direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Zandleij 2012, 3e herziening (Molenhoefstraat 2)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2014030-e001
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend om een bestaande vervallen woning met schuur te kunnen slopen in in plaats daarvan twee vrijstaande woningen te realiseren. Het betreft het perceel sectie F, nr. 5642 (omschrijving bouwplan). Het perceel biedt voldoende ruimte voor een goede inpassing van de woningen in de bestaande bebouwing van de Molenhoefstraat. Het plan sluit hier goed bij aan.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel van Molenhoefstraat 2 en wordt globaal begrensd door de Kuil 11 in het noorden, Molenhoefstraat 2a in het oosten, Molenhoefstraat 5a in het zuiden en Molenhoefstraat 4 in het westen.

 [image]

Luchtfoto plangebied

 [image]

Ligging plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt (deels):

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied bestaat uit het woonperceel Molenhoefstraat 2 en ligt even buiten de bebouwde kom van Udenhout. Op het perceel staat een voormalige langgevelboerderij die in een slechte staat verkeert. Achter op het perceel bevindt zich een grote schuur (265m2).

De Molenhoefstraat zelf is een langgerekte uitloper van de bebouwde kom van Udenhout, die de overgang vormt naar het landelijk gebied. De bebouwing langs deze straat bestaat uit vrijstaande woningen.

De lage goothoogte (één bouwlaag met een kap) is typerend voor het dorpse karakter van de bebouwing in de straat. De woningen hebben overwegend een zadeldak, met de nok parallel aan of haaks op de openbare weg. De woningen staan op wisselende afstand van de weg met voortuinen aan de straatzijde.

De Molenhoefstraat wordt gekenmerkt door een beplanting met laanbomen. Ter hoogte van het plangebied bevinden zich drie volwassen bomen, welke behouden blijven.

Door de onderlinge afstand van de woningen en door enkele tussenliggende agrarische percelen is het achtergelegen buitengebied op meerdere plekken zichtbaar. De laatste jaren zijn in de Molenhoefstraat en Kuil veel nieuwe woningen gebouwd op zogenoemde Ruimte voor Ruimte kavels, waarbij rekening werd gehouden met de openheid en het zicht op het agrarisch buitengebied. Daarbij is een bebouwingstypologie toegepast die enerzijds een tweede woning achter op de percelen toeliet en anderzijds bouwbeperkingen stelde aan het erf om zichtlijnen op het buitengebied open te houden.

 

Het plan

Het plan gaat uit van de sloop van de voormalige langgevelboerderij. Ook de grote schuur achter op het perceel wordt gesloopt. Door splitsing van het kavel (nu ca. 2000m2) ontstaan twee min of meer gelijke kavels van ca. 1000m2, elk met een royale frontbreedte van ca. 18m aan de straatzijde. Op elk van de kavels is daarmee voldoende ruimte voor de bouw van een vrijstaande woning en creatie van zichtlijnen naar het buitengebied. In verband met het landelijk karakter gaat het bestemmingsplan uit van een goothoogte van maximaal 4,5m. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10m.

 

Motivering

Naar aanleiding van een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan heeft de gemeente dit op ruimtelijke gronden beoordeeld, rekening houdend met het planologische kader en de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied. De provincie heeft ambtelijk aangegeven te willen meewerken aan een herbegrenzing van het stedelijk gebied (een gedeelte van het perceel is in de Verordening Ruimte opgenomen als buitengebied).

2.2 Technische infrastructuur

Bestaande ondergrondse infrastructuur

In het plangebied bevindt zich geen ondergrondse infrastructuur die van belang is voor de ontwikkeling van de woningen. Wel zijn er huisaansluitingen die de huidige (en toekomstige) bebouwing voorziet van water, gas, electra en telecom.

 

 [image]

Overzicht k&l tekening

 

Beleidskader

 

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2013, nr 201302867/1/R4 heeft de Afdeling overwogen:"Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is."

Het betrof in die uitspraak een ontwikkeling van in totaal 6 woningen. Omdat in dit plan de ontwikkeling van één woning mogelijk wordt gemaakt (een woning bestaat reeds op het perceel_ is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking is -gelet op het feit dat slechts één woning wordt toegevoegd - niet van toepassing.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

 

Inhoud van de Structuurvisie
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

 

Toetsing Verordening Ruimte

Het plangebied ligt deels buiten bestaand stedelijk gebied. De provincie heeft in ambtelijk vooroverleg aangegeven mee te willen werken aan aanpassing van de begrenzing van bestaand stedelijk gebied, omdat het om een geringe kaartaanpassing gaat. Het verzoek van de gemeente om wijziging van de grens van bestaand stedelijk gebied op basis van artikel 4.12 van de Verordening Ruimte loopt separaat aan de bestemmingsplanprocedure. Het ontwerp verzoek gaat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter visie.

 [image]

figuur: begrenzing bestaand stedelijk gebied - zoekgebied verstedelijking

 

Artikel 3.2 van de Verordening Ruimte schrijft voor dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Nu het plangebied reeds geheel een woonbestemming heeft en het aantal m2 te slopen bebouwing de m2 nieuwbouw overstijgt, heeft dit plan op zichzelf reeds een kwaliteitsverbetering van het landschap ex artikel 3.2 van de Verordening Ruimte in zich.

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;

  2. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;

  3. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;

  4. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Omgevingsvisie Tilburg 2040

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie wordt de opvolger van de 'Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020' uit 2005. De omgevingsvisie heeft betrekking op alle facetten van de fysieke leefomgeving en geeft de ambities en strategieën voor de ontwikkeling van gemeente Tilburg weer. De visie wordt naar verwachting nog in 2015 vastgesteld.

De speerpunten van de Ontwerp-Omgevingsvisie Tilburg 2040 zijn:

  1. Toekomstbestendige stad

  2. Netwerkbenadering

  3. Internationale top

  4. Central Park

  5. Het verhaal van Tilburg

  6. Leefbare wijken

  7. Meer groen en water

  8. Zelf aan de slag

  9. Vraaggericht ontwikkelen

  10. Driesporen-strategie

De omgevingsvisie geeft geen harde kaders en randvoorwaarden, maar geeft richting aan de ontwikkeling van de stad, dorpen en omliggende gebieden. Het voorliggende plan past binnen de richtinggevende doelen van de omgevingsvisie. De gemeente wil particuliere initiatieven en ontwikkelingen ruimte bieden. De geplande woningen passen in het bebouwingslint aan de Molenhoefstraat en past bij bebouwing in de directe omgeving. Verder neemt het aantal bebouwde vierkante meters af door de ontwikkeling, en neemt het aantal woningen op een aanvaardbare manier toe. Ook met de people, planet, profit benadering van de omgevingsvisie is het bestemmingsplan in overeenstemming.

3.4.3 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Archeologie

 

4.3.1.1 Nota 'Grond voor het verleden'

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;

  2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:

  1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;

  2. De database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem);

  3. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.

4.3.1.3 Historische geografie plangebied

4.3.1.4 Verwachtingswaarde plangebied

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3.2.1 Waardevolle structuren

4.3.2.2 Waardevolle objecten

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Woonvisie

In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd.

De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk ingezakt, de huizenkoper heeft geen vertrouwen in de woningmarkt en er zijn strengere regels ten aanzien van de financiering, zowel voor particulieren als voor ontwikkelaars. Daarnaast groeit het aantal huishoudens in Nederland minder snel, waardoor de groei in de woningbehoefte af zal nemen. De energieprijzen en overige woonlasten zullen de komende jaren sterk stijgen. Er is sprake van een structureel veranderde situatie op de woningmarkt, oude tijden komen niet meer terug.

De lokale effecten van de veranderde marktomstandigheden zijn in Tilburg merkbaar: er is een overmaat aan bouwplannen, die vaak onvoldoende aansluiting vinden bij de feitelijke wensen van de woonconsument. Er is sprake van een teveel aan appartementen en rijtjeswoningen met onvoldoende kwaliteit.

De komende jaren zal in de nieuwbouw een verdere verschuiving optreden naar kwalitatieve eisen en de wens van de woonconsument centraal staan. Maar ook de bestaande voorraad zal een kwaliteitsslag maken, met name in verduurzaming (beperking energielasten).

