Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2015004-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding voor de planontwikkeling
Van de Ven Bouw en Ontwikkeling BV en Van der Weegen Bouwgroep zijn voornemens om een tweetal terreinen gelegen aan het Panhuijsenpad in Tilburg te herontwikkelen waarbij onder andere horeca, detailhandel, dienstverlening en woonfuncties kunnen worden toegevoegd. Ter plaatse van de karakteristieke bebouwing aan de Veemarktstraat wordt een nieuw gebouw Pakhuis-West gerealiseerd waarbij de voorgevels van de bestaande woningen deels geïntegreerd worden in de nieuwbouw. In het nieuwe gebouw worden appartementen gerealiseerd boven een commerciële plint. Tussen deze nieuwe bebouwing en het Patronaat (voormalige brasserie Dudok) is eveneens een nieuw gebouw, De Lobby, voorzien waar kantoren en horeca worden ondergebracht.
Omdat de voorgenomen herontwikkeling niet past binnen het vigerende bestemmingsplan ter plaatse, dient het bestemmingsplan te worden herzien voor de herontwikkeling van het gebied. Het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, vastgesteld op 4 juli 2011, wordt voor deze gronden daarom vervangen door onderhavig bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank).
1.2 Het plangebied
Het plangebied is gelegen in het centrum van Tilburg en omvat de gronden die voor de ontwikkeling van de twee gebouwen aan het Panhuijsenpad benodigd zijn. Het plangebied wordt globaal begrensd door de bebouwing aan de Heuvelring in het westen, de Veemarktstraat in het noorden en oosten met het 013-gebouw. Het Patronaat en de Sint Jozefkerk in het zuiden. Onderstaand figuur geeft de ligging weer in de omgeving.
Figuur 1.1:. Luchtfoto plangebied Bron: Globespotter
1.3 Projectvoornemen
In het plangebied worden woningen en centrumfuncties gerealiseerd. Aan de Veemarktstraat zijn ontwikkelingen voorzien op het huidige parkeerterrein en aan de gebouwen langs de Veemarktstraat en het Panhuijsenpad. De ontwikkelingen houden in dat appartementen worden gebouwd, deels ter plaatse van de huidige woonbebouwing en tuinen (waarbij de woongevel aan de Veemarktstraat deels in stand blijft).
De voorziene bebouwing bestaat deels uit hoogbouw Pakhuis-West (9 bouwlagen en een kap) en deels uit laagbouw. Ter plaatse van het huidige terras/parkeerterrein naast het Patronaat zal laagbouw De Lobby (3 bouwlagen en een kap) worden gerealiseerd.
Figuur 1.2: Aanzicht noord- en oostzijde nieuwbouw PakhuisWest
In vierkante meters betekent deze ontwikkeling de realisatie van:
commerciële ruimte in de plint van De Lobby: 500 m2 brutovloeroppervlak;
45 appartementen in Pakhuis-West: gemiddeld tussen de 50 en 90 m2 per appartement;
kantoorruimte De Lobby: 2 lagen à circa 480 m2 en kap = circa 1.440 m2 brutovloeroppervlak;
horeca of andere commerciële ruimte in de plint van PakhuisWest: 500 m2 brutovloeroppervlak (waarvan mogelijk 350 m2 brutovloeroppervlak kantoor).
Figuur 1.2 geeft een impressie van de voorziene ontwikkeling.
1.4 Voorgaand bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, vastgesteld d.d. 4 juli 2011. In het bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor Centrum - Binnenstad en Verkeer - Verblijf (zie figuur 1.3). Binnen Centrum - Binnenstad zijn de beoogde functies mogelijk echter de bouwmogelijkheden zijn niet toereikend. Op een deel van de gronden, waar de ontwikkeling voorzien is, is geen bouwvlak gelegen. De overige bouwregels passen bij de ontwikkeling. Binnen de bestemming Verkeer - Verblijf is het niet mogelijk een gebouw te realiseren ten behoeve van de beoogde functies (horeca en kantoren). De ontwikkelingen passen ook niet binnen de wijzigingsbevoegdheid die in het plan is opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010
1.5 Ruimtelijke en functionele structuur
1.5.1 Ruimtelijke structuur
In de oost-west richting is het Veemarktkwartier een gebied tussen het centrum - de Heuvel - en het woongebied - de Armhoefse Akkers. In de noord-zuid richting ligt het gebied tussen de Spoorlaan en de St. Josephstraat en sluit aan op het woongebied Hoogvenne. De gebieden die het Veemarktkwartier begrenzen zijn ruimtelijk-functioneel onderling erg verschillend.
Het plangebied bestaat uit het kerngebied met de Veemarktstraat.
Kerngebied Veemarktstraat
De Heuvelring en de Heuvel met de St. Josephkerk, centraal naar het plein gericht en uitlopend naar de Korte Heuvel, geeft het gebied een belangrijk gezicht naar de binnenstad, maar bepaalt meteen ook de tegenstelling tussen voor- en achterkant. Het homogene 19e eeuwse stadsbeeld met dominante kerk vormt een rand tegengesteld aan het gebied rondom de Veemarktstraat met braakliggende terreinen, openliggende achterkanten, ongedefinieerde openbare ruimten, hippe bebouwing naast verloederde bebouwing, een parkeergarage en parkeerveldjes die de onbestemdheid van gronden maskeert.
Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door grootschalige losstaande kantoorlocaties. De kantoren zijn georiënteerd op de Spoorlaan, maar de omliggende openbare ruimte biedt weinig verblijfskwaliteit en aansluiting op de binnenstad. Bovendien worden openingen benut voor insteken naar het achterliggende Veemarktkwartier om parkeerterreinen en het parkeergebouw bereikbaar te maken, wat een samenhangende indruk van het openbaar gebied niet bevordert.
De route Heuvelplein - Korte Heuvel - St. Josephstraat - Prinsenhoeven - Hoevenseweg vormt een belangrijk historisch lint binnen het stedelijk weefsel tussen centrum en de stadsrand. Het bindt de Heuvel, het Veemarktkwartier, Hoogvenne, het havenpark Piushaven en AaBé. De route kenmerkt zich door functieverloop en de monumentale 19e eeuwse sfeer van villa's, fabriekscomplexen en militaire gebouwen die opgenomen zijn in beschermd stadsgezicht. De route is deels horecaconcentratiegebied bij de Heuvel en de Korte Heuvel. In de St. Josephstraat zien we kantoren en onderwijsinstellingen en een verkleuring naar woonfuncties met meer buurtgerichte detailhandel.
De Veemarktstraat ligt gedeeltelijk in het verlengde van de Telegraafstraat en de Poststraat en komt uit bij de onderdoorgang van de Tivoligarage. Dit gedeelte probeert een verbinding te leggen tussen Heuvelring en de Tivolituin, maar confronteert voetgangers met de in- en uitgang van de parkeergarage. Op het einde daarvan is een poort voorzien die toegang geeft tot de Tivolituin. Die verbinding is goed bedoeld, maar functioneert niet. De toegang tot de tuin is verlegd naar het entreegebied van de Interpolis/Achmeatoren.
De entree van de Veemarktstraat bij de Korte Heuvel en 013 is visueel gericht op de Spoorlaan en de koepelhal van de Spoorzone.
In het moederplan – bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010 – is ingezet op een nieuwe verbinding tussen de Heuvel en de hoek Veemarktstraat – entree parkeergarage Tivoli - om het kerngebied beter te verbinden met de Heuvel, genoemd: Panhuysenpad.
Het Panhuysenpad is in de tussenliggende periode als tijdelijke oplossing gerealiseerd door de sloop van het leegstaand pand (de Chinees) naast Midi. Het is de bedoeling het Panhuysenpad volwaardig in de herontwikkeling van het Veemarktkwartier te integreren en af te stemmen op de cultuurhistorische waarden en structuur van de binnenstadsomgeving.
1.5.2 Functionele structuur
Het plangebied en de directe omgeving kenmerkt zich eveneens door een mix van verschillende functies binnen een beperkt gebied. De Spoorlaan wordt gedomineerd door grootschalige kantoorbebouwing van Interpolis/Achmea en de Rabobank. Achter het gebouw van Interpolis is een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd.
De Heuvelring verzamelt zakelijke dienstverlening (zoals de ABN/Amro en Randstad), horeca en leisure. Verder staat de Heuvelse kerk dominant in de wand en aan het Heuvelplein. Het Heuvelplein is een van de belangrijkste pleinen van Tilburg. Tezamen met de Korte Heuvel herbergt het voornamelijk horecabedrijven en in beperkte mate detailhandel. De Heuvelstraat, de belangrijkste winkelstraat van de binnenstad, mondt uit op het plein. Heuvel (i.c. Heuvelplein en Korte Heuvel) heeft een beperkte woonfunctie; met uitzondering van de pastorie wordt binnen het plangebied slechts op een beperkt aantal plaatsen boven de aanwezige horecabedrijven gewoond (kamerbewoning). Onder het Heuvelplein is een bewaakte fietsenstalling aanwezig.
In het noordelijk deel van de Veemarktstraat werd in een vijftal grondgebonden woningen tot voor kort nog gewoond. Deze woningen gaan op in de nieuwe ontwikkeling waarbij de bestaande gevels van de woningen onderdeel uitmaken van de nieuwbouw. Op veel plaatsen rond de Veemarktstraat wordt geparkeerd; op eigen terrein (zoals achter de Heuvelkerk), op braakliggend terrein en in de Tivoliparkeergarage. De parkeergarage wordt ontsloten vanaf de Spoorlaan. Het patronaatsgebouw had tot voor kort in zijn geheel een horecafunctie, de horeca op de begane grond is recent komen te vervallen. Deze ruimte is nu in gebruik als kantoor. In het gebouw van St. Vincentius vindt momenteel nog handel plaats in tweede hands goederen. Door de gemeente is medewerking verleend aan de huisvesting van het jongerencentrum V39 naast het betreffende beeldbepalende pand. Het zuidelijk deel van de Veemarktstraat wordt gedomineerd door het gebouw van 013. Het betreft een multifunctionele popaccommodatie met nationale en internationale aantrekkingskracht en is recentelijk uitgebreid om aan de huidige standaard voor poppodia te voldoen.
De Tivolistraat en de St. Josephstraat kenmerken zich door een afwisseling van woningen (grondgebonden woningen en appartementen) met bedrijvigheid en dienstverlening. Aan de noordzijde van de Tivolistraat ligt het Tivolipark. Aan de Tivolistraat, ter hoogte van de Dunantstraat, bevindt zich het Faxx gebouw. Dit voormalige Rabobank-gebouw is binnen de kaders van het moederplan opnieuw gebouwd en in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw waar creatieve ondernemingen onderdak vinden.
Het Duvelhok, aan de St. Josephstraat is een rijksmonument en is de afgelopen jaren gerenoveerd. Het is nu een plek voor kunst, cultuur, sociaal ondernemerschap, mooie evenementen, wetenschap en het kritische openbare debat. Daarnaast is er gelegenheid voor het nuttigen van een hapje en een drankje. Op het terrein tussen beide complexen is een parkeerterrein gelegen, bereikbaar vanaf de Dunantstraat. Aan de Dunantstraat wordt uitsluitend gewoond.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De structuurvisie heeft geen relatie met onderhavige ontwikkeling.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van artikel 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Artikel 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van artikel 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een uitvoerige onderbouwing van de behoefte is beschreven in hoofdstuk 4.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
De Structuurvisie heeft geen directe relatie met deze ontwikkeling.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten. Bij de verordening ruimte ligt de nadruk op het buitengebied.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
De verordening stelt geen directe regels aan de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie;
de Regiostrategie;
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: de duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten zijn:
binnenstad van de 21e eeuw;
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing;
modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven;
modern Industrieel Cluster Midden-Brabant.
De drie stadsregionale parken zijn:
stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven;
stadsregionaal park Stadsbos013;
stadsregionaal park Noord.
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad (dit zijn andere knooppunten en zones dan voorzien in de Brabantstrategie).
De drie stedelijke knooppunten zijn:
bedrijvenpark Zuid;
zorgcluster Leijpark;
duurzaam energielandschap Noord.
De twee ecologische verbindingszones:
aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied;
aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten;
basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig;
vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk;
brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding;
differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners;
cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal;
groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar;
goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen;
betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers;
economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken.
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Positionering plangebied
Het plangebied is aangewezen als Binnenstad van de 21e eeuw en als kerngebied (steden)bouwkundig erfgoed (figuur 2.1).
Binnenstad 21e eeuw
De Heuvelring en omgeving behoren tot het commercieel gebied nu en in de toekomst. Dat betekent dat ontwikkelingen in deze sfeer moeten liggen, waarbij naast het bouwen en de toelaatbaarheid van functies ook gaat om de beleving en de openbare ruimte. De binnenstad moet een plek zijn waar mensen willen verblijven en om mensen te verbinden.
Kerngebied (steden)bouwkundig erfgoed
De kwaliteiten komen tot uitdrukking in bestaande objecten en ensembles. Ze zijn representatief voor een specifieke ontwikkeling van de stad en worden gebruikt als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen.
Figuur 2.1: uitsnede Omgevingsvisie Tilburg 2040
Het gebied wordt ontwikkeld ten behoeve van wonen en werken en het bevorderen van de ruimtelijke structuur van de omgeving. Deze historische kenmerken van het plangebied blijven met de ontwikkeling herkenbaar en waar mogelijk behouden. Er wordt wel bebouwing aan toegevoegd maar mede met als doel de historische kenmerken te benadrukken.
2.3.2 Structuurvisie linten oude stad
De Structuurvisie linten is een uitwerkingsopdracht vanuit de Omgevingsvisie Tilburg 20140. Deze Structuurvisie is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten kunnen sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte et cetera). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn hiervoor bepalend.
In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:
bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;
rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (minimaal 80%). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.
Doelen
De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:
bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;
vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;
introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;
behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);
behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.
Visie en uitvoeringsprogramma
De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.
Ruimtelijke ordening
I Detailhandel/bedrijvigheid
versterken dynamiek en levendigheid in de linten
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden)
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid
de dynamiek concentreren in bedrijvige linten
stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten
investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers
II Wonen
behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning
beperken van appartementenbouw
historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden
- maatregelen wonen
aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen
aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')
stimuleren van nieuwe woonvormen
III Cultuurhistorie
inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling
meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte
behoud van ensembles
- maatregelen cultuurhistorie
planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles
formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen
visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden
stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten
investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten
IV Stedenbouw
Zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:
de korrel, maat en schaal van de bebouwing
aanwijzing van ensembles
aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt
benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijvoorbeeld grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)
aandacht voor diversiteit in de linten
- maatregelen stedenbouw
beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte
niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel
ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.
door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan
V Openbare ruimte
behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten
investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte
- maatregelen openbare ruimte
afstemmen van eventuele hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten
groen waar het kan
meer aandacht voor het verblijfskarakter
efficiënter omgaan met parkeren
toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten
bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma
VI Samenwerking
Het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen:
bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden
gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten
- maatregelen samenwerking
Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring.
Positionering van het plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van het bedrijvige lint van de Heuvelring (figuur 2.2). De Heuvelring kenmerkt zich in dit gedeelte door een groot aantal horecavestigingen gecombineerd met wonen en andere commerciële functies. Een dergelijke ontwikkeling hangt vooral samen met een verdere menging van functies en verdichting. Deze ontwikkeling richt zich op het behoud van de bestaande elementen en het versterken van de structuren. De bestaande woningen aan de Veemarktstraat worden vervangen, waarbij de bestaande gevels gedeeltelijk worden behouden. De open ruimte tussen de huidige woningen en de Heuvelkerk wordt bebouwd waardoor er een stedenbouwkundige eenheid ontstaat en het gebied beter aansluit bij de sterk bebouwde omgeving. De te realiseren gebouwen zijn slank en passen binnen de lineaire structuren van het lint.
De ontwikkeling wordt daarnaast aangegrepen om het Panhuijsenpad toegankelijker en aantrekkelijk te maken en daarmee een logische route te creëren voor het winkelpubliek maar ook voor Tivoli 013 en de horeca. Ook voorziet de ontwikkeling in een combinatie van wonen en bedrijvigheid. Dit past in de visie en bij de geformuleerde maatregelen voor het lint.
Figuur 2.2: Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvig lint Heuvelring; in de blauwe cirkel het plangebied (indicatief)
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskader ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen milieu, water en ruimtelijke behoefte zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Stedenbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.2.3 Stedenbouwkundige afweging
3.2.3.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten voor het kerngebied
De stedenbouwkundige uitgangspunten die voor alle voorgaande deelbestemmingsplannen zijn aangehouden gelden ook nu voor dit bestemmingsplan:
Het kerngebied moet beter aansluiten op de omliggende binnenstad. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied moet zich baseren op de cultuurhistorische context, de tegenstellingen tussen oud en nieuw, de eigenzinnige verblijfskwaliteit van de openbare ruimte en de programmatische mix van functies.
De identiteit van het Veemarktkwartier, het kerngebied in het bijzonder, steunt op het versterken van de creatieve bedrijvigheid in combinatie met wonen, leren en ontspanning. Deze programmatische centrumstedelijke mix moet leiden tot de ontwikkeling van een bedrijvig, levendig en weerbaar gebied als onderdeel van de binnenstad. Het stedelijk karakter wordt in belangrijke mate bepaald door clustering van veelal kleinschalige creatieve bedrijven.
3.2.3.2 Bestaande situatie
Het Veemarktkwartier is een gebied tussen het centrum, de Heuvel en de Tivolituin van Interpolis/Achmea. In de noord-zuidrichting ligt het gebied tussen de Spoorlaan en Korte Heuvel, St. Josephstraat en sluit aan op het woongebied Hoogvenne.
Het Veemarktkwartier bestaat uit twee delen. Het kerngebied rondom de kerk en de Veemarktstraat en het bouwblok begrensd door de Tivolistraat, Dunantstraat en St. Josephstraat.
In de afgelopen jaren zijn voor de realisatie van het Veemarktkwartier diverse bestemmingsplanprocedures doorlopen met het oog op de ontwikkeling van een centrum stedelijk gebied met een goede mix van creatieve bedrijvigheid. Daarbinnen zijn de volgende gebouwen gerealiseerd:
Het Faxx gebouw, bedrijfsverzamelgebouw: hoek Tivolistraat - Dunantstraat.
De plint, bedrijfsverzamelgebouw: Veemarktstraat tegen de parkeergarage.
Avec, kantoorgebouw, hoek Veemarktstraat.
Daarnaast is in de tussentijd ook het popcentrum 013 in de richting van de Tivolituin en Tivolistraat uitgebreid om de podia af te stemmen op de landelijke context voor popconcerten.
Tevens is voor de locatie MIDI binnen het vigerend bestemmingsplan een bouwplan voor woningbouw ontwikkeld waarvan de bouw binnenkort wordt gestart. Deze locatie grenst aan Heuvelring, Veemarktstraat en Panhuijsenpad.
Kerngebied Veemarktstraat: ruimtelijke structuur
De gevelwand Korte Heuvel, Heuvel/Heuvelring met kerkingang en pastorie biedt een voornaam en stedelijk aanzicht van het kerngebied Veemarktkwartier maar bepaalt mede de tegenstelling in voor- en achterkant met de braakliggende terreinen aan de Veemarktstraat.
De historisch-ruimtelijke structuur van voor- en achterkant wordt in belangrijke mate bepaald door het langgerekt karakter van de percelen en het horizontaal karakter van de bebouwing, met name de kerk die ook de meest dominante positie inneemt en het naastgelegen Patronaat. Tevens spelen ook het bouwblokgedeelte met Midi en het Panhuijsenpad in op deze basiskarakteristiek.
Het Panhuijsenpad is in de afgelopen periode als tijdelijke oplossing aangelegd door de sloop van het leegstaand pand (Chinees restaurant) naast Midi. De bedoeling van het Panhuijsenpad is om het achterliggend gebied Veemarktstraat met parkeergarage, bedrijfsverzamelgebouw, horeca en popcentrum 013 beter met de Heuvel te verbinden. Het is de bedoeling dit pad volwaardig in de herontwikkeling van het Veemarktkwartier te integreren en af te stemmen op de cultuurhistorische waarden en structuur van het gebied.
3.2.3.3 Nieuwe situatie
Het plangebied waarvoor nu een bestemmingsplan wordt opgemaakt is gelegen rondom de kerk en het Panhuijsenpad en valt geheel binnen het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg. Het gaat om bouwlocaties aangeduid met centrumdoeleinden:
'Het Pakhuis-West' een woongebouw met commerciële voorzieningen w.o. eventueel horeca in de plint en;
'De Lobby' een kantoorgebouw met eventueel horeca in de plint.
Beide bouwlocaties sluiten aan op het Panhuijsenpad en een pleintje grenzend aan de Veemarktstraat.
Figuur 3.1: Plangebied Veemarktkwartier met contour plangrens voor dit bestemmingsplan
Planconcept
Het planconcept wordt gevormd door twee gebouwen: 'het Pakhuis-West ' en 'De Lobby'.
Het Pakhuis-West is hoofdzakelijk een woongebouw dat aansluit op de achterzijde van MIDI en de bestaande woningen in de Veemarktstraat. Die woningen worden gedeeltelijk behouden en geïntegreerd in het complex. Dit gebouw is een hoog gebouw: goothoogte 29,5 meter - nokhoogte 34,5 meter.
Tussen het Pakhuis-West en het Patronaat staat De Lobby. Dit gebouw staat als een tweelinggebouw bij het Patronaat. De voorgevelrooilijn is licht naar voren geschoven: 1,5 meter, maar de goothoogte (11 meter) en nokhoogte (17 meter) én de gevelbreedte zorgen ervoor dat beide gebouwen gelijkwaardig bij elkaar kunnen staan.
Deze compositie is in basis het stedenbouwkundig antwoord op de programmatische vraag waarbij het Panhuijsenpad uitkomt op een pleintje, de vingerstructuur van het gebied wordt gerespecteerd en het cultuurhistorisch ensemble van kerk en Patronaat niet door de nieuwe gebouwen wordt overheerst.
Het is met name van belang dat het zicht op de voorgevel van het Patronaat vanuit de onderdoorgang van de parkeergarage niet door de gevelpositie van De Lobby belemmerd wordt en vanuit de andere zijde De Lobby ook niet het pleintje van de Veemarktstraat afknijpt.
De evenwaardigheid van Patronaat en De Lobby worden verder bevestigd door toe te staan dat de tussenruimte wordt geprivatiseerd en overkapt mag worden, waardoor in functioneel opzicht één aaneengesloten complex ontstaat.
De cultuurhistorisch affiniteit van De Lobby met het cultuurhistorisch ensemble van kerk en Patronaat maken dat De Lobby in zijn uitstraling een dubbelpositie heeft:
enerzijds een voldoende behouden karakter om tot het ensemble te behoren;
anderzijds voldoende eigentijds om een hedendaags gebouw te zijn aan het nieuwe stadsplein.
Om reden van voldoende historische afstemming met het Patronaat is het niet wenselijk om de gootlijn met dakkapellen te doorbreken.
3.2.3.4 Verantwoording hoogbouw
Visie op hoogteaccenten voor het gebied Binnenstad - Spoorzone.
De Handreiking Hoogbouw geeft aan dat we telkens motiveren waarom hoogbouw op deze of gene plek gewenst is.
Voor de verantwoording van het Pakhuis-West in het Veemarktkwartier zijn in de context van Binnenstad de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Hoogbouw moet bijdragen aan de lezing van de stad.
Hoogbouw verschijnt op ruimtelijk relevante locaties ten opzichte van stadsdelen.
Hoogbouw versterkt de ruimtelijke werking van de reeds bestaande hoogbouw en respecteert daarin een hiërarchie in bouwhoogte in relatie tot stadsdelen.
Hoogbouw is iconisch en moet vanuit haar individuele expressie betekenis hebben voor het gebied waarmee het in verband wordt gebracht.
Figuur 3.2: Bestaande hoge torens in het front van de binnenstad
Het front van Binnenstad parallel aan het spoor tussen de Ringbaan Oost en Ringbaan West wordt gemarkeerd door drie hoge torens: Interpolis/Achmea 92 meter, Stadsheer 101 meter, Westpoint 132 meter (zie ook figuur 3.2).
Het front van Binnenstad wordt in het verlengde van de Spoorlaan gemarkeerd door Interpolis/Achmea en Stadsheer. De torens zijn bewust in het verlengde van de rooilijn geplaatst om samenhang te brengen tussen de historische binnenstad en de nieuwe woon- en kantoorfuncties die tevens een uitbreiding van de binnenstad zijn. De torens zijn niet alleen stedelijke bakens. De lijnstructuur is voelbaar op maaiveld bij de inrichting van de entreeruimte bij Interpolis/Achmea en de onderdoorgang bij Stadsheer.
Westpoint en Stadsheer definiëren de ruimte van de Hart van Brabantlaan. Stadsheer staat bij de aansluiting op de Cityring pontificaal in hart van de weg en kenmerkt daarmee de entree naar het front van de historische binnenstad.
Westpoint en Interpolis/Achmea positioneren zich op de uiteinden van binnenstad en markeren de entrees naar binnenstad vanaf het ringbaanstelsel (Ringbaan West en Ringbaan Oost).
De drie torens vormen een lijn op stedelijk niveau en geven de ligging van Binnenstad aan. Op de as Hart van Brabantlaan - Spoorlaan zijn de torens manifeste en karakteristieke bakens voor het verkeersysteem Ringbaanstelsel - Cityring, maar dringen visueel ook binnen in de ruimtelijke wereld van de binnenstad.
Zo ligt Westpoint in het perspectief van de Poststraat en de Stadsheer in het perspectief van de Noordstraat. De torens bieden niet alleen oriëntatie op de buitenwereld maar ook specifieke en intrigerende samenbeelden van cultuurhistorie en moderniteit in de intieme context van het dwaalgebied.
Figuur 3.3: Hoogteaccenten in het stedelijk veld van de binnenstad
Naast de torens aan het binnenstadsfront bij Spoorlaan zijn er in het stedelijk veld van Binnenstad in de afgelopen 40 jaar vele hoogte accenten tussen 30 en 50m gebouwd (figuur 3.3).
Als we kijken naar het gebied Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg dan kunnen we daarin drie gebieden onderscheiden: het dwaalgebied, het stadhart met Willemskwartier en het Veemarktkwartier achter de Heuvel en St. Jozefskerk.
Het dwaalgebied aan de westzijde tot ongeveer aan Willem II-straat is zeer homogeen met een overwegend 19e eeuws karakter. In dat gebied zijn geen hoogteaccenten en zijn we stedenbouwkundig van mening dat dit voor de toekomst ook zo moet blijven.
In het stadshart daarentegen zijn in de tijd verspreid hoogteaccenten gebouwd die nu meestal binnen of aan de rand van het beschermd stadsgezicht staan.
In vergelijking tot het dwaalgebied zien we in het Stadshart een grotere verscheidenheid aan gebouwtypen en architecturale uitstraling. Het gebied is dynamischer en heterogener dan het dwaalgebied en projectmatig uitgegroeid tot een veelzijdig commercieel stadscentrum waarin de hoogteaccenten zijn geïntegreerd.
We zijn stedenbouwkundig van mening dat met het samengaan van historisch kader en hedendaagse hoogteaccenten een eigen bijzondere identiteit van het Stadshart is ontstaan waar nieuwe hoogteaccenten die in de toekomst nog komen, bij aan moeten sluiten.
Figuur 3.4: Toekomstige hoogteaccenten als versterking van de noord-zuidrichting van het Stadshart
Met de ontwikkeling van het Stadshart (met het winkelrondje) en het Veemarktkwartier zijn nieuwe hoogteaccenten op komst die verder versterking geven aan de structuur van het gebied.
Het gaat om: Pieter Vreedeplein, Frederikhof en Veemarktstraat.
De posities van de hoogteaccenten versterken de noord-zuidrichting van het Stadshart.
Het Pakhuis-West in het Veemarktkwartier voegt zich in de reeks hoogteaccenten bij het lint Besterdring - NS plein - Heuvelring - Heuvel - Piuspein - Piusstraat, met volgende reeks hoogte accenten: ABN-AMRO op de hoek Heuvelring - Pakhuis-West - St. Jozefskerk - Julianastaete - Piusstaete - Stadswachter.
Figuur 3.5: Hoogteaccenten rondom het lint Besterdring-Heuvel-Piusstraat
De Willem II-straat is verlengd door de Willem II-passage en doorgangen bij de binnentuin in Spoorzone. Hierdoor is een verbinding ontstaan tussen Theresia en Binnenstad tot aan het Koningsplein. In die richting biedt de noord-zuidoriëntatie van de Katterug begeleiding bij de overgang tussen Binnenstad en Koningsplein en is met de onderdoorgangen tevens een poort naar Emmapassage en Willemskwartier.
Tussen het lint Besterdring - Heuvel - Piusstraat en de Willem II-straat is nu een de nieuwe noord- zuidverbinding tussen het Pieter Vreedeplein en de Emmapassage in ontwikkeling. Deze verbinding is een fundamentele verbetering voor het winkelrondje en creëert met het woonprogramma dat aan het Stadshart wordt toegevoegd bijkomende hoogte accenten in Frederikhof en bij Pieter Vreedeplein.
Pakhuis-West past in de hiërarchie van hoogteaccenten in relatie tot hun context.
De hoogste torens rond 100 meter staan in relatie tot de stadsstructuur;
Hoogteaccenten tot ongeveer 50 meter zijn geïntegreerd in het stadsdeel (in dit geval het Veemarktkwartier en lintstructuur tussen Besterdring en Piusstraat);
Torens tot 70 meter zijn oriëntatiepunten op strategische locaties die functioneren als ruimtelijke bakens voor een bepaald stadsdeel.
3.2.3.5 Bezonningsstudie
Voor de bezonningsstudie wordt verwezen naar Bijlage 15 Bezonningsstudie. De bezonningstudie laat zien dat
het bouwplan op basis van de TNO-norm voldoende rekening houdt met de bezonning van
de bestaande omliggende bebouwing.
3.2.3.6 Maatregelen in bestemmingsplan
Peilmaten.
Om duidelijk te maken dat het gebied tussen kerk en Veemarktstraat binnen eenzelfde cultuurhistorische context vallen stellen we dat het vloerpeil van het Patronaat, De Lobby, het Panhuijsenpad en het stadspleintje en Pakhuis-West gelijk is. Vanaf Heuvel/Heuvelring tot aan het stadspleintje moet het Panhuijsenpad het eventuele peilverschil opvangen. Het gelijk houden van het vloerpeil betekent dat het stadspleintje zich van de Veemarktstraat zal onderscheiden en de verblijfskwaliteit van het pleintje benadrukken.
De wijze waarop het verschil zal worden vormgegeven is onderdeel van de planvorming voor de openbare ruimte. De inrichting van de openbare ruimte zal zorg dragen voor voldoende groen in de vorm van bomen, biodiverse aanplanting en waterberging ter voorkoming van hittestress.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Beleidskader
3.3.1.1 Visie Erfgoed en Ruimte
De Rijksstructuurvisie 'Kiezen voor Karakter' (structuurvisie Erfgoed en Ruimte) beschrijft het rijksbeleid op het gebied van cultuurhistorie. De structuurvisie maakt tevens onderdeel uit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. Daarbij is de lijn die is uitgezet voor erfgoed, namelijk verankering van de waarden in de ruimtelijke ordening verder uitgewerkt. In de structuurvisie Erfgoed en Ruimte gaat de rijksoverheid in op de wijze waarop zij met de cultuurhistorische waarden wil omgaan. Het rijk zet met name in op de rijksbelangen en geeft extra aandacht aan vijf prioriteiten:
werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten
eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren
herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp
levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie
wederopbouw: tonen van een tijdperk
Deze ontwikkeling heeft met name betrekking op het derde speerpunt. De ontwikkeling heeft betrekking op een binnenstedelijke herontwikkelingsopgave in een beschermd stadsgezicht.
3.3.1.2 Erfgoedwet en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
De Erfgoedwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bieden bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen en deels overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet.
Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet ten behoeve van de archeologische monumentenzorg 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening wordt gehouden met aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Met ingang van 1 januari 2012 is in het kader van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) het vastleggen van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan verplicht. De belangrijkste pijlers van deze vernieuwing zijn:
cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
krachtiger en eenvoudiger regelgeving;
bevorderen van herbestemmingen.
Daarnaast is per 1 januari 2012 met het Besluit omgevingsrecht (Bor) een verruiming van de regeling van het vergunningsvrije bouwen binnen het beschermd stadsgezicht in werking getreden. Op grond daarvan worden de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen in achtertuinen in beschermde stads- en dorpsgezichten verruimd, doordat aan- en uitbouwen en bijgebouwen dan ook óók bij monumenten vergunningvrij zijn.
3.3.1.3 Provinciaal cultuurhistorisch beleid
De provincie Noord-Brabant heeft eigen beleid op het gebied van cultuurhistorie uitgezet. Hierin is een regeling opgenomen conform het nationale beleid. In de Verordening Ruimte 2014 heeft de provincie dit beleid bovendien verankerd in de ruimtelijke regelgeving. De zorg voor de cultuurhistorische waarden is neergelegd bij de gemeenten. De provincie heeft een eigen Cultuurhistorische waardenkaart opgesteld, waarin keuzes gemaakt zijn ten aanzien van de provinciale belangen op het gebied van cultuurhistorie.
3.3.1.4 Gemeentelijk beleid
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
Daarnaast beschikt de gemeente over een cultuurhistorische waardenkaart waarop cultuurhistorische en archeologische verwachtingswaarden zijn aangeduid en beschreven.
3.3.2 Archeologie
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen op de Archeologishe Monumentenkaart (AMK). Door de ligging in de bebouwde kom is het gebied op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) niet gewaardeerd. Op basis van de verwachte ligging in een gebied met hoge zwarte enkeerdgronden heeft het plangebied volgens de systematiek van de IKAW op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) echter wel een hoge archeologische verwachting.
In 2009 is door Fontys Hogescholen Bilan archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek voor het gebied Veemarktkwartier uitgevoerd. Aan het plangebied wordt hierin een middelhoge tot hoge archeologische verwachting toegekend. BAAC heeft op grond van deze waardering in 2013 een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In het rapport wordt geconcludeerd dat de top van het natuurlijke bodemprofiel is afgeschoven en/of opgenomen in de esdeklaag, maar dat er nog steeds sprake is van een middelhoge verwachting voor de onverstoorde archeologische waarden uit het neolithicum tot de vroege middeleeuwen.
In 2014 is daarom in het zuidelijk deel van het plangebied een proefsleuf gegraven en zijn boringen geplaatst. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebied recent is verstoord en de archeologische waarden dientengevolge laag zijn. BAAC heeft in 2014 een bodemonderzoek uitgevoerd waarin geconcludeerd is dat door een dik humeus dek de onderliggende archeologische waarden beschermd zijn tegen diepe bodemverstoring. Op basis van het in 2014 door BAAC uitgevoerde bureauonderzoek en de daarin geconstateerde hoge archeologische verwachting voor het gebied wordt voor het gehele plangebied een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk geacht. De gemeente Tilburg neemt dit advies niet over en adviseert geen aan een vergunningstelsel gekoppelde dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' over het plangebied te leggen. Het plangebied is in 2018 gewijzigd waardoor het gebied (westelijk van het huidige plangebied richting de Heuvelring) waar door BAAC een hoge verwachting is toegekend niet langer deel uitmaakt van het plangebied.
De toegekende hoge verwachting is voor het te ontwikkelen gebied onvoldoende onderbouwd en bovendien heeft er reeds ingrijpende bodemverstoring plaatsgevonden bij de bouw van de 19-eeuwse woningen, soms voorzien van kelders, en de aanleg van infrastructuur.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
3.3.3.1 Beschermd stadsgezicht
Het plangebied is onderdeel van Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg. Het beschermde gebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden alsmede bijzondere (beperkende) bouwregels met zich. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen monumenten, cultuurhistorisch waardevolle panden en overige panden.
De waardering van het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg is als volgt omschreven:
cultuurhistorische waarden: het gebied heeft belang als bijzondere uitdrukking van een sociaal-economische ontwikkeling;
historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarden: het gebied heeft belang wegens de bijzondere samenhang van functies, schaal, verschijningsvorm van bebouwing, wegen en open ruimten, mede in relatie tot de lokale ontwikkelingsgeschiedenis; het gebied heeft belang wegens hoogwaardige ruimtelijke, esthetische en functionele kwaliteiten, op basis van een herkenbaar stedenbouwkundig concept;
situationele waarden: het gebied heeft belang vanwege de bijzondere samenhang van historisch-ruimtelijke en structurele kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tot hun stedelijke omgeving; het gebied heeft belang wegens de hoogwaardige kwaliteit van de aanwezige bebouwing (monumenten) en hun groepering in relatie tot hun stedelijke omgeving;
gaafheid/herkenbaarheid: het gebied heeft belang wegens de herkenbaarheid en gaafheid van de historisch-ruimtelijke structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel;
zeldzaamheid: het gebied is deels van belang vanwege de unieke verschijningsvorm vanuit historisch-ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt.
Het plangebied bevindt zich aan de rand van het beschermde stadsgezicht in de omgeving van de Heuvelkerk aan de Heuvelring.
3.3.3.2 Monumenten en historisch geografische waarden
In de omgeving van het plangebied komt een aantal monumenten en een aantal historisch-geografische waarden voor. De historische geografie wordt gekenmerkt door de volgende factoren:
Het plangebied ligt in het centrale dekzandlandschap in de Roerdalslenk. Deze wordt ook wel Centrale Slenk genoemd en is een tektonisch dalingsgebied dat door breuken, de Feldbiss / Breuk van Vessem en de Peelrandbreuk, wordt begrensd. Ten zuidwesten en noordwesten liggen de tektonische opheffingsgebieden (horsten) van respectievelijk het Kempisch Hoog en de Peelhorst.'
Het plangebied, heeft tot in de negentiende eeuw een agrarische functie en maakte deel uit van de noordoostelijke rand van het gebied de Heuvelse Akkers. Dit beeld wordt bevestigd door de stadsplattegronden van Diederik Zijnen en Hendrik Verhees uit respectievelijk 1760 en 1792.
In de late negentiende eeuw verstedelijkt het plangebied. Dat krijgt een impuls door de bouw van de St. Jozefkerk aan de Heuvelring in de periode vanaf 1870 tot 1889 en de stichting van aan de kerk en parochie gerelateerde bebouwing zoals onder meer een jongensschool (Sint Jozefschoof en de Frater Andreasschool), een patronaatsgebouw, een parochiehuis en een gebouw voor de Vincentiusvereniging aan de Veemarktstraat.
De huidige Veemarkstraat bestaat al tenminste sinds het begin van de zestiende eeuw als een onbenoemd akkerpad en ontleent zijn naam aan de verkoop van paarden op de nabij gelegen Heuvel die daar al vanaf 1687 plaatsvond. In de negentiende eeuw staat de straat bekend als het Fabriekstraatje. Pas in 1900 wordt de naam Veemarktstraat door de gemeenteraad vastgesteld.
Op de stadsplattegrond van 1901 zijn zowel het oostelijke deel van de Veemarkstraat als het noordelijke deel van de Tivolistraat nagenoeg aaneengesloten bebouwd met woningen aan de straatzijde en industriële en onderwijs gerelateerde bebouwing op de achterterreinen.
In de jaren negentig van de twintigste eeuw krijgt het gebied rond de Veemarktstraat een nieuwe impuls door de bouw van de Tivoligarage (1994), grotendeels op de plaats van enkele woningen uit de eerste helft van de twintigste eeuw, poppodium 013 (1998) en de vestiging van Interpolis ten noordoosten van het plangebied (1996). Langs de noordelijke zijde van de Tivolistraat wordt dan een met een hekwerk omsloten landschapstuin aangelegd.
In en rondom het plangebied zijn de volgende Rijksmonumenten aanwezig:
Heuvelse of Sint Jozef (Heuvelring 122), een driebeukige neogotische kruisbasiliek met straalkapellen rond de absis en schoorbogen. Westfront heeft twee torens met achtkanten met frontalen en hoge spitsen (1888-1889). De kerk werd in twee fases gebouwd tussen 1870 en 1889 naar ontwerp van de Tilburgse architect Henri van Tulder.
Voormalig Patronaat (Veemarkstraat 33) Ensemblewaarde met Sint Jozefkerk (Heuvelkerk) en het gebouw van de Vincentiusvereniging, sociaal-religieuze waarde. Het patronaatsgebouw uit 1924 is gebouwd naar ontwerp van de Tilburgse architect Jos Donders. Het gebouw van de Vincentiusvereniging dateert uit 1900.
Koetshuis (Heuvelring 100). Het koetshuis is van algemeen belang. Het heeft cultuurhistorisch belang als voorbeeld van de sociaal-economische ontwikkeling, namelijk de stichting van fabrikantenvilla's aan de oude hoofdstructuur van de stad en als voorbeeld van de typologische ontwikkeling van de fabrikantenvilla. Het is van architectuurhistorisch belang als voorbeeld van de toepassing van Eclectische stijlvormen voor de representatie van de nieuwe rijken, vanwege de harmonische gevelcompositie en als voorbeeld van het oeuvre van de architect. Het complex is belangrijk vanwege de gaafheid van het exterieur en in relatie tot de structurele en visuele gaafheid van de stedelijke omgeving.
Oorspronkelijk woonhuis/café (Heuvelring 102). Het pand is van algemeen belang. Het heeft cultuurhistorisch belang als voorbeeld van de sociaal-economische ontwikkeling, in het bijzonder de opbloei van de horeca rond de eeuwwisseling. Het heeft architectuurhistorisch belang vanwege de toepassing van een regionale variant van de Art Nouveau en als voorbeeld van het werk van de architect Donders. Het gebouw is belangrijk vanwege de gaafheid van het exterieur en in relatie tot de structurele en visuele gaafheid van de stedelijke omgeving.
Woonhuis (Veemarktstraat 1). Gebouwd circa 1910.
Jugendstil woonhuis (Heuvelring 104). Dit pand heeft cultuurhistorisch belang als voorbeeld van de sociaal-economische ontwikkeling, in het bijzonder de uitgroei en functieverandering van de bestaande straten. Het heeft architectuurhistorisch belang vanwege de toepassing van een regionale variant van de Art Nouveau en als voorbeeld van het werk van de architect Donders. Het gebouw is belangrijk vanwege de gaafheid van het exterieur en in relatie tot de structurele en visuele gaafheid van de stedelijke omgeving.
Aan de nabij gelegen Heuvelring en de Heuvel (Korte Heuvel) bevinden zich enkele gemeentelijke monumenten. Dit zijn: Heuvel 1, 5, 14, 15A, 46, 47 en 48. Het betreft hier (voormalige) winkel/woonhuizen en een herberg uit de periode 1870-1910.
Een aantal gebouwen is daarnaast geïnventariseerd in het kader van het monumenten inventarisatie project (MIP). Het betreft gebouwen uit de periode 1850 - 1940. Deze gebouwen zijn niet beschermd. De in dit plan gedeeltelijk te slopen panden Veemarktstraat 5-13 zijn hierin eveneens opgenomen als cultuurhistorisch waardevolle objecten. Deze uit 1912-1913 daterende vijf woonhuizen aan de zuidzijde van de Veemarktstraat zijn niet als rijks- of gemeentelijk monument beschermd maar beschikken zonder meer over grote cultuurhistorische waarde en zijn aan de Veemarktstraat de enige exponenten van de woonfunctie die vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw prominent in de straat aanwezig was. Die cultuurhistorische waarden zijn niet alleen gelegen in het beeld van deze woonhuizen aan de straat maar hebben ook te doen met gaafheid, authenticiteit van de bouwmaterialen en het architectuurhistorisch belang van de eclectische vormentaal. Er kan zonder meer gesteld worden dat deze bebouwing in principe monumentwaardig is.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant zijn in het gebied de volgende nabijgelegen historisch geografisch waardevolle lijnen gewaardeerd:
Heuvelring - (Korte) Heuvel – Sint-Josephstraat (redelijk hoog)
Heuvel – Heuvelstraat – Heuvelring (hoog)
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient een onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.3.4 Bestaande situatie
Voor de huidige ruimtelijke structuur zijn van belang:
Het voormalige complex 'MIDI';
Het Patronaat;
De woonhuizen aan de Veemarktstraat;
Het Panhuijsenpad en de aangrenzende onbebouwde terreinen.
Het plangebied bestaat grotendeels uit achterkanten van het stedelijk gebied. Tevens komen meer braakliggende terreinen en parkeerterreinen voor. De blinde muren langs het Panhuijsenpad en de terreinen naast Dudok vertegenwoordigen op zichzelf daarmee een beperkte cultuurhistorische waarde.
Het voormalige complex 'MIDI' was in het verleden een bioscoop- en theatercomplex. De bestaande bebouwing zal worden vervangen door nieuwbouw met commerciële ruimte en appartementen. De herontwikkeling zal binnenkort starten. De herontwikkeling van het pand heeft geen invloed op het aanzicht van het beschermde stadsgezicht en de monumenten in de omgeving van het gebied.
Het Patronaat behoort bij de Sint Jozefkerk. Het is een rijksmonument dat tot voor kort in gebruik was als brasserie. Het pand zal in de toekomst weer een ander bestemming krijgen.
Aan de Veemarktstraat staat een rij woonhuizen en het MIDI-theater met een blinde achtergevel aan het Panhuijsenpad. Deze woonhuizen zijn geïnventariseerd in het kader van het MIP omdat ze beeldbepalend zijn. Ze zijn niet beschermd. Het Panhuijsenpad en de aangrenzende onbebouwde terreinen zijn in de tweede helft van de 20ste eeuw vrijgekomen. Het pad maakt dan ook geen deel uit van de historische wegen- en padenstructuur van de Tilburgse stadskern. In 2014 is het straatje ontwikkeld tot een klein park met terrassen van brasserie Dudok en café Extase om een verbinding te maken tussen de Heuvelring en de Veemarktstraat en de nieuwe invulling op de begane grond van de parkeergarage Tivoli beter bereikbaar te maken en te versterken.
3.3.5 Nieuwe situatie
De ontwikkelingen in de nieuwe situatie hebben invloed op het aanzicht van het Panhuijsenpad, het Patronaat en het terrein aan de achterzijde van de Veemarktstraat.
Het toevoegen van de gevels aan het Panhuijsenpad maakt dit pad tot een voorzijde, in plaats van de huidige achterzijde die het pad vormt. Aangezien het gaat om een nieuwe doorbraak is het wenselijk hier te blijven benadrukken dat het pad niet tot het oude wegenpatroon van de kern behoort. De toevoeging van de gevels heeft echter zeer beperkt invloed op de cultuurhistorische waarden.
Realisatie van de hoogbouw (9 bouwlagen en een kap) betekent de introductie van een hoog object nabij de Heuvelkerk. In overleg met de Omgevingscommissie Gemeente Tilburg is hierbij gekozen voor een samenstel van twee gekoppelde volumes, waardoor de hoogbouw rank oogt en de 'vingerbeweging' richting de oostelijke gebouwen wordt versterkt.
Ook het ontwerp van de lobby is zodanig dat dit aansluit op de bouwvorm van het nabij gelegen voormalige patronaatgebouw.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie zijn de bouw van de toren en de lobby stevige maar aanvaardbare ontwikkelingen in het beschermde stadsgezicht die ruimtelijk zorgvuldig ingepast kunnen worden.
De Omgevingscommissie Gemeente Tilburg stemt in met de verschijningsvormen op deze locatie. Een aandachtspunt hierin vormt nog de beoogde overkapping tussen de lobby en het Patronaat. De omgevingscommissie wordt op basis van een definitief plan nog om een advies gevraagd.
3.3.6 Maatregelen in het bestemmingsplan
Archeologie
Het plangebied is geheel onderzocht en vrijgegeven voor wat betreft archeologie. In het bestemmingsplan is daarom geen dubbelbestemming meer opgenomen die een onderzoek voorschrijft.
Cultuurhistorie
Voor het gehele plangebied is een dubbelbestemming opgenomen 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)' voor het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg. De dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
3.4 Volkshuisvesting
Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (KWBO) & SmartAgent
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de actuele Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie is aangegeven dat -ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad- de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 -met de horizon op 2020- staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (waaronder demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving). Dit geldt zowel voor de woning als voor de woonomgeving/woonmilieu.
De woningbouwopgave die Tilburg in voornoemde context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve samenstelling daarvan (onder meer woonmilieu differentiatie), maakt het nodig om ons -in beperkte mate- ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk ( & -Plus), Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij -in deze volgorde- sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met (SmartAgent-)leefstijlkenmerken van bewoners.
Het plan tot realisatie van 45 (huur)appartementen in dit deel van de Binnenstad betreft een inbreiding/transformatie, waarbij de woningen inspelen op de plaatselijke behoefte aan een gevarieerd woningaanbod. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Centrum-Stedelijk.
Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (meest recent 2012) toont de behoefte aan Centrum-Stedelijk woonmilieu. Zo blijkt de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in ruim 20% van de gevallen uit te gaan naar een (centrum-) stedelijk woonmilieu, waarmee burgers met specifieke leefstijlen beter worden bediend. Tot 2025 betreft dat een woningvraag van zo'n 2.200 woningen in dit woonmilieutype.
Woonkwaliteiten
Naast woonmilieu differentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW). Onderstaand worden de relevante aspecten afgewogen.
a. Leefstijl / "woonwereld"
Het KWBO biedt inzicht in de zogenoemde "harde" kenmerken (in casu huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt.
Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, uitmondend in zogenoemde "woonwerelden". Hiermee kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).
Het woningbouwplan aan het Panhuijsenpad biedt ruimte voor centrum-stedelijk wonen, primair voor mensen behorend tot de rode leefstijl, en meer specifiek voor de "woonwerelden" Stedelijk & allure.
b. Toetsingskader nieuwbouwappartementen
De gemeente heeft, om een surplus aan plannen voor de bouw van appartementen te vermijden, besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Plannen worden getoetst aan het gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consument gerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
Het plan voldoet aan de toetsingscriteria voor nieuwbouw appartementen.
c. Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (met name ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn/worden afgestemd. Met name bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw zo veel mogelijk voldaan, respectievelijk invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.
d. Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (in casu certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.
Het woningbouwplan Veemarktkwartier Westflank zal aan het Politiekeurmerk voldoen.
3.5 Groen
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaardezoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Maatregelen in het bestemmingsplan
Bomenbeleid
Uit de BWZ-kaart blijkt dat in het plangebied geen waardevolle bomen aanwezig zijn. Aan de randen van het plan, langs de Heuvelring zijn wel waardevolle bomen aangewezen (zie figuur 3.6). De afstand van de bomen tot het plangebied is meer dan 15 meter (beschermingszone).
Bescherming van de bomen in dit bestemmingsplan is daarom niet nodig.
Figuur 3.6: Uitsnede boomwaardekaart
Nota Groen
In het plangebied is weinig ruimte voor groen. Ook de bebouwing leent zich niet voor groene daken of gevels. Bij de inrichting van het openbaar gebied zal gekeken worden hoe de ruimte zo groen mogelijk kan worden ingericht.
3.6 Kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Na 2015 is deze nota nog niet vervangen door een nieuwe.
Ontwikkeling van de Stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de Stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
Na een evaluatie in 2001 is het beleid bijgesteld in de Nota Ruimte voor Kantoren 2001 omdat het slechts gedeeltelijk effect had. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
het loslaten van het restrictief beleid buiten de Stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.
Het doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen.
Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
kleine en middelgrote eigenaar-gebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Het Laar (westentree). Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Regionale afspraken kantoren Hart van Brabant 15-12-2016
Omdat de kantorenmarkt in Brabant onder druk staat heeft de provincie aan de regio's verzocht op regionaal niveau afspraken te maken. De kantorenmarkt in de regio Hart van Brabant kampt met leegstand en overprogrammering, maar er is geen sprake van een groot regionaal probleem. Dat neemt niet weg dat er wel een opgave is, omdat we in de regio hechten aan een goed functionerende kantorenmarkt. Deze opgave ligt vooral op het bord van de grotere gemeenten met enig kantorenprofiel, maar gaat ook de overige gemeenten aan. Om die reden is afgesproken dat we in Hart van Brabant het regionale overaanbod gaan terugdringen waarbij we kijken naar plancapaciteit en aanbod en tevens meer vraaggericht gaan werken. Daarbij ligt de focus op een aantal kansrijke regionale kantoorlocaties die voor de regio als toekomstbestendig worden gezien. Op lokaal niveau vindt de uitwerking plaats. De afspraken zijn vastgelegd in het RRO van 15 december 2016 en hebben een looptijd van 4 jaar. Tenminste een keer per jaar wordt de voortgang besproken in de portefeuilehoudersoverleggen.
In Hoofdstuk 4 wordt invulling gegeven aan de kantorenbehoefte in de regio versus deze ontwikkeling.
Maatregelen in bestemmingsplan
In Hoofdstuk 4 is verder invulling gegeven aan de verantwoording van de ontwikkeling versus de behoefte en de ruimtelijke mogelijkheden van de locatie.
3.7 Detailhandel
3.7.1 Visie detailhandel
Uitgangspunten
In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd: "Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur."
In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.
Winkelen en boodschappen doen
Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentgerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.
Nieuwe ontwikkelingen
Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.
Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere druk bezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion.
Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels met showroom en/of winkelfunctie.
De uitgangspunten voor de detailhandel zijn in de visiekaart weergegeven (figuur 3.7).
Figuur 3.7: uitsnede Visie Detailhandel Tilburg 2013
Ruimtelijke vertaling
Het plangebied is, op grond van de visie, onderdeel van de binnenstad. De ontwikkeling van detailhandel en daaraan ondersteunende functies heeft hier prioriteit. De gronden in dit bestemmingsplan worden bestemd als Centrum - Binnenstad. In deze bestemming zijn commerciële voorzieningen, waaronder detailhandel toegestaan.
3.7.2 Detailhandel in de Structuurvisie Linten
In de Structuurvisie Linten in de oude stad is in het uitvoeringsprogramma met betrekking tot detailhandel/bedrijvigheid het volgende opgenomen:
versterken van de dynamiek en levendigheid op de linten;
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden).
Wat is het belang op stedelijk niveau?
Op het niveau van de stad/het stedelijk systeem spelen de linten en dan met name de bedrijvige linten in de economie van Tilburg een belangrijke rol. In de bedrijvige linten speelt zich circa 10% van de werkgelegenheid af en bevindt zich 21% van het aantal winkels (met 17% van het winkelvloer oppervlak). Daarnaast fungeert een aantal linten als buurtwinkelvoorziening voor de wijken er om heen. Als derde en laatste (en meest oeilijk grijpbare) deel vormen de detailhandel en andere commerciële functies in de linten een belangrijke factor in de sfeer van het woonklimaat. Dit woonklimaat is door de menging van die functies een meer stedelijk woonmilieu. Dat is in Tilburg nog onderbelicht/beperkt aanwezig en het bindt een doelgroep aan de stad welke we graag willen behouden. Als vestigingsmilieu zijn de bedrijvige linten uniek door een mix aan functies, lage huurprijzen, de betrokkenheid van de reeds aanwezige ondernemers, de sfeer (cultuurhistorie) en de grote verscheidenheid aan panden.
Uitgangspunten Structuurvisie Linten: gemengde functies aan de bedrijvige linten
De levendigheid en dynamiek in de bedrijvige linten kan alleen maar worden behouden en versterkt als deze worden geconcentreerd op de bedrijvige linten en niet op de rustige linten. Om concentratie in de bedrijvige linten te stimuleren is in de Structuurvisie Linten als uitgangspunt voor de vertaling in bestemmingsplannen opgenomen het bieden van meer ruimte voor bedrijvigheid en detailhandel en het regelen van meer flexibiliteit.
Verschillende soorten bedrijven hebben de kans zich te vestigen in die linten door het behoud en verdere stimulering van een verscheidenheid aan panden in de bedrijvige linten in zowel grootte en prijs en door de marktwerking. In de Structuurvisie Linten is ingezet op het geven van ruimte aan kleinschalige detailhandel en andere commerciële functies door deze toe te staan binnen de bedrijvige linten. Het gaat dan om een oppervlakte van maximaal 80 m2.
Met het mogelijk maken van deze zeer kleinschalige vorm van detailhandel worden toekomstige ondernemers in de gelegenheid gesteld om ook een winkel bij of in de woning te realiseren. Het doel is om hierdoor juist de bijzondere (meng)vormen van economische bedrijvigheid mogelijk te maken aan straten die van ouds her de dynamiek van een veranderende samenleving en economische trends steeds hebben gevolgd.
Voor kleine ambachtelijke ondernemers, die naast een werkplaats ook producten ter plaatse willen verkopen zijn de bedrijvige linten een zeer geschikte vestigingsplaats. Met het toestaan van deze kleinschalige vorm van detailhandel kunnen de bedrijvige linten de functie van dynamische (aanloop)straten met een grote diversiteit aan functies blijven behouden of versterken.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Het lange voorbereidingstraject van de Structuurvisie Linten, de toenemende leegstand in de detailhandel en de noodzaak van toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) hebben aanleiding gevormd tot een heroverweging van het uitgangspunt en het rechtstreeks toestaan van detailhandel binnen de bedrijvige linten. Er is dan ook gekozen om, afhankelijk van de locatie en de concrete ontwikkelingen met betrekking tot leegstand in de detailhandel, steeds ad hoc de vestiging van nieuwe detailhandel toe te staan.
Door op deze wijze invulling te geven aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Linten kan een goede balans worden gevonden tussen het stimuleren van dynamiek in de linten enerzijds en het voorkomen van leegstand anderzijds.
het plangebied maakt niet direct deel uit van een Lint maar grenst daar direct aan. In Hoofdstuk 4 is verder invulling gegeven aan de verantwoording van de ontwikkeling versus de behoefte en de ruimtelijke mogelijkheden van de locatie, waarbij rekening is gehouden met de ligging van het plangebied ten opzichte van het bedrijvige lint Heuvelring.
3.8 Horeca
3.8.1 Algemeen
De raad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen.
"Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan een horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horeca die een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."
Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod
Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden. Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners en bezoekers. Onderscheidende horeca-concepten, al dan niet in combinatie met een bijzondere locatie, moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.
Evenwichtig aanbod
Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.
3.8.2 Horeca-categorieën
In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horeca-categorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.
Categorie 1 (Daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie 2, waar hoofdzakelijk (kleine etenswaren) en/of dranken worden verstrekt. Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie 3 mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
Categorie 2 (Droge horeca):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt. Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie 3.
Categorie 3 (Eetgelegenheden):
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie 2, waar hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt. Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
Categorie 4 (Café - Barconcepten):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
Categorie 5 (Uitgaan & Zalen):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek. Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën 3 en 4 vallen ook binnen deze categorie.
Categorie 6 (Verblijfshoreca):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.
3.8.3 Gewenste ontwikkeling
De belangrijkste concentratie van horeca bevindt zich in de binnenstad in het horecaconcentratiegebied (HCG). Het HCG bestaat uit: Heuvel, Korte Heuvel, Piusplein, Heuvelring/Piusstraat, Paleisring, Oude Markt/Heikese Kerk. Hier is ruimte voor een ruim en divers aanbod van horeca, juist ook horeca die zich specifiek richt op uitgaand publiek. In andere delen van de binnenstad zoals het Kernwinkelgebied, de Spoorzone, Veemarktkwartier, Piushaven en het Dwaalgebied heeft de horeca een ondersteunende functie en zijn andere functies zoals wonen, winkelen en werken de hoofdfunctie. Uitbreiding van horeca is in deze gebieden wenselijk als dit bijdraagt aan de sfeer en aansluit op de hoofdfunctie van het betreffende deelgebied. Hierbij blijft de balans met de andere functies van groot belang.
Aan de bedrijvige linten is horeca, net als in andere winkelgebieden, ondersteunend aan de hoofdfunctie. In met name de grotere winkelgebieden is vaak horeca gevestigd die ook wijkgebonden is. Naast op winkelend publiek gerichte daghoreca, kan hier ook gedacht worden aan een restaurant. Vanwege de goede bereikbaarheid en parkeergelegenheid bij dit soort centra, is dit een goede plek voor dergelijke horecavoorzieningen.
3.8.4 Horeca bij winkels en dienstverlenende bedrijven (additionele horeca)
Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen ontstaat er bij consumenten steeds meer een behoefte aan onderscheidende concepten in zowel winkels als horeca. Hoe meer een (winkel-)gebied gericht is op recreatief winkelen of verblijf, hoe groter de behoefte aan 'beleving'. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn een lunchroom in een boekenwinkel, een kapsalon met een wijnbar (mits gescheiden ruimtes) of een lunchroom waar het gehele interieur te koop is. Deze ontwikkeling vindt op dit moment met name plaats binnen de detailhandel waar steeds meer 'horeca-elementen' een plaats krijgen.
Het is voor winkeliers mogelijk om binnen de bestaande regels maximaal 33% van de winkelvloeroppervlakte in te richten voor horeca-activiteiten. Voor horecabedrijven die tevens alcohol verkopen gelden op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) aanvullende (inrichtings-)eisen. Deze eisen gelden in Tilburg ook voor bedrijven die geen alcohol schenken, maar wel langer geopend willen zijn dan op grond van de winkeltijdenverordening mogelijk is.
3.8.5 Ondersteunende horeca
Horeca is ook een zeer wenselijk onderdeel van andere (maatschappelijke) voorzieningen zoals een schouwburg, buurthuis of sportvoorziening. Deze horeca staat ten dienste van een andere hoofdfunctie. Deze hoofdfunctie is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. Het schenken van alcohol is toegestaan middels een Drank- en Horecavergunning.
3.8.6 Maatregelen in bestemmingsplan
In Hoofdstuk 4 is ten aanzien van het plangebied het vorenstaande verder uitgewerkt. Waarbij de ontwikkelingsmogelijkheden qua locatie en behoefte tegen elkaar zijn afgezet. Gezien de locatie is horeca gericht op de ondersteuning van de hoofdfunctie. Het plangebied ligt buiten het horecaconcentratiegebied en buiten het bedrijvige lint.
3.9 Verkeer en parkeren
3.9.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze Mobiliteitsagenda 013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.9.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is in april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
in de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.9.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (zie ook bijlage 13 bij deze toelichting) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouw ontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.9.4 Beoordeling
3.9.4.1 Verkeersgeneratie
De commerciële ruimten (500 m2 bvo commercieel, 500 m2 bvo horeca en 1.440 m2 bvo kantoren) zullen naar verwachting weinig autoverkeer genereren in de Veemarktstraat. Bezoekers en winkelpersoneel dienen te parkeren in parkeervoorzieningen in de stad (bijvoorbeeld de Tivoli parkeergarage. Het gebruik van deze garage wordt contractueel geregeld met de bewoners). Dit verkeer zal zich dus niet in de Veemarktstraat bevinden.
Vanwege de optimale ligging ten opzichte van het openbaar verover, het ontbreken van parkeergelegenheid in het plangebied en de aanwezigheid van parkeerregulering wordt bij het bepalen van de verkeersgeneratie door de functies in het plangebied daarom uitgegaan van de ondergrens van de kencijferrange van het CROW. De ondergrens voor de verkeersgeneratie van een vierkante meter kantoor is 0,032 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de voorgenomen ontwikkeling betekent dit dat de 1.440 m2 kantoor leidt tot 38,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De ondergrens voor de verkeersgeneratie van een vierkante meter commerciele ruimte is 0,16 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de voorgenomen ontwikkeling betekent dit dat de 1.000 m2 commerciele ruimte leidt tot 160 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Om de verkeersgeneratie van de appartementen te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW Publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”. Als uitgangspunt is gebruikt dat de Veemarktstraat in een centrumgebied in de stedelijkheidsklasse 2 ligt. Voor dit soort appartementen geldt dat ze 3,7 motorvoertuigbewegingen genereren. De ontwikkeling van 45 appartementen leidt daarmee tot 166,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Parkeren geschiedt in de Tivoli parkeergarage. De Tivoligarage is niet bereikbaar via de Veemarktstraat. Het aantal autobewegingen in de Veemarktstraat zal daarom niet hoog zijn.
Op basis van bovenstaande gegevens is berekend dat de totale verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling 365 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. Dit verkeer zal zich verdelen over de omliggende straten.
3.9.4.2 Doorstroming
Verkeer met herkomst of bestemming in de Veemarktstraat kan deze straat vanaf twee kanten bereiken: vanuit de Sint Josephstraat (via 013) of vanuit de Heuvelring. Halverwege de Veemarktstraat (figuur 3.8, rode streep) zijn verzinkbare palen die voorkomen dat de straat als doorgaande route wordt gebruikt. De Veemarktstraat kent een lage verkeersintensiteit, er zijn weinig bestemmingen in de straat. Zoals hierboven beschreven zal door de ontwikkelingen de verkeersintensiteit niet veel toenemen. Met gemiddeld 365 motorvoertuigbewegingen per etmaal in de omgeving van het plangebied, zullen zowel in de Veemarktstraat als de omliggende straten geen doorstromingsproblemen ontstaan.
Figuur 3.8: Bereikbaarheid Veemarktstraat
3.9.4.3 Verkeersveiligheid
Algemeen
Gezien de lage verkeersintensiteiten in de straat zullen er geen verkeersveiligheidsknelpunten ontstaan. Ook bij de in-/uitgangen van de Veemarktstraat zijn er geen verkeersveiligheidsknelpunten. Vanaf de Heuvelring is het fietspad goed overzichtelijk en ruim voldoende ruimte om uit te voegen. Vanuit de Sint Josephstraat is voldoende ruimte om de straat in te rijden. Een klein punt van aandacht is het kruispunt Veemarktstraat – uitgang Tivoli garage. Tijdens drukke momenten (koopavond, zaterdagen, evenementen in 013) komen er grote voetgangersstromen op dit punt samen met overig verkeer. Gezien het zeer rustige karakter van de straat en het brede profiel wordt verkeersonveiligheid vermeden.
Calamiteitenvervoer
Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten. Daarbij geldt dat, analoog aan de bestaande situatie, een fysieke afsluiting mogelijk is, mits er een aantal verzinkbare palen zijn voorzien.
Foto links: Veemarktstraat in zuidelijke richting. Foto rechts: Panhuijsenpad vanaf Veemarktstraat in westelijke richting.
3.9.4.4 Modaliteiten
Langzaam verkeer (fietsers en voetgangers)
Het plangebied is met de fiets uitstekend bereikbaar. Een drietal routes van het zogenoemde “sternet” loopt langs of tot vlakbij het Veemarktkwartier. Dit zijn:
De oost-westgerichte Tof-route die langs de Tivolistraat door het plangebied loopt;
De noord-zuidgerichte Heuvelroute die de Heuvelring volgt;
De oost-westgerichte Reeshofroute die over de Spoorlaan tot bij de Heuvelring loopt.
Vanaf het station is het plangebied via de Spoorlaan goed bereikbaar. In de structuurvisie voor de Stationszone is een verbetering van de verbinding tussen het station en het centrum als een van de doelstellingen opgenomen. De Heuvel (Heuvelplein en Korte Heuvel) is ingericht als verblijfsgebied. Conform het Herinrichtingsplan is de bestrating van deze “binnenstad-straten” vernieuwd. Zoals reeds eerder vermeld bevindt zich onder het Heuvelplein een grote bewaakte fietsenstalling met een capaciteit van 938 fietsen.. Voor wat betreft de Veemarktstraat is er in de huidige situatie nog niet echt sprake van een aantrekkelijke looproute van de parkeergarage naar de rest van het centrumgebied.
Wegenstructuur
Het plangebied is aan de zuidzijde ontsloten door de Tivolistraat, een erftoegangsweg met eenrichtingsverkeer van oost naar west. In het plangebied ligt de Veemarktstraat welke deels als erf is vormgegeven. Deze sluit aan op de Heuvelring en is doodlopend voor gemotoriseerd verkeer. De afsluiting voor autoverkeer ligt ten noorden van Poppodium 013 en is vormgegeven door middel van beweegbare palen. Aan de noordzijde is de Veemarktstraat een erftoegangsweg, vormgegeven als normale rijbaan met trottoir. De weg is tweerichtingsverkeer en vormt de ontsluiting voor het Veemarktkwartier, inclusief de bebouwing aan de noordzijde. De huidige breedte van de rijbaan, vijf meter, dient behouden te worden. Het Panhuijsenpad is afgesloten voor autoverkeer door middel van palen.
In de hiërarchie van het gemeentelijke wegennet vervult de Spoorlaan de functie van een hoofdweg. De Korte Heuvel is ingericht als fiets- en voetgangersgebied en is gedurende venstertijden open voor bevoorradingsverkeer. De Veemarktstraat, de Tivolistraat, de St. Josephstraat en de Dunantstraat worden gekenmerkt als buurt- c.q. woonstraat. Voor de Tivolistraat en de Veemarktstraat geldt momenteel een eenrichtingsregime. In het kader van “Duurzaam Veilige Wegen Tilburg` zijn alle wegen binnen het plangebied, met uitzondering van de Cityring, aangemerkt als verblijfsgebied met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. De Spoorlaan is aangeduid als gebiedsontsluitingsweg.
Openbaar vervoer
Op loopafstand (circa 10 min) van het plangebied bevindt zich het NS-hoofdstation van Tilburg en het naastgelegen busstation. Het NS-station heeft een EC-/IC-status, waardoor er sprake is van een openbaar vervoersknooppunt op regionaal en landelijk niveau. Gezien het voorgaande kan het plangebied worden getypeerd als een A-locatie. Het merendeel van de stadsbussen rijdt over en halteert op de Heuvelring/Spoorlaan.
3.9.4.5 Parkeren en laden & lossen
Laden en lossen
Laden en lossen kan plaatsvinden via de bestaande Veemarktstraat. Er is geen doorgaande beweging mogelijk. Het benaderen en wegrijden van de locatie moet beide via de Veemarktstraat gebeuren. De vrachtwagen moet altijd vooruit kunnen rijden, dat wil dus zeggen dat er een keermogelijkheid aanwezig moet zijn. Bij het laden en lossen mag de doorgang niet geblokkeerd worden. Maatgevend voertuig is de citytrailer met een oplegger van 12 meter.
Parkeren
In het plangebied wordt niet voorzien in parkeergelegenheid. Op de ontwikkelingen is wel de Nota Parkeernormen Tilburg 2017 (bijlage 13) van toepassing. Dat wil zeggen dat voor het Veemarktkwartier geen parkeereis voor het bezoekersaandeel wordt opgelegd. Bezoekers worden geacht gebruik te maken van de openbare parkeergarages. De initiatiefnemer neemt of verplicht abonnementen af voor de gemeentelijke parkeergarages of regelt via een andere (particuliere) oplossing het parkeren en borgt daarmee voldoende parkeerruimte voor zijn vaste gebruikers en voorkomt overlast voor het gebied. Voor welke parkeergarage abonnementen worden afgenomen is nog niet bekend. De verplichting voor het afnemen van abonnementen zou in ieder geval moeten gelden voor de vaste gebruikers die een aanvraag kunnen doen voor een vergunning op straat. Een abonnementsverplichting dient te worden aangegaan voor een periode van 10 jaar en moet voorafgaand aan de omgevingsvergunning, contractueel worden overeengekomen. Daarbij wordt de gebruiker door de ontwikkelaar verplicht bij hem een abonnement af te nemen.
Op basis van het programma van mei 2018, waarbij uitgegaan wordt van commerciële dienstverlening op de begane grond, is de parkeerbehoefte voor de vaste gebruikers 49 parkeerplaatsen. Er moeten dus 49 abonnementen worden afgenomen of parkeerplekken zijn zekergesteld elders. Als in de plaats van de commerciële dienstverlening ter plaatse detailhandel komt is de parkeerbehoefte van de vaste gebruikers 44. Als in de plaats van de commerciële dienstverlening ter plaatse horeca komt is de parkeerbehoefte van de vaste gebruikers in totaal 46. Onderstaande tabel 3.1 geeft de samenstelling van de parkeerbehoefte weer, uitgaande van de worst case situatie die een behoefte van 49 parkeerplaatsen genereert.
Tabel 3.1: parkeerbehoefte
Galerijwoningen/appartementen: gebruiksoppervlak = 0,90 * bruto vloeroppervlak (NEN 2580)
Fietsstalling
Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Bij een bouwontwikkeling dient een inschatting van de behoefte aan stallingsvoorzieningen te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van een vergunningsaanvraag voor een bouwplan dient de initiatiefnemer aan te geven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte. Het blijft aan de gemeente om op basis van de onderbouwing bij een vergunningaanvraag te beoordelen in welke mate in de stallingbehoefte wordt voorzien.
3.9.4.6 Openbare ruimte
Inrichting openbare ruimte
Bij de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden met de functionaliteiten als hierboven beschreven.
Afvalinzameling
In geval van individuele containers moet er worden voorzien in opstelruimtes in openbaar gebied. Deze opstelplaats moet goed bereikbaar zijn voor de BAT wagen.
In geval van collectieve afvalinzameling en inpandige containerruimtes moet de vuilniswagen altijd tot op een afstand van minimaal 10 meter vanaf de deur van de containerruimte moeten kunnen komen. Als de collectieve containers op straat worden aangeboden moet de BAT wagen bij de plek van aanbieden kunnen komen.
In geval van ondergrondse containers moet er een wagen van 10 meter lang bij de ondergrondse containers kunnen komen en ter plaatse kunnen opstellen om de containers te legen. In de nabijheid van de ondergrondse containers mogen geen verticale elementen staan. Een wagen van het BAT moet altijd vooruit kunnen rijden, bij arriveren en bij het wegrijden.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke behoefte
Wonen
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017.
In de periode 2016-2026 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.700 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2019.
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 woningen per jaar die gesloopt worden. De effectieve vraag -uitgeoefend door de woonconsument- ligt gemiddeld op 850-900 woningen per jaar. Het gemeentelijke bouwprogramma is hierop afgestemd.
Het plan tot de bouw van 45 appartementen ter plaatse van Panhuijsenpad (Veemarktkwartier) - Centrum/ Binnenstad past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro) en is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Detailhandel en horeca
Het Veemarktkwartier is als deel van de binnenstad een gebied waarin nieuwe functies als (creatieve) bedrijvigheid samengaan met binnenstadsfuncties als die van 013 en horeca. Daarnaast is de voor de binnenstad belangrijke parkeergarage Tivoli gelegen in het Veemarktkwartier.
In het horecabeleid is voor het Veemarktkwartier als profiel het volgende opgenomen: "Voor het Veemarktkwartier staat de verbinding met de Korte Heuvel en de Heuvelring centraal. De culturele voorzieningen, waaronder poppodium 013, en bedrijven bieden een mogelijkheid voor het toevoegen van horeca die daarbij aansluit. Daarbij wordt ingezet op horeca complementair aan de horeca op de Korte Heuvel en de Heuvelring."
In de binnenstadsvisie is aangegeven dat het van belang is om het Veemarktkwartier 'open te maken' richting van de Heuvel en Heuvelring. Met de wijziging van het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om in totaal ca. 1.000 m2 bvo commerciële functies (waaronder horeca en detailhandel) te realiseren. Dit alles betekent dat horeca kan worden toegestaan in de categorieen 1, 2, 3. Horeca in de categorie 4 wordt na een afwijking mogelijk gemaakt mits aangetoond wordt dat de vestiging akoestisch inpasbaar is.
Gelet op de situering ten opzichte van het kernwinkelgebied ligt invulling met detailhandel hier minder voor de hand dan horeca. Beide functies kunnen echter een bijdrage leveren aan het verbeteren van de routering van mensen van en naar het Veemarktkwartier met de daarin voor de binnenstad belangrijke parkeergarage Tivoli die als bronpunt functioneert. Ook een andere invulling met commerciële dienstverlening is gezien de ontwikkelingsrichting van het Veemarktkwartier als gebied, waarin ook creatieve bedrijvigheid een belangrijke pijler is, een wenselijke invulling.
Door de beperkte uitbreiding in oppervlakte, ten opzichte van aanwezige aanbod van zowel horeca als detailhandel in de binnenstad, is er geen negatief effect te verwachten voor het functioneren van de overige winkels en horeca.
Doordat het verblijfsklimaat in het Veemarktkwartier een impuls krijgt wordt de aantrekkelijkheid van het geheel bovendien verbeterd, met als verwacht gevolg een beter functionerende binnenstad doordat de verbinding met de Heuvelring en daarmee de rest van de binnenstad verbeterd.
Kantoren
In het plangebied wordt ruimte geboden aan maximaal 1.440 m2 bvo nieuwe kantoren in De Lobby met de mogelijkheid om na wijziging maximaal 350 m2 bvo toe te staan op de begane grond van het Pakhuis-West. De gronden die voor kantoren zijn bestemd, zijn met een functieaanduiding aangewezen (aanduiding 'kantoor'). Dit betreft een beperkte kantoorontwikkeling op maximaal 2 bouwlagen en onder de kap. In het kantorenbeleid ligt de focus al geruime tijd op de ontwikkeling van de Spoorzone als toplocatie omdat deze alle kwaliteiten in zich heeft waar de hedendaagse en toekomstige kantoorgebruiker behoefte aan heeft. Daarnaast is differentiatie van het aanbod ook als uitgangspunt van beleid opgenomen zodat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen met oog op de groei en versterking van de economische structuur van de stad. Als gevolg hiervan zijn buiten de omgeving van het Centraal Station ook enkele andere stevige en aansprekende kantoormilieus ontwikkeld.
Als gevolg van de laagconjunctuur afgelopen decennium is de kantorenmarkt onder druk komen te staan met veel overaanbod tot gevolg. In de regio Hart van Brabant - waarvan Tilburg deel uitmaakt - zijn regionale afspraken gemaakt die tot doel hebben het overaanbod terug te dringen en de kantorenmarkt meer in balans te krijgen. Er is een aantal kansrijke regionale kantoorlocaties geïndentificeerd waar ontwikkeling naar behoefte ruimte kan krijgen. Daarbuiten is terughoudendheid bij nieuwe initiatieven het uitgangspunt en spannen de regiogemeenten zich in de plancapaciteit af te schalen.
De locatie Veemarktkwartier behoort tot het centrumgebied van Tilburg en is gelegen nabij de Stationszone en is als zodanig onderdeel van de regionale kansrijke locaties waar ontwikkelingen vanaf 750 m2 tot de mogelijkheden behoren. De kantoorfunctie draagt bij aan de multifunctionaliteit in het gebied en de nieuwbouw voorziet in de behoefte van A-kwaliteit kantorenvastgoed in het centrum. Als gevolg van de toenemende dynamiek in de huidige markt is het kwalitatieve aanbod in het centrum schaars geworden. Met name in het kleinschalige segment met creatieve profiel is behoefte aan ruimte. De Lobby, maar ook de begane grond van Pakhuis-West kan voorzien in die behoefte en is dus passend in het beleid.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
In het kader van onderhavig plan zijn de relevante omgevingsaspecten beoordeeld. Deze onderzoeken worden ook gebruikt om de inpassing in de omgeving te beschouwen.
5.2 M.e.r.-beoordeling
5.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een milieueffectrapportage (MER) of een m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(-beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad 1.
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r.(-beoordelingsplichtig) zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 vierkante meter brutovloeroppervlak bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan kan volstaan worden met een vormvrije mer-beoordeling. Uit het vervolg van dit hoofdstuk blijkt uit de genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad 2.
Binnen het plangebied zijn geen Natura 2000- of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen directe effect op de Natura 2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 3,5 kilometer ten oosten van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 5.8 onderzocht en beoordeeld.
Er heeft een vormvrije mer-beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage 2). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
5.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r. beoordeling
De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:
In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C beval activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:
Voor dit bestemmingsplan is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:
D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Het beoogde bestemmingsplan behelst de herontwikkeling van het terrein gelegen aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat in Tilburg waarbij commerciële voorzieningen (onder andere horeca, detailhandel en kantoorruimten) en woonfuncties worden gerealiseerd. In vierkante meters betekent deze ontwikkeling de realisatie van circa 1000m2 brutovloeroppervlak commerciële ruimte verdeeld over de plinten van beide gebouwen, 45 appartementen (gemiddeld tussen de 50 en 90 m2 per appartement) en circa 1.440 m2 brutovloeroppervlak kantoorruimte op de verdiepingen in De Lobby. Daarmee blijft dit plan ruim onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-MER als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand ca. 3,5 km van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen (de Kampina & Oisterwijkse Vennen). Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN).
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen NNB en Natura2000-gebieden te verwachten. Ook tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase zullen niet aan de orde zijn. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 5.8 Natuur en ecologie.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 Wet milieubeheer. De criteria betreffen:
een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en voor zover van belang, van sloopwerken;
een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;
een beschrijving, voor zover er informatie beschikbaar is, van de mogelijke waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van (indien van toepassing) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.
Toetsing:
Fysieke kenmerken van het plan:
Het plan heeft betrekking op de herontwikkeling van het terrein gelegen aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat in Tilburg.
Plaats van het plan:
Het plan wordt uitgevoerd op een locatie die momenteel deels braak ligt en gebruikt gaat worden als centrumgebied inclusief woningen. Het plangebied ligt niet in het natuurnetwerk Nederland. Het Wilhelminakanaal, dat deel uitmaakt van het NNN ligt op een afstand van ruim 1 kilometer. De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour (van de spoorlijn) ter hoogte van het plangebied bedraagt 8 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied en levert derhalve geen belemmeringen op.
Kenmerken van de potentiele effecten:
Het plan betreft het realiseren van 45 appartementen (gemiddeld tussen de 50 en 90 m2 per appartement), circa 1.000m2 brutovloeroppervlak commerciële ruimte verdeeld over de plinten van beide gebouwen en circa 1.440 m2 brutovloeroppervlak kantoorruimte op de verdiepingen in De Lobby. Hierna wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspectenwaarbij onder andere horeca, dienstverlening, kantoorruimte, detailhandel en woonfuncties worden gerealiseerd.
Bodem:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.7 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de werkzaamheden niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leiden betreffende het thema bodem. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in het kader van een omgevingsvergunning nader asbestonderzoek uitgevoerd wordt. Hierdoor is de bodemkwaliteit gewaarborgd.
Archeologie en cultuurhistorie:
Verwezen wordt naar paragraaf 3.3 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat op basis van proefsleuvenonderzoek en de reeds eerder uitgevoerde ingrijpende bodem verstorende werkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden niet tot belangrijke nadelige effecten leiden betreffende het thema archeologie. Voor het aspect cultuurhistorie kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leiden.
Water:
Verwezen wordt naar paragraaf 6.4 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de waterparagraaf direct wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het aspect water is hiermee gewaarborgd.
Natuur/Ecologie:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.8 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de benodigde werkzaamheden niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leiden betreffende het thema natuur, mits de van toepassing zijnde voorzorgsmaatregelen worden opgevolgd.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura-2000 gebied. Het meest nabijgelegen gebied betreft het gebied (de Kampina & Oisterwijkse Vennen). Dit ligt (de Kampina & Oisterwijkse Vennen) op ca 3,5 kilometer afstand van het plangebied.
Veel Natura 2000 gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbeschermingvergunning (Wnb-vergunning).
In een quickscan is bepaald dat gelet op de beperkte ingreep (herontwikkeling van een terrein aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat in Tilburg waarbij onder andere horeca, dienstverlening, kantoorruimte, detailhandel en woonfuncties worden gerealiseerd) en de grote afstand (3,5 km) tot het Natura-2000 gebied, er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op het natuurgebied.
Geluid:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.5 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat de ontwikkeling niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leidt betreffende het thema geluid. Voor alle nieuwe appartementen waarvoor het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze appartementen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. Voor de appartementen is een gevelgeluidweringsonderzoek uitgevoerd door Peutz (H5159-2-RA-002, 12 juli 2018). Uit dat onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de eisen die in het Bouwbesluit zijn gesteld ten aanzien van de gevelgeluidwering. De geluidwering is voldoende om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Luchtkwaliteit:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.6 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat aannemelijk is dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het voornemen niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leidt betreffende het thema luchtkwaliteit.
Externe veiligheid:
Verwezen wordt naar paragraaf 5.4 van het bestemmingsplan. Uit de conclusies blijkt dat dat bij het voorgenomen plan, mede door het treffen van specifieke maatregelen, geen sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten betreffende het thema externe veiligheid.
Conclusies en advies
Het doel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, door in een vroeg stadium te onderzoeken en te beoordelen of de voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
In het kader van deze notitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de herontwikkeling van het terrein aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat te Tilburg, waarbij onder andere horeca, dienstverlening, kantoorruimte, detailhandel en woonfuncties worden gerealiseerd. Gelet op de kenmerken van het plan/project, de locatie van het plan/project en de kenmerken van de potentiele effecten moet worden geconcludeerd dat het plan/project niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het plangebied en de directe omgeving ervan
Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure of m.e.r.-procedure.
Voorgesteld wordt dan ook om geen milieueffectrapport voor dit plan aan het Panhuijsenpad/Veemarktstraat op te stellen.
5.3 Milieuhinder bedrijven
Voor de ontwikkeling Veemarktkwartier is een milieuzonering opgenomen waarmee een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en waarmee omliggende bestemmingen niet worden belemmerd. In dit hoofdstuk is omschreven op welke wijze de milieuzonering is toegepast.
5.3.1 Beleidskader
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.
Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009.
Wet- en regelgeving
De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. Deze richtlijn is ook voor onderhavig plan toegepast omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering in ruimtelijke plannen goed af te wegen.
In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.
De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht.
5.3.2 Uitgangssituatie
Het plangebied is een binnenstedelijke locatie in Tilburg. De locatie wordt omringd door een mix van onder meer detailhandel, horeca en woningbouw. Het vigerende bestemmingsplan (Veemarktkwartier 2010) maakt voor de omgeving een breed scala aan functies mogelijk, waaronder bedrijvigheid uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging onder de categorieën A en B en horeca in de categorie 1 en 2.
Plangebied
De geprojecteerde ontwikkelingen staan beschreven in Hoofdstuk 1.
5.3.3 Gebiedstype
In de VNG brochure is een onderscheid gemaakt tussen de gebiedstypen "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". Vervolgens worden per gebiedstype richtlijnen gegeven voor de mate waarin milieubelastende activiteiten onder welke voorwaarden verenigbaar zijn met gevoelige functies.
Rustige woonwijk
Een rustige woonwijk is volgens de VNG-brochure een wijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Behalve de functie wonen zijn in principe geen andere activiteiten gewenst die niet direct aan de woonfunctie gerelateerd zijn.
Voor dit gebiedstype bevat de brochure richtafstanden welke aangehouden kunnen worden tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Deze richtafstanden geven een indicatie van de afstand die nodig is om milieuhinder te reduceren tot een voor gebiedstype "rustige woonwijk" aanvaardbaar niveau.
Gemengd gebied
De brochure omvat eveneens richtlijnen voor het gebiedstype “gemengd gebied”. Dit is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De richtafstanden, zoals gegeven voor het gebiedstype “rustige woonwijk” mogen dan met één stap verlaagd worden.
In een gebied met functiemenging komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Het plangebied is een gemengd gebied
Het plangebied heeft alle kenmerken van een gemengd gebied. Wanneer de omliggende functies in een tweetal schillen worden beschreven, geeft dit het volgende beeld:
Eerste schil, direct omliggende functies/activiteiten (start bij Heuvel):
voormalige Midi-theater;
parkeerruimte behorend bij noordelijk gelegen kantoorgebouw;
nieuw kantoorgebouw;
parkeergarage;
horeca gelegenheid;
kerk (zijgevel);
horeca met mogelijkheid voor bovenwoningen;
Heuvelring (cityring).
Tweede schil, (start bij Heuvel):
horeca/Kantoren;
wijkontsluitingsweg en spoorlijn;
kantoren;
parkeergarage/kantoor/Muziekgebouw (013);
parkeerterrein achter Kerk;
horeca, met mogelijkheid voor bovenwoningen;
centrumgebied aan overzijde cityring.
Ontwikkeling Veemarktkwartier
Het plangebied wordt ontwikkeld met een combinatie van wonen, commerciële ruimten en kantoren. Ook de omgeving bestaat uit vele soorten (kleinschalige) gebruiksfuncties, waaronder veel horeca. Het plangebied ligt tegen het horecaconcentratiegebied. Dit gebied is met het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010 uitgebreid. Met dit bestemmingsplan is onder andere de uitbreiding van 013 gefaciliteerd.
Figuur 5.1: Gedeelte van het concentratiegebied Tilburg, met ligging plangebied (blauw), Bron kaart: gemeente Tilburg, Veemarktkwartier 2010.
Voor het bepalen van de milieuzonering wordt voor het plangebied en de omgeving daarom uitgegaan van het gebiedstype “gemengd gebied”. Tevens wordt de planlocatie ingericht als een “gebied met functiemenging”, waarbij (conform bijlage 4 van de brochure) bepaalde milieubelastende en milieugevoelige functies met elkaar verenigbaar zijn.
5.3.4 Toepassing milieuzonering
5.3.4.1 Milieuzonering binnen het plangebied
Voor het bepalen van de inpasbaarheid van bedrijven en woningen binnen het plangebied wordt gebruik gemaakt van de systematiek, zoals omschreven in bijlage 4 van de VNG-brochure: Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. In deze bijlage worden bedrijfscategorieën weergegeven die verenigbaar zijn met de functie wonen in een gebied met functiemenging, zie tabel 5.1.
Het onderhavige bestemmingsplan staat alleen de bedrijfscategorieën toe die conform deze bijlage inpasbaar zijn met de functie wonen.
Tabel 5.1: Categorie-indeling conform bijlage 4 "Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging"
De gebruikte systematiek is indicatief omdat locatiespecifieke kenmerken en voorzieningen hierin niet beoordeeld kunnen worden. In dit hoofdstuk zal dan naast de VNG-systematiek ook worden ingegaan op het concreet (kunnen) voldoen aan geluidnormen.
5.3.4.2 Omliggende gebruiksfuncties
Bedrijven en detailhandel
Op basis van het vigerende bestemmingsplan (Veemarktkwartier 2010) zijn in de omgeving van de ontwikkelingslocatie enkel bedrijven toegestaan binnen de categorieën A en B conform bijlage 4 van de VNG-brochure. Ten aanzien van omliggende bedrijvigheid wordt hierdoor een voldoende beschermingsniveau geboden voor de geprojecteerde ontwikkelingen binnen het plangebied.
Ook binnen het plangebied worden enkel bedrijven toegestaan binnen de categorieën A en B conform bijlage 4 van de VNG-brochure. Ten aanzien van de buiten het plangebied gelegen woningen wordt hierdoor een voldoende beschermingsniveau geboden tegen de bedrijvigheid binnen het plangebied.
Parkeergarage Tivoli en de horecamogelijkheid in het voormalige Midi theater alsmede het Patronaat vallen onder categorie C. Van deze activiteiten is vooral de (mogelijke) geluidemissie relevant. Het aspect akoestiek wordt in paragraaf 5.5 nader behandeld.
Horeca
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is rondom het plangebied de vestiging van horecagelegenheden mogelijk. Uit de VNG-brochure volgt voor deze bedrijfscategorie een maximale indicatieve hinderafstand van 10 meter (op basis van het gebiedstype “gemengd gebied”). Het aspect geluid is bepalend voor de milieuhinder van de omliggende horeca.
Binnen deze zone van 10 meter is de realisatie van woningen alleen toegestaan wanneer dusdanige voorzieningen (op basis van maatwerk) getroffen worden dat hinder voorkomen wordt. Hiermee wordt een aanvaardbaar woon- en leefmilieu gegarandeerd en worden horecagelegenheden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Dit geldt zowel vanuit het plangebied als vanuit de omgeving. In paragraaf 5.5 is beschreven hoe de bestaande horecafuncties geluidstechnisch inpasbaar zijn in het plangebied.
5.3.4.3 Conclusie
De ontwikkeling Veemarktkwartier Panhuijsenpad bestaat uit de ontwikkeling van woningen, commerciële voorzieningen en kantoren. Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het aanbrengen van een milieuzonering in het bestemmingsplan waarmee conflictsituaties met de milieuruimte van (omliggende) bedrijven wordt voorkomen. Deze zonering is aangebracht aan de hand van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”.
Het plangebied moet worden beschouwd als “gemengd gebied”. In het plangebied zelf worden, naast de functie wonen, alleen functies toegestaan die conform bijlage 4 van de VNG-brochure verenigbaar zijn met gevoelige bestemmingen in een gemengd gebied (categorieën A en B). Hiermee wordt, bezien vanuit de systematiek van 'Bedrijven en milieuzonering' een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd en worden de (toekomstige) bedrijven niet belemmerd door de aanwezige gevoelige objecten.
5.4 Externe veiligheid
5.4.1 Beleidskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Figuur 5.2: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
Figuur 5.3: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico
5.4.2 Inleiding
In het kader van de externe veiligheidswetgeving is het verplicht bij een nieuw ruimtelijk besluit de externe veiligheid van relevante risicobronnen te beschouwen. In de omgeving van het plangebied bevindt zich één relevante risicobron: de spoorlijn Tilburg – Breda. De spoorlijn Tilburg – Breda bevindt zich ongeveer 140 meter ten noorden van de ontwikkelingslocatie. Over deze spoorlijn vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats.
5.4.3 Plaatsgebonden risico
Het risicoplafond van het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Ter hoogte van het plangebied is sprake van een maximale PR 10-6-contour van 8 meter, gemeten vanaf het midden van de spoorlijn. Deze contour reikt niet tot het plangebied, het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkelingen.
5.4.4 Groepsrisico
De ontwikkelingslocatie is gedeeltelijk binnen 200 meter van de spoorlijn gelegen. Het groepsrisico dient daarom conform het Bevt inzichtelijk te worden gemaakt.
Uitgangspunten
De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met de risicoberekeningsmethodiek RBM II, versie 2.3.0 build 535. RBM II is het wettelijk voorgeschreven rekenprogramma voor de evaluatie van de externe veiligheid ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. De rapportages zijn in bijlage 3 en bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
In de Regeling Basisnet is de transportintensiteit voor de spoorlijn Tilburg - Breda (route 12) aangegeven die dient te worden gehanteerd bij groepsrisicoberekeningen. Voor het trajectgedeelte van deze spoorlijn ter hoogte van het plangebied zijn de vervoerswaarden weergegeven in tabel 5.2.
Tabel 5.2: Vervoerswaarden ten behoeve van risicoberekeningen bij ruimtelijke procedures (conform Regeling Basisnet; aantal ketelwagenequivalenten per jaar)
Het traject is zo gemodelleerd dat het midden ter hoogte van de ontwikkelingslocatie is gelegen plus één kilometer aan weerszijden van de ontwikkelingslocatie conform de Handleiding Risicoanalyse Transport. Overige uitgangspunten voor de uitgevoerde risicoberekeningen zijn weergegeven in tabel 5.3.
Tabel 5.3: overige uitgangspunten (conform de Handleiding Risicoberekeningen Transport)
Bevolking
Om de invloed van de ontwikkelingen op het groepsrisico van de spoorlijn inzichtelijk te maken is de huidige en toekomstige situatie berekend.
Op verzoek van de gemeente Tilburg is voor de risicoberekeningen het bevolkingsmodel van de gemeente gebruikt. Dit bevolkingsmodel is in samenwerking tussen de gemeente Tilburg, de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en Antea group opgesteld en wordt door de gemeente Tilburg voorgeschreven om te gebruiken bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De voorgenomen ontwikkeling van 500 m2 bvo commerciële ruimten, 1.440 m2 kantoren, 480 m2 horeca, 500 m2 horeca of andere commerciële ruimte en 45 appartementen is in het bevolkingsmodel voor de toekomstige situatie verwerkt conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Volgens die kengetallen rekenen we voor commerciële ruimte met 1 persoon per 30 m2 bvo (dag en nacht), voor kantoren 1 persoon per 30 m2 (alleen overdag), voor horeca 19 personen overdag en 47 personen 's nachts en voor woningen 2,4 personen per woning (50% in dagsituatie).
Hiervoor zijn twee bevolkingsvlakken gewijzigd (in de huidige situatie ligt het plangebied in de vlakken subwijk 002 en subwijk 101) en is één bevolkingsvlak toegevoegd (Veemarktkwartier: het plangebied). Alle kenmerken van de aangepaste bevolkingsvlakken zijn weergegeven in tabel 5.4.
Tabel 5.4: kenmerken bevolkingsvlakken
Het bevolkingsmodel van de omgeving van het plangebied is weergegeven in figuur 5.4a (huidige situatie) en figuur 5.4b (toekomstige situatie).
Figuur 5.4a: Bevolkingsvlakken in de omgeving van het plangebied (huidige situatie)
Figuur 5.4b: Bevolkingsvlakken in de omgeving van het plangebied (toekomstige situatie)
Resultaten
Het groepsrisico van de spoorlijn Tilburg - Breda is berekend voor de huidige (vigerende situatie) en de toekomstige situatie (inclusief geprojecteerde ontwikkelingen). In figuur 5.5 zijn de hoogtes van beide groepsrisico's weergegeven ten opzichte van de oriëntatiewaarde.
Figuur 5.5: Huidig (blauw) en toekomstig (rood) groepsrisico van de spoorlijn ten opzichte van de oriëntatiewaarde (grijs gestippelde lijn). De rode lijn is niet zichtbaar omdat deze samenvalt met de blauwe lijn.
In figuur 5.5 is te zien dat het groepsrisico van de spoorlijn ter hoogte van het plangebied de oriëntatiewaarde overschrijdt (4,24 keer de oriëntatiewaarde). Door de geprojecteerde ontwikkeling neemt de maximale waarde van het groepsrisico niet zichtbaar toe (de curve van de toekomstige situatie valt samen met de curve van de huidige situatie).
De kilometer met het hoogste groepsrisico bevindt zich ten westen van het plangebied. De ligging van deze kilometer ten opzichte van het plangebied is weergegeven in figuur 5.6.
Figuur 5.6: Ligging van kilometer met het hoogste groepsrisico (blauwe cirkels met rode stippen) ten opzichte van het plangebied (groene cirkel; indicatief)
5.4.5 Verantwoordingsplicht
Omdat het plangebied zich binnen 200 meter van de spoorlijn bevindt (het plangebied loopt evenwijdig met het spoor en begint op circa 140 meter ten zuiden van het spoor) is verantwoording van het groepsrisico conform artikel 8 van het Bevt verplicht. In deze paragraaf worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Tilburg.
Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens omschreven in paragraaf 6.2 en in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze rapportage zijn alle elementen beschouwd.
Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:
scenario's;
ruimtelijke veiligheidsmaatregelen;
bronmaatregelen;
objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen;
zelfredzaamheid;
bestrijdbaarheid.
5.4.5.1 Scenario's
Bij de spoorlijn kan een plasbrand, BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) of toxisch scenario optreden. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. In deze paragraaf worden de scenario's verduidelijkt.
Plasbrandscenario
Het effect dat optreedt bij een ongeval met enkel brandbare vloeistoffen is vooral warmtestraling door een (plas)brand. Het invloedsgebied is circa 30-50 meter, en reikt niet tot het plangebied.
Koude BLEVE scenario
Een koude BLEVE houdt in dat een tot vloeistof verdicht gas bij instantaan falen van de tank onder druk expandeert tot een dampwolk die vervolgens ontsteekt. Er ontstaat dan een vuurbal. De BLEVE geeft zowel een drukgolf als intense warmtestraling en treedt meteen op bij een calamiteit met een wagon/tank gevuld met brandbare gassen. Het effect van een koude BLEVE kan reiken tot het plangebied.
Toxisch scenario
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de wagon lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Dit scenario kan reiken tot het plangebied.
5.4.5.2 Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen
De in het bestemmingsplan omschreven ontwikkelingen zijn specifiek voorzien voor het plangebied, een alternatieve ontwikkelingslocatie is daarmee niet aan de orde. Daarnaast is het beperken van de omvang van de ontwikkeling vanuit ruimtelijk perspectief en economische haalbaarheid niet realistisch.
5.4.5.3 Bronmaatregelen
De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de spoorlijn zelf. Het is echter niet mogelijk voor de gemeente Tilburg om bronmaatregelen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor af te dwingen. Wel zijn er in het kader van het Basisnet-spoor veiligheidsmaatregelen genomen, waardoor de veiligheidssituatie langs het gehele spoor is verbeterd.
5.4.5.4 Objectgerichte veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen aan de geprojecteerde bebouwing kunnen de veiligheid verbeteren. Indien een koude BLEVE plaatsvindt ter hoogte van het plangebied, wordt de eerste ring bebouwing weggevaagd en bieden bouwkundige maatregelen geen enkele bescherming. De kans op een dergelijk incident is bijzonder klein. In geval van een incident op grotere afstand zijn de ramen van de bebouwing het kwetsbaarst. Eventuele bouwtechnische veiligheidsmaatregelen dienen dus aan de ramen genomen te worden.
Op het gebied van bouwtechnische maatregelen (zoals het aanbrengen van versterkte of scherfwerende beglazing) bestaat veel onduidelijkheid. Onduidelijk is hoe verstevigd glas (gelamineerd glas) zich gedraagt in geval van een drukgolf van een explosie, voorafgegaan door intense hittestraling. Daarnaast kan, als verstevigd glaswerk de drukgolf weerstaat, het kozijn of de buitenspouwmuur van het gebouw het begeven. Het verstevigen van kozijnen of buitenspouwmuren op haar beurt werkt weer dusdanig door in de constructiekosten dat deze maatregelen niet realistisch zijn, zeker gezien het effect van de maatregelen onduidelijk is.
In het algemeen is het beperken van glasoppervlakken aan de risicozijde van de bebouwing effectief. Gezien de oriëntatie van de bebouwing is dit echter niet mogelijk zonder een conflict te veroorzaken met de basisvereisten van het Bouwbesluit 2012.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen op het spoor is het van belang dat personen kunnen schuilen tegen een toxische wolk. Zo zijn (nieuwe) woningen algemeen geaccepteerd als schuillocatie en kunnen andere gebouwen ook geschikt zijn (of worden gemaakt) als schuillocatie. Van belang daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
5.4.5.5 Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners, personeel en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van de locatie sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een BLEVE
In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen in het plangebied binnen de 140 meter van het incident slachtoffer worden. Buiten de 140 meter is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Mensen op grotere afstand van de risicobron kunnen bij een tijdige waarschuwing het gebied op tijd ontvluchten. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. Daarnaast is het zinvol om de mechanische ventilatie afschakelbaar te maken.
Beperkt zelfredzame personen
Binnen het plangebied zijn geen bestemmingen opgenomen die de langdurige aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, ouderen) faciliteren.
5.4.5.6 Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). De opkomsttijd voldoet aan de normen en voor het bestrijden van incidenten met gevaarlijke stoffen heeft de brandweer aparte protocollen.
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Tilburg in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.
BLEVE-scenario
De directe effecten van een koude BLEVE zijn niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden.
Toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
5.4.6 Beleidsvisie externe veiligheid
Er worden binnen het plangebied geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoelt zijn voor beperkt zelfredzame personen. Het plan voldoet daarmee aan de het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Tilburg.
5.4.7 Conclusie en restrisico
In de omgeving van het plangebied bevindt zich één relevante risicobron: de spoorlijn Tilburg – Breda. Conform desbetreffende wet- en regelgeving is het aspect externe veiligheid beschouwd.
Plaatsgebonden risico
De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour ter hoogte van het plangebied bedraagt 8 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied en levert derhalve geen belemmeringen op.
Groepsrisico
In de toekomstige situatie neemt de maximale waarde van het groepsrisico niet toe ten opzichte van de huidige situatie. De hoogte van het groepsrisico bevindt zich boven de oriëntatiewaarde.
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is voor de spoorlijn Tilburg – Breda verplicht. In deze rapportage zijn elementen aangedragen ter verantwoording van het groepsrisico.
Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Tilburg, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het ruimtelijk plan. In het kader van de bestemmingsplanprocedure wint de gemeente Tilburg advies in bij de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Het ontvangen advies van de veiligheidsregio wordt als onderbouwing van het groepsrisico meegenomen in de besluitvorming. Het advies is bijgevoegd als bijlage 5.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 6 opgenomen bij deze toelichting.
5.5.1 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft 45 woningen (appartementen) in de hoogbouw, genaamd 'Pakhuis West'. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Peutz (zie bijlage 6;rapport 'Akoestisch onderzoek Nieuwbouwplan Westflank' te Tilburg, rapportnummer H 5159-4-RA-002 d.d. 12 juli 2018 ) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de appartementen op de bovenste bouwlaag de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege wegverkeerslawaai van de Spoorlaan en de Heuvelring. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Gebleken is dat bronmaatregelen niet doelmatig zijn voor dit plan en overdrachtsmaatregelen (het plaatsen van geluidschermen) niet mogelijk zijn vanwege de grote hoogte van het gebouw.
Voor de appartementen op de bovenste bouwlaag heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5.5.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het betreft 45 woningen (appartementen). Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6;rapport 'Akoestisch onderzoek Nieuwbouwplan Westflank te Tilburg', rapportnummer H 5159-4-RA-002 d.d. 12 juli 2018 ) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden op de noord-, west- en zuidgevel. In het kader van de geluidsanering zijn reeds maatregelen genomen om het geluid van het spoor te beperken. Er zijn reeds raildempers op het traject aangebracht en er zijn geluidschermen geplaatst. Ondanks deze maatregelen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden op nagenoeg alle appartementen.
Voor deze geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Met betrekking tot het geluid, geproduceerd door bedrijven, gelden naast de normen uit de Wet geluidhinder ook normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de omliggende bedrijven voldoen aan de geluidnormering uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en dat het nieuwbouwplan geen belemmering zal vormen voor de bestaande bedrijvigheid. Een mogelijke uitzondering hierop is het Patronaat. Het geluid vanuit het Patronaat wordt in de richting van de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen in Pakhuis-West afgeschermd door de te bouwen niet geluidgevoelige 'Lobby'. Indien het Pakhuis-West eerder in gebruik wordt genomen dan dat De Lobby is gebouwd, bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van het Patronaat 55 dB(A) op de zuidgevel van het Pakhuis-West. Hiermee voldoet het Patronaat niet aan de standaard geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Om deze (tijdelijke) belemmering van de bedrijfsvoering van het Patronaat te voorkomen, wordt hiervoor een maatwerkvoorschrift opgesteld.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
Het realiseren van nieuwe commerciële ruimten (circa 1.000 m2 bvo), kantoren (maximaal 1.440 m2 bvo) en 45 appartementen leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving. Deze toename is mogelijk van invloed op de luchtkwaliteit langs deze wegen en dient beoordeeld te worden.
5.6.1 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het eerder genoemde gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die 'niet in betekenende mate' zijn. Zo hoeft een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 niet onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hoeft daarvoor dus ook geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
5.6.2 Beoordeling
Een ontwikkeling draagt in betekenende mate bij als sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 met meer dan 1,2 µg/m3. Uit de verkeersanalyse voor deze specifieke ontwikkeling blijkt dat de verwachte verkeersgeneratie van de commerciële ruimten en de appartementen circa 365 bewegingen per etmaal bedraagt.
Met de NIBM-tool (versie 15-5-2018) is de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande figuur is de berekening met de NIBM-tool opgenomen.
Figuur 5.7: resultaten berekening NIBM
Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 (veel) minder is dan 1,2 µg/m3. Ook als rekening wordt gehouden met andere (kleinschalige) ontwikkelingen langs de Veemarktstraat (zoals de kantoorontwikkeling nabij de parkeergarage van circa 4.000 m2) is niet aannemelijk dat de plannen gezamenlijk leiden tot een toename van meer dan 1,2 µg/m3 en daarmee in betekenende mate bijdragen.
5.6.3 Conclusie
Aannemelijk is dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit kan hiermee achterwege blijven. De wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit staat verdere besluitvorming dan ook niet in de weg (op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c).
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
De verwachting is, gelet op locatie specifieke kenmerken en bodemonderzoekrapporten uit de omgeving, dat de bodemkwaliteit geen belemmering en geen beperkingen zal vormen voor de wijziging van het bestemmingsplan voor dit plangebied voor het uitbreiden van de woonfunctie en de commerciële ruimten (kantoren, horeca en andere centrumfuncties). Met een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740 is deze hypothese aangenomen.
5.7.1 Bodembeleid gemeente Tilburg
In goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering (Gemeente Tilburg, beleidsontwikkeling, afdeling milieu, d.d. oktober 2003).
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Uit deze interactieve bodemkwaliteitskaart blijkt dat de onderzoekslocatie is gelegen in een gebied waar de kwaliteit van de bovengrond voldoet aan de klasse 'Industrie' en die van de ondergrond aan de klasse 'Wonen'. Het gebied heeft op de bodemfunctiekaart van de gemeente Tilburg de functie 'Wonen'. Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren dat wil zeggen er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit.
5.7.2 Bodemonderzoek/-kwaliteit plangebied
Algemeen
In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren.
Conform de nota “In goede aarde” zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele gezondheidsrisico's voor de gezondheid en het milieu.
Bodemonderzoeken
In oktober 2014 is een bodemonderzoek verricht ter plaatse van de woningen Veemarktstraat 5 tot en met 11 en de naastgelegen onbebouwde gronden zijn in mei 2015 onderzocht. De onderzoeksrapporten zijn als bijlage 8 en bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. De doelstelling van de bodemonderzoeken is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit en te toetsen of deze vanuit milieuhygiënische oogpunt een belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling.
Op grond van de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de voorziene functies.
5.7.3 Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van de Veemarktstraat 5-11 is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de ontwikkeling belemmeren.
Voor de onbebouwde gronden is de verwachting, gelet op locatiespecifieke kenmerken en bodemonderzoekrapporten, dat de bodemkwaliteit geen belemmering en geen (onoverkomelijke) gebruiksbeperkingen zal vormen voor de beoogde bestemming/doel, dan wel tegen aannemelijke kosten geschikt is te maken. Het onderscheiden deelgebied 1 is reeds geschikt. Voor deelgebieden 2 en 3 zijn maatregelen nodig bij het afvoeren van de grond en voor deelgebied 3 is een asbestonderzoek nodig na afloop van de sloopwerkzaamheden. Hierdoor is de bodemkwaliteit gewaarborgd.
5.8 Natuur en ecologie
5.8.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);
overige inheemse broedvogels;
soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);
nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of te vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
5.8.2 Gebiedsgerichte ontheffing Tilburg
De gemeente Tilburg heeft een gebiedsgerichte ontheffing voor de oude stad. De ontheffing maakt het mogelijk onder voorwaarden (in het kader van de zorgplicht) werkzaamheden uit te voeren aan gebouwen. Hierbij moet rekening worden gehouden met huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Concreet betekent het dat gebouwen geschikt blijven of geschikter worden voor deze soorten en dat de werkzaamheden zo uitgevoerd worden dat schade aan de dieren en hun verblijven wordt voorkomen.
Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden dient daarom in dit kader een ecologische check te worden uitgevoerd waarmee bepaald wordt welke maatregelen benodigd zijn in het kader van de zorgplicht. De gemeente Tilburg kan vervolgens goedkeuring verlenen om gebruik te kunnen maken van de gebiedsontheffing, waarbij de noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld en het ecologisch werkprotocol wordt voorgeschreven. De gemeente dient ook op de hoogte te zijn van de getroffen maatregelen. In bijlage 10 is de factsheet zorgplicht alsmede het ecologisch werkprotocol opgenomen.
5.8.3 Analyse plangebied
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties. Voor de wijken Tivoli, Hoogvenne en Armhoef-West is reeds een inventarisatie uitgevoerd waaruit blijkt dat deze wijken optimaal geschikt zijn voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Bij werkzaamheden aan gebouwen dienen de bestaande nestplaatsen voor de vogels zoveel mogelijk behouden blijven en nieuwe nestplaatsen gerealiseerd om het aanbod te versterken. Ten aanzien van de vleermuizen dienen nauwe spleetvormige ruimten toegankelijk te blijven. Als dat onmogelijk is worden bij de nieuwbouw nieuwe voorzieningen ingebouwd.
In 2016 heeft een natuurtoets plaatsgevonden naar de effecten van de ontwikkeling op de aanwezige en potentiële ecologische waarden. Onderstaand is een samenvatting gegeven van de onderzoeksmethodiek en de resultaten. In bijlage 11 is de rapportage bijgevoegd.
5.8.3.1 Methodiek
Het onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten en de ligging van beschermde gebieden is opgebouwd uit twee onderdelen:
bureaustudie naar waarnemingen van beschermde soorten uit het (recente) verleden en ligging van beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van het project;
terreinbezoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten.
5.8.3.2 Soortenbescherming
Tabel 2 en 3 soorten
Uit onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied twee verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. Het betreft één zomerverblijfplaats en één paarverblijfplaats van circa vier individuen. De zomerverblijfplaats bevindt zich achter de boeiborden aan de zijkant van de woning Veemarktstraat 13. De paarverblijfplaats bevindt zich achter de kantpannen aan de zijkant van de woning Veemarktstraat 7. Beide panden komen voor deze ontwikkeling voor sloop in aanmerking.
Bij een aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen is het van belang dat de ingreep niet leidt tot een aantasting van de (functionele) leefomgeving van de soort. Door het treffen van mitigerende maatregelen kan voorkomen worden dat ondanks de vernietiging van de huidige verblijfplaats de functie van het plangebied gewaarborgd blijft.
Aanbevolen wordt om het verlies van het zomerverblijf te mitigeren door binnen, of in de directe omgeving van, het plangebied een soortgelijke en gelijkwaardige situatie te creëren. Dit kan worden ingevuld door het verplaatsen van de boeiborden die momenteel de verblijfplaats vormen, met daarachter voldoende ruimte voor de vleermuizen. De gewone dwergvleermuis is de meest voorkomende vleermuis in Nederland en maakt voor zomerverblijven gebruik van meerdere locaties. Wanneer de verwijderde boeiborden worden hergebruikt (voorkeur) of gelijkwaardige boeiborden worden geplaatst (tweede optie), wordt verwacht dat de soort de aangeboden verblijfplaatsen direct in gebruik zal nemen. De boeiborden moeten zo dicht mogelijk bij de huidige locatie worden geplaatst; mogelijk kunnen boeiborden worden geplaatst tegen het pand ten westen van de woning Veemarktstraat 5. Door het plaatsen van de boeiborden blijft de functionaliteit van de omgeving behouden.
Om het verlies van het paarverblijf te mitigeren zijn in het verleden reeds vleermuiskasten geplaatst binnen-, dan wel in de directe omgeving van het plangebied volgens de richtlijnen van het RVO, 2014b.
Door het treffen van mitigerende maatregelen blijft de functionaliteit van de omgeving voor de gewone dwergvleermuis behouden. Er is geen sprake van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Flora
Het voorkomen van beschermde flora wordt niet verwacht maar kan ook niet geheel worden uitgesloten. Door te werken conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode zijn negatieve effecten uitgesloten.
Jaarrond beschermde nesten
Nader onderzoek heeft aangetoond dat er binnen het plangebied geen jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn. Er is geen sprake van negatieve effecten op vogels met een jaarrond beschermd nest.
Algemene broedvogels
Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) en indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Als er op die manier gewerkt wordt, is er geen sprake van wettelijke belemmeringen. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen dan kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt.
In onderstaande tabel 5.5 zijn de zwaarder beschermde soorten opgenomen die mogelijkerwijs in het plangebied voorkomen.
Tabel 5.5: Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het plangebied en de noodzaak voor ontheffing.
5.8.3.3 Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het natuurnetwerk Nederland. Het Wilhelminakanaal, dat deel uitmaakt van het NNN ligt op een afstand van ruim 1 kilometer. Andere onderdelen van de NNN liggen op een grotere afstand. Met de ontwikkeling is geen sprake van de aantasting van de kenmerkende waarden van het NNN ter plaatse.
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Rondom Tilburg is een aantal Natura 2000-gebieden gelegen. In figuur 5.8 zijn deze gebieden weergegeven. De minimale afstand van het plangebied tot een Natura 2000-gebied is circa 3,5 kilometer. Het betreft de Kampina & Oisterwijkse Vennen. De overige Natura 2000-gebieden liggen op een grotere afstand.
Figuur 5.8: Natura 2000 gebieden rondom Tilburg met indicatief de ligging plangebied in rood
Programma Aanpak Stikstof (PAS)
In de Wet natuurbescherming staat, dat nieuwe economische activiteiten of uitbreidingen van bestaande activiteiten moeten worden getoetst op hun effect op Natura 2000-gebieden. Economische activiteiten kunnen leiden tot een verhoging van de hoeveelheid stikstof in natuurgebieden. Een toename van de stikstofdepositie kan schadelijk zijn voor de natuur. In het PAS zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook de Kampina en Oisterwijkse Venen, De Regte Heide & Riels laag, Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen staan in het PAS. Om de natuur te beschermen mag de stikstofdepositie in dit gebied niet toenemen. Stikstof is een voedingsstof. Planten hebben een bepaalde mate van stikstof nodig voor hun groei. Sommige planten kunnen slecht tegen te veel stikstof en worden op termijn verdrongen door snelgroeiende, meer algemene soorten. Daardoor kunnen leefgebieden van beschermde vogels en dieren verloren gaan.
Met het PAS is vastgelegd wanneer een vergunning nodig is, een melding moet worden gedaan of wanneer geen melding nodig is. Bij een stikstofdepositie van 0,05 mol/ha/j of lager is geen melding of vergunning nodig.
Op grond van een berekening met AERIUS (bijlage 12) voor 45 appartementen en 2.000 m2 'kantoren en winkels', alsmede het bijbehorende extra verkeer, kan geconcludeerd worden dat de planbijdrage voor stikstof geen beperkingen oplegt aan het plan. De drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar als gevolg van het plan, ter plaatse van voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden, worden niet overschreden.
In het PAS is, inclusief de binnen het programma beschikbare ontwikkelingsruimte en de bijdragen van ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar, in zijn geheel passend beoordeeld. De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van de passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte en de bijdrage van de ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van de soorten niet zal aantasten.
Doordat de ontwikkeling een bijdrage aan de stikstofdepositie heeft van minder dan 0,05 mol N/ha/jaar op een voor stikstof gevoelig habitat en de bijdragen onder de drempelwaarde in zijn geheel passend zijn beoordeeld, kan uitgesloten worden dat het plan leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en de betreffende instandhoudingsdoelen in gevaar komen. Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. Het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of het doen van een melding onder de PAS is dan ook niet nodig.
5.8.4 Conclusie
Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling te verwachten mits mitigerende maatregelen worden getroffen voor de gewone dwergvleermuis en er gewerkt wordt conform het ecologisch werkprotocol dat de gemeente Tilburg in het kader van de gebiedsontheffing heeft opgesteld.
De mitigerende maatregelen zijn reeds getroffen.
De Programma Aanpak Stikstof (PAS) levert eveneens geen beperkingen op voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.9 Trillingshinder
Wanneer een bestemmingsplan en een ontwikkeling wordt voorzien binnen een afstand van 100 m uit het spoor is een trillingsonderzoek vereist door Prorail. Onderhavige ontwikkeling is gelegen op circa 140 meter van het spoor. Een onderzoek naar trillingshinder is daardoor niet noodzakelijk.
5.10 Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich enkele technische infrastructurele voorzieningen. Het gaat echter niet om technisch infrastructurele voorzieningen in de vorm van kabels en / of leidingen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones). Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2.060 m2. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Er zijn enkele achtertuintjes die echter ook grotendeels verhard zijn. De gezamenlijke oppervlakte van deze tuintjes is ongeveer 250 m2. In de toekomstige situatie zal het plangebied geheel verhard zijn.
De terreinhoogte is ongeveer 14 - 14,25 m+NAP. De bodem bestaat uit sterk lemig, matig fijn zand. De maatgevende grondwaterstand is ca. 11,75 m+NAP. De ontwateringdiepte ruim voldoende voor de bestaande en de nieuwe functie.
In het gebied is geen oppervlaktewater aanwezig, het dichtstbijzijnde oppervlaktewater is de Piushaven, ca. 500 m zuidelijk van het plangebied. In het gebied ligt een gemengd rioolstelsel. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Tilburg, die in beheer is van waterschap de Dommel.
6.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
6.3 Duurzaam watersysteem
Omdat het plangebied in de huidige situatie al bijna geheel verhard is neemt de verharding als gevolg van de ontwikkeling nauwelijks toe. De toename van de verharding bedraagt hoogstens 250 m2.
Het plangebied ligt niet in een afkoppelgebied, er komt geen blauwe ader in de buurt te liggen. Dat betekent dat afvoer plaats vindt via het gemengde stelsel, de bestaande hoofdriolering. Inpandig scheiden van hemelwater en vuilwater is wel gewenst, omdat er sprake is van nieuwbouw wat nu de kans biedt om de basis te leggen in de verdere toekomst het hemelwater anders te benutten.
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;
De vuilwater- en regenwaterafvoer sluit aan op de bestaande hoofdriolering.
6.4 Watertoets
Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap de Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Hoofdstuk 7 Opzet planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Standaard plansystematiek
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Het bouwvlak mag volledig worden volgebouwd. In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
Dit bestemmingsplan kent geen erf. De ontwikkeling bestaat uit twee hoofdgebouwen die in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. De hoofdgebouwen grenzen direct aan de openbare ruimte. Het plan laat geen ruimte voor erfbebouwing.
7.2.2 Goothoogte en bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden in Tilburg onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte en daaraan gerelateerde goothoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
Voor onderhavig plan is een goot- en bouwhoogte bepaald die op de locatie is toegeschreven; 'op maat' bestemd.
7.3 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
7.4 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels
7.4.1 Bestemmingen en aanduidingen
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden en dergelijke.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
De twee hoofdgebouwen zijn bestemd binnen de bestemming 'Centrum - Binnenstad'. Deze bestemming is gelijk aan de bestemming van de aangrenzende gronden rondom het plangebied. Binnen deze bestemming is een aanduiding 'kantoor' opgenomen ter plaatse van De Lobby. Met deze aanduiding is geregeld dat kantoorontwikkeling uitsluitend op deze gronden mag plaatsvinden én dat het maximaal oppervlak niet meer mag bedragen dan 1.440 m2 bvo. In de bestemming is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het Pakhuis-West ook kantoren toe te kunnen staan mits aangetoond is dat daarmee in een bestaande behoefte wordt voorzien.
Horeca is in de bestemming 'Centrum - Binnenstad' mogelijk voor bedrijven in de categorie 1, 2 en 3. Met een afwijking is het mogelijk om ook categorie 4 toe te staan wanneer aangetoond is met akoestisch onderzoek dat deze activiteiten akoestisch inpasbaar zijn.
Om het mogelijk te maken tussen De Lobby en het Patronaat een overkapping of orangerie te realiseren is een afwijking opgenomen van de bouwregels ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied'. Op deze gronden mag een goothoogte van 9 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter worden mogelijk gemaakt na afwijking en uitsluitend ten behoeve van een overkapping of orangerie. Omdat het Patronaat een monument is, is de verplichting opgenomen dat de Omgevingscommissie en de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed positief moeten hebben geadviseerd alvorens de omgevingsvergunning te kunnen verlenen.
De openbare ruimte is opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. gebouwen zijn op deze gronden niet toegestaan.
Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)
Omdat het plangebied gelegen is in het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg heeft het tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)'. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.
7.4.2 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte et cetera). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken van algemeen nut.
In de bestemming 'Centrum - Binnenstad' zijn bouwregels opgenomen waarmee de bouw van vergunningvrije dakkapellen op De Lobby uitgesloten wordt. Het uitsluiten van dakkappellen wordt als volgt gemotiveerd.
Het plangebied maakt namelijk deel uit van het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg. Door het Rijk is dit beschermd gebied op 2 november 2012 als zodanig aangewezen omdat het historisch-ruimtelijk karakter van het gebied nog voldoende gaaf en herkenbaar is. De bedoeling is om het uiterlijk van het als beschermd gezicht aangewezen gedeelte van de Tilburgse binnenstad zo goed mogelijk te beschermen. Het gaat daarbij niet alleen om de monumenten in het plangebied, maar om het geheel van bebouwing, stratenpatronen, groenvoorzieningen en de onderlinge samenhang tussen deze objecten.
Voor het bouwen of verbouwen in een beschermd stads- en dorpsgezicht gelden andere (strengere) regels dan voor normale bouw- en verbouwwerkzaamheden in gebieden zonder dit beschermingsregime. Zo worden initiatieven tot bouw en verbouw altijd getoetst aan de speciale voorwaarden die in het bestemmingsplan aan het beschermd stadsgezicht gesteld zijn.
Het Patronaat is aangewezen als een rijksmonument vanwege de cultuurhistorische en architectonische waarden van het pand. Een uitgangspunt bij het ontwerpen van de nieuwbouw in het plangebied is dat De Lobby en het Patronaat een eeneiige tweeling vormen. De verschijningsvorm van deze bebouwing moet dus, op hoofdlijnen, zoveel mogelijk met elkaar overeenkomen.
Gelet op het belang van het in stand houden van het historisch-ruimtelijk karakter van het Rijksbeschermd gezicht Stadskern Tilburg en gelet op de wens om De Lobby en het Patronaat een eeneiige tweeling te laten zijn, is het van belang om eisen te stellen aan het uiterlijk en de verschijningsvorm van de nieuw te bouwen panden in het plangebied. Nieuwe bebouwing mag het historisch-ruimtelijk karakter niet aantasten, net als dat het nieuwe gebouw De Lobby geen onevenredig negatieve effecten op het Patronaat mag hebben.
Daarbij is het ook van belang dat aan het vergunningvrij bouwen andere regels worden gesteld die minder mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen bieden dan voor gebieden die niet zijn aangewezen als Rijksbeschermd gezicht.
Voor dit bestemmingsplan is het relevant dat het vergunningvrij bouwen van dakkappellen in het zijdakvlak niet mogelijk is krachtens het bepaalde in artikel 4a, onder 2 van het Besluit omgevingsrecht. Dit is in het bestemmingsplan vertaald door de voorgevel van De Lobby aan te duiden met een aanduiding 'gevellijn'. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat de dakvlakken van De Lobby zijdakvlakken zijn waar geen dakkapellen gebouwd mogen worden.
Gebruiksregels
Bij de bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden. In de bestemming 'Centrum - Binnenstad' zijn gebruiksregels opgenomen voor onder andere kamerverhuur, de oppervlakte voor kantoren en de horeca categorieën.
7.5 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van onder andere de volgende aspecten:
Dit artikel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
In dit artikel staat een algemene bouwregels voor ondergronds bouwen.
In dit artikel staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
In dit artikel is de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' geregeld. In verband met het vliegverkeer van en naar vliegveld Gilze - Rijen geldt voor grote delen van Tilburg een maximaal toegelaten hoogte. Deze is echter veel hoger dan de bouwhoogte van De Lobby en het Pakhuis.
Tevens is hier het aandachtsgebied voor vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen ten aanzien van het spoor.
Algemene afwijkingsregels/Algemene wijzigingsregels/Algemene procedureregels
Voor geringe afwijkingen en wijzigingen van het bestemmingsplan zijn flexibiliteitsbepalingen opgenomen in het plan. Dit vanuit het oogpunt te kunnen reageren op kleine aanpassingen om bijvoorbeeld technische redenen. Met de procedureregel is bepaald welke procedure daarvoor moet worden doorlopen.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen.
7.6 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een concessieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog en vooroverleg
9.1 Omgevingsdialoog
Op 30 augustus 2018 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in het kantoor van Avec, Veemarktstraat 20 te Tilburg. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank). Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Het verslag van de omgevingsdialoog is als bijlage 14 toegevoegd.
9.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Veemarktkwartier 2010, 2e herziening (Westflank) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 3 december 2018 tot en met maandag 14 januari 2019. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. De zienswijze is echter buiten de zienswijzetermijn ingediend en dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Desalniettemin wordt toch inhoudelijk ingegaan op de zienswijze. Een samenvatting van de zienswijze, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling is opgenomen in Bijlage 16 Nota van zienswijzen. De zienswijze heeft niet geleid tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens worden zienswijzen van