TOELICHTING

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

1.2 Het plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Functionele structuur

2.2 Ruimtelijke structuur

2.3 Technische infrastructuur

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

3.2 Rijk en provincie

3.3 Gemeente

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.4 Volkshuisvesting

4.5 Groen

4.6 Verkeer en parkeren

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

5.2 Milieuhinder bedrijven

5.3 Externe veiligheid

5.4 Geluid

5.5 Lucht

5.6 Geur

5.7 Bodem

5.8 Natuur en Ecologie

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Bestaand watersysteem

6.2 Duurzaam waterbeheer

6.3 Watertoets

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

8.3 Burgerparticipatie

8.4 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Ten gevolge van "de crisis" stonden in 2010 voor Tilburg meerdere bouwclaims en ontwikkelcompensaties open. Met ontwikkelaar AM had de gemeente bijvoorbeeld nog enkele claims af te handelen, o.a. inzake de overhoeken te Berkel-Enschot. Door het aangaan van een
"Ontwikkelcompensatieovereenkomst Stadsrand Dalem Noord" is de laatste claim met AM afgehandeld.Ten behoeve van dit woningbouwproject is op 24 maart 2015 een herziening van het vigerende bestemmingsplan aangevraagd.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de zogenaamde 'Stadsrand Dalem Noord' en wordt globaal begrensd door de Burgemeester Letschertweg in het westen, de Middeldijkdreef in het noorden, de Reedijkdreef, de Renesselaan en de Soerendonklaan in het oosten en de Dalemdreef in het zuiden.

 [image]

 

Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van haar grondgebied het bestemmingsplan Stadsrand Dalem Reeshofweide 2013.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Functionele structuur

De Stadsrand Dalem ligt tussen de bestaande woonwijk Reeshof, i.c. de woongebieden Dalem Noord en Dalem Zuid, en de Burgemeester Letschertweg.

In functioneel opzicht bestaat de Stadsrand Dalem uit drie gedeeltes, van noord naar zuid:

  1. tussen Middeldijkdreef en Dalemdreef: het toekomstige woongebied Stadsrand Dalem;

  2. ten zuiden van de Dalemdreef: een gebied waar bedrijven en voorzieningen gepland zijn;

  3. ten zuiden van de hiervoor genoemde bedrijven- en voorzieningenzone, tot aan de spoorlijn: sportvelden.

 

Het plangebied van dit plan bestaat uit het in a genoemde toekomstige woongebied Stadsrand Dalem. In dit plangebied zullen maximaal 380 woningen gerealiseerd worden. Daarnaast zijn nu reeds de basisschool de Boemerang en een kinderdagverblijf in het gebied aanwezig. Deze worden ingepast in het plan.

 

Aan de westzijde van het nieuwe woongebied Stadsrand Dalem, tegen de Burgemeester Letschertweg aan, voorziet het plan in een landschappelijke strook. Deze landschappelijk strook zorgt, tezamen met het aan de andere zijde van de weg gelegen buitengebied, voor een landschappelijke inbedding van de weg. Ook bevat deze landschappelijke strook een adequate akoestische oplossing waardoor de woon- en leefkwaliteit in het woongebied verantwoord is in relatie tot de geluidhinder van de weg. Hieronder (Ruimtelijke structuur) wordt nader ingegaan op deze landschappelijke strook.

 

Het toekomstige woongebied Stadsrand Dalem wordt voor autoverkeer ontsloten vanaf de ten oosten van het gebied gelegen randweg, die uit de in elkaars verlengde gelegen Reedijkdreef, Renessestraat en Soerendonklaan bestaat. In het noorden sluit de Reedijkdreef aan op de Middeldijkdreef die aantakt op de Burgemeester Letschertweg en op de rest van Reeshof. In het zuiden sluit de Soerendonklaan aan op de Dalemdreef, die aantakt op de Burgemeester Letschertweg en op de rest van Reeshof. 

2.2 Ruimtelijke structuur

In de Structuurschets Over De Donge uit 1993 is de hoofdopzet voor de westelijke beëindiging van de wijk Reeshof bepaald. Ook het tracé van de Burgemeester Letschertweg, die als “westtangent” onderdeel uitmaakt van de nieuwe snelwegenring rond Tilburg, is in de Structuurschets aangegeven. De zone tussen de in de Structuurschets geprojecteerde westelijke woongebieden van Reeshof (Dalem Noord en Zuid) en de Burgemeester Letschertweg wordt als Stadsrand aangeduid, ter hoogte van Dalem derhalve als Stadsrand Dalem. In de Structuurschets waren in Stadsrand Dalem bedrijven en sportvelden gepland. Het grootste deel van de Stadsrand Dalem wordt nu, ingevolge dit plan, voor woningbouw bestemd. Ten zuiden hiervan resteren zones met bedrijven en voorzieningen, respectievelijk sportvelden (zie paragraaf 1, functionele structuur / aspecten).

 

Voor het nieuwe woongebied in de Stadsrand Dalem wordt een woonmilieu beoogd dat zich in stedenbouwkundig opzicht nadrukkelijk onderscheidt van Dalem en de rest van Reeshof.

 

Het stedenbouwkundig plan "Woonlandschap Stadsrand Dalem Noord", dat is opgesteld door bureau B+B, vormt het uitgangspunt voor de stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied, zijnde het toekomstige woongebied Stadsrand Dalem. Een aantal essentiële elementen uit dit plan zijn:

 

1. de groene wal langs de Burgemeester Letschertweg, Middeldijkdreef en Dalemdreef

 

De ruimte tussen het geprojecteerde woongebied Stadsrand Dalem en de Burgemeester Letschertweg krijgt een landschappelijke invulling overeenkomstig onderstaand profiel, waarin ook de akoestische afscherming is opgenomen. Deze zone is 24 meter breed. Door deze zone is ten aanzien van de Burgemeester Letschertweg sprake van een landschappelijke inbedding, waarbij het scherm zo veel mogelijk aan het gezicht onttrokken wordt. Het beoogde beeld vanaf de Burgemeester Letschertweg is een bosrand (zie onderstaande fotomontage), met op enkele strategische plekken een doorzicht op de wijk.

De groene wal "loopt ook de hoek om" langs de Middeldijkdreef en de Dalemdreef.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeeldingen: landschappelijk ingepaste, geluidwerende wal met groen

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2. het centrale park

 

Dwars door het plan, van noord naar zuid, loopt een krachtige, centraal gelegen groenstructuur in de vorm van een langgerekt park. Dit park is de ruimtelijke en functionele drager van het gehele woongebied. Langs het park wordt gestreefd naar bijzondere woningtypes die de relatie met het park benutten en versterken.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: relatie groene drager met omgeving

3. het groene kader rond het noordelijk gelegen deelgebied

Het noordelijke deelgebied, ter hoogte van de Middeldijkdreef en de Reedijkdreef, wordt uitgewerkt als een woonbuurt in het bos, aansluitend op het hier reeds aanwezige boskarakter. Om deze beleving waar te maken, ligt rondom dit deelgebied een groene bosstrook.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: groene bosstrook

 

4. de groene laan

 

De in het verlengde van elkaar gesitueerde Renessestraat en Soerendonklaan worden uitgewerkt als een laan, met aan de zijde van het nieuwe woongebied een brede groene berm met bomen. In deze groene berm wordt niet geparkeerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: groene laan

 

5. de singel

 

De singel ten zuiden van de Reuverlaan wordt doorgetrokken door de gehele Stadsrand Dalem.

 

6. de zichtlijn op de kerktoren van Hulten

 

De zichtlijn op de kerktoren van Hulten, die in het verlengde ligt van de Saasveldstraat en Schipluidenstraat, wordt doorgetrokken door de gehele Stadsrand Dalem.

 

7. ontspannen stratenpatroon

 

Er wordt een ontspannen stratenpatroon gerealiseerd, waarbij iedereen woont aan het centrale park, aan de groene randen, aan de singel of aan korte straatjes die uitkomen op het centrale park. Er is sprake van een bijzondere, kwalitatief goede openbare ruimte, sterk afwijkend van de standaardprofielen in Dalem en Reeshof. E.e.a. zal meer erfachtig van karakter zijn.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: openbare ruimte

 

8. bijzondere parkeeroplossingen

 

Er worden bijzondere oplossingen voor parkeren toegepast, waardoor de openbare verblijfsruimte aanzienlijk ontlast wordt. Dit krijgt gestalte in de vorm van parkeerhoven, parkeerkoffers etc.

2.3 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk en provincie

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen, anders dan dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 3.1.6 Bro) van toepassing is. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) hier niet besproken. Voor de 'ladder voor duurzame verstedelijking' in relatie tot de woningbouw wordt verwezen naar onderdeel 4.4.1 van deze toelichting.

3.3 Gemeente

 

3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

  1. Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

  1. De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

De twee ecologische verbindingszones:

 

  1. De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.3.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent op het waterdossier de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilurg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Archeologie

 

4.3.1.1 Nota 'Grond voor het verleden'

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  1. de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;

  2. de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.1.2 Historische geografie plangebied

Historische geografie.

4.3.1.3 Verwachtingswaarde plangebied

4.3.1.4 Vertaling naar bestemmingsplan

Er zijn geen gronden die de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' hebben gekregen.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Zorgvuldig ruimtegebruik

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

 [image]

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

 

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio worden jaarlijks gezamenlijke afspraken met de provincie Noord-Brabant gemaakt in het Regionaal Ruimtelijke Overleg/RRO. Deze afspraken gaan over de kwantitatieve woningbouwbehoefte/-opgave van de gemeenten, dit voor een voortschrijdende tienjaars-periode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en huishoudensprognose, waarvan de recentste dateert van 2014.

In de actuele tienjaars RRO-planperiode 2014 t/m 2023 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2020.

Afgaand op de provinciale prognose behelst de gemeentelijke woningbouwopgave tot zeker 2025 gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor ca. 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag – uitgeoefend door de woonconsument – ligt momenteel wat lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot (vooralsnog) 2020 wordt aangehouden. Hiermee is de regionale behoefte aangetoond en wordt voldaan aan trede-1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Behalve de aantallen (de kwantitatieve opgave) is in toenemende mate de kwalitatieve samenstelling van het bouwprogramma van belang. De kwalitatieve opgave is niet alleen het soort woningen (gestapeld/ grondgebonden, huur/koop, e.d.) maar juist ook de differentiatie in woonmilieus. Het grondgebied van de gemeente biedt ruimte aan verschillende typen stedelijke woonmilieus, maar ook aan dorpse en landelijke woonmilieus in en om de twee dorpen die deel uitmaken van Tilburg. Om beter te kunnen aansluiten op de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie.

Het plan Stadsrand-Dalem betreft één van de laatste uitbreidingslocaties in stadsdeel Reeshof. Het plangebied biedt ruimte aan ongeveer 380 woningen en de daarbij behorende infrastructuur en openbare gebied.

In dit plan is uitgegaan van de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Groen-stedelijk wonen, ofwel wonen in lage dichtheid met veel groenvoorzieningen en redelijke bereikbaarheid. Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont de behoefte aan groen-stedelijk woonmilieu duidelijk aan. Zo blijkt de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in zo'n 42% van de gevallen uit te gaan naar een groen-stedelijk woonmilieu. Met name in Reeshof gaat het om verbijzonderde vormen van groen-stedelijk wonen om zo burgers met specifieke leefstijlen optimaal te bedienen. Tot 2025 betreft dat een woningvraag van ongeveer 4.000 woningen in dit woonmilieutype.

 

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De projectlocatie bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.

Conclusie

Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

4.4.2 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie Tilburg 2015 wordt, in navolging van de vorige, versterkt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk beleidsthema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd en aantrekkelijk woningaanbod, opdat zo veel mogelijk inwoners een passende woongelegenheid kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, identiteit/beleving–keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, duurzaamheid én betaalbaarheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving c.q. het woonmilieu.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, in de basis onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.

Reeshof geldt in de woonvisie, op basis van voornoemde indeling, als groen-stedelijk woonmilieu. Bij de ontwikkeling van de resterende ontwikkellocaties dient rekening gehouden te worden met de vraag naar specifieke leefstijl-gebonden vormen van groen-stedelijk wonen. Analyse en aanbevelingen m.b.t. de beoogde leefstijlen en “woonwerelden” in dit deel van Reeshof vormen uitgangspunt bij de planuitwerking van Stadsrand-Dalem.

 

Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO

Uit het periodiek Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO Tilburg 2012) blijkt dat de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in 42% van de gevallen uitgaat naar wonen in een groen-stedelijk woonmilieu. Tot 2025 betekent dat een woningvraag van ongeveer 4.000 woningen in dat woonmilieu.

Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. Het plan Stadsrand-Dalem met ruimte voor ongeveer 380 grondgebonden woningen is een gewenste aanvulling op de al geplande woningbouwdifferentiatie en voorziet zo in de behoefte aan een gevarieerd groen-stedelijk woonmilieu.

4.4.3 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, bevordering van consumentgericht bouwen w.o. de beschikbaarheid van kavels voor eigenbouw / (collectief) particulier opdrachtgeverschap, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

  1. Toetsingskader nieuwbouw-appartementen

N.v.t.

  1. Goedkope (huur)woningen

Betaalbaarheid van het wonen, ook in de nieuwbouw, is een van de thema's in de Woonvisie. Nieuwe goedkope/betaalbare huur- en koopwoningen voor de doelgroep van beleid dragen bij aan een beter gedifferentieerde woningvoorraad, juist qua betaalbaarheid.

Het plan Stadsrand-Dalem gaat in het voorgenomen woonprogramma uit van de bouw van zo'n 25% goedkope koop, e.e.a. vastgelegd in de exploitatieopzet.

  1. Consumentgericht bouwen – eigenbouw / (C)PO

Getuige de Woonvisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, met in ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.

In het plangebied Stadsrand-Dalem wordt voorzien in consumentgericht bouwen.

  1. Levensloopbestendig bouwen (/ wonen met zorg)

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat zo veel mogelijk nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw zo veel mogelijk invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1. Overigens ligt het plangebied Stadsrand-Dalem binnen de invloedssfeer van de (woonservice-)voorzieningen in winkelcentrum Dalem.

  1. Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

 

Een folder is te vinden op www.tilburg.nl.

4.5 Groen

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.6 Verkeer en parkeren

 

Ligging plangebied:

Stadsrand Dalem is gelegen aan de westrand van woonwijk De Reeshof.

Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Burgemeester Letschertweg. Het betreft een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom, met een maximum toegestane snelheid van 80 km/h. Aan de Noordzijde ligt Middeldijkdreef, een gebiedsontsluitingsweg met een maximum toegestane snelheid van 50 km/h. Aan de oostzijde wordt het gebied begrensd door de Reedijkdreef, de Renesselaan en de Soerendonklaan. Dit zijn erftoegangswegen met een maximum toegestane snelheid van 30 km/h. Aan de zuidzijde ligt de verbindingsweg tussen de Renesselaan, dalemdreef en de Burgemeester Letschertweg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg met een maximum toegestane snelheid van 50 km/h.

 

Fietsverkeer:

In het gebied en grenzend aan het gebied liggen geen doorgaande fietsroutes. De meest nabijgelegen sternetfietsroutes liggen aan de zuidzijde langs het spoor en aan de noordzijde via de Langendijk.

 

Ontsluiting van het gebied:

In het gebied zelf komen alleen erftoegangswegen te liggen. De ontsluiting van het gebied vindt plaats aan de oostzijde op de Reedijkdreef, Renesselaan en de Soerendonklaan. Er komen geen rechtstreekse aansluitingen op de Burgemeester Letschertweg. Op de verbindingsweg tussen de Dalemdreef en de Burg. Letschertweg mag alleen een afrit het gebied in komen. Op de erftoegangswegen mogen particuliere erfontsluitingen rechtsreeks worden aangesloten.

 

Parkeren:

De ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg. Voor het programma zijn de meest recent vastgestelde parkeernormen voor zone C van toepassing. De parkeernormen zijn als bijlage bij de regels van dit plan gevoegd.

 

Openbaar Vervoer:

Op de Reedijkdreef en de Middeldijkdreef rijdt buslijn 4. Nabijgelegen bushaltes liggen op de Renkumlaan en op de Middeldijkdreef.

 

School:

In het gebied ligt basisschool de Boemerang. Halen en brengen van deze school dient altijd mogelijk te blijven door middel van een zo kort en logisch mogelijke rondrijdbeweging. Ook het parkeren voor deze school dient gegarandeerd te blijven.

 

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort. In de omgeving zijn uitsluitend agrarische bedrijven aanwezig. Het geuraspect is hierbij bepalend (zie paragraaf 5.7.). Verder is er alleen binnen het plangebied een MFA aanwezig.

Binnen de MFA zitten o.a. een basisschool en een kinderdagverblijf. Voor de functies die binnen de MFA mogelijk zijn, geldt een richtafstand van 30 meter. De nieuwe woningen kunnen dus uitsluitend op minimaal 30 meter afstand van de MFA worden opgericht, tenzij met akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat bij de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Om t.a.v. de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat te garanderen, is het bouwvlak op 30 meter van de MFA gelegd, zodat wordt voldaan aan de richtafstand.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald. In de bij het plan gevoegde Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording Stadsrand Dalem Reeshofweide 2013 zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied spoorlijn Breda-Tilburg- Vught/Boxtel, de N260 en Versteijnen's Internationaal transportbedrijf B.V. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de bijlage.

5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

De spoorlijn Breda-Tilburg- Vught/Boxtel en de N260 zijn aangewezen als transportasgebieden waar binnen 200m geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden (onder bijzonder kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan; grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven). Het plangebied ligt op minder dan 200m van de N260. Binnen deze veiligheidszone mogen geen bijzonder kwetsbare objecten gebouwd worden, en moet de verantwoordingsplicht worden ingevuld bij een toename van het aantal personen.

5.3.4 Conclusies en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie transportassen, te weten de spoorlijn Breda - Tilburg, de N260 en de A58. Daarnaast ligt het deels in het invloedsgebied van Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Op 4 november 2015 is door de brandweer Midden - en West Brabant aangegeven dat voor dit plan gebruik gemaakt mag worden van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.3.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Het plan voorziet in het realiseren van ca. 380 woningen, De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh. Dit betreft de:

Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar het akoestisch rapport van Kraaij Akoestisch Adviesbureau d.d. 19 oktober 2015 (projectnummer VL.1523.R01,revisie 2) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.

Bij de berekeningen van de geluidbelasting is rekening gehouden met de aanleg van geluidschermen langs de N260 en de Dalemdreef met een hoogte van 5.5 meter.

 

Uit het akoestisch onderzoek blijkt:

Omdat voor alle wegen de voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden is onderzocht welke maatregelen er eventueel genomen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Een bronmaatregel is het toepassen van een geluidarme asfaltsoort. Voor de N260, de Middeldijkdreef en een deel van de Dalemdreef is dit al toegepast. Voor de andere wegen wordt het toepassen van een geluidarme asfaltsoort niet redelijk geacht omdat het slechts om een paar woningen zal gaan waarbij de geluidbelasting ook bij toepassing van geluidarme asfaltsoort niet zal worden teruggebracht tot aan de voorkeurgrenswaarde en er alsnog hogere waarden verleend moeten worden.

Andere maatregelen aan de bron om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB (bijvoorbeeld het beperken verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Maatregelen in de overdracht is bijvoorbeeld het toepassen van geluidschermen. Toepassing van geluidschermen voor de Soerendonklaan en de Reedijkdreef wordt niet wenselijk geacht vanwege het binnenstedelijke karakter van de wegen en op basis van stedenbouwkundige argumenten. Het toepassen van geluidschermen aan de Middeldijkdreef wordt niet doelmatig geacht omdat het naar verwachting slechts om ca. 15 woningen zal gaan, er aannemelijk sprake zal zijn van aaneengesloten bebouwing, de kosten van het scherm (over een totale lengte van ca. 100 meter bij een hoogte van 5 meter) financieel gezien niet doelmatig wordt geacht en de woningen op basis van het gemeentelijk geluidbeleid de voorwaarde opgelegd krijgen dat ze moeten beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte teneinde een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren. Deze voorwaarde geldt overigens enkel voor die woningen waar de geluidbelasting t.g.v. wegverkeer op de gevel meer bedraagt dan 53 dB. Bij de definitieve uitwerking van het plangebied zal hiermee rekening moeten worden gehouden. Tevens zal in het kader van de aanvraag Wabo onderdeel bouwen akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn waaruit blijkt dat de woningen enerzijds beschikken over voldoende gevelwering, anderzijds deze beschikken over een geluidluwe gevel en -buitenruimte. Het verhogen van de geluidschermen paralellel aan de N260 en de Dalemdreef (tot een hoogte van ten minste 7.5 meter) wordt vanuit stedenbouwkundige bezwaren niet wenselijk geacht.

Om de woningen binnen het plangebied mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldoen moet worden. (zie 5.5.4 Gemeentelijk geluidbeleid).

5.4.2 Railverkeerslawaai

Omdat een deel van het plangebied waar woningbouw gerealiseerd gaat worden binnen het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder ligt, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar het akoestisch rapport van Kraaij Akoestisch Adviesbureau d.d. 19 oktober 2015 (projectnummer VL.1523.R01, revisie 2) en heeft een toetsing aan de normen uit het Besluit geluidhinder plaatsgevonden. Voor nieuwe woningen geldt volgens artikel 4.9 van het Besluit geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 55 dB. Artikel 4.10 van het besluit biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal 68 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden.

5.4.3 Cumulatie/Goede ruimtelijke ordening

Er is geen sprake van cumulatie conform het gestelde in het reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Om te bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is de geluidbelasting vanwege alle wegen rondom het plangebied onderzocht, de zogenaamde gecumuleerde geluidsbelasting, en deze kwalitatief beoordeeld volgens de milieukwaliteitsmaat zoals aangegeven in tabel 2.2 van het akoestisch rapport zonder toepassing van de wettelijke aftrek ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder. Uit tabel 5.1 van het akoestisch rapport blijkt op basis van de gecumuleerde geluidbelasting de milieukwaliteitsmaat varieert van tamelijk slecht tot goed. Wij achten dit aanvaardbaar omdat de gecumuleerde geluidbelasting is berekend ter hoogte van de eerste lijnsbebouwing en de woningen waar de geluidbelasting op de gevel meer bedraagt dan 53 dB t.g.v. wegverkeer moeten beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte ter compensatie van de hoge geluidbelasting ter hoogte van de eerstelijnsbebouwing. Slechts onder deze voorwaarde is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede, ruimtelijke ordening.

5.4.4 Gemeentelijk geluidbeleid

Overeenkomstig het recent geactualiseerd gemeentelijke geluidbeleid worden aan woningen die bloot gesteld worden aan een geluidbelasting t.g.v. wegverkeerslawaai van meer dan 53 dB op de gevel voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden zijn:

5.4.5 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.6 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan, dat voorziet in het realiseren van 380 wooneenheden, wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.6 Geur

 

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarbij sprake is van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Met het oog op omliggende agrarisch bedrijven is onderzoek gedaan naar agrarische geurhinder. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor de veehouderij aan de Hulteneind 15 is nader onderzoek gedaan naar de voorgrondbelasting. Omdat er met het oog op omliggende woningen al sprake is van een overbelastte situatie is bij het onderzoek terecht uitgegaan van de feitelijke emissiepunten van de stallen. Uit de berekening blijkt dat de veehouderij niet belemmerd wordt door de komst van de woningen en dat er op de grenzen van het plangebied wordt voldaan aan de geurnormen.

5.7 Bodem

Binnen het plangebied is in 2007 in opdracht van de gemeente Tilburg door adviesbureau UDM een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Aanleiding voor het onderzoek was de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.

Uit het verkennend onderzoek komt naar voren dat er op de plaatselijke zandige boven- en ondergrond licht verhoogde gehaltes aan nikkel en PAK worden aangetroffen. De verhoogde waardes aan PAK hangen samen met de bijmeningen van puindeeltjes. Tevens worden er op de locatie sporen van EOX geconstateerd die vermoedelijk gerelateerd zijn aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het agrarische gebied.

In het grondwater zijn matige tot sterk verhoogde concentraties aan arseen en nikkel aangetoond die de interventiewaarde en tussenwaarden overschrijden. Naast deze "sterke" verhogingen worden er ook overige zware metalen, xylenen en cis- 1,2-dichlooretheen plaatselijk licht verhoogd vastgesteld.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waar bij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Het grondwater is daardoor niet geschikt voor beregenings- en consumptiedoeleinden. Men moet rekening houden dat het grondwater niet zondemeer kan worden onttrokken en geloosd kan worden op de riolering en/of oppervlaktewater.

Uit het landsdekkend beeld 2004 komt naar voren dat er op locatie mogelijke sporen kunnen worden aangetroffen van een erfverharding bestaande uit puin en/of bouw en sloopafval.

Ook de in het verleden uitgevoerde bedrijvigheid geeft aanleiding om de locatie als historisch verdacht te beschouwen.

Dempingen

Op locatie

Op de locatie liggen diverse dempingen die tijdens het VO van 16 juli 2007 door UDM zijn onderzocht op exacte ligging. Ter plaatse zijn 4 van de 12 slootdempingen zintuigelijke waargenomen en analytisch onderzocht. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat EOX de triggerwaarde van nader onderzoek overschrijdt. De verhoogde gehaltes aan EOX zijn vermoedelijk gerelateerd aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Aanbeveling

Voor nieuwbouw op locatie is het noodzakelijk dat er een nieuw verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd volgens de NEN 5740 door een erkend adviesbureau. Het rapport van 2007 is verjaard en daarmee niet voldoende.

5.8 Natuur en Ecologie

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten o.g.v. de Flora- en faunawet).

Royal HaskoningDHV heeft de ontwikkeling van het plangebied getoetst aan vigerende natuurwetgeving en de bevindingen gerapporteerd (Zie bijlage: Ontwikkeling Reeshof - Tilburg, 10 augustus 2015).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

 

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

  2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.

  3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. In een straal van 10 km rondom het plangebied liggen de volgende Natura 2000-gebieden: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen, Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, Langstraat en Ulvenhoutsebos. De Regte Heide & Riels Laag liggen het dichtstbij: ca. 7,3 kilometer ten zuiden van het plangebied.

Van de meeste instandhoudingsdoelstellingen die voor deze gebieden aan de orde zijn, kunnen negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Echter, de geplande woningbouw binnen het plangebied kan leiden tot emissie van stikstof, wat een negatief effect kan hebben op de instandhouding van de Natura2000 gebieden (dit betreft verstoringsfactoren 3 & 4: verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht). In de rapportage door Royal HaskoningDHV is dit mogelijk negatieve effect nader beoordeeld (par. 5.2.2; zie onderstaande kaders).

 [image]

 [image]

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. Een Passende Beoordeling is niet noodzakelijk. De kaders van de Natuurbeschermingswet 1998 geven dan ook geen aanleiding tot het opstarten van een m.e.r.-procedure.

 

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur.
De dichtstbijzijnde EHS is gelegen op ca. 260 m afstand van het plangebied. Dit betreft het ten oosten gelegen gebied de Donge met de natuurbeheertypen N05.01 Moeras en N03.01 Beek en Bron.

 

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt buiten het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.

 

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel is ten noorden en noordwesten gelegen op ca. 200 m afstand van het plangebied.

 

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.

 

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

De mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten is in kaart gebracht op basis van openbaar beschikbare verspreidingsgegevens, zoals verspreidingsatlassen. Ook is het plangebied op 29 juli 2015 bezocht door een ter zake kundig ecoloog. Hierbij is vastgesteld dat het plangebied als het ware drie delen kent:

  1. Het noordelijk deel van het plangebied, tussen de Middeldijkdreef en de Renkumlaan, wordt gekenmerkt door een opgaande wilgenbosschage met onder meer schietwilg.

  2. Tussen de Renkumlaan (Noord) en de Reuverlaan (Zuid) kenmerkt het gebied zich door een ruige vegetatie met her en der nog wat kale grond. Lokaal komen wilgenbosschages voor en zijn slootjes aanwezig. In het verlengde van de Reuverlaan bevindt zich een brede afwateringssloot met dikke reitkragen aan beide zijden.

  3. Tussen de afwateringssloot en de Dalemdreef is het plangebied in intensief agrarisch gebruik. Langs de Renesselaan is laanbeplanting van populier aanwezig.

Per soortgroep zijn de volgende constateringen gedaan:

Vaatplanten:

Het voorkomen van vaatplanten beschermd onder de Flora- en faunawet wordt binnen het plangebied uitgesloten.

Zoogdieren:

Tabel 1-soorten mol en vos maken gebruik van plangebied. Tabel 2- en 3-soorten: mogelijk maken vleermuizen gebruik van het plangebied als foerageergebied en is het mogelijk een onderdeel van een vaste vliegroute.

Reptielen en Amfibieën:

Open water is geschikt als voortplantings- en landbiotoop voor amfibieën opgenomen in Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Zie echter ook het aanvullende onderzoek, dat als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd. Er is geen aanleiding om het voorkomen van beschermde reptielen in het plangebied te vermoeden.

Vissen:

Zie het aanvullende onderzoek, dat als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd.

Broedvogels:

Broedvogels waarvan het nest niet jaarrond beschermd is maken zeker gebruik van het plangebied.

Ongewervelden:

Het voorkomen van beschermde ongewervelden in het plangebied wordt uitgesloten.

 

Conclusie

Vanuit de Flora- en faunawet (paragraaf 5.1) zijn maatregelen noodzakelijk ten aanzien van broedvogels en mogelijk vleermuizen. Om overtreding van verbodsbepalingen geformuleerd onder de Flora- en faunawet te voorkomen geldt ten aanzien van

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is 15,9 ha groot en ligt in het stroomgebied van de Donge. De ontwikkeling betreft de realisatie van een groene geluidswal en een woongebied met maximaal 400 woningen. De bruto oppervlakte van het woongebied is 11,95 ha, waarvan 7 ha uitgeefbaar.

Hierdoor behoort het plangebied kwalitatief en kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Brabantse Delta. Het gebied ligt tussen de Burgemeester Letschertweg en de woonwijk Dalem en is op dit moment niet bebouwd. Het bestemmingsplan Stadsrand Dalem-Reeshofweide 2013 voorziet voor deze locatie een bestemming gemengd. In het bestemmingsplan Stadsrand Dalem-Reeshofweide is reeds voorzien in de benodigde retentie voor dit deelgebied vanwege de toename van verhard oppervlak door de verandering van onbebouwd naar gemengd bebouwd gebied.

Het terrein daalt geleidelijk van ongeveer 7,00+ in het zuiden, naar ongeveer 5,50+ in het noorden. Samen met naastliggende stedelijk gebied Dalem West volgt het terrein ongeveer de kenmerkend reliëf van de voormalige afwatering van het dal van de Donge en van de Landscheiding.

6.1.2 Bodem en grondwater

De bodemopbouw bestaat uit matig leemarm tot zeer sterk lemig, matig fijn zand. Deze ruime gradatie is aangetroffen met sterke variaties in de ruimte. De bovengrond varieert van humusarm tot humeus met een dikte tot 0,50 m en in sommige gevallen tot 1,0 m. Verspreid over het plangebied komen storende lagen voor. Echter alleen maar incidenteel dieper dan 1,50 m. Ter hoogte het voormalige dal van de Landscheiding, zijn storende lagen van lemig veen aangetroffen tussen 0,50 en 1,50 m. Nabij het meest zuidelijke punt van het plangebied zijn ook storende lagen aangetroffen, bestaande uit humeus, sterk lemig zand. Deze grondlagen hebben een doorlatendheid onder de 0,20 m/d en vormen daardoor een beperkende factor voor de neerwaartse stroming van percolerend hemelwater.

De maatgevende hoogste grondwaterstanden in het gebied zijn afgeleid uit 5 grondwaterstandsmeetpunten in en om het gebied. Meetgegevens zijn bekend van 2008 tot 2013, de GHG en GLG is bepaald op basis van 12 en 88 percentielen.

Meetpunt

X

y

GHG (m NAP)

GLG (m NAP)

GvG (m NAP)

Gwt

Maaiveld

GHG in m-mv

DNG12

126284

400094

5,64

 

5,52

VId

6,22

0,58

DZG18

126174

399271

6,47

6,24

6,4

VIIo

7,66

1,19

E-5

126523

400414

5,42

5,12

5,27

VIIIo

6,88

1,46

MT02

126722

399792

5,43

4,8

5,37

VIId

6,78

1,35

MT05

126774

399296

5,94

3,64

5,9

VIId

7,12

1,18

Meetpunt E 5 is gelegen aan de noordzijde van het plangebied. Al het oppervlaktewater rond het plangebied heeft een peil van NAP + 5,40 m gelijk aan het Donge pand ter hoogte van het plangebied. De GHG van E5 komt hierdoor ook overeen met ca. NAP 5,40 m, aangezien het oppervlaktewater rond de Ravensteinerf ook NAP 5,40 m is. DNG12 ligt ca. 80 m westelijk van het plangebied op de gemeentegrens ter hoogte van de Ransendorpstraat. DZG18 ligt ca. 80 m westelijk van het plangebied op de gemeentegrens ter hoogte van de Sneekstraat, oftewel ca. 125 m zuidelijk van het plangebied.

Ten aanzien van grondwaterstanden dient de ontwateringsdiepte t.o.v. de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) gehandhaafd te worden. Voor bebouwing en secundaire wegen is dit 0,90 m, voor groen 0,50 m. Indien bebouwing wordt aangelegd met water- en vochtdichte vloeren is de benodigde ontwatering 0,70 m. Aangezien er zowel sprake is van een gradient van zuid naar noord, als van west naar oost, is in onderstaande tabel zowel de GHG als de minimale terreinhoogte van het openbare gebied ter plaatse van de perceelgrenzen ten aanzien van het grondwater (t-hoogte) weergegeven op maatgevende plaatsen in het plangebied.

 
Locatie

GHG in m NAP

Minimale t-hoogte in m NAP

 

west

oost

west

oost

ROTONDE REEDIJKDREEF

5,50

5,40

6,40

6,30

 

5,50

5,50

6,40

6,40

ten westen Ransendorpstraat

5,60

5,50

6,50

6,40

 

5,50

5,50

6,40

6,40

SINGEL

5,40

5,40

6,30

6,30

 

5,60

5,50

6,50

6,40

DALEMDREEF

5,90

6,00

6,80

6,90

De terreinhoogten in het plangebied worden afgestemd op de nieuwe functies en op de omgeving. De gemeente stelt de terreinhoogten in het openbare gebied vast. Dat vindt plaats bij de uitwerking van het plangebied op basis van de minimale t-hoogten ten aanzien van grondwater, de wijze van afwatering en de bestaande terreinhoogten van de omgeving. De terreinhoogten in percelen worden door de eigenaar van deze percelen vastgesteld. Om nadelige effecten van eventuele overstroming van het openbare gebied bij extreme neerslag, adviseert de gemeente deze hoogten erop af te stemmen en ze hoger te bepalen dan de geprojecteerde terreinhoogte in het openbare gebied.

De toename van de afvoerende oppervlakken in Stadsrand Dalem ligt met de vaststelling van het bestemmingsplan nog niet geheel vast. Voor de benodigde berging is uitgegaan van:

Oppervlak

Bruto
ha

Afvoerend
ha

Dak + verharde tuin

7,0 *

3,5

Wegen en infra

2,4 **

2,0

Water

1,1

1,1

Onverhard / groen

1,45

0,0

Som

11,95

6,6

* Uitgangspunt is maximaal te verharden 50% (deels bebouwing footprint 54m², deels terras/tuinpaden)

** uitgangspunt is 15% infiltratiecapaciteit in de openbare verharding 

De uitgangspunten voor de bergingseis zijn bepaald aan de hand van de Keur, namelijk 60 mm. Op basis van de bovengenoemde uitgangspunten moet de berging een inhoud hebben van 3.925m³. Met een waterschijf van 0,35m is hiervoor een oppervlak benodigd van 1,1ha. De minimale drooglegging (ter plaatse van de bovenkant van het talud) is 0,3m. Omdat het terrein van zuid naar noord afloopt, is het mogelijk nodig om het in verschillende peilvakken te compartimenteren.

6.1.3 Oppervlaktewater

Het Wilhelminakanaal ligt ten noorden van het plangebied en heeft ten westen van sluis II een streefpeil van 5,15m + NAP, ten oosten van sluis II is het streefpeil 7,70m + NAP, aldus Rijkswaterstaat. Het kanaal wordt verruimd en verdiept richting Tilburg. Ten westen van sluis II heeft het al het gewenste klasse IV profiel. De bedoeling is sluis II en III te combineren in 1 nieuwe sluis naast sluis III. Tussen sluis II en III wordt de bodem en het waterpeil 2,5m verlaagd.

Behalve de functie voor scheepvaart, heeft het kanaal ook een wateraanvoer/ en afvoerfunctie. Daarbij vindt een wisselwerking met het regionale watersysteem plaats. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater.

De strook van 10m langs de zuidelijke oever van het kanaal is bestemd als ecologische verbindingszone. Langs het kanaal liggen kwelsloten, als onderdeel van het werk dat het kanaal en bijbehorende kaden omvat, met stuwhoogten van 5,10 en 4,73m + NAP. In de wintersituatie zullen deze peilen circa 0,30m lager zijn.

De Donge is in de loop der tijd verschillende keer verlegd en aangepast. Ten zuiden van het Wilhelminakanaal, langs de Langendijk ligt een deel van de oude loop van de Donge, langs de bestaande Langendijk. Met de herinrichting van de Dongezone kan het water de gegraven nevengeulen overstromen. De inrichting is natuurvriendelijker dan tevoren. De laatste 700 m voor de lozingspunt via een stuw op het Wilhelminakanaal zijn niet heringericht. Het peil is gereguleerd zowel in de Donge als in de singels van Dalem Noord op 5,40+. In de Reuverlaan zorgt een stuw voor een peil stroomopwaarts in de Donge van 6,00+. De watergangen in Dalem Zuid lozen nabij deze locatie op het laagste pand van de Donge via een stuw, die het oppervlaktewater houdt op een peil van 5,80+.

6.1.4 Riolering

De sportvelden in het zuiden zijn aangesloten op de bestaande gescheiden riolering van Dalem door middel van een vrijverval gescheiden riolering.

Het regenwater van de Letschertweg wordt opgevangen in zaksloten. Deze bergingsvoorziening hebben voldoende capaciteit voor 40mm in zaksloten en hebben geen overstort op oppervlaktewater. De sportvelden wateren af in een vijver langs de Burgemeester Letschertweg. De tunnel van deze weg onder de spoorweg vangt het regenwater op in een kelder. Via een gemaal wordt de kelder leeggepompt op een vijver ook langs de weg en direct ten noorden van de spoorweg. Beide vijvers hebben een escape op de zaksloten van de Burgemeester Letschertweg.

6.1.5 Functies

Waterschap Brabantse Delta voert een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.

In het Provinciaal Waterplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend.

De zogenaamde Europese kaderrichtlijn (2000/60/EG) heeft voorrang boven alle nationale wetten en beleid. De uitvoering daarvan leidt tot aangewezen wateren ecologisch in orde. Het waterschap en de gemeente hebben een voorkeursvariant voor de gemeentelijke maatregelen. Deze maatregelen zijn input voor het stroomgebiedsbeheerplan. Het beleid van het waterschap is in grote lijnen weergegeven in de Keur waterschap Brabantse Delta (inwerkingtreding 1 maart 2015).

De beschermde gebieden waterhuishouding zijn in onderstaande afbeelding aangegeven. Het plangebied valt geheel buiten deze zonering. Voor de beschermde gebieden geldt antiverdrogingsbeleid. oor dit gebied geldt antiverdrogingsbeleid. Ingrijpen in of nabij dat gebied mag niet leiden tot verdroging van het gebied.

 [image]

Afbeelding: beschermde gebieden

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Beide plannen worden binnenkort herzien voor de periode 2016-2021, parallel aan de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (intrede maart 2015) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg voor de periode 2010 - 2015 was vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) met een visie voor de komende 30 jaar en wordt eind 2015 vervangen door het vGRP 2016-2020. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. Het vGRP geeft verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

6.2.2 Afwegingen

Voorliggend bestemmingsplan betreft een bestemmingsplan, waarin de vigerende bestemming Gemengd wordt omgezet in Wonen 9Woongebied). In beide gevallen is sprake van toename van de bestaande verharde oppervlakte. Bij nieuwe ontwikkelingen is de opgave hydrologisch neutraal ontwikkelen.

In het vGRP 2016-2020 zijn de uitgangspunten opgenomen, inclusief beslisboom hoe Tilburg omgaat met het stedelijk watersysteem. Uitgangspunten zijn:

Voor Stadsrand Dalem zijn reeds in een vroeg planstadium (Masterplan) de uitgangspunten voor het stedelijk watersysteem vastgesteld.

De regenwateropgave is, gebaseerd op de trits vasthouden-bergen-afvoeren:

6.2.3 Uitwerking

In Stadsrand Dalem geldt zoals bij alle ontwikkelingen / bouwplannen:

De definitieve vorm en inhoud van deze berging wordt bij de uitwerking verder vastgesteld aan de hand van het inrichtingsplan, ter voorbereiding van de aanvraag van de watervergunning. De berging betreft geen absolute voorziening, maar met oftewel een uitlaat naar de zaksloten langs de Burg. Letschertweg oftewel richting het regionaal watersysteem van de Donge. Het betreft een overloop die pas in werking treedt nadat de berging is gevuld.  Het plan betreft slechts een klein deel van het totale Masterplan Stadsrand Dalem. Het totale systeem voldoet voor de realisatie van het gehele Masterplan, vastgelegd in het bestemmingsplan Stadsrand Dalem-Reeshofweide 2013.

6.3 Watertoets

Aangezien er sprake is van toename verhard oppervlak, is er sprake van een waterbelang. Het plan wordt hydrologisch neutraal gerealiseerd. De aanpak is besproken met waterschap de Brabantse Delta. Zowel bij het Masterplan als bij de opstelling van deze waterparagraaf is Brabantse Delta betrokken. De waterparagraaf is in concept toegestuurd aan het waterschap op 1 oktober 2015. Het waterschap heeft op basis hiervan een voorlopig wateradvies gegeven. De opmerkingen daaruit zijn verwerkt in de definitieve waterparagraaf.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

Dit bestemmingsplan wordt vastgesteld ten behoeve van een door of in opdracht van de gemeente Tilburg te realiseren woningbouwontwikkeling op gemeentelijke grond. Doordat de ontwikkeling op gemeentegrond plaatsvindt zijn de kosten van het bouw- en woonrijpmaken van het openbaar gebied, de door de gemeente te maken Plan- en Apparaatskosten alsmede een vergoeding voor de Bovenwijkse Voorzieningen verzekerd door de gemeentelijke gronduitgifte. Ten behoeve van deze herziening van het bestemmingsplan zullen eventuele planschadeclaims als gevolg van uitvoering van het bestemmingsplan ten laste komen van de grondexploitatie.

Daarmee zijn het kostenverhaal alsmede de financiële uitvoerbaarheid anderszins verzekerd en is een exploitatieplan voor het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Verder wordt de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd doordat het negatieve exploitatiesaldo wordt gedekt in de programmabegroting 2016.

Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 26 juni 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is aangemeld bij provincie en waterschap. Wat de provincie betreft is blijkens het formulier 'Inventarisatie belangen gemeente' d.d. 11 april 2016 het vooroverleg naar tevredenheid afgerond door het invullen van dat formulier. Het waterschap heeft meegelezen met en meegeschreven aan de waterparagraaf (e-mail d.d. 15 oktober 2015).

8.3 Burgerparticipatie

Op 30 maart 2016 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in de aula van basisschool De Boemerang, Rijperkerkstraat 2 te Tilburg (Reeshof, binnen het plangebied). Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Bezoekers konden reactieformulieren invullen en deze ter plekke inleveren of tot 13 april 2016 nazenden. Van deze mogelijkheid is slechts beperkt gebruik gemaakt, tijdens de avond viel vooral het grote aantal geïnteresseerden in een woning op. Voor zover opmerkingen werden gemaakt betroffen die vooral het uitzicht vanaf de Renesselaan, de bomen aldaar, de parkeergelegenheid aldaar en het bouwverkeer. De bomen aan de Renesselaan blijven staan, voor voldoende parkeergelegenheid en een ordentelijk verloop van het bouwverkeer wordt gezorgd. De burgerparticipatie heeft geen aanleiding gegeven om het plan aan te passen.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013, 2e herziening (woningbouw) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 13 juni tot en met maandag 25 juli 2016. Tijdens deze periode zijn er 5 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder samengevat weergegeven, met daarbij het standpunt van de gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen. Zienswijzen van natuurlijke personen worden geanonimiseerd weergegeven.

Zienswijze 1

Reclamanten willen graag de toezegging dat de prachtige bomenrij langs de Renesselaan gehandhaafd blijft. In algemene zin betreuren zij het project vanwege het feit dat het een stuk ongerept terrein met alle flora en fauna van dien betreft. Zij stellen de aanwezigheid van kwartel, patrijs, vinken en roofvogels in het plangebied.

Standpunt gemeente

Het is de bedoeling dat de bedoelde bomenrij gehandhaafd blijft, al is het denkbaar dat een individuele boom uit de rij vanwege verminderde kwaliteit o.i.d. moet wijken. Daarnaast moeten er insteken voor wegverkeer het nieuwe woongebied in worden gerealiseerd en kabels en leidingen worden gelegd. Voor zover de bomenrij niet kan worden gehandhaafd, zal dit overigens wel worden gecompenseerd. Wij merken daarnaast op dat het bestemmingsplan niet het al dan niet voortbestaan van bomen en boomgroepen regelt. Voor het overige verwijzen wij naar de plantoelichting, waar e.e.a. afdoende is onderbouwd en onderzocht. Zie zowel de plantoelichting als de daarbij gevoegde onderzoeken: Broedvogels zijn in het plangebied zeker aanwezig, maar geen soorten met jaarrond beschermd nest (zowel de kwartel als de patrijs staat niet op de lijst van vogels met een jaarrond beschermd nest).

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
-----------

Zienswijze 2

Reclamant heeft zijn woning aan de Renesselaan in 1998 gekocht. Toen was er van bouwplannen aan de overzijde van de straat geen sprake. Wellicht zouden er sportvelden worden aangelegd. Hij heeft al moeten slikken dat er een school en een ringweg aan de overkant van zijn woning zijn aangelegd, nu volgt een complete woonwijk. Reclamant vreest een forse waardevermindering van zijn woning.

Standpunt gemeente

Er bestaat geen onvervreemdbaar recht op een vrij uitzicht. Wel biedt de wet mogelijkheden voor financiële tegemoetkoming in planschade, echter onder bepaalde voorwaarden. In juli 1997 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Dalem vastgesteld. De gronden tegenover de woning van reclamant hadden in dat plan de bestemming 'Stadsrand'. Ingevolge artikel 7 van de voorschriften van het bestemmingsplan Dalem waren die gronden daardoor bestemd voor bedrijven (t/m categorie 3), dagrecreatieve voorzieningen, maatschappelijke doeleinden, recreatie-inrichtingen, volkstuinen, sportieve recreatie, water, groen en nutsvoorzieningen. Kortom: voor een breed scala aan functies (met bouwmogelijkheden), niet louter voor sportvelden, zoals reclamant in zijn zienswijze stelt. Het op het bestemmingsplan Dalem volgende bestemmingsplan Stadsrand Dalem Reeshofweide (uit 2013) heeft deze gevarieerde bestemming gehandhaafd onder de vlag van de bestemming Gemengd-3. Het nu voorliggende plan verandert de bestemming in Woongebied. Kortom: reeds geruime tijd bestaan er bouwmogelijkheden in het onderhavige plangebied. Voor zover reclamant planschade vreest te lijden ten gevolge van dit ruimtelijke besluit, wijzen wij hem erop dat binnen vijf jaren na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan een verzoek om tegemoetkoming in die schade kan worden gedaan bij de gemeente. Een dergelijk verzoek wordt door een onafhankelijke deskundige beoordeeld aan de hand van wet en jurisprudentie. Voorzienbaarheid en normaal maatschappelijk risico spelen hierbij, naast de juridisch-planologische ingreep ook een rol. Tegen de beslissing inzake een verzoek om tegemoetkoming in planschade staan rechtsmiddelen open (bezwaar, beroep en hoger beroep).

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.

----------

Zienswijze 3

Reclamant wil op eigen grond bouwen in het gebied 'Dalemweide', dat zich buiten het plangebied van het nu voorliggende bestemmingsplan bevindt. Hij is over dit onderwerp al enige tijd met de gemeente in gesprek.

Standpunt gemeente

Ten aanzien van de bouwplannen van reclamant loopt een separaat traject. Hoe dit verder inhoudelijk ook zij: voor het nu voorliggende plan heeft e.e.a. geen betekenis. Reclamant verwijst naar de Structuurvisie 2005-2020, en stelt dat woningbouw in het onderhavige gebied daarmee in strijd is. De Structuurvisie 2005-2020 is echter niet meer in werking, deze is ingehaald c.q. overschreven door de door de gemeenteraad vastgestelde Omgevingsvisie Tilburg 2040. Daarin past het nu aan de orde zijnde bestemmingsplan.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.

----------

Zienswijze 4

Reclamant maakt zich zorgen over de Renesselaan. Deze is nu al druk, en zal nog veel drukker worden. Op de informatieavond van 30 maart werd aangegeven dat de Renesselaan daarentegen juist smaller zal worden gemaakt. Dat lijkt erg onlogisch, en het instellen van éénrichtingsverkeer is dan haast onontkoombaar. Parkeren aan de Renesselaan is daarnaast thans al problematisch, ook dit zal - zo lijkt het - verslechteren. Reclamant vraagt zich tevens af waarom de bomen aan de nu bewoonde zijde van de Renesselaan zouden moeten worden gehandhaafd. Deze zorgen voor veel troep. Ten slotte wijst reclamant erop dat hij zijn vrije uitzicht verliest.

Standpunt gemeente

De Renesselaan is een erftoegangsweg. Op basis van kencijfers van het CROW is berekend dat de extra woningen per etmaal ongeveer 2900 motorvoertuigbewegingen genereren. Dat komt neer op 1450 aankomsten en 1450 vertrekken. Deze verkeersproductie zal zich verdelen over de negen straten die op de bestaande woonwijk aansluiten. Eén sluit aan op de rotonde Reedijkdreef (bestaande weg naar parkeerterrein school), zes sluiten aan op de Renesselaan en twee op de Soerendonklaan. Het verkeer wordt via de bestaande rotondes zo snel mogelijk richting Burgemeester Letschertweg afgewikkeld. Vanzelfsprekend zal ook een deel van het verkeer de wijk in rijden om bijvoorbeeld naar het winkelcentrum te rijden of naar andere bestemmingen in de wijk. Het is de verwachting dat het verkeer in gelijke mate via de Reedijkdreef en de Dalemdreef wegrijdt. De maximale toename voor de woningen zal dus niet meer dan de helft van de verkeersproductie bedragen (1450 extra bewegingen). Het huidig aantal motorvoertuigbewegingen ligt op ongeveer 1000 per dag. In de nieuwe situatie wordt dat dus ca. 2500. Volgens de gehanteerde (CROW-) handvatten moet een erftoegangsweg als de Renesselaan 3000 tot 5000 motorvoertuigbewegingen per dag zonder problemen aankunnen. Ook in de nieuwe situatie wordt deze richtlijn dus niet overschreden.

De Renesselaan is zoals gezegd een erftoegangsweg. De huidige breedte is 6,5 meter. Daarbij wordt er aan de westzijde op de rijbaan geparkeerd. In de nieuwe situatie wordt de rijbaan 5,5 meter breed en komen er aan de westzijde van de weg langsparkeerhavens, net zoals nu al aan de oostzijde van de weg liggen. Deze maat voldoet ruimschoots aan de benodigde wegbreedte voor tweerichtingsverkeer op een erftoegangsweg, welke volgens de richtlijnen minimaal 4,8 meter moet zijn. Uit berekeningen blijkt dat het extra verkeer als gevolg van de nieuwbouw goed door de Renesselaan verwerkt kan worden. Per saldo zullen er tijdens de spits nabij de rotonde maximaal 145 auto's bijkomen (ca. 2 per minuut). De rotondes waarover het verkeer richting de tangent wordt geleid, zijn de bepalende factor als het gaat om de capaciteit van de ontsluiting. Deze rotondes kunnen het extra verkeer ook goed verwerken. Er zijn géén plannen om eenrichtingsverkeer in te voeren op de Renesselaan.

De bomen aan de oostzijde van de Renesselaan vallen buiten het plangebied. Er zijn zeer waarschijnlijk ook voorstanders van deze bomenrij aan de Renesselaan te vinden.

Er bestaat geen onvervreemdbaar recht op een vrij uitzicht. Wel biedt de wet mogelijkheden voor financiële tegemoetkoming in planschade, echter onder bepaalde voorwaarden. In juli 1997 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Dalem vastgesteld. De gronden tegenover de woning van reclamant hadden in dat plan de bestemming 'Stadsrand'. Ingevolge artikel 7 van de voorschriften van het bestemmingsplan Dalem waren die gronden daardoor bestemd voor bedrijven (t/m categorie 3), dagrecreatieve voorzieningen, maatschappelijke doeleinden, recreatie-inrichtingen, volkstuinen, sportieve recreatie, water, groen en nutsvoorzieningen. Kortom: voor een breed scala aan functies (met bouwmogelijkheden), niet louter voor sportvelden, zoals reclamant in zijn zienswijze stelt. Het op het bestemmingsplan Dalem volgende bestemmingsplan Stadsrand Dalem Reeshofweide (uit 2013) heeft deze gevarieerde bestemming gehandhaafd onder de vlag van de bestemming Gemengd-3. Het nu voorliggende plan verandert de bestemming in Woongebied. Kortom: reeds geruime tijd bestaan er bouwmogelijkheden in het onderhavige plangebied. Voor zover reclamant planschade vreest te lijden ten gevolge van dit ruimtelijke besluit, wijzen wij hem erop dat binnen vijf jaren na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan een verzoek om tegemoetkoming in die schade kan worden gedaan bij de gemeente. Een dergelijk verzoek wordt door een onafhankelijke deskundige beoordeeld aan de hand van wet en jurisprudentie. Voorzienbaarheid en normaal maatschappelijk risico spelen hierbij, naast de juridisch-planologische ingreep ook een rol. Tegen de beslissing inzake een verzoek om tegemoetkoming in planschade staan rechtsmiddelen open (bezwaar, beroep en hoger beroep).

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.

----------

Zienswijze 5

Reclamanten wijzen op een verminderd uitzicht ten gevolge van dit project. Ook zij verwachten verkeersproblemen, niet alleen aan de Renesselaan, maar ook aan de Soerendonklaan. Reclamanten verwachten geluidhinder te ondervinden van het nieuwe woonwijkje en het is hen daarnaast niet duidelijk of er nu wel of niet een geluidwerende voorziening komt. Een ander bezwaar is dat de skatebaan en het JOB moeten plaats maken voor de nieuwe woningen. Het bestaande groen moet worden gehandhaafd. Er staan al genoeg woningen te koop in de Reeshof.

Standpunt gemeente

Zie ten aanzien van het aspect 'verminderd uitzicht' primair de beantwoording van de zienswijzen met de volgnummers 1 en 4. Daarnaast merken wij op deze plaats op dat reclamanten slechts beperkt zicht hebben op het project.

Op basis van kencijfers van het CROW is berekend dat de extra woningen per etmaal ongeveer 2900 motorvoertuigbewegingen genereren. Dat komt neer op 1450 aankomsten en 1450 vertrekken. Deze verkeersproductie zal zich verdelen over de negen straten die op de bestaande woonwijk aansluiten. Eén sluit aan op de rotonde Reedijkdreef (bestaande weg naar parkeerterrein school), zes sluiten aan op de Renesselaan en twee op de Soerendonklaan. Het verkeer wordt via de bestaande rotondes zo snel mogelijk richting Burgemeester Letschertweg afgewikkeld. Vanzelfsprekend zal ook een deel van het verkeer de wijk in rijden om bijvoorbeeld naar het winkelcentrum te rijden of naar andere bestemmingen in de wijk. Het is de verwachting dat het verkeer in gelijke mate via de Reedijkdreef en de Dalemdreef wegrijdt. De maximale toename voor de woningen zal dus niet meer dan de helft van de verkeersproductie bedragen (1450 extra bewegingen). Het huidig aantal motorvoertuigbewegingen ligt op ongeveer 1000 per dag. In de nieuwe situatie wordt dat dus ca. 2500. Volgens de gehanteerde (CROW-) handvatten moet een erftoegangsweg als de Renesselaan 3000 tot 5000 motorvoertuigbewegingen per dag zonder problemen aankunnen. Ook in de nieuwe situatie wordt deze richtlijn dus niet overschreden.
De Soerendonklaan is een erftoegangsweg, de huidige breedte is 6,5 meter. Er mag op de rijbaan worden geparkeerd. In de nieuwe situatie wordt de rijbaan 5,5 meter breed en komen er aan de westzijde van de weg langsparkeerhavens te liggen. De breedtemaat voldoet ruimschoots aan de benodigde wegbreedte voor tweerichtingsverkeer op een erftoegangsweg, welke volgens de richtlijnen minimaal 4,8 meter moet zijn. Uit berekeningen blijkt dat het extra verkeer als gevolg van de nieuwbouw goed door de Soerendonklaan verwerkt kan worden. Per saldo zullen er tijdens de spits nabij de rotonde maximaal 145 auto's bijkomen (ca. 2 per minuut). De rotondes waarover het verkeer richting de tangent wordt geleid, zijn de bepalende factor als het gaat om de capaciteit van de ontsluiting. Deze rotondes kunnen het extra verkeer ook goed verwerken. Er zijn géén plannen om eenrichtingsverkeer in te voeren op de Soerendonklaan.

Aangaande het aspect 'geluid' zal het zo zijn dat de nieuwe woningen en hun bewoners enig geluid zullen produceren. Dat zou echter met bedrijven of andere in het vigerende plan toegelaten functies eveneens het geval zijn. Hoe dan ook is er geen enkele reden te veronderstellen dat na afronding van het project geen sprake meer zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zowel binnen als buiten het plangebied. Waar nodig zijn hogere grenswaarden, als bedoeld in de Wet geluidhinder, vastgesteld (vergezeld van in de planregels verankerde voorwaarden) en daarnaast komt er inderdaad een geluidwerende voorziening tussen de nieuwe woningen en de Burgemeester Letschertweg , (een gedeelte van) de Dalemdreef en (een gedeelte van) de Middeldijkdreef.

De skatebaan komt terug in de zogenaamde 'groene drager' (het park) in het plangebied. Deze verdwijnt dus niet. De JongerenOntmoetingsPlaats (JOP), staat, evenals die in Dalem Zuid, in algemene zin qua locatie ter discussie. Deze komt ook zeker terug, maar of dat binnen of buiten het onderhavige plangebied zal zijn, is thans nog niet bekend. De gemeente (afdeling Veiligheid en Wijken) treedt hierover in overleg met belanghebbenden, zulks buiten deze planprocedure om.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.

----------