direct naar inhoud van Regels

Reeshof West 2015

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2014023-e001
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Toelichting

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Beheerplan aanleiding tot planontwikkeling

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. Peildatum voor actualisatie is de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.

De bestemmingsplannen Reeshof West 2007 en Reeshof Noord 2007, beide vastgesteld op 22 september 2008, worden samengevoegd tot één bestemmingsplan en worden vervangen door dit bestemmingsplan Reeshof West 2015. De na 22 september 2008 tot stand gekomen (postzegel)herzieningen en projectbesluiten zijn meegenomen in de actualisering.

Alhoewel de tienjarentermijn voor de actualisatie van beide plannen nog niet is verstreken, worden beide plannen, gezien het groot aantal te actualiseren bestemmingsplannen in 2017 en 2018, op dit moment naar voren gehaald en geactualiseerd.

 [image]

Situering plangebied stad Tilburg

 

1.2 Het plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door het Wilhelminakanaal in het noorden, Moerse Dreef, Nijkerkstraat inclusief Reeshofpark en Dongewijkdreef in het oosten, de spoorlijn Tilburg - Breda in het zuiden en Dalemdreef, Reedijkdreef, Middeldijkdreef, Dalemweide en Reeshofweide in het westen. Kort samengevat betreft het de wijken waarvan de straatnamen beginnen met de letters L, M, N, O, S en R.

 [image]

Situatietekening plangebied

 

Het bestemmingsplan Reeshof West 2015 is een beheerbestemmingsplan en heeft betrekking op de gebieden die onderdeel uitmaken van de geldende bestemmingsplannen Reeshof West 2007 en Reeshof Noord 2007.

Binnen het plangebied Reeshof West 2007 zijn aan de Scharwoudestraat een tweetal ontwikkellocaties beschikbaar die nog niet zijn ingevuld. Het geldende bestemmingsplan Reeshof West 2007 maakt hierbij zowel grondgebonden (bestemming 'W') als gestapelde woningen (appartementen) (bestemming 'W-S') mogelijk. Het bouwen van appartementen is echter niet meer wenselijk op deze locatie. Het bestemmingsplan moet derhalve op dit punt worden herzien. De gronden zijn ondertussen door de gemeente verkocht aan een projectontwikkelaar. In verband met het gelijktijdig opstarten van de procedure voor het beheerbestemmingsplan en de herziening van het bestemmingsplan voor de locatie aan de Scharwoudestraat, is ervoor gekozen deze ontwikkeling op te nemen in dit grotere bestemmingsplan.

 

 [image]

Situatie vigerend plan ontwikkelingslocatie Scharwoudestraat

 

Binnen het plangebied Reeshof West 2015 zijn verder nog een aantal veranderingen aangebracht ten opzichte van de geldende plannen Reeshof West 2007 en Reeshof Noord 2007. Enerzijds vanwege gewijzigde juridische regelingen, aanpassingen in het plangebied (bijvoorbeeld uitgenomen Gasunieleiding) e.d. en anderzijds om bestaande (gerealiseerde) bebouwing zoals de horeca in het Reeshofpark of geprojecteerde bestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen (bijvoorbeeld bestemming Maatschappelijk aan de Campenhoefdreef in het Reeshofpark) positief te bestemmen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ligging plangebied

  1. Reeshof

Het plangebied Reeshof West 2015 maakt onderdeel uit van de grote, in het (noord-) westen van Tilburg gelegen woonwijk Reeshof die vanaf het eind van de 70er jaren van de vorige eeuw in aanbouw is en die nu, anno 2015, z'n voltooiing nadert. In Reeshof wonen circa 40.000 inwoners van de 200.000 inwoners van Tilburg.

De woonwijk Reeshof wordt begrensd door:

 

De railverbinding van Tilburg naar Breda doorsnijdt Reeshof. Van alle deelwijken liggen alleen Koolhoven (Oost en West) en Witbrant (Oost en West) zuidelijk van de spoorlijn.

 

  1. Plangebied

Het plangebied Reeshof West 2015 bestaat uit de volgende deelgebieden van Reeshof:

 

In het noorden wordt het plangebied begrensd door het Wilhelminakanaal met (een deel van) de groene oever. In het westen grenst het plangebied aan drie gebieden die langs de Burgemeester Letschertweg zijn gelegen: Stadsrand Dalem, Dalemweide en Reeshofweide. Deze drie gebieden liggen allen buiten het plangebied. Stadsrand Dalem is een ontwikkelingsgebied waarvoor het bestemmingsplan recent is vastgesteld op 7 april 2014 en maakt om deze reden geen onderdeel uit van dit beheerbestemmingsplan. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de spoorlijn.In het oosten grenst het plangebied aan:

 

De exacte begrenzing van het bestemmingsplangebied wordt in onderstaande tekening weergegeven.

 

 [image]

2.2 Juridisch-planologische situatie

Dit bestemmingsplan vervangt de volgende bestemmingsplannen die ten tijde van het ontwerp bestemmingsplan gelden:

 

Naam bestemmingsplan

Datum Raadsbesluit

Reeshof West 2007

22 september 2008

Reeshof Noord 2007

22 september 2008

Reeshof Noord 2007, 2e herziening (Langendijk 72)

20 december 2010

Reeshof West 2007, 1e herziening (kinderboerderij Scharwoudestraat)

11 april 2011

 

2.2.1 wijzigingen ten opzichte van geldende bestemmingsplannen

In Bijlage 3 Staat van wijzigingen ten opzichte van geldende plannen is een overzicht opgenomen van de belangrijkste aanpassingen tussen de geldende bestemmingsplannen Reeshof West 2007 en Reeshof Noord 2007 en de regeling in dit nieuwe bestemmingsplan Reeshof West 2015. Hierbij dient vermeld te worden dat geen aanpassingen zijn opgenomen van ondergeschikte aard.

2.3 Ruimtelijke en functionele opzet

Kenmerkend voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van Reeshof is dat het stadsdeel niet is ontworpen vanuit één vooraf bedachte hoofdstructuur die in de loop der jaren is ingevuld. In plaats daarvan is het gebied in een aantal achtereenvolgende stappen, waarbij steeds een nieuw stedenbouwkundig concept werd toegevoegd, steeds groter geworden totdat de huidige omvang werd bereikt.

In deze paragraaf wordt deze ontwikkeling beschreven, met de nadruk op de deelgebieden die in dit plan zijn opgenomen. Vanuit het uitgangspunt dat wonen de dominante functie is, worden afwijkende functies hierbij expliciet genoemd. Verder worden ook enkele (kleine) wijzigingen ten opzichte van het oude bestemmingsplan toegelicht.

 

  1. Gesworen Hoek

Gesworen Hoek (buiten het plangebied) is het eerste stedenbouwkundige concept van Reeshof, daterend van eind jaren 70 van de vorige eeuw. De stedenbouwkundige opzet kenmerkt zich door kleinschaligheid en is daarmee "een kind van zijn tijd". De autoontsluitingsweg (Moersedreef) is aan de buitenzijde geprojecteerd. De Langendijk, een oude landweg, is als fietsroute in het plan opgenomen.

 

  1. Huibeven, Heerevelden en Campenhoef

De deelgebieden Huibeven, Heerevelden en Campenhoef (allen buiten het plangebied) werden volgens één samenhangend stedenbouwkundig concept gerealiseerd, dat is opgebouwd uit een orthogonaal (wegen-) patroon. Dit patroon wordt verbijzonderd door diagonaal geprojecteerde lanen, die in het middelpunt bij elkaar komen. Op dit middelpunt is later wijk(winkel)centrum Heijhoef gerealiseerd. In deze fase werden de Heereveldendreef en Huibevendreef gerealiseerd, die samen met de Moersedreef de eerste ontsluitingslus van Reeshof vormen. De Reeshofdijk, een tweede oude landweg, werd net als de Langendijk als fietsroute in het plan opgenomen.

 

  1. Tuindorp de Kievit

Toen voornoemde gebieden, tezamen Reeshof Oost en Reeshof Midden vormend, gerealiseerd waren en er grote behoefte was aan meer woningbouw in Reeshof, werd vanaf circa 1990 Tuindorp de Kievit gerealiseerd, e.e.a. op basis van de gelijknamige structuurschets. Van belang voor de opzet van Tuindorp de Kievit zijn de volgende elementen:

In de beginperiode van de ontwikkeling van Tuindorp de Kievit werd het sportgebied de Bijstervelden aangelegd. Een (klein) deel van dit gebied maakt onderdeel uit van dit plan. Daarbij gaat het o.a. om het parkeerterrein en om het gebouw Bijsterveldenlaan 5. In dit gebouw was tot voor kort een basisschool gevestigd.

 

  1. Dongewijk

Toen de ontwikkeling van Tuindorp de Kievit ongeveer halverwege was, werd ook het gebied Dongewijk in ontwikkeling genomen. Van belang voor Dongewijk zijn de volgende elementen:

 

  1. Reeshofpark

In de ruimte tussen Heerevelden en Campenhoef enerzijds en tussen Tuindorp de Kievit en Dongewijk anderzijds is het Reeshofpark geprojecteerd. Door deze centrale ligging, maar ook door de omvang en de inrichting is het Reeshofpark de belangrijkste recreatieve groenvoorziening in Reeshof. In het park liggen de nodige recreatieve voorzieningen (sport- en speelvelden, skatebaan) en het park biedt ook volop vrije ruimte om allerlei activiteiten en evenementen te laten plaatsvinden.

Voorts zijn de volgende elementen van belang:

 

Tijdens de hiervoor beschreven ontwikkeling van Reeshof is de hoofdontsluitingsstructuur voor autoverkeer aangevuld. De Bijsterveldenlaan is middels de nieuw geprojecteerde Dongewijkdreef aangesloten op de Reeshofweg, die op de Bredaseweg aantakt en daarmee op het (boven-) stedelijke wegennet. Vanaf de Heereveldendreef is "de eerste ontsluitingslus" (zie boven) via de Heijhoefdreef en de Campenhoefdreef op de Dongewijkdreef aangesloten.

Op het snijpunt van de Reeshofweg en het spoor, ten oosten van de Reeshofweg, is het station gerealiseerd en in aansluiting daarop het Stationsgebied dat ruimte biedt voor een menging aan functies. Het station en het Stationsgebied vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan en zijn uitgewerkt in een eigen bestemmingsplan, "Reeshof Stationsgebied 2013".

 

  1. Leeuwerik

Aan de noordwestelijke zijde is het gebied Leeuwerik gerealiseerd. Van belang voor het gebied Leeuwerik zijn de volgende elementen:

 

  1. Structuurschets Over de Donge

Toen de bovengeschetste ontwikkeling van Reeshof vergevorderd was, ontstond de behoefte aan een nadere uitbreiding van Reeshof om de nog steeds op hoge toeren draaiende woningproductie te kunnen faciliteren. De hoofdopzet hiervan kreeg vorm in de Structuurschets Over de Donge. In deze Structuurschets werden de volgende elementen vastgelegd:

 

Hiermee werden de definitieve contouren van Reeshof vastgelegd.

Bij deze afronding is tevens de hoofdontsluitingsstructuur voor autoverkeer voltooid door middel van de (verlengde) Dalemdreef en Middeldijkdreef. De Dalemdreef verbindt de Reeshofweg/Dongewijkdreef met de Burgemeester Letschertweg en de Middeldijkdreef verbindt de Bijsterveldendreef met de Burgemeester Letschertweg. Ook langzaam verkeersroutes zijn in westelijke richting doorgetrokken, waaronder de Langendijk en het in het verlengde van de Reeshofdijk geprojecteerde Sneekpad en Schaijkpad.

 

  1. Dalem

Op basis van Structuurschets Over de Donge is de woonwijk Dalem gebouwd, bestaande uit Dalem Noord en Dalem Zuid.

Dalem Noord wordt gekenmerkt door de volgende elementen:

Dalem Zuid wordt gekenmerkt door de volgende elementen:

hiervoor een apart wijzigingsplan in procedure is.

 

  1. Ontwikkeling Scharwoudestraat

  1. De bestemmingsplanherziening wordt als volgt gemotiveerd:

  2. de gestapelde woningen waren een specifiek onderdeel van het oorspronkelijke bouwplan. Met het vervallen van dit bouwplan, is de directe aanleiding voor deze bestemming ook vervallen;

  3. volkshuisvestelijk zijn gestapelde woningen hier niet gewenst. Daarnaast is er op deze locatie ook geen (markt-) behoefte aan gestapelde woningen;

  4. de omzetting van het oorspronkelijke bouwplan naar (grondgebonden) particulier opdrachtgeverschap sluit niet aan op de maximale bouwhoogte van 14 meter. Een bouwhoogte van maximaal 11 meter is hierbij meer op z'n plaats, e.e.a. in aansluiting op de westelijke bouwblokken;

  5. omdat er op de vier betreffende hoeken geen stedenbouwkundige behoefte bestaat aan het maken van hogere bebouwingsaccenten, zijn gestapelde woningen hier stedenbouwkundig niet noodzakelijk;

  6. bij de keuze voor grondgebonden woningen en de lagere maximale bouwhoogte zal er sprake zijn van lagere bouwvolumes. Dit is gunstiger voor de omliggende (woon-) omgeving;

  7. bij de keuze voor grondgebonden woningen is er sprake van een lager aantal woningen. Hierdoor neemt de (parkeer-) druk op de woonomgeving minder toe.

2.4 Nadere verkeersaspecten

Zie paragraaf 4.10.1 onder het kopje 'Ten aanzien van het plangebied'.

2.5 Technische infrastructuur

De ondergrondse infrastructuur in c.q. rondom het plangebied bestaat uit dienstleidingen van de volgende beheerders:

 

Beleidskader

Het verleggen van kabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.

In deze circulaire is gekozen voor een gedifferentieerde benadering voor zonering waarbij onderscheid is gemaakt tussen toetsingsafstand en bebouwingsafstand.

Het Ministerie van VROM heeft gemeenten gevraagd om zoveel mogelijk te anticiperen op het conceptbeleid.

In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, en destijds eigen gemeentes Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken.

verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.

deze wet heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden.

 

Met betrekking tot plangebied

In het plangebied liggen enkele belangrijke infrastructurele voorzieningen. De trace´s van hoofdtransportleidingen/ -kabels zijn alleen op de plankaart aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust. Binnen de bestemming Verkeer-Verblijf, Verkeer en Groen zijn geen trace´s van hoofdtransportleidingen aangegeven, mede gelet op het openbare karakter (eigendom) van het gebied en de hoeveelheid kabels/ leidingen binnen deze bestemmingen.

Binnen het plangebied bevinden zich geen kabels/leidingen waarop een veiligheidszone van toepassing is volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Op het bijgaande kaartje zijn de belangrijkste hoofdtrace's van stadsverwarming en water in het plangebied weergegeven

 [image]

Overzichtstekening met de ligging van hoofdtracés leidingen

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

 

3.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Met dit beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015 wordt de bestaande situatie vastlegt voor de volgende planperiode van 10 jaar. Voor de bestaande woningbouw is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepasssing. Echter de ontwikkelingslocaties voor het bouwen van woningen aan de oostzijde van de Scharwoudestraat uit het geldende bestemmingsplan Reeshof West 2007 worden in dit beheerbestemmingsplan overgenomen. Beide locaties maken zowel het bouwen van grondgebonden woningen als appartementen (wonen gestapeld) mogelijk. Het bouwen van de appartementen is uit stedenbouwkundig oogpunt echter geen wenselijke situatie meer. Vanwege de verkoop van de gronden aan de Scharwoudestraat maakt daarom een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan voor het omzetten van appartementen in grondgebonden woningen aan de oostzijde van de Scharwoudestraat deel uit van dit bestemmingsplan. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op de locaties aan de Scharwoudestraat omdat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het geldende bestemmingsplan Reeshof West 2007 is de bebouwing aan de Scharwoudestraat bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2008 niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst vanwege het feit dat deze regeling op basis van art. 3.1.6. Bro destijds niet bestond. Met dit bestemmingsplan worden daarom de beide woningbouwlocaties getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Zie vervolgens ook paragraaf 4.4 van de toelichting.

 

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

 [image]

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw aan de oostzijde van de Scharwoudestraat voor beide locaties mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

 

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

Kwantitatief

De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, meest recent die uit 2014.

In de planperiode tot 2024 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken.

Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag -uitgeoefend door de woonconsument- ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.

In de paragraaf Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg.

 

Kwalitatief

Behalve de aantallen (de kwantitatieve opgave) is in toenemende mate de kwalitatieve samenstelling van het bouwprogramma van belang. De kwalitatieve opgave is niet alleen het soort woningen (gestapeld/ grondgebonden, huur/koop, e.d.) maar juist ook de differentiatie in woonmilieus. zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair -naar analogie van de rijksoverheid- onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-) Dorps en Landelijk. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen.

Bij de locaties aan de Scharwoudestraat is rekening gehouden met deze woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in grondgebonden woningen.

 

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De projectlocatie aan de Scharwoudestraat bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied, Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.

 

Conclusie

Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

 
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. de kwaliteit van het landschap;

  2. de ontwikkeling van het buitengebied;

  3. de regionale verstedelijking.

 

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

 

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

 

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;

  2. primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;

  3. de kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;

  4. de noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

 

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent de volgende thematische structuurvisie voor zover die betrekking heeft op het plangebied, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.

De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.

Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.

De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.

Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.

 [image]

Ten aanzien van het plangebied

Vooruitlopende op de Handreiking Hoogbouw is binnen het plangebied hoogbouw gerealiseerd aan de Spaarnwoudelaan ter plaatse van winkelcentrum De Vallei, Ritthemhof en Obdamstraat.

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Algemeen

 

4.3.1.1 Nota 'Grond voor het verleden'

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  1. de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;

  2. de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.1.2 Onderzoek

Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:

  1. Historische geografie en ontwikkeling van het landschap

  2. Archeologie

  3. Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)

  4. Richtlijnen en voorwaarden

Al naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.

 

Naar aanleiding van de herziening van alle beheersbestemmingsplannen is cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en vastgelegd in diverse gebiedsgerichte rapporten. Deze rapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf.

 

Beleidskader:

 

Bronnen:

4.3.1.3 Historische geografie en ontwikkeling

Het plangebied maakte van oudsher deel uit van een groot, vrijwel onontgonnen gebied met moerasgronden, vennen en heide. Het gebied liep vanaf het zuidoosten geleidelijk af naar het zeer brede, ondiepe beekdal van de Donge en de Landscheiding in het westen van het plangebied. Het overige reliëf in het gebied was gerelateerd aan de vennen en plassen, zoals de Hoge Witsie en de Witbrand.

 

Daarnaast is ook het gebied waar de Oude Leij doorheen stroomde van belang. Het werd van oost naar west doorkruist door enkele verhoogde wegen en paden (aangeduid als ' dijken') met als belangrijkste de Langendijk in het noorden, die vanaf het gehucht De Reit (omgeving huidige Bokhamerstraat) naar de Donge liep, en de Reeshofdijk die de verbinding vormde tussen het landgoed De Reijshof en het gehucht Het Zand.

 

Vanwege de drassige omstandigheden was het gebied moeilijk toegankelijk en slechts via enkele paden, zoals de Langendijk, de Voldijk en de Scheepers Dijk, over de natuurlijke hoogten te doorkruisen. Vanaf de Middeleeuwen is men op kleine schaal begonnen het gebied te ontwateren door middel van sloten. Het resultaat van deze ingrepen was echter beperkt. Ontginningen bestonden uitsluitend uit het creëren van wei- en hooilanden. Pas met de aanleg van de landgoed De Reijshof na het midden van de achttiende eeuw werd het gebied meer gestructureerd ontwaterd. De grootschalige ontginningen en de bouw van boerderijen vonden pas in het begin van de twintigste eeuw plaats, nadat het waterpeil was verlaagd. Grote delen van het plangebied bleven echter nog lange tijd bestaan uit moerassige gronden, onder andere rond het beekdal van de Oude Leij en bij de Lage Witsie pal ten noordoosten van het plangebied. Hier werden in de negentiende eeuw vloeivelden aangelegd om het vooral door de industrie vervuilde afvalwater op te laten wegvloeien. Het vuil kon dan afzinken en het 'gereinigde' water werd vervolgens afgevoerd naar onder andere de Donge.

 

Toch bleven delen van het plangebied nog lange tijd bestaan uit moerassige gronden, o.a. in het oosten nabij de Lage Witsie en de Oude Leij en in het noorden nabij het Wilhelminakanaal. Hier werden aan het eind van de negentiende eeuw vloeivelden aangelegd om het door industrie vervuilde afvalwater te laten wegvloeien. In de loop van de twintigste eeuw zijn deze velden, o.a. in het kader van de werkverschaffing uitgebreid. Tussen 1910 en 1923 is langs de noordgrens van het plangebied het Wilhelminakanaal aangelegd. De eerste grootschalige ontginningen in het plangebied vonden pas plaats aan het begin van de twintigste eeuw. De broeklanden, in gebruik als hooilanden, werden ontgonnen vanaf circa 1905. Nadat in 1923 het waterpeil verlaagd was, konden de ontginningen worden uitgebreid en verschenen de eerste boerderijen waaronder die aan het huidige Kamerikstraat 5.

 

Begin jaren zeventig van de twintigste eeuw werd begonnen met de aanleg van het stadsdeel de Reeshof met als eerste de wijk Gesworen Hoek (1978-1988) op de plaats van de voormalige vloeivelden pal ten noordoosten van het plangebied. De uitbreiding De Reeshof sloot aan bij de uitbreidingen Het Zand en Wandelbos die kort na 1957 waren aangelegd. Vervolgens werden ten westen daarvan in hoog tempo nieuwe wijken aangelegd, waaronder Huibeven (1984-1990), Tuindorp Kieveit (1991-1997), Heijhoef (1995-1997), Dalem Noord en –Zuid (1996-2000) en Koolhoven en Witbrand (heden).

 

Met de aanleg van deze wijken is het plangebied waarschijnlijk grotendeels geëgaliseerd.

4.3.2 Archeologie (bodemarchief)

Het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg grotendeels een basis- tot middelhoge verwachting. De vloeivelden en het Wilhelminakanaal zijn als verstoord gekarteerd. Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

 

In een gedeelte van het Reeshofpark, voor zover gelegen ten oosten van de Kamerikstraat, bevindt zich een klein gebied met een hoge archeologische verwachting.

 

In tegenstelling tot andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied niet of slechts deels aan een aantal historisch-landschappelijke criteria voor vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van het reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen. De huidige kennis van het plangebied geeft aan dat het geen of een slechts sporadische bewoningsgeschiedenis heeft.

 

Door de zeer moerassige omstandigheden was het grootste deel van het plangebied niet bewoonbaar en heeft gediend als jacht- en foerageerterrein.

 

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ArWaTi, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek per periode (Nieuwe tijd, Middeleeuwen, Romeinse tijd-late ijzertijd, vroege ijzertijd-bronstijd en steentijd) nader toegespitst. Deze verwachting per periode geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen die gepaard zijn gegaan met de snelle urbanisatie van het plangebied in de twintigste eeuw. Voor de aanleg van de uitbreidingswijken is het gebied waarschijnlijk geëgaliseerd en ook voor de aanleg van de woningen was een forse ingreep in de bodem noodzakelijk. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lagere archeologische verwachting. In de bijlagen 1 en 2 die onderdeel uitmaken van deze tekst zijn zowel de verwachtingskaart(en) als de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).

4.3.2.1 Vertaling naar bestemmingsplan

In het bestemmingsplan Reeshof West 2015 zijn de gebieden met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie ter plaatse van het Reeshofpark op de verbeelding weergegeven. Als deze dubbelbestemming samenvalt met een basisbestemming dan geldt primair het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming. Daarnaast geldt tevens dat een Omgevingsvergunning is vereist voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.3 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3.3.1 Objecten en structuren

Objecten

In het plangebied bevinden zich, geen op grond van de Monumentenwet 1988 beschermde monumenten. Op basis de gemeentelijke monumentenverordening bevindt zich één beschermd monument in het plangebied. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In het plangebied zijn echter geen MIP-panden of waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

 

Gemeentelijk monument:

  1. Kamerikstraat 5 (Voorheen Reeshofweg 15).

 

Structuren

Uit de BILAN-onderzoeken blijkt dat het plangebied tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, die mogelijk teruggaan op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van de stadswijk is dit netwerk van wegen en paden echter grotendeels verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon:

  1. Langendijk.

  2. Korte Dijk (de huidige Reeshofdijk)

  3. Kamerikpad – Kamerikstraat - Reeshofweg

  4. Noord-zuidgeoriënteerde weg in het verlengde van het Donkpad;

  5. Spoorbaan Tilburg-Breda.

4.3.4 Richtlijnen en voorwaarden

Archeologie

De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde.

  1. Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoekplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.

  2. Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.

 

Cultuurhistorie

De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn. In het plangebied bevindt zich slechts 1 beschermd monument (zie Bijlage 3 Staat van wijzigingen ten opzichte van geldende plannen) en zijn er geen beschermde gebieden.

Bij eventuele planontwikkeling kunnen voor wat betreft de cultuurhistorisch waardevolle structuren nadere voorwaarden voor inpassing gesteld worden.

 

Bijlagen: Archeologie (verwachtingskaarten)

Bijlage 1

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Archeologische verwachtingskaart Reeshof West gebaseerd op Van Dijk & De Boer 2006

Bron: Gemeente Tilburg.

 

Bijlage 2

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Archeologische verwachtingskaart Reeshof Noord gebaseerd op Van Dijk & De Boer 2006.

Bron: Gemeente Tilburg.

 

Bijlage Cultuurhistorie

 

Bijlage 3

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Waardevolle en/of kenmerkende objecten in het plangebied Reeshof West 2015.

Bron: Gemeente Tilburg.

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplangebied Reeshof West maakt deel uit van het woningmarktgebied Reeshof (wmgb 8). Reeshof als geheel (woningmarktgebied) omvat ruim 15.500 woningen, naar schatting ligt twee-derde hiervan in het plangebied Reeshof West. De woonfunctie is hier de dominante (grond)gebruiksfunctie. Ter referentie, in geheel Reeshof behoort 92% van de woningen tot het grondgebonden eengezinstype, hetgeen in dit bestemmingsplangebied niet anders is. Qua eigendomssoort is 75% een koopwoning, behoort 18% tot de corporatie-huur en is 7% particuliere huur.

 

 [image]

4.4.2 Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de vastgestelde Woonvisie 2011 t/m 2014 is aangegeven dat -ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad- de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

 

Centraal in de WoonVisie -met de focus op 2020- staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering/ keuzevrijheid, zelfredzaamheid&zorg, identiteit/beleving en duurzaamheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving/woonmilieu.

 

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair -naar analogie van de rijksoverheid- onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Bij woningbouwontwikkeling dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de woonmilieuopgave.

 

Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie/-differentiatie te kunnen voldoen. Reeshof is hét groenstedelijke woonmilieu in Tilburg, met name qua omvang / aandeel woningen.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Uit het vierjaarlijkse Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek, waarvan de recentste uit 2012 dateert, blijkt dat de woontevredenheid wederom is toegenomen. Dit geldt ook voor Reeshof (8).

 

 [image]

Onder invloed van de crisis is de verhuisgeneigdheid van huishoudens enigszins gedaald. Hoewel behoorlijk bestendig in de tijd gezien, zijn de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wel wat bescheidener geworden, en dragen daarmee ook de tekenen van de crisis. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er meer belangstelling voor de huursector.

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht. Als de vraag naar woningen van verhuisgeneigden die beslist binnen twee jaar willen verhuizen wordt afgezet tegen het aanbod dat bij verhuizing vrijkomt, dan blijkt er vooral een tekort te zijn aan eengezins huurwoningen en aan eengezins koopwoningen. Aan meergezins huurwoningen bestaat een overschot. Meergezins koopwoningen zijn in voldoende mate beschikbaar. In de huursector bestaat een tekort aan eengezins rijtjeshuizen en een overschot aan flats/ appartementen zonder lift. In de koopsector gaat het om een tekort aan alle soorten eengezinswoningen: rijtjeshuizen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen, in de verschillende prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment.

De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime –hoofdzakelijk– grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.

Qua woonmilieu bestaat er nog steeds een flinke vraag naar (gevarieerde) groenstedelijke woonmilieus. Toevoegingen in Reeshof moeten, binnen het groenstedelijke woonmilieu, extra onderscheidend zijn, vooral qua leefstijl.

4.4.4 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die steeds kwalitatiever van aard is ook qua identiteit/beleving (leefstijl). Aspecten waarop gebiedsgericht sturing plaatsvindt, zijn met name leefstijl/woonwereld, het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloopbestendige nieuwbouw (/wonen-met-zorg) en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

4.4.4.1 Leefstijl/woonwereld

Daar waar het KWBO inzicht biedt in de zgn. “harde” kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.), levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken; ofwel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt. Beide onderzoeken vullen elkaar aan, vormen aldus twee kanten van dezelfde medaille. In samenhang bieden de onderzoeksresultaten aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, dit gerelateerd aan zogenaamde woonwerelden; "woonwerelden" zijn product-markt-combinaties, waarin locatie (woonmilieu), consument (leefstijl) en product (woningtype) samen komen. Zo kunnen omgevings-/ locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).

4.4.4.2 Toesingskader nieuwbouw-appartementen

De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het beoogde/ gewenste woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (w.o. herstructurering en/of woonzorgomgeving).

 

4.4.4.3 Aandeel goedkope (huur)woningen

Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare huurwoningen optimaal te houden, wordt voor de nieuwbouwopgave zo veel mogelijk een productie-aandeel van 15% aangehouden, waar nuttig en mogelijk aangevuld met tot 15% goedkope koop (e.e.a. conform de WoonVisie). Deze opgave dient, juist ook vanuit differentiatiebevordering, voornamelijk gerealiseerd te worden op de grotere inbreidings-(en uitleg)locaties.

4.4.4.4 Actieplan Stimulering Eigenbouw Tilburg 2012

Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. In z'n ultieme vorm gaat dit over ruimte geven aan eigenbouw, i.c. particulier opdrachtgeverschap (PO). Stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap, ofwel het als consument/particulier zelf of samen met anderen bouwen van je woning, heeft in Tilburg al jaren prioriteit, maar blijkt in de praktijk moeizaam van de grond te komen. Om de beleidsambitie rond eigenbouw te bevestigen en aan te scherpen, heeft het college in 2012 besloten tot een Actieplan Stimulering Eigenbouw. Door zelf meer grond voor eigenbouw uit te gaan geven, en hiertoe ook de projectontwikkelaars uit te nodigen, streeft de gemeente naar een beduidend (C)PO-aandeel in de grondgebonden woningproductie te realiseren.

4.4.4.5 Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen-met-zorg)

De gemeente stimuleert de bouw van aanpasbare / levensloopbestendige woningen om de variëteit in woonbehoeften (ook in de tijd) te faciliteren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de combinatie woon/werk of wonen-met-zorg. Daarmee wordt bereikt dat woningen gedurende hun gehele levensloop in de veranderende woonbehoeften kunnen voorzien, wat in het algemeen ten goede komt aan de waarde van de woning. Voorts draagt dit ertoe bij dat woningen tenminste toegankelijk/bezoekbaar zijn voor mensen met een fysieke beperking.

De huisvesting van mensen met een beperking/zorgbehoefte (m.n. ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk gemengd met de overige bevolking kan wonen. Daarom dient –in relatie tot de vergrijzing en de zelfredzaamheid van burgers– tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen “levensloopbestendig” te worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn afgestemd. Bij nieuwe (uitleg)locaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

4.4.4.6 Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt met ingang van 2006 dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

4.4.5 Toetsing plan

Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid is gebaseerd op de vierjaarlijkse WoonVisie. Speerpunten van het woonbeleid zijn het benadrukken van de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad, het (nog) meer ruimte bieden aan mensen om hun woonwensen te realiseren en versterking van de samenhang wonen-welzijn-zorg. Voorts wordt gestreefd naar meer balans in de voorraad en in de stad, op basis van voldoende differentiatie in het woningaanbod, zodat iedere (Til)burger passende woonruimte kan vinden waar men wil, binnen de resp. woningmarktgebieden.

Reeshof West maakt onderdeel uit van woningmarktgebied Reeshof (wmgb 8). Dit gebied behoort tot het groenstedelijk woonmilieu. Dit type woonmilieu kenmerkt zich door wonen in lage dichtheid met veel groenvoorzieningen en redelijke bereikbaarheid. Aan de oostzijde grenst het bestemmingsplangebied aan Heyhoef, het centrale (winkel-) voorzieningengebied in Reeshof. Binnen het plangebied ligt nog het winkelcentrum De Vallei. Centraal in het plangebied ligt Reeshofpark.

Binnen het plangebied is de ruimte voor nieuwe planvorming beperkt en is met name gelegen in/aan de Dongezône langs de Scharwoudestraat. Qua woningtype en doelgroep gaat het hierbij enerzijds om grondgebonden stadswoningen voor gezinshuishoudens, maar anderzijds vooral om kleinschalige bouw voor een variëteit aan kleine huishoudens (m.n. senioren) hetgeen passend is binnen het plangebied. Hierbij zo veel mogelijk in te spelen op de vraag naar bijzondere sub-woonmilieus, omdat het bestaande groenstedelijk woonmilieu als te "gemiddeld" (i.c. onvoldoende onderscheidend) wordt ervaren.

Grenzend aan dit plangebied ligt aan de westzijde de zgn. Stadsrand Dalem waarin naast wonen ook ruimte(reservering) is voor werkgelegenheid en sport.

 

Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek

Reeshof kenmerkt zich door (nu nog) overwegend gezinshuishoudens. Door ontgroening en vergrijzing zal op termijn de gezinsverdunning zich manifesteren, resulterend in een toename van het aandeel oudere kleine huishoudens.De woontevredenheid is verder gestegen, zowel op woning- als wijk/ woonomgevingsniveau.

Het woningbestand bestaat voor 92% uit eengezinswoningen, overwegend rijtjes. Voor 8% gaat het om flats/appartementen. Van alle woningen is driekwart een koopwoning; 18% is een corporatiehuurwoning, 7% een particuliere huurwoning. De huurwoningen verkeren overwegend in de goedkope/betaalbare categorie, de koopwoningen behoren overwegend tot de categorieën middelduur en duur.

Van alle verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg geeft 18% aan in Reeshof te willen gaan wonen; van de verhuisgeneigde inwoners in Reeshof richt 60% zich op een andere woning in het eigen woningmarktgebied.

4.5 Groen en speelruimte

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

 

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.

  2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

 

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit worden gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

 

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

4.6 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;

  2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;

  3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.

 

In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  1. woongebieden met lage functiemenging;

  2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;

  3. woongebieden met hoge functiemenging;

  4. concentratiegebieden.

 

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

In het verleden zijn de gronden aan de Mijnsheerenlandstraat door de gemeente Tilburg verkocht voor het realiseren van zogenaamde woon-werkkavels. Binnen de wijk Reeshof is de vraag om werkkavels nog steeds aanwezig. Het gebied moet daarom deze 'broedplaatsfunctie' behouden waarbij ook aandacht moet worden besteed aan de milieuhygienische gevolgen van het combineren van wonen en werken. Binnen het bestemmingsplan zijn de kavels aan de Mijnsheerenlandstraat daarom bestemd als 'Bedrijf' van de milieucategorie 1 en is één bedrijfswoning per bouwperceel toegestaan.

4.7 Detailhandel

  1. Uitgangspunten

In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd: 'Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur'.

In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.

 

  1. Winkelen en boodschappen doen

Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de ontwerp structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.

 

  1. Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen

Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Deze bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentrum (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en deze ondergeschikt is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is.

De belangrijkste PDV-locaties zijn Vossenberg-Oost (doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens, sanitair), Autoboulevard Kraaiven, Leypark/AaBé (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires), Bosscheweg (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten), en Leyendaal (doe-het-zelf/bouwmarkten, woninginrichting, keukens, sanitair). Voorgenomen locaties zijn De Groene Kamer (tuincentrum en beperkt sport) en Zwaluwenbunders (doe-het-zelf/bouwmarkten en tuincentra (plant en dier), bedoeld voor verplaatsers)

 

  1. Nieuwe ontwikkelingen

Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.

Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion.

Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels.

 

 [image]

 

Ruimtelijke vertaling

Voor de binnenstad en de twee belangrijkste winkellinten (Korvelseweg en Besterdring) zal de bestemming Centrumdoeleinden worden gehanteerd, waarin de functie detailhandel is opgenomen. Voor de buurt- en wijkcentra geldt de bestemming Gemengd - Buurt/Dorps, waarin eveneens de functie detailhandel is opgenomen. De bestemming Detailhandel is bedoeld voor de meer grotere solitaire winkels, die geen PDV of GDV zijn. Daarnaast zijn er PDV-Clusters. Deze krijgen de bestemming PDV met een branchebepaling.

Buiten de verschillende centra en PDV-clusters zijn tevens winkels gevestigd, met name in de oude stad en op een aantal bedrijventerreinen. Afhankelijk van de hoofdbestemming van de locatie (soort gebied, bijvoorbeeld woonwijk of bedrijventerrein) en de grootte van de winkel zullen deze solitaire winkels perceelsgericht als 'Detailhandel' of als 'Detailhandel Perifeer' worden bestemd.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

In het plangebied Reeshof West 2015 is het winkelcentrum De Vallei gelegen. Dit centrum vormt samen met de nabij het plangebied gelegen wijkcentrum Heyhoef de belangrijkste aankoopplaats voor dagelijkse goederen. Volgens bovenstaand kaartbeeld is winkelcentrum De Vallei aangeduid als 'klein wijkcentrum (2.500 - 5.000m² w.v.o.)'. In de regels en op de verbeelding is deze locatie bestemd als Gemengd- Buurt.

4.8 Horeca

Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;

  2. het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;

  3. het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;

  4. het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;

  5. inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;

  6. het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150m en 500m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500m2 worden tot deze categorie gerekend.

Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.

 

Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

 [image]

Horecaconcentratiegebied

 

Ten aanzien van het plangebied.

Het 'horecaconcentratiegebied' beperkt zich tot de Binnenstad. Binnen het plangebied is het 'horecaconcentratiegebied ' niet van toepassing.

 

Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.

 

Lijnstructuur horeca

Binnen de Lijnstructuur horeca geldt dat zowel horeca 1 als 2 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk is voor percelen met de bestemming Centrum, Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-Dorps, Gemengd-Grootschalig en Wonen. Voor percelen met de bestemming Bedrijf die binnen de Lijnstructuur vallen, is horeca 3 middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk. De percelen dienen dan wel gelegen te zijn aan en georiënteerd te zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid. Voorts geldt ook hier voor cafés de beperking dat er zich binnen 250m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.

 [image]

 

Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

 

Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.

 

Ondersteunende Horeca

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.

Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.

Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;

  2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;

  3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;

  4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;

  5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.

 

Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:

 

Bestaande horecavestigingen worden als zodanig bestemd, nieuwvestigingen worden slechts middels flexibiliteitsbepalingen toegelaten, waarbij spreiding wordt beoogd, afhankelijk van zwaarte en omvang van de vestiging in relatie tot de typologie van het gebied. Voor de afzonderlijke bestemmingen zijn de spreidingscriteria in de desbetreffende flexibiliteitsbepaling opgenomen. Door de werking van de spreidingscriteria is impliciet bepaald dat de aard en omvang van de beoogde activiteit naar aard en schaal passen binnen het gebied en dat door de nieuwvestiging geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies. Voldoet een eventuele nieuwe vestiging aan de spreidingscriteria, dan dienen bij het toepassen van de bevoegdheid voor het toelaten van nieuwe horecavestigingen de navolgende criteria in de afwegingen te worden betrokken:

  1. de eventueel verkeersaantrekkende effecten c.q. parkeerbehoefte in relatie tot de ontsluitingssituatie;

  2. de parkeer- en stallingsmogelijkheden op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied.

Op de verbeelding is de maximale horeca categorie weergegeven die op het betreffende perceel is toegestaan. In hoofdstuk 1 van de regels (Artikel 1 Begrippen) wordt het begrip horeca gedefinieerd en worden de horecacategorieën verklaard.

 

Bestaande horecavestigingen binnen het plangebied:

4.9 Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.

In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;

  2. het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

 

Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;

  2. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

 

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).

Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.

 

Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

 [image]

Kantoorlocaties in Tilburg.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen kantorenlocaties voor. Daarnaast zijn kleinschalige kantoorontwikkelingen (tot 250m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700m² b.v.o. per bestemmingsvlak) binnen de Gemengde- en de Centrumbestemmingen zonder meer toegestaan.

4.10 Verkeer en parkeren

 

4.10.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

 

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

 
Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

 

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

 

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

 

 [image]

categorisering wegen

 

Ten aanzien van het plangebied

Het plangebied ligt in het westen van Tilburg en wordt begrenst door de spoorlijn Tilburg - Breda, Burgemeester Letschertweg, het Wilhelminakanaal, Leidschendamstraat, Bijsterveldenlaan, Heereveldedreef, Langendijk, Nijkerkstraat, Haaksbergenstraat, Campenhoefdreef, Dongenwijkdreef en Reeshofweg.

In en om het gebied liggen een aantal gebiedsontsluitingswegen, namelijk:

 

De overige straten binnen het plangebied zijn woonstraten welke in een 30 km/h gebied liggen. Al deze woonstraten zijn ingericht als tweerichtingsstraten.

Door het gebied lopen een aantal busroutes, namelijk lijn 2, 3 en 4. Deze lopen over de Dongewijkdreef, Dalemdreef, Spaarnwoudelaan, Renkumlaan, Reedijkdreef, Middeldijkdreef, Bijsterveldenlaan, Lemmerstraat, Lombardijenlaan en Harlingendreef.

In het gebeid liggen ook een aantal secundaire, recreatieve en sternet fietsroutes.

Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP).

4.10.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert.

Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid.

4.10.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. het voltooien van het Sternet voor 2020;

  2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);

  3. communicatie;

  4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

 

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

4.11 Overige onderwerpen

 

4.11.1 Prostitutie

In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).

 

Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.

4.11.2 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

 

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving.

De reeds gerealiseerde ontwikkelingen aan de Scharwoudestraat (kinderboerderij) en Langendijk 72 (3 woningen) maken deel uit van en gaan op in dit nieuwe bestemmingsplan Reeshof West 2015. Deze ontwikkelingen zijn reeds eerder vanuit milieuhygienisch oogpunt in de hiervoor opgestelde bestemmingsplannen onderbouwd.

Het bestemmingsplan Reeshof West 2015 bevat de volgende aanpassingen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen Reeshof West 2007 en Reeshof Noord 2007 die van belang zijn vanuit milieutechnisch oogpunt:

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt) van 1 april 2015 opvolger van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen(Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In Bijlage 4 Risico-inventarisatie en verantwoording Reeshof-West 2015 zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van Versteijnen's internationaal transport B.V., de spoorlijn Tilburg - Breda, de A58 en de Burgemeester Letschertweg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en maakt als bijlage onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

De spoorlijn Tilburg - Breda, de Burgemeester Letschertweg en de A58 zijn aangewezen als transportasgebieden. Binnen een veiligheidszone van 200m vanaf deze transportassen mogen geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Onder bijzonder kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan; grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Op de verbeelding is de veiligheidszone weergegeven en vervolgens in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Binnen de veiligheidszone van 200m zijn al geruime tijd enkele bijzonder kwetsbare objecten aan de Dalemdreef binnen het multifunctionele complex "Grote Beemd" ( twee basisscholen met daarbij diverse instanties waaronder consutatiebureau, praktijken voor orthopedagogie en logopedia e.d.) gevestigd.

5.3.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Breda, de A58, Burgemeester Letschertweg en Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (Zie Bijlage 4 Risico-inventarisatie en verantwoording Reeshof-West 2015). De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 30 april 2015 advies uitgebracht, de relevante adviezen zijn in de verantwoording meegenomen. Zie Bijlage 8 Advies Brandweer Midden- en West Brabant.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.5.1 Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai

Het beheerplan Reeshof West 2015 betreft een actualisatie van het bestemmingsplan Reeshof Noord 2007 en Reeshof West 2007. Binnen het beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015 worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt anders dan op grond van het bestemmingsplannen Reeshof Noord 2007 en Reeshof West 2007 zijn toegestaan. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is en er geen toetsing aan de (normen van de ) Wgh hoeft plaats te vinden.

5.5.2 Industrielawaai

Ten noorden van het plangebied bevinden zich de industrieterreinen De Wildert, Vossenberg West II en Vossenberg. De geluidscontouren van het industrieterreinen Vossenberg ligt voor een klein stukje over het plangebied en is aangegeven met de gebiedsaanduiding Geluidszone - industrie.

5.5.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Het beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015 voorziet niet in grootschalige nieuwe ontwikkelingen ook niet voor wat betreft de bestaande wegenstructuur. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de luchtkwaliteit.

Voor de bestaande bedrijvigheid wordt er vanuit gegaan dat deze voldoen aan de van toepassing zijnde milieunormen van de Wet milieubeheer. Daarnaast mag op grond van de toegestane milieucategorie er vanuit gegaan worden dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert anders dan planologisch is toegestaan op grond van het bestemmingsplannen Reeshof West 2007 en Reeshof Noord 2007. Bovendien wordt jaarlijks de luchtkwaliteit op de gemeentelijke wegen berekend. Deze berekeningen vinden jaarlijks plaats met de monitoringstool. Uit de monitoring blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvindt. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit beheerbestemmingsplan.

5.7 Geur

 

5.7.1 Industriële geur

Er zijn geen ontwikkelingen binnen dit plangebied waardoor bedrijven die geur emitteren op kortere afstand komen te liggen van geurgevoelige objecten (o.a. woningen). Er is dan ook geen sprake van nieuwe geurhinder binnen het plangebied ter hoogte van geurgevoelige objecten afkomstig van industrie.

5.7.2 Agrarische geur

Er zijn geen ontwikkelingen binnen dit plangebied waardoor geurgevoelige objecten (woningen) op kortere afstand komen te liggen van veehouderijbedrijven. Er kan dan ook geen sprake zijn van nieuwe geurhinder binnen het plangebied bij geurgevoelige objecten (o.a. woningen).

5.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8.1 Ruimtelijke onderbouwing bestemmingsplan Reeshof West 2015

Milieukwaliteit van de bodem

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 [image]

Bodemkwaliteitskaart

 

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen en landbouwen natuur. De functies geven een maat aan. Afgegraven grond met klasse "wonen" kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bij Landbouw en natuur alleen maar achtergrond concentraties worden gemeten.

Voor de percelen liggend binnen het bestemmingsplan gebied zijn honderden onderzoeken beschikbaar die enige indicatie kunnen geven van de te verwachten kwaliteit. Gemiddeld genomen is het grootste deel van het gebied licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In zowel de boven en ondergrond als mede het grondwater.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Binnen het bestemmingsplangebied is er ook sprake van gevallen van ernstige bodemverontreiniging

Het betreffen hier voornamelijk bodemverontreiniging die ontstaan zijn door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Voor wat betreft nieuwbouwplannen is in het algemeen een bodemtoets nodig. Deze bodemtoets bestaat uit een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek NEN 5740. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, moeten dergelijke gevallen gesaneerd worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden. Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

 

Conclusie

Bij perceel specifieke benadering van het bestemmingsplan gebied, kan er een betere indicatie worden gegeven van de te verwachten kwaliteit. Mogelijk is er voor nieuwbouw een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 nodig. Dergelijke onderzoeken mogen dan maximaal 5 jaar oud zijn.

5.9 Natuur en Ecologie

 

5.9.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.9.2 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

  2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.

  3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreffen de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en de Regte Heide & Riels Laag beide gelegen op een afstand van ca. 6 km. Het Natura 2000-gebied de Kampina & Oisterwijkse Vennen ligt op nog grotere afstand.

De ten zuiden gelegen Regte Heide en Riels Laag liggen tussen de beken Lei en Roppelsche Leij, waarvan de laatste buiten de begrenzing valt. Het gebied is te verdelen in de beekdalen en het daar buiten gelegen licht golvende dekzandlandschap waarin hier en daar lage duingebiedjes voorkomen. Het gebied bestaat uit droge en vochtige heide, moerassige laagten, zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen. Dit gebied heeft een doelstelling voor 7 habitattypen.

De Loonse en Drunense Duinen is een groot stuifzandgebied. In dit gebied zijn dikke pakketten dekzand afgezet. Deze dekzanden zijn in de loop der tijd begroeid geraakt met bos, maar door houtkap en overbeweiding kon het zand weer gaan stuiven en ontstonden de huidige Loonse en Drunense duinen. Het stuifzandgebied wordt omringd door uitgestrekte naald- en eikenbossen die aan de zuidkant aansluiten op de Brand, een beekdal met alluviale bossen, moeras en vennen. Enkele kilometers ten zuiden van het gebied liggen - geïsoleerd - de Leemkuilen. Dit gebied bevat vele gegraven plassen, omgeven door moerasbos. Dit gebied heeft doelstellingen voor 7 habitattypen en 2 habitatsoorten.

 

Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in planologische veranderingen met uitzondering van de woningen aan de Scharwoudestraat in de Dongezone (omzetten bestemming 'Wonen gestapeld' in bestemming 'Wonen'). Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden treden niet op, ook niet door de bestemmingswijziging van de woningen aan de Scharwoudestraat. Indien (planologische ) ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden en op welke wijze in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient te worden gehandeld.

5.9.3 Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aanwezig. Het betreft de Dongevallei. De Dongevallei is een ca. 60ha groot natuurgebied dat als een groenblauwe slagader door de westelijk gelegen Tilburgse nieuwbouwwijk de Reeshof slingert. Aanwezige beheertype zijn N05.01 Moeras en N03.01 Beek en Bron.

 

Conclusie

In het plangebied is de Dongezone aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit bestemmingsplan betreft een zogenaamd beheerbestemmingsplan waarbij geen planologische veranderingen mogelijk worden gemaakt. Uitzondering hierop is de bestaande planologische (nog niet gerealiseerde) ontwikkeling op een tweetal locaties aan de Scharwoudestraat in de Dongezone voor het bouwen van woningen. Deze bebouwings-/ontwikkelingsmogelijkheid maakt namelijk al onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan Reeshof West 2007 en wordt derhalve overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan binnen dit nieuwe beheerbestemmingsplan opgenomen. Het betreft in deze een bestaande bouwtitel voor het realiseren van woningen. Binnen deze ontwikkeling is zowel sprake van het bouwen van  grondgebonden woningen binnen de bestemming "Wonen" als het bouwen van gestapelde woningen (appartementen) binnen de bestemming "Wonen-gestapeld". Om de bestemming "Wonen-gestapeld" om te zetten in de bestemming "Wonen" ten behoeve van grondgebonden woningen is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Deze planherziening wordt gelijktijdig met dit beheerbestemmingsplan in procedure gebracht en maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Reeshof West 2015. (Significant) negatieve effecten op de Ecologische Hoofdstructuur treden met het in procedure brengen van dit bestemmingsplan niet op, ook niet door de wijziging naar grondgebonden woningen aan de Scharwoudestraat in de Dongezone.

In het vigerende bestemmingsplan Reeshof West 2007 is de planologische situatie voor de ontwikkelingen in de Scharwoudestraat (Dongezone) al geregeld. De begrenzing van de EHS volgens de actuele EHS-kaart uit de Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord Brabant komt echter niet overeen met zowel de feitelijke als de planologische situatie. Met name is op de kaart geen rekening gehouden met de bestaande bebouwing en de nog te realiseren bebouwingsmogelijkheden in de Dongezone. Bij de provinciale actualisatieronde 2015 van de EHS-kaart zal de begrenzing van de EHS worden hersteld waarbij rekening wordt gehouden met zowel de bestaande bebouwing in de Dongezone en de ontwikkelingen aan de Scharwoudestraat als ook met de feitelijke begrenzing van de Dongezone. Indien in de toekomst (planologische ) ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en/of permanente negatieve effecten op de Ecologische Hoofdstructuur optreden en op welke wijze in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur dient te worden gehandeld.

5.9.4 Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Groenblauwe mantel grenst in de noordwesthoek wel aan het plangebied. Deze Groenblauw mantel is ook bekend onder de naam Lange Hoeven en Landscheiding.

 

Conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Dit bestemmingsplan voorziet niet in planologische veranderingen met uitzondering van de woningen aan de Scharwoudestraat in de Dongezone (omzetten bestemming 'Wonen gestapeld' in bestemming 'Wonen'). (Significant) negatieve effecten op Groenblauwe mantel treden niet op, ook niet door de bestemmingswijziging van de woningen aan de Scharwoudestraat. Indien (planologische ) ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Groenblauwe mantel optreden en op welke wijze in het kader van de Groenblauwe mantel dient te worden gehandeld.

5.9.5 Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de Gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna en foto's) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Aanvullend is Waarneming.nl geraadpleegd. Dit onderzoek is uitgevoerd op 29 oktober 2014. In tabel 1 zijn in het plangebied waargenomen beschermde soorten opgenomen.

Tabel Waarnemingen beschermde soorten in plangebied periode okt 2011 - okt 2014.

Soortgroep

Soort

Tabel

Bron

Opmerking

Amfibieen

Bastaardkikker

1

NDFF

  

Amfibieen

Bruine kikker

1

NDFF

  

Amfibieen

Gewone pad

1

NDFF

  

Vaatplanten

Koningsvaren

1

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Gewone dotterbloem

1

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Brede wespenorchis

1

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Kleine maagdenpalm

1

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Grasklokje

1

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Wilde marjolein

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Waterdrieblad

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Rietorchis

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Kleine zonnedauw

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Prachtklokje

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Steenanjer

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Ronde zonnedauw

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vaatplanten

Wilde gagel

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vissen

Kleine modderkruiper

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vissen

Paling

2

NDFF

Vnl. waargenomen in Dongevallei

Vogels - categorie 1 t/m 4

Kerkuil

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 t/m 4

Gierzwaluw

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 t/m 4

Boomvalk

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 t/m 4

Sperwer

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 t/m 4

Buizerd

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 t/m 4

Huismus

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 t/m 4

Ooievaar

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 t/m 4

Slechtvalk

3

Waarneming.nl

  

Vogels - categorie 1 t/m 4

Roek

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Diverse soorten

3

NDFF

  

Vogels - algemeen

Diverse soorten

3

NDFF

  

Zoogdieren - grondgebonden

Vos

1

NDFF

  

Zoogdieren - grondgebonden

Konijn

1

NDFF

  

Zoogdieren - grondgebonden

Egel

1

NDFF

  

Zoogdieren - grondgebonden

Eekhoorn

2

NDFF

  

Zoogdieren - vleermuizen

Ruige dwergvleermuis

3

NDFF

  

Zoogdieren - vleermuizen

Rosse vleermuis

3

NDFF

  

Zoogdieren - vleermuizen

Gewone dwergvleermuis

3

NDFF

  

Zoogdieren - vleermuizen

Laatvlieger

3

NDFF

  

Zoogdieren - vleermuizen

Watervleermuis

3

Waarneming.nl

  

Zoogdieren - grondgebonden

Wezel

1

Waarneming.nl

  

Zoogdieren - grondgebonden

Haas

1

Waarneming.nl

  

 

Naast de feitelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (zie tabel 1) is het plangebied voor diverse soorten ook potentieel geschikt als voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en/of functioneel leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroute. De vnl. te verwachten soorten zijn opgenomen in tabel 2.

 

Tabel Te verwachten soorten in plangebied.

Soortgroep

Soort

Tabel

Zoogdieren - grondgebonden

Diverse soorten

1

Amfibieen

Diverse soorten

1

Zoogdieren - grondgebonden

Steenmarter

2

Vaatplanten

Steenbreekvaren

2

Vaatplanten

Tongvaren

2

 

Toelichting tabel 1-soorten

 

Toelichting tabel 2-soorten

 

Toelichting tabel 3-soorten

 

Conclusie

In het plangebied zijn beschermde soorten aangetroffen en worden ze verwacht. Dit betreft soorten van de Flora- en faunawet tabellen 1, 2 en 3. Dit bestemmingsplan voorziet niet in planologische veranderingen met uitzondering van de woningen aan de Scharwoudestraat in de Dongezone (omzetten bestemming 'Wonen gestapeld' in bestemming 'Wonen'). Schadelijke effecten op beschermde soorten treden niet, ook niet door de bestemmingswijziging van de woningen aan de Scharwoudestraat. Indien (planologische ) ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er schadelijke effecten op beschermde soorten optreden en op welke wijze in het kader van de Flora- en faunawet dient te worden gehandeld.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van waterschap Brabantse Delta.

Reeshof West is ongeveer 231ha groot, en is overwegend woongebied. De terreinhoogte varieert van ca. 8,50m+ NAP in het zuidoostelijk deel, tot ca. 7,00m+ NAP in het noordwestelijk deel.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw te bestaan uit overwegend matig grof zand, behorende bij de Formatie van Sterksel, zonder noemenswaardige aanwezigheid van leem. Dit zijn zeer goed waterdoorlatende zandlagen. In het zuidwestelijk deel van het plangebied komen zwak lemige matig fijne zandlagen voor. Dit zijn goed tot zeer goed waterdoorlatende zandlagen.

Het plangebied ligt geheel in intermediair gebied. Deze gebieden vormen de overgang tussen infiltratie- en kwelgebieden, en worden afhankelijk van plaats en seizoen wisselend gevoed door neerslag of door toestroom van lokaal geïnfiltreerd grondwater. In droge perioden infiltreert neerslag; in natte perioden wordt overtollig neerslag afgevoerd. Er kan lokaal kwel voorkomen. Bij de zone langs de Donge komt kwel structureel voor.

Door de goed waterdoorlatende grondopbouw en de geringe natuurlijke ontwatering is bij de verstedelijking van dit gebied gekozen om het grondwater te reguleren via singels. De beoogde minimale ontwatering van 0,70m, wordt dan ook door drainage gehouden of behouden.

6.1.3 Oppervlaktewater

Van zuid naar noord ligt midden in het plangebied De Donge. Deze stroom hanteert ter hoogte van het plangebied een streefpeil van 5,40m+. Dit peilvak strekt zich uit tot het Wilhelminakanaal, waarop het water afstroomt via een kunstwerk. Nabij de Reuverlaan ligt een stuw dat het peil stroomopwaarts stelt op 6,00m+. De Donge is voornamelijk regenafhankelijk, is een tijd geleden van ligging gewijzigd ter hoogte van het Tilburgse stedelijk gebied en heeft een verandering ondergaan. Daardoor meandert ze weer als voorheen met nevenstromen. Daarmee is ze wederom landschappelijk beeldbepalend geworden. De verschillende nevengeulen van De Donge kennen dezelfde peilen als de hoofdwatergang.

In het plangebied liggen verschillende grondwaterregulerende en regenwater bergende singels met kunstmatige oevers. Allen met een stuwpeil dat is afgestemd op voldoende ontwatering. De stuwpeilen van de singels zijn vastgesteld per deelgebied. De Donge, lopende van zuid naar noord midden door het plangebied, vormt de grens tussen de gebieden ten oosten met een wat hoger stuwpeil dan het westelijk deel. Ten oosten van De Donge ligt het Reeshofpark. Ten zuiden daarvan wordt een zomerpeil gehandhaafd van 6,70m+, en een winterpeil van 6,40m+. Op de oostgrens van Reeshof West ligt één singel met een stuwpeil van 7,00m+. Te noorden van het Reeshofpark wordt een zomerpeil van 5,80m+, en een winterpeil van 5,70m+ gehandhaafd. Hier ligt op de oostgrens van het plangebied één singel met een stuwpeil van 6,50m+. Ten westen van De Donge zijn slechts enkele singels gesitueerd. In het zuidwesten hebben deze een stuwpeil van 6,00m+, en in het noordwesten wordt een stuwpeil van 5,40m+ gehandhaafd. Langs de Reuverlaan en verder richting Gilze ligt de Koppelleiding. Deze watergang hanteert een zomerpeil van 5,75m+ en een winterpeil van 5,70m+

De Donge en het bovengenoemde watergangenstelsel zijn kwalitatief en kwantitatief in beheer van waterschap Brabantse Delta. De gemeente is onderhoudsplichtig ten aanzien van de aanvoerriolen en van de inrichting van de parkinrichting in de zogenaamde Dongezone.

6.1.4 Riolering

In de bestaande situatie is verbeterd gescheiden rioolstelsel aanwezig binnen het merendeel van plangebied. Het licht verontreinigde hemelwater wordt ingezameld en samen met het vuilwater afgevoerd naar de zuiveringinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. De oostelijke delen van het plangebied beschikken over een conventioneel gescheiden stelsel. Tevens de wegen met sluw verkeer in de westelijke helft. Het plangebied is in de bestaande situatie volledig gerioleerd.

Het overtollig regenwater wordt in een regenwater rioolstelsel verzameld, en getransporteerd naar de watergangen. In de singels wordt het regenwater geborgen en vertraagd afgevoerd naar De Donge.

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009), van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het beleid van het waterschap is in grote lijnen weergegeven in de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009). Uit de Keurkaarten blijkt dat de Dongevallei keurbeschermingsgebied is.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

 

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in SWR geen specifieke opgaven. Bij aanleg is reeds een gescheiden rioolstelsel aangelegd. In het gebied ligt een singelstructuur waarin het hemelwater wordt geborgen en geleidelijk wordt afgevoerd naar de Donge. De waterkwaliteit van de singels is wisselend, in warme zomers is er sprake van blauwalg. Het beheer van de singels, het maaien van de oevers, baggeren en inrichting van de oevers dient conform SWR gericht te zijn op verbetering van de waterkwaliteit en vergroting van de belevingswaarde.

Een van de effecten van de uitvoering van de verbreding en de verdieping van het Wilhelminakanaal kan verdroging van de singels in Reeshof en Vossenberg zijn. Daarvoor vindt vanuit het Wilhelminakanaal project monitoring plaats en zodra het peil in de singels daalt wordt water ingelaten vanuit het Wilhelminakanaal.

Indien er sprake is van nieuwe bebouwing moet uit voorzorg bij het ontwerp en de inrichting van openbare ruimte rekening worden gehouden met extreme neerslag als gevolg van klimaatverandering. Dit kan door de bouw- en wegpeilen zorgvuldig te kiezen: de terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens moet hoger zijn dan de kruin van de rijbaan in de openbare ruimte. Bij bestaande, te handhaven openbare ruimte ligt de terreinhoogte vast. Bouwwerkzaamheden kunnen het beste aansluiten op deze bestaande hoogte. Eventuele hoogteverschillen tussen bebouwing en openbare ruimte moeten binnen het plangebied civieltechnisch worden opgelost.

6.2.3 Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Brabantse Delta en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een negatief hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en omgeving.

 

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Voorgevelrooilijn

De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat al dan niet volledig (100%) mag worden bebouwd.

7.2.3 Achtergevelrooilijn

De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:

 

Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:

  1. de beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;

7.2.4 Bouwdiepte

Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.

7.2.5 Bouwhoogte

Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:

  1. Linten van de 1e orde;

  2. Linten van de 2e orde.

  1. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. Overige gebieden.

 

Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.

 [image]

7.2.6 Goothoogte

De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1m met een maximum van:

In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.

Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.

In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.

7.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2.

  1. bouwhoogte: maximaal 3m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m.

Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75m², terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m mag bedragen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

 

Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

 

De woon-werkkavels aan de Mijnsheerenlandstraat zijn binnen dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf''. De achterliggende gedachte om de kavels te verkopen als woon-werkkavels was destijds om lichte bedrijvigheid tot categorie 1 van de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering die binnen een woongebied naast de woonfuncties kan plaats vinden mogelijk te maken om te voorzien in een behoefte. Na voltooiing van de woonwijk is er nog steeds behoefte aan bedrijvigheid binnen het plangebied.

De bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' wordt met name toegekend aan grootschalige nutsgebouwen.

Met de bestemming 'Groen' zijn met name de grotere groene ruimten welke als structureel groen moeten worden aangemerkt en de groene verbindingen geregeld. Deze groenstroken vormen de groene dragers van het plangebied. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bstemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen. Voor wat betreft parkeer- en stallingsvoorzieningen is het nadrukkelijk niet de bedoeling de aangegeven bestemming Groen in de ruilen voor "grijs". Uitgangspunt is om flexibel in te kunnen springen op het aanleggen van een beperkt aantal parkeerplaatsen e.d. bij o.a. herinrichting van het opnebaar gebied zonder dat hiervoor tijdrovende ruimtelijke procedures moeten worden gevolgd.

Het wijkwinkelcentrum De Vallei is binnen het plangebied bestemd voor 'Gemengd-Buurt'. Naast detailhandel, waaronder een supermarkt (> 1000m²), zijn ook kleinschalige kantoortjes, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en op de verdieping appartementen toegestaan.

De bestaande horecavestigingen die zich binnen het plangebied bevinden zijn positief in het bestemmingsplan opgenomen met de bestemming 'Horeca'. Op de verbeelding is de soort horeca en de grootte van de vestiging via een horecacategorieaanduiding op de verbeelding weergegeven. In hoofdstuk 1 van de regels worden de categorieën en de diverse functies nader verklaard.

Bestaande scholen, naast overige functies zoals opgenomen in hoofdstuk 1 van de begripsbepalingen in de regels, worden binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogelijk gemaakt. Daarnaast is voor kleinschallige maatschappelijke instellingen zoals huisartspraktijken, tandartspraktijken, fysiotherapiepraktijken etc binnen de bestemming Maatschappelijk de nadere aanduiding 'dienstverlening' opgenomen.

De gronden gelegen in de Dongezone behoren volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord Brabant tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gronden zijn met de bestemming 'Natuur' aangeduid. Met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van water en waterhuishoudkundige voorzieningen is bebouwing binnen deze bestemming niet toegestaan.

De kinderboerderij aan de Scharwoudestraat is bestemd als 'Recreatie'.

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn alle verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hier op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkontsluitingswegen. Tevens maken groenvoorzieningen deel uit van de bestemming voor zover deze niet onder de bestemming groen worden geplaatst. Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemmingen binnen de Tilburgse plansystematiek zijn:

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met afwijking kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten die inpasbaar zijn binnen een woonwijk en vrijwel geen overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Qua uiterlijke verschijningsvorm dienen de beroepsuitoefeningen ondergeschikt te zijn aan de omgeving en wordt de oppervlakte voor de beroepsuitoefening naar omvang beperkt. Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemming binnen de Tilburgse plansystematiek is:

Naast bovengenoemde bestemmingen is binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen. Uit bureau onderzoek is gebleken dat de gronden met de dubbelbestemming gebieden betreffen met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. De dubbelbestemming is op de verbeelding weergegeven. Als deze dubbelbestemming samenvalt met een basisbestemming dan geldt primair het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming. Daarnaast geldt tevens dat een omgevingsvergunning is vereist voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

 

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

 

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 17 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 18 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 19 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 20 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 21.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 22, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50m2.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 24 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen.

Het overgangsrecht regelt dat bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.

De gemeenteraad kan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen met het oog op beeindiging van een functie op termijn. Dat kan in het geval bepaald gebruik van grond en / of opstallen door een natuurlijke persoon wordt beschermd op grond van het voorheen geldende overgangsrecht.

De formulering van de overgangsregels is conform de voorschriften in het Besluit ruimtelijke ordening.

In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente en/of particulieren worden gerealiseerd. Het beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015 heeft betrekking op een reeds bebouwd deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten.

In het beheerbestemmingsplan zijn daarnaast nog enkele bestaande ontwikkelingen (bouwplannen) voorzien. Dit zijn de CPO locaties aan de Scharwoudestraat. Aangezien de grond in eigendom van de gemeente is, gaat het hierbij om gemeentelijke grondexploitaties. Bij de Scharwoudestraat zal een planschade overeenkomst worden getekend door ontwikkelaar. De door de gemeente te maken kosten op deze locaties zijn zodoende gedekt. Wel kunnen er, qua omvang, beperkte ontwikkelingen plaatsvinden, die buiten de reikwijdte van de grondexploitatiewet vallen. Op basis van het voorliggende beheerbestemmingsplan en de grondexploitatiewet is kostenverhaal niet mogelijk.

Het is daarom niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

8.2 Handhaafbaarheid

Algemeen

De handhaving in dit gebied heeft in de fase van voorbereiding van het (nieuwe) bestemmingplan aandacht gekregen. In het plangebied komt een drietal strijdigheden voor. De strijdigheden hebben betrekking op illegaal gebruik van grond en/of bouwwerken. In twee gevallen is een gedoogbeschikking afgegeven en in één geval is een tijdelijke omgevingsvergunning verleend. Zie verder onder 'drietal strijdigheden' voor nadere details.

 

Bestemmingsplan

Er is nader onderzoek verricht in hoeverre de illegale situaties positief kunnen worden bestemd dan wel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen. De keuze om al dan niet positief te bestemmen hangt af van het volgende:

  1. kan de situatie alsnog gelegaliseerd kan worden (positief bestemmen);

  2. kan alsnog handhavend worden opgetreden tegen illegale situatie;

  3. vallen situaties onder bescherming van overgangsbepalingen van het geldende bestemmingsplan.

 

Consequentie:

ad 1: opnemen in nieuwe bestemmingsplan.

ad 2: alsnog handhavend optreden.

ad 3: is legaliseren of handhaven niet mogelijk dan behoort bescherming op grond van het overgangsrecht, eventueel in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht, tot de mogelijkheden

 

Drietal strijdigheden

Tijdens de inventarisatie van het plangebied is een drietal strijdigheden geconstateerd:

Bestemming Oegstgeeststraat 221 (sectie AG nr. 7266), Tilburg

Huidige bestemming

Wonen, met dien verstande dat sprake is van grondgebonden woningen
Ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen' zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij aangegeven functie.

Toelichting

De atelierruimte op de verdieping behoort oorspronkelijk bij de woning Oegstgeeststraat 219. De atelierruimte is zonder vergunning verbouwd tot woning en kadastraal gesplitst van de woning. Bij bewoning van de atelierruimte op de verdieping boven de garages is sprake van een gestapelde woning. Dit is in strijd met de bestemming Wonen (grondgebonden woning).

Bijzonderheden

Bij brief van 29 augustus 2013 is door het college een gedoogbeschikking verleend voor het bewonen van de atelierruimte op de verdieping onder voorwaarden. Tevens is in de beschikking aangegeven dat het niet mogelijk is de situatie te legaliseren en zijn de redenen om te gedogen aangegeven en om niet handhavend op te treden. Ook kan op grond van de Wet geluidhinder niet voldaan worden aan de de maximale geluidbelasting ten opzichte van de spoorlijn Tilburg - Breda en stuit het treffen van geluidwerende voorzieningen op zowel bouwtechnische als stedenbouwkundige bezwaren.

Toekomstige bestemming

Wonen, met aanduiding garagebox, atelier en specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht (laatste alleen v.w.b. Oegstgeeststraat 221).

De tijdelijke bescherming van de woonfunctie via het persoonsgebonden overgangsrecht wordt opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan aangezien het college van burgemeester en wethouders met de gedoogbeschikking, verleend op 29 augustus 2013 (Bijlage 7 Gedoogbeschikking Oegstgesststraat 221), uitdrukkelijk heeft aangegeven het strijdig gebruik als woning door de bestaande gebruiker aan wie de gedoogbeschikking is verleend, voor onbepaalde tijd en onder voorwaarden te gedogen en niet handhavend op te treden.

 

Bestemming Langendijk 146, Tilburg

Huidige bestemming

Wonen, met dien verstande dat sprake is van grondgebonden woningen

Toelichting

Geconstateerd is dat bij de woning aan de Langendijk 146 een theeschenkerij is gevestigd. Dit betreft een horeca inrichting en die is in strijd met de bestemming Wonen (grondgebonden woning).

Bijzonderheden

Bij brief van 16 december 2014 is door het college onder voorwaarden een gedoogbeschikking verleend tot uiterlijk 1 november 2016 voor het gebruik van de tuin bij de woning aan de Langendijk 146 te Tilburg als theeschenkerij. In 2015 zal nieuw horecabeleid worