststations. Binnen het plangebied ligt een dergelijke activiteit. De Gasunie verzoekt de gemeente om de gas-meet-en regelstations te bestemmen met de aanduiding gasdruk en meetstation en de veiligheidszone die volgt uit het activiteitenbesluit op te nemen op de plankaart.

 

STANDPUNT GEMEENTE

  1. Voor de ligging van de leidingen is de RISicokaart geraadpleegd. Nu blijkt dat hierop niet de juiste informatie staat weergegeven, passen we dit conform verzoek van de Gasunie aan.

 

De zienswijze geeft aanleiding om de verbeelding van het plan aan te passen.

 

  1. Het klopt dat het vastleggen van een veiligheidszone - aandachtsgebied niet verplicht is vanuit het Bevb (Besluit externe veiligheid inrichtingen) en de Revb (Regeling externe veiligheid buisleidingen). Met het weergeven van de veiligheidszone wordt duidelijk gemaakt waar in een gebied sprake is van veiligheidsrisico's. Dit betekent niet dat nieuwe bouwwerken of functiewijzigingen binnen de zone niet mogelijk zouden zijn, maar wel dat dit op een verantwoorde wijze moet plaatsvinden. Bij een bouwwerk of functiewijziging waarbij sprake is van een toename van personen binnen de veiligheidscontour moet dan ook een verantwoording worden opgesteld, zoals beschreven in het Bevb. Initiatieven waarbij sprake is van een bijzonder kwetsbaar object zoals een kinderdagverblijf, basisschool, zorginstelling etc. worden binnen deze veiligheidszone geweerd. Met het opnemen van de veiligheidszone wordt duidelijk waar sprake is van deze aanvullende voorwaarden. Vanwege de bredere scope dan het wettelijk kader voor de bijzonder kwetsbare objecten, is aanleiding geweest de veiligheidscontouren vast te leggen in het bestemmingsplan.

 

De zienswijze geeft geen aanleiding om het plan aan te passen.

 

  1. Evenals voor andere bedrijven is het activiteitenbesluit waarin veiligheidsafstanden zijn opgenomen ook van toepassing op gasontvangststations (GOS). Deze veiligheidsafstanden hebben, in tegenstelling tot bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals bijvoorbeeld LPG station, opslagloods met gevaarlijke stoffen, spoorwegemplacement, geen consequenties voor het gebied waarover ze liggen. Er is geen reden en geen wettelijke verplichting om veiligheidsafstanden voor alle bedrijven op het bedrijventerrein waaronder het GOS op te nemen op de verbeelding. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is het oprichten van een GOS mogelijk. Het opnemen van een aanduiding 'gasdrukmeet- en regelstation' op het perceel van de Gasunie is derhalve niet relevant.

  2. De gemeente wil geen gevolg geven aan het vastleggen van veiligheidszones rondom het Gasontvangststation (GOS) aangezien dit niet nodig is in het kader van externe veiligheid en derhalve planologisch niet relevant is. Toetsing dient plaats te vinden in het kader van het Activiteitenbesluit.

 

De zienswijze geeft geen aanleiding om het plan aan te passen.

 

5. ZIENSWIJZE WATERSCHAP (ontvangen 16 november 2016)

  1. In de toelichting (paragraaf 2.2) is aangegeven dat de rioolpersleiding op de verbeelding zal worden aangegeven inclusief veiligheidszone. In de regels is hiervoor de juiste regeling opgenomen (dubbelbestemming Leiding-Riool). Op de verbeelding is echter een dubbelbestemming Leiding-brandstof opgenomen. Gevraagd wordt om de verbeelding aan te passen.

  2. Aan de noordzijde van de Geldebaan liggen twee buffervijvers voor regenwater van het gescheiden stelsel. Deze vijvers zijn op de verbeelding aangegeven als bestemming Groen met de functieaanduiding Waterberging. Volgens de gegevens van het waterschap loopt hier een A-watergang (ZL2.1). Gevraagd wordt om de A-watergang afzonderlijk aan te duiden met de enkelbestemming Water.

  3. In de toelichting is in de waterparagraaf beschreven dat de A watergang NL28, NL29 en NL30 binnen het plangebied liggen. Volgens het waterschap ligt NL28 geheel buiten het plangebied. De NL29 en NL30 zijn niet te vinden in de gegevens van het waterschap en bestaan waarschijnlijk niet meer. Gevraagd wordt om de tekst hier op aan te passen.

 

STANDPUNT GEMEENTE

De zienswijze is na het verstrijken van de termijn ingediend en dient derhalve buiten beschouwing te worden gelaten. Hieronder wordt wel inhoudelijk ingegaan op de zienswijze en wordt aangegeven of de punten als ambtshalve wijziging worden meegenomen.

  1. De verbeelding wordt ambtshalve hier op aangepast (zie ambtshalve wijzigingen).

  2. In de Legger van het waterschap De Dommel staan de regenwaterbergingen Gelrebaan I en II en Centaurusvijver respectievelijk als A-watergangen ZL2.1 en ZL2.2 opgenomen. De industriehaven Loven is in de Legger een B-watergang. Wij zijn van mening dat deze waterpartijen niet bij de Legger van het waterschap De Dommel horen. Redenen daarvoor zijn dat de regenwaterbergingen onderdeel zijn van de regenwaterriolering van Loven, met lozing op de industriehaven Loven. Rijkswaterstaat is waterkwantiteits- en kwaliteitsbehebeerder van de industriehaven. Het waterstaatkundig beheer is voor rekening van de gemeente. De regenwaterbergingen zijn in beheer van de gemeente. De gemalen die het waterpeil in de vijvers regulering zijn wel in beheer van waterschap De Dommel. Wel zijn wij akkoord dat deze permanente waterpartijen de bestemming 'water' horen te hebben. Wij passen daarom de verbeelding hierop ambtshalve aan.

  3. De watergangen NL29 en NL 30 bestaan niet meer: bij het bouwrijp maken van de ontwikkeling Enschotsebaan zijn ze omgevormd of gedempt. De watergang NL28 bestaat wel en valt tot enkele honderden meters ten noorden van de Kapitein Hatterasstraat binnen de plangrens. Wij passen daarom de toelichting hierop ambtshalve aan.

 

CONCLUSIE

De zienswijzen onder 3 en onder 4a zijn gegrond en leiden tot aanpassingen in het bestemmingsplan.