direct naar inhoud van Regels

Transvaalplein e.o. 2008, 3e herziening (Gen. Smutslaan)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2014028-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Op 3 juni 2014 heeft TBV Wonen een aanvraag om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de bouw van circa 20 grondgebonden woningen op de hoek van de Generaal Smutslaan en de Transvaalstraat. Dit bouwplan stuitte op bezwaren van omwonenden en daarom is het plan in samenspraak met de buurt gewijzigd naar 8 (maximaal 10) huurwoningen met een brede groenstrook aan de noordelijke zijde van het plangebied.

 

Het bouwplan past niet in het vigerende bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, want daarin geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'maatschappelijk'. Een herziening van het bestemmingsplan is dus noodzakelijk. Deze herziening verandert de bestemming 'maatschappelijk' ter plaatse van het plangebied in de bestemming 'wonen'.

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. Tot slot geeft de toelichting de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de kadastrale percelen Tilburg, sectie R, nrs. 6685, 6686 en 6682 (gedeeltelijk). Figuur 1 geeft de globale ligging van het plangebied weer in de gemeente Tilburg en op figuur 2 is de ligging in meer detail te zien. [image]

Figuur 1 - ligging plangebied in Tilburg (rode stip)

 

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, vastgesteld door de gemeenteraad op 8 december 2008 en onherroepelijk geworden op 15 mei 2009.

 

[image] 

Figuur 2 - globale ligging plangebied detail (stippellijn)

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

 

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in bestaand stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) enkel op hoofdlijnen besproken.

2.2 Rijk

 

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

 

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Deze stappen zijn als volgt:

 [image]

Figuur 3 - Ladder voor duurzame verstedelijking

 

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

 

In de paragraaf Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg. Dit plan betreft de bouw van acht tot tien huurwoningen op het perceel gelegen op de hoek van de Generaal Smutslaan en de Transvaalstraat. Het plan past binnen de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave betaalbare grondgebonden (huur)woningen. Deze woningen komen in de plaats van een oud schoolgebouw. Daarmee is sprake van binnenstedelijke inbreiding.

 

Met het vorenstaande is aangetoond dat er sprake is van een regionale behoefte die wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

2.3 Provincie

 

2.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

 

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

 

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

2.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

 

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

2.4 Gemeente

 

2.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2014 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad

versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: Een duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke rego niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten (bedrijvenpark Zuid, zorgcluster Leijpark en het duurzaam energielandschap Noord) en twee regionale ecologische verbindingszones ten oosten en westen van de stad:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

2.4.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Stedenbouwkundige beschrijving

De locatie is gelegen in de wijk Oerle op de overgang van de wijk met voornamelijk laagbouw naar de zone langs de ringbaan die grootschaliger van opzet is. De locatie voor de 8 tot 10 woningen is onderdeel van een duidelijk herkenbaar stedenbouwkundige structuur voor een groter gebied. In een stedenbouwkundig veld van laagbouw op de overgang van wijk naar ringbaan ligt een lange strook met afwijkend programma in afwijkende bebouwing. Het is de strook tussen de Generaal Smutslaan en de Generaal de Wetstraat en tussen de generaal Bothastraat en Generaal de Kockstraat.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4 - het plangebied en de omgeving (bron: notitie Generaal Smutslaan stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten, 2005)

 

Deze strook is te beschouwen als uitzonderlijk element in een dichte en steenachtige verkavelde wijk er omheen. De wijk bestaat uit smalle straten met grondgebonden woningen. De zuidkant van de locatie wordt begrensd door een gebied dat zich kenmerkt door de grootschalige bebouwing in een landschappelijke setting aan de Ringbaan-Zuid. De strook is niet alleen uitzonderlijk in ruimtelijke verschijningsvorm, maar ook in functie. In de strook zijn verschillende buurtvoorzieningen, zoals scholen en een kerk gelegen. De groenstrook zorgt voor wat lucht en groen in de wijk. In het verleden was de groenstrook zelfs uitgevoerd in een samenhangende architectuur. De kerk en de drie schoolgebouwen hadden een zelfde verschijningsvorm, zoals te zien is op de foto's in figuur 5 en 6.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 5 - oorspronkelijke bebouwing (bron: notitie Generaal Smutslaan stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten, 2005)

 [image]

Figuur 6 - Kerk aan de Generaal de Kockstraat (bron: Regionaal Archief Tilburg)

 

De strook waarin de nieuwe woningen worden gesitueerd, vormt een overgang van de wijk naar de grootschalige bebouwing aan de Ringbaan-Zuid. De zuidgrens van de locatie wordt gevormd door de Generaal Smutslaan; een zware laan met een belangrijke verkeersfunctie. De Generaal Smutslaan heeft een groen karakter, door de kwaliteit van de bomen, het terugliggen van de gebouwen ten opzichte van de straat en de groene ruimte tussen de straat en de gebouwen. De noordrand van het plangebied wordt gevormd door een reguliere woonstraat, de Generaal de Wetstraat. Dit is een straat met een vrij ruim profiel een bebouwingswanden van overwegend twee lagen plus een kap. De straat wordt begeleid door bomen en wordt gekenmerkt door een groen karakter, in het midden de losse bebouwing in het groen en meer bebouwde bouwblokken aan de buitenzijden.

 

De huidige kwaliteiten van de strook en de functie die het vervult moet voor de wijk behouden blijven.

Door het karakter van de Generaal Smutslaan te behouden en het ritme van bebouwing afgewisseld met groen (door de noord-zuid straten of plantsoenen) te behouden blijft het contrast tussen het stenig karakter van de wijk en het groene en open karakter van strook behouden.

Dit legitimeert dat de strook wordt herontwikkeld met een afwijkend programma en in een afwijkende schaal ten opzichte van de woonomgeving. De gehele strook wordt opgedeeld door twee straten en vier groenstroken in vijf afzonderlijke blokken. Het gebied kan dan ook worden herontwikkeld in vijf blokken die worden ingevuld met afzonderlijke bouwopgave.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 7 - stedenbouwkundig concept (bron: notitie Generaal Smutslaan stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten, 2005)

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel 'Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan'.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

3.3.2 Archeologie

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

 

Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied zodanig verstoord is dat de verwachting kan worden bijgesteld tot laag. Vervolgonderzoek is dan ook niet meer zinvol of noodzakelijk.

3.4 Volkshuisvesting

Conform Artikel 2.1 en 3.3 van de provinciale Verordening Ruimte dient te worden verantwoord hoe de planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en hoe het in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierna wordt ingegaan op zorgvuldig ruimtegebruik.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart van Brabant. De gemeenten van deze regio maken jaarlijks afspraken met de provincie Noord-Brabant over de kwantitatieve woningbouwopgave in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO), dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, meest recent die uit 2014.

In de planperiode 2015-2024 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Zo wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken.

Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.000 woningen per jaar, gecorrigeerd voor circa 200 woningen per jaar aan sloop. De effectieve vraag - uitgeoefend door de woonconsument - ligt momenteel lager, mede als gevolg van de crisis. In verband hiermee wordt tot 2020 een gemeentelijk bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar aangehouden.

 

Dit plan betreft de bouw van 8 (maximaal 10) huurwoningen op het perceel gelegen op de hoek van de Generaal Smutslaan en de Transvaalstraat. Het plan past binnen de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave betaalbare grondgebonden (huur)woningen. Deze woningen komen in de plaats van een oud schoolgebouw. Daarmee is sprake van binnenstedelijke inbreiding.

Met het vorenstaande is de regionale behoefte aangetoond en is aangetoond dat deze behoefte wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan trede 1 en 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6. Bro).

 

Levensloopbestendig bouwen

De huisvesting van zorgbehoevenden (met name ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij

woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

 

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

 

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen (zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1) en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

3.5 Groen en speelruimte

 

3.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 

 [image]

Figuur 8 - Boomwaardezoneringskaart

 

De Bwz-kaart wordt gebruikt als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

3.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

 

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;

  2. de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

 

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

 

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

3.5.5 Maatregelen in het bestemmingsplan

Voor de ontwikkeling is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd (zie Bomen Effect Analyse). Een aantal bomen kan niet worden behouden en moet ten behoeve van de ontwikkeling worden gekapt. Deze bomen staan te dicht op de ontwikkeling. De laanbomen rondom het terrein blijven allemaal behouden. Tijdens de bouwwerkzaamheden dienen de bomen en de groeiplaats zoveel mogelijk te worden beschermd.

 

Van de gronduitgifte is ongeveer de helft van de kavel gereserveerd voor groen en speelruimte. Op verzoek van de buurt is een gedeelte van het perceel gereserveerd voor het maken van een buurtpark. Hierin is ruimte voor het aanleggen van groen, moestuinen, speelvoorzieningen enz. De achterzijde van de woningen grenzen aan het park. Dit vraagt een mee ontworpen overgang van privé naar openbaar. In de architectuur van de woningen moet de vormgeving van bergingen en schuttingen (aan achterzijde en zijkant) worden meegenomen.

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

 

Autoverkeer

Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

 

Parkeren

Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

 

Goederenvervoer

Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

 

Mobiliteitsmanagement

Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

3.6.2 Maatregelen in het bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in de oude stad in zuid Tilburg in de wijk Oerle en wordt begrensd door de Transvaalstraat, Generaal Smutslaan, Trouwlaan en Generaal de Wetstraat. Het plan ligt binnen de bebouwde kom in een 30 km/u zone. De omliggende straten moeten dus voldoen aan bepaalde richtlijnen zodat duidelijk is dat men zich in een 30 km/u. gebied bevindt. De Generaal de Wetstraat is ingericht als éénrichtingsstraat, de overige drie straten zijn tweerichtingsverkeer. De Generaal Smutslaan is een busroute en de Trouwlaan is een sternet Fietsroute. De Generaal de Wetstraat en de Transvaalstraat zijn reguliere woonstraten zonder extra functies.

 

Parkeren

Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen. Afwijkingen daarin kunnen door het college een vrijstelling krijgen. Daarnaast zijn er voor deze specifieke ontwikkeling afspraken gemaakt over het parkeren.

 

Uitgaande van de 8 woningen die naar verwachting worden gerealiseerd, moeten volgens de parkeernormen 14 parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd. Hiervoor is in het plangebied ruimte gereserveerd. De inrit tot dit parkeerterrein ligt aan de Generaal Smutslaan. De parkeerplaatsen worden openbaar toegankelijk, zodat de parkeerplaatsen overdag gebruikt kunnen worden door bezoekers van de omliggende scholen. Het exacte aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald bij de aanvraag om omgevingsvergunning en is afhankelijk van het uiteindelijke aantal en de grootte van de woningen. Als het maximale aantal van 10 woningen wordt gerealiseerd, dan zullen maximaal 3 bezoekersparkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gesitueerd. In de Transvaalstraat liggen parkeerplaatsen die overdag door de omliggende scholen gebruikt worden. Buiten de schooltijden kunnen hier de bezoekers van de nieuw te bouwen woningen parkeren.

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslag-voorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

In de omgeving van het plan zijn woningen en maatschappelijke functies mogelijk. Omdat er sprake is van een gemengde omgeving is het conform de VNG-brochure verantwoord om de richtafstand met 1 stap te verkleinen. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden binnen de bestemming Maatschappelijk met uitzondering van de functie van de brandweerkazerne. Het onderliggende bestemmingsplan is nog gemaakt met een zeer ruime definiëring van de diverse bestemmingen. Omdat de functie maatschappelijk vaak te vinden is in de nabijheid van woningen terwijl een brandweerkazerne daarmee conflicteert is de standaard plansystematiek daarop aangepast. Hierbij valt de functie van brandweerkazerne niet meer onder de bestemming maatschappelijk, maar is een aparte aanduiding nodig. Bij een herziening van het bestemmingsplan zal deze gewijzigde inzichten in het plan verwerkt worden. De herziening wordt binnen 2 tot 3 jaar opgestart. De verwachting is dat binnen deze plantermijn op de nabijgelegen percelen geen brandweerkazerne te verwachten is. Enerzijds omdat op de naastgelegen percelen een relatief nieuw schoolgebouw staat en het economisch niet verantwoord is om deze op zo'n korte termijn te slopen. Daarnaast zijn de gronden eigendom van de gemeente Tilburg en zij heeft geen plannen om de brandweer naar deze plek te verhuizen. Daarnaast ligt de huidige kazerne veel centraler dan deze plek om te kunnen voldoen aan de aanrijtijden. Hiermee kan ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

 

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

4.3.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

 

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

 

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

4.3.2 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

 

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.

4.3.3 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud bepaald van de verantwoordingsplicht. Hieronder staat per risicobron beschreven of het plangebied ligt in het invloedsgebied en de relevantie voor de verantwoordingsplicht.

4.3.4 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied. Risicovolle inrichtingen liggen op zodanig grote afstand van het plangebied dat deze niet relevant zijn voor de verantwoordingsplicht.

4.3.5 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.

Buisleidingen zijn daarmee niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

4.3.6 Transport gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

 

Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 940m van de A58. Hiermee ligt het initiatief in het invloedsgebied van de A58. Voor deze weg geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes wordt onder artikel 7 invulling gegeven aan de verantwoording groepsrisico.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden, conform de Regeling basisnet, onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Binnen de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze contour.

 

De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 1690m van het spoor. De ontwikkeling ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. Uit eerdere berekeningen blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde op het spoor ter hoogte van deze ontwikkeling. De afstand tot de bron is zodanig groot dat deze niet leidt tot een toename van het groepsrisico. Gezien de ligging in het invloedsgebied is conform het Besluit externe veiligheid transportroutes onder artikel 7 invulling gegeven aan een beperkte verantwoording.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de Regeling basisnet blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

4.3.7 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de A58. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes wordt invulling gegeven aan verantwoordingsplicht. De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft in haar advies van 1 december 2014 aangegeven dat gebruik gemaakt mag worden van de brief standaardadvisering voor dit plan. De relevante onderdelen uit het advies zijn in de verantwoording opgenomen.

 

Bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in ieder geval ingegaan op:

4.3.8 Verantwoording

Voor het plan is advies aangevraagd bij de Brandweer Midden- en West-Brabant. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 2 Standaardadvies brandweer d.d. 1 december 2014. De relevante zaken uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording. Het plangebied is bereikbaar voor hulpdiensten. Voor de aanwezigen en bewoners zijn er voldoende vluchtwegen om bij een incident het pand te verlaten.

De personen die aanwezig zijn worden over het algemeen aangemerkt als normaal zelfredzame personen. Daarnaast ligt het gebied binnen het WAS (waarschuwings- en alarmeringssysteem) alarmeringsgebied en NL-alert. Er is of wordt voldoende bluswater gerealiseerd. Er kan op voorhand niet worden gesteld dat er in de woningen een uitschakelbaar ventilatiesysteem komt. Dit is wel een aspect waarmee de zelfredzaamheid wordt bevorderd. Bij een toxische wolk kan op die wijze langdurig verblijf binnen mogelijk worden gemaakt.

 

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico’s zal de zelfredzaamheid worden vergroot. De Brandweer Midden- en West-Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico’s wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.5.1 Wegverkeerlawaai

De nieuw te realiseren woningen zijn gelegen binnen de wettelijke zone van de Ringbaan Zuid, de Winkler Prinsstraat en de Trouwlaan. Op de overige wegen (o.a. de Generaal Smutslaan, Transvaalstraat, Generaal de Wetstraat) is de Wgh niet van toepassing omdat hier maximaal 30 km/uur gereden mag worden.

 

Voor nieuwe woningen geldt volgens de Wet geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 48 dB.
De optredende geluidbelasting t.g.v. de gezoneerde wegen is berekend op een hoogte van 1.5, 4.5 en 7.5 meter met behulp van het geluidkarteringsmodel VL 2022 en is voor alle gezoneerde wegen lager dan de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Dit betekent dat verdere toetsing aan de Wgh niet noodzakelijk is. Omdat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden is er ook geen noodzaak om hogere waarden voor wegverkeer vast te stellen.

 

De maximale geluidbelasting, exclusief toepassing van de wettelijke aftrek op basis van artikel 110g Wgh, van alle wegen tezamen (gezoneerd en niet-gezoneerd) bedraagt 56 dB op de zuidgevel van het bouwvlak. Voor de west-, noord- en oostgevel is de cumulatieve geluidbelasting lager dan 55 dB.

Dit betekent dat alle woningen ten minste beschikken over één geluidluwe gevel en een geluidluwe buiten- ruimte waarmee voor alle woningen een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat gegarandeerd is.

4.5.2 Railverkeerlawaai

De geluidbelasting t.g.v. het spoortraject Breda-Tilburg-Eindhoven/'s-Hertogenbosch gebaseerd op het Geluidregister spoor bedraagt 71,4 dB. Dit komt overeen met een zonebreedte van 900 meter conform artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. De nieuwe woningen liggen buiten deze zone. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden naar de optredende geluidsbelasting t.g.v. railverkeerslawaai en dat er geen nadere toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de

zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan, dat voorziet in de realisatie van 10 grondgebonden woningen wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

 

4.7.1 Industriële geur

Er wordt voldaan aan de milieuzonering van omliggende bedrijven ten opzichte het plangebied. Er is dan ook geen sprake van geurhinder voor de binnen het plangebied verblijvende mensen.

4.7.2 Agrarische geur

Binnen twee kilometer van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Er is dan ook geen sprake van geurhinder afkomstig van veehouderijen in de omgeving.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

4.8.1 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.8.2 Analyse plangebied

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 [image][image]

Figuur 9 - bodemkwaliteitszone

 

Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'wonen', zoals te zien is in figuur 10. De functie geeft een maat aan. Afgegraven grond met klasse wonen kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt over het algemeen beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bijvoorbeeld bij de klasse 'industrie' matige verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.

 

De locatie is op 15 juli 2010 onderzocht door Tauw. Uit dit verkennend bodemonderzoek is naar voren gekomen dat de bodem niet ernstig, licht tot matig verontreinigd is met cadmium, kobalt en koper, lood en olie. Tevens zijn er diverse bijmengingen geconstateerd. Plaatselijk is er een matig verhoogde bijmenging geconstateerd aan PAK die nader is ingekaderd. Het grondwater bevat een lichte verhoging aan barium. Hiervoor is geen nader onderzoek noodzakelijk.

 

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

 

Dempingen

Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op locatie geen dempingen hebben gelegen.

 

Ondergrondse tanks

Op locatie hebben drie verschillende tanks gelegen die voor zover bekend met KIWA certificaat zijn gesaneerd.

4.8.3 Conclusie

Uit de onderzoeken is gebleken dat sanering niet noodzakelijk is en daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan met betrekking tot bodem verzekerd. Echter, in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning dienen bodemrapporten niet ouder te zijn dan vijf jaar.

4.9 Natuur en ecologie

 

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte vastgelegd.

 

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er n.a.v. projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat onnodige en onevenredige schade aan planten en dieren zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Voor soorten uit tabel 1 geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er compenserende en mitigerende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door het goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.

 

Verordening Ruimte 2014

De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het Natuurnetwerk. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

 

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van het Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 treedt de Wet Natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een onderdeel soortenbescherming (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een onderdeel gebiedsbescherming (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet). De Wet Natuurbescherming voorziet in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast verschuift onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies.

 

Onder de Wet Natuurbescherming verandert de bescherming van Natura 2000-gebieden slechts beperkt ten opzichte van de Natuurbeschermingswet. Het onderdeel soortenbescherming verandert echter wezenlijk ten opzichte van de huidige Flora- en faunawet. Ten eerste zijn de soortenlijsten en indeling in beschermingsstatus van veel soorten veranderd. Met uitzondering van vogels gelden voor beschermde soorten slechts twee categorieën, namelijk nationaal beschermd en internationaal beschermd. De bescherming van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden. Provincie Noord-Brabant heeft nog geen verordening hiervoor vastgesteld. De verbodsbepalingen in de Wet Natuurbescherming zijn anders geformuleerd dan in de Flora- en faunawet. De toetsing van effecten op beschermde soorten zal daardoor naar alle waarschijnlijkheid veranderen. De gevolgen van de gewijzigde formuleringen zal uit jurisprudentie moeten blijken.

 

Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg

Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing Flora- en faunawet gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken. Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

Natuurbeschermingswet

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op 3,8 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 0,95 km afstand. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Flora- en faunawet

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan vindt geen sloop plaats, zodat het niet nodig is om gebruik te maken van de gebiedsontheffing.

 

Tevens zijn in het gebied begroeiingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen, in de vorm van ruigtevegetatie en plantsoenen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Flora- en faunawet kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

 

Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van soorten van het lichtste beschermingsniveau (tabel 1 van de Flora- en faunawet). Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

4.9.3 Conclusie

Vanuit de Natuurbeschermingswet zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de Flora- en faunawet worden uitgevoerd, mits begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

 

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 5.995 m². In de oude situatie (toen de school er nog stond) waren er de volgende oppervlakten:

 

Bestaande situatie

Oppervlakten

(m²)

Bebouwing (daken)

955

Terrein verhard (binnen perceel)

1.077

Terrein verhard (openbaar)

272

Terrein onverhard

3.196

Water

0

Totaal

5.500

 

De terreinhoogte in het plangebied is 14,25 - 14.50m + NAP. Het noordoosten ligt op 14,25m + NAP. De zuidwestelijke grens heeft een terreinhoogte van ongeveer 14,50m + NAP.

Uit de bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50.000 blijkt dat de bodem over grote delen van Tilburg zandig van opbouw is. Op het perceel Ringbaan-West 320 is de deklaag opgebouwd uit zwak lemig, matig fijn zand. De maatgevende hoogste grondwaterstand ligt op ongeveer 12,20+ NAP. Met maatgevende grondwaterstanden ruim twee meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.

 

In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel in de omgeving van het plangebied. Het vuil- en hemelwater worden niet inpandig gescheiden verzameld en vanaf de perceelgrens aangesloten op de hoofdriolering. Het vuil- en hemelwater wordt vervolgens verpompt via het gemaalcomplex Moerenburg richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties zijn in beheer van waterschap De Dommel.

5.2 Duurzaam waterbeheer

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

 

Afwegingen

Het perceel ligt tijdelijk braak; tot een aantal jaar geleden stond hier een school. Bij de voorgestelde ontwikkeling worden hier acht tot tien grondgebonden woningen gebouwd.

 

De ontwikkeling houdt een maximale bebouwde oppervlakte in van 1.460m2. De bijbehorende verharding (afhankelijk van de inrichting) wordt geschat op ongeveer 630m2. De afvoerende oppervlakte is geschat op maximaal 1.560m2.

 

Plansituatie

Oppervlakten

Afvoerende oppervlakten (m²)

Dak

1.460

Terrein verharding/parkeren

630

Groen

3.410

Water

0

Totaal

5.500

 

De locatie is niet gelegen in een afkoppelgebied; de gemeente heeft in het vastgestelde beleid van de SWR geen voornemens om het regenwater af te koppelen van het gemengde riool. Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doelstellingen voor de gehele gemeente. Er is geen sprake van een grote toename van verhard oppervlak. Hiermee zijn er geen significante effecten voor het waterbelang.

 

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren). Mogelijkheden hiervoor zijn:

 

Alle beetjes helpen; andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

Omdat de ontwikkeling omgeven wordt door groen is het mogelijk om het regenwater niet aan te sluiten op het gemengd riool maar af te voeren en te bergen in de bestemming groen. Met de inrichting van het groen dient hier dan rekening mee te worden gehouden.

 

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

5.3 Watertoets

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

 

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

 

Bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

 

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

In het voorliggende bestemmingsplan mogen in de bestemming Wonen maximaal 10 woningen gerealiseerd worden. Ter plaatse van de bouwaanduiding aaneengebouwd [aeg], mogen uitsluitend aaneengesloten woningen in een rij gebouwd worden en ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding bebouwingsfront [sba-bf], moet de voorgevel van de hoofdbebouwing georiënteerd zijn op de aangegeven zijde.

 

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels

Vaak geeft het plan het college de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Soms is een bestemmingsartikel is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (denk bijvoorbeeld aan graafwerkzaamheden).

6.3 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

 

Anti-dubbeltelregel

Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

Algemene gebruiksregels

In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

Algemene aanduidingsregels

In artikel 9 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

 

Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 10.

 

Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 11.

 

Overige regels

Burgemeester en wethouders zijn middels artikel 13 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

6.4 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

 

Dit bestemmingsplan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is derhalve van toepassing. Op deze locatie is een gemeentelijke grondexploitatie van toepassing. De gemeenteraad heeft voor dit project in 2007 een grondexploitatie geopend. De gemeente ontvangt de grondopbrengsten van de uit te geven woningbouwkavels. Het exploitatieresultaat is negatief, maar dit is voorzien in de voorziening verlies. Gelet op het feit dat het een gemeentelijke grondexploitatie betreft waarvan het negatief resultaat is afgedekt, is het niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.

 

Alle kosten voor het bouw- en woonrijp maken, evenals de plankosten (inclusief de leges voor deze bestemmingsplanherziening) komen voor rekening van de gemeente. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de reserve grondexploitatie.

 

Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, 3e herz. (Gen. Smutslaan) op 9 januari 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Burgerparticipatie

Op 4 november 2014 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in woonzorgcentrum Koningsvoorde aan de Generaal Smutslaan. Ten tijde van deze informatieavond was het plan om 20 grondgebonden woningen te realiseren in het lagere segment, geschikt voor kleine huishoudens (starters, herstarters en senioren). Dit plan stuitte op bezwaren van buurtbewoners. Zij waren van mening dat er een sterke behoefte bestond aan groen en spelen in de buurt en wilden dat deze locatie als zodanig werd ontwikkeld. Om dit signaal verder kracht bij te zetten hebben enkele buurtbewoners op 6 december 2014 een mail gestuurd naar de verantwoordelijk wethouder.

 

Naar aanleiding van de bezwaren is het plan in samenspraak met de buurt aangepast van 20 naar 8-10 grondgebonden woningen. Uiteindelijk is op 11 juli 2016 een inloopavond georganiseerd in het gebouw van SBO Zonnesteen aan de Generaal Smutslaan en daar is het nieuwe bouwplan gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Een vertegenwoordiging van de buurtbewoners heeft aangegeven te kunnen instemmen met dit gewijzigde programma.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Transvaalplein e.o. 2008, 3e herziening (Gen. Smutslaan) heeft ter inzage gelegen van maandag 19 december 2016 tot en met maandag 30 januari 2017. Tijdens deze periode is er een schriftelijke zienswijze ingekomen. De zienswijze had betrekking op het parkeren in de wijk waarin het plangebied gelegen is. Hierna volgt een samenvatting van de zienswijze, het standpunt van de gemeente en de conclusie aangaande de beoordeling. De standpunten zijn gebaseerd op de volledige tekst van de zienswijzen; er heeft een integrale beoordeling plaatsgevonden. De zienswijze is geanonimiseerd weergegeven.

 

Zienswijze bewoner Paul Krügerstraat

Samenvatting

Reclamant voorziet parkeerproblematiek als de nieuwe woningen uitsluitend parkeergelegenheid krijgen op de bestaande parkeerplaatsen aan de Generaal de Wetstraat.

 

Standpunt gemeente

De parkeergelegenheid voor de nieuwe woningen wordt niet voorzien op de bestaande parkeerplaatsen aan de Generaal de Wetstraat.

 

In het plangebied wordt een nieuw parkeerterrein aangelegd met 14 parkeerplaatsen. Dat is voldoende, uitgaande van de 8 woningen die naar verwachting worden gerealiseerd.

Het exacte aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald bij de aanvraag om omgevingsvergunning en is afhankelijk van het definitieve aantal en de grootte van de woningen. Als het maximale aantal van 10 woningen wordt gerealiseerd, dan moeten maximaal 3 bezoekersparkeerplaatsen in het openbaar gebied worden benut.

 

In de Transvaalstraat liggen parkeerplaatsen die overdag door de omliggende scholen gebruikt worden. Buiten de schooltijden kunnen hier de bezoekers van de nieuw te bouwen woningen parkeren.

 

Conclusie

De zienswijze is ongegrond.