Wonen blijft een onderwerp van gemeentelijke aandacht, maar in het besef dat de invloed op het (ver)bouwproces gering is. Samenwerking met procespartijen, ook over de gemeentegrenzen heen, moet centraal komen te staan.

De woondoelen:

  1. Focus op de woningvoorraad, verbetering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad;

  2. Nieuwbouw nog beter en meer klantgericht (particulier opdrachtgeverschap);

  3. Versterking samenhang wonen, welzijn, zorg

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.

 

Woonvisie Udenhout

De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Udenhout is in de WoonVisie benoemd als een centrum-dorps woonmilieu. De omschrijving van dit woonmilieu is als volgt: gemengd wonen, werken een voorzieningen in een lage dichtheid, een combinatie van redelijke nabijheid en matige bereikbaarheid. Consolidatie van het centrum-dorps woonmilieu is op zijn plaats. Daarbij dienen, waar mogelijk en zinvol, intensivering en/of functieverandering voor het voorzien van de lokale woningbehoefte optimaal benut te worden. Handvatten hiervoor worden onder andere gegeven in de nota 'Gereedschapskist dorps wonen' van de gemeente Tilburg 2004.

4.4.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2013

Uit de Nota Wonen blijkt dat de aandacht van de gemeente en bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om, onder druk van de financieel-economische omstandigheden, een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten en een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te (blijven) richten op een gedifferentieerd aanbod naar woonmilieus, woningtypen en prijsklassen. Bovendien wordt onder kwaliteit ook begrepen levensloopbestendigheid/flexibiliteit, duurzaamheid/energiezuinigheid (ook i.r.t. betaalbaarheid) en vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.

Elk jaar doet de gemeente in de Monitor Woningbouw verslag van de ontwikkeling van de woningvoorraad in het voorafgaande kalenderjaar. In deze monitor, editie 2013, gaat het over de nieuwbouw en sloop van woningen, dan wel toevoegingen respectievelijk onttrekkingen anderszins (= woningsplitsing of sloop, resp. woningsamenvoegingen of -onttrekkingen) in 2012. Tevens vermeldt de monitor de nieuwbouwprognose voor 2013 en 2014. De Monitor Woningbouw is te vinden op www.tilburg.nl.

4.4.3 Toetsingskader nieuwbouw appartementen

De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.

4.4.4 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De onderzoeksresultaten van het KWBO-2012 wijken niet wezenlijk af van de resultaten uit 2004 en 2008, maar er lijkt in 2012 wel sprake van (verdere) 'downgrading' in de woonwensen. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector. Tilburgers zijn nóg tevredener met hun woning en woonomgeving dan in eerdere edities. De verhuisgeneigdheid van Tilburgse huishoudens is (verder) gedaald naar een toch nog aanmerkelijk niveau van 37%; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit, daarmee lijkt de woningmarkt in toenemende mate "op slot" te zitten en de effecten van de crisis voelbaar.

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht gekomen. Uit de vraag-aanbodbalans van verhuisgeneigden blijkt een (dreigend) overschot aan meergezins huurwoningen en is het tekort aan koopwoningen verdwenen. Het woningtekort richt zich op eengezins huur- en koopwoningen. In de koopsector in alle soorten en prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.

Qua woonmilieu bestaat er overschot aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (met name -vormen van- centrum-stedelijk wonen).De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime -hoofdzakelijk- grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt.

 [image]

 

Toetsing Woonvisie

Het plan tot de bouw van twee vrijstaande woningen past binnen de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Dorps woonmilieu, alsmede in de ontwikkeling van woningen in PO/particulier opdrachtgeverschap.

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen (zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid &toegankelijkheid 2.1) en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

4.4.5 Actieplan Stimulering Eigenbouw Tilburg 2012

Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. In z'n ultieme vorm gaat dit over ruimte geven aan eigenbouw middels particulier opdrachtgeverschap (PO). Stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap, ofwel het als consument/particulier zelf of samen met anderen bouwen van je woning, heeft in Tilburg al jaren prioriteit, maar blijkt in de praktijk moeizaam van de grond te komen. Om de beleidsambitie rond eigenbouw te bevestigen en aan te scherpen, heeft het college besloten tot een actieplan stimulering eigenbouw. Geen voornemens meer, geen pilots, maar gewoon doen! Door zelf meer grond voor eigenbouw uit te gaan geven, en hiertoe ook de projectontwikkelaars uit te nodigen, streeft het huidige college naar een (C)PO-aandeel in 2014 van minimaal 30 procent van de grondgebonden woningproductie. Het actieplan stimulering eigenbouw is te vinden op www.tilburg.nl

4.5 Bomen

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 [image]

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart Boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.6 Verkeer en parkeren

 

4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

 

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

 

 [image]

categorisering wegen

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande binnen het plangebied gelegen bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheermatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie alle in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Voorts is gekeken naar de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure, tenzij in de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB andere normen zijn opgenomen. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels. Deze bevatten tevens een afwijkingsmogelijkheid, die het onder voorwaarden mogelijk maakt om één categorie hoger toe te staan.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRnvgs), juli 2012 (op 1 april 2015 zal naar waarschijnlijkheid de cRnvgs vervangen worden door de Wet Basisnet);

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

De eerste en tweede kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen en zal waarschijnlijk 1 april 2015 van kracht worden. In de wet worden de risicoplafonds vastgelegd veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. de kans op een ongeval;

  2. het effect van het ongeval;

  3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;

  4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud bepaald van de verantwoordingsplicht. Hieronder staat per risicobron beschreven of het plangebied ligt in het invloedsgebied en de relevantie voor de verantwoordingsplicht.

In bijlage Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording Molenhoefstraat 2 zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en maakt onderdeel uit van de bijlage.

5.3.5 Beleidsvisie externe veiligheid

Het plangebied ligt volgens de beleidsvisie in luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Het plan voldoet aan deze uitgangspunten.

5.3.6 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied. Het bestemmingsplan maakt voorts geen ontwikkelingen mogelijk, die een vergroting van het groepsrisico met zich brengen.

Hierdoor is er geen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.

5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

Indien er sprake is van een initiatief binnen 300m uit het spoor zal hier altijd specifiek op ingegaan moeten worden, aangezien er altijd sprake is van een overschrijding van de zogenaamde oriëntatiewaarde.

 

of

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde, de spoorlijn is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (dec 2009) blijkt dat voor Wilhelminakanaal geen (veiligheids)afstanden gelden.

Er worden in het plan binnen het invloedsgebied van de transportroutes geen ontwikkelingen met nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.

5.3.8 Evenementen

Met betrekking tot externe veiligheid kan worden aangegeven dat de personendichtheid tijdens een evenement ter plaatse sterk wordt verhoogd. Echter, daar deze evenementen niet op structurele basis plaatsvinden, zal dit geen invloed hebben op het groepsrisico. Immers, de kans op een ongeval blijft gelijk en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van een gevaarlijke stof zal op jaarbasis niet significant verhogen door incidentele evenementen.

5.3.9 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.3.10 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch, Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld. Hierbij is aangesloten aan het standaardadvies van de Brandweer Midden-en West Brabant.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft twee woningen.

 

Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch berekening uitgevoerd door de gemeente Tilburg en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder.

 

Uit de akoestische berekening blijkt dat de voorkeursgrenswaarde vanwege de Kuil niet wordt overschreden. Vanwege de Molenhoefstraat (1390 mvt/etmaal, prognose 2025) bedraagt de maximaal optredende geluidbelasting 51dB.

 

In onderstaand plaatje zijn de geluidbelastingen vanwege de Molenhoefstraat weergegeven op 1,5/4,5 en 7,5m hoogte.

 

 [image]

 

Voor deze geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 2 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.6 Geur

 

5.6.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Omdat er sprake is van een extra woning is er een geuronderzoek uitgevoerd door Van Dun Advies BV, notitie omgekeerde werking geurhinder met kenmerk FB/15134-001. Uit de conclusie blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat omliggende veehouderijen niet worden belemmerd in hun bedrijfvoering.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Uit een verkennend onderzoek van 2012 blijkt dat er in de omgeving in het grondwater zware metalen worden aangetroffen met waardes boven het criterium voor nader onderzoek en/of de interventiewaarde. Deze verhoogde waardes kunnen worden beschouwd als verhoogde achtergrond concentraties.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Het grondwater is daardoor niet geschikt voor beregenings- en consumptiedoeleinden. Men moet rekening houden dat het grondwater niet zondemeer kan worden onttrokken en geloosd kan worden op de riolering en/of oppervlaktewater.

Het is te verwachten dat er ter hoogte van de locatie molenhoefstraat 2 ong. mogelijk zware metalen voorkomen in zowel de bodem als in het grondwater.

 

Ondergrondse tanks

Er is voor de locatie een ondergrondse tank geregistreerd. Deze tank is met een KIWA-certificaat gesaneerd op 10 september 1992. De tank is hierbij verwijderd, ten tijde is er zintuigelijk heen verontreiniging aangetroffen. Er is een ondergrondse tank geregistreerd (inrichtingsnummer BOOT: 21201).

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8 Natuur en Ecologie

 

Natuur

 

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

 

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.

Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen en de Kampina en Oisterwijkse Vennen. De Loonse en Drunense Duinen liggen het dichtstbij: ca. 1 km ten westen van het plangebied. Dit volledige Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 7 habitatttypen en 2 habitatsoorten. De Loonse en Drunense Duinen is een groot stuifzandgebied. In dit gebied zijn dikke pakketten dekzand afgezet. Deze dekzanden zijn in de loop der tijd begroeid geraakt met bos, maar door houtkap en overbeweiding kon het zand weer gaan stuiven en ontstonden de huidige Loonse en Drunense duinen. Het stuifzandgebied wordt omringd door uitgestrekte naald- en eikenbossen die aan de zuidkant aansluiten op de Brand, een beekdal met alluviale bossen, moeras en vennen (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

 

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.

 

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is ten noorden gelegen op ca. 400m. afstand van het plangebied en betreft het beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Ten westen - op een afstand van ca. 670m. - ligt eveneens EHS met het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.

 

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. Het plangebied ligt niet in de EHS en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.

 

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel is ten westen gelegen op ca. 340m. afstand van het plangebied. Deze Groenblauwe mantel ligt tegen de oostelijke grens van het Natura 2000-gebied de Loonse en Drunense Duinen.

 

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.

 

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Er is een quick-scan naar beschermde natuurwaarden uitgevoerd (veldbezoek en bureaustudie door deskundig ecoloog van Brouwers Groenaannemers; zie bijlage).

Het plangebied ligt op de grens van de bebouwde kom van Udenhout en het buitengebied. Het is te typeren als een woonerf in een semi-landelijke omgeving. Het woonerf bevat een (boerderij)woning met rieten kap en een schuur met een golfplatendak. De erfbeplanting bestaat grofweg uit solitaire bomen, (groenblijvende) heesters en gazon.

Uit het onderzoek zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen.

Vaatplanten geen ontheffing nodig; wel zorgplicht in acht nemen

Grondgebonden zoogdieren geen ontheffing nodig; wel zorgplicht in acht nemen

Vleermuizen nader onderzoek nodig; mogelijk ontheffing nodig

Vogels werkzaamheden buiten broedseizoen uitvoeren

Overige soortgroepen geen ontheffing nodig; wel zorgplicht in acht nemen

 

Conclusie

Om uitsluitsel te kunnen geven over de soortgroep vleermuizen is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het plangebied biedt in potentie ruimte als vaste rust- en verblijfplaats aan Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. Indien sprake is van een (mogelijk) negatief effect van de ingreep op de gunstige staat van instandhouding van aanwezige vleermuizen, dient een ontheffing FF-wet te worden aangevraagd.

Ter voorkóming van negatieve effecten op broedvogels in de erfbeplanting dienen de werkzaam-heden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn alleen toegestaan als wordt gewerkt conform een plan van aanpak dat is gebaseerd op een ministerieel goedgekeurde gedragscode.

De algemene zorgplicht (art. 2 van de Flora en faunawet) verplicht zorgvuldig handelen bij de uitvoering van werkzaamheden. In de quick-scan-rapportage (bijlage) zijn richtlijnen opgenomen op welke wijze aan deze zorgplicht te voldoen.

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

6.1.2 Bodem en grondwater

De bruto oppervlakte is 2.049m². Daarvan is in de recente situatie ongeveer 443m² bebouwing en ongeveer 285m² verharding (erf). De terreinhoogte varieert tussen ongeveer 10,6m en 11,0m +NAP (bron AHN).

In de bodem zijn zwakzandige leemlenzen aanwezig met leemlenzen dikker dan 1 meter. De aanwezigheid van deze storende lagen vergroot de kans op schijngrondwaterspiegels; door de opbouw en structuur van de bodem stagneert de stroom van hemelwater richting het grondwater.

6.1.3 Oppervlaktewater

De gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt op ongeveer 25cm onder het maaiveld. Met maatgevende grondwaterstanden van 1 meter of minder onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie onvoldoende.

6.1.4 Riolering

In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel in de Molenhoefstraat. Het vuil- en regenwater wordt vanaf de perceelgrens aangesloten op deze gemengde hoofdriolering. Het water stroomt vervolgens af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, welke in beheer is bij waterschap De Dommel.

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doelstellingen voor de gehele gemeente. De ontwikkeling houdt in dat de bestaande bebouwing gesloopt wordt. Het perceel wordt gesplitst en op elk perceel wordt een vrijstaande woning gebouwd. De max. oppervlak van één woning is 116m2 en het bijbehorende erf (verharding) 164m2. Dit betekent dat het totale plangebied (= twee percelen) een maximale verharding heeft van 560m2. Hiermee neemt het maximaal oppervlak aan bebouwing af ten opzichte van de huidige situatie. Aangezien er geen sprake is van een toename van het verhard oppervlak, zijn er geen significante effecten voor het waterbelang.

Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:

6.3 Watertoets

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

 

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voro zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Bestemming

De bestemming voor het perceel is Wonen-Buitengebied. Hiermee wordt aangesloten bij de bestemming van de andere woningen in de directe omgeving.

7.2.3 Bouwregels

Hoofdgebouwen mogen opgericht worden tot een maximum goothoogte van 4,5m en een maximum bouwhoogte van 10m.

7.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tot maximaal 75m2 worden opgericht met een goothoogte van maximaal 3m en bouwhoogte mag maximaal 4,5m bedragen.

7.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

 

Anti-dubbeltelregel

Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 5 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

Algemene gebruiksregels

In artikel 6 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 9.

 

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 10, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50m2.

 

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 12 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.4 Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid postzegelplan

Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst is een bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen overeengekomen. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag om bestemmingsplanherziening zijn leges in rekening gebracht en betaald (op basis van de geldende Legesverordening van de gemeente Tilburg).

Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

De ontwikkeling van de bouw van twee woningen wordt voor rekening en risico door de initaitiefnemers ontwikkeld.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 3e herziening (Molenhoefstraat 2) op 6 maart 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Met het voorliggende plan zijn geen rijksbelangen gemoeid.

Het plan is met de provincie Noord-Brabant besproken in het kader van vooroverleg. Zie hiervoor paragraaf 3.4.2 van deze toelichting.

Met het waterschap De Dommel is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dit houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

Door de gemachtigde van initiatiefnemers is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een onderzoek uitgevoerd naar het draagvlak onder omwonenden van het plangebied. In bijlage Verslag burgerparticipatie is een verslag opgenomen.

Omwonenden zijn aangeschreven en verzocht aan te geven of zij bezwaren of opmerkingen hebben met betrekking tot het onderliggende bouwplan. De geuite bezwaren zijn zoveel mogelijk weggenomen door initatiefnemers. Het plan is op basis van deze bezwaren en opmerkingen niet gewijzigd.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 29 juni tot en met 10 augustus 2015. Tijdens deze periode zijn er 6 zienswijzen ingediend. In de Notitie beantwoording zienswijzen worden deze zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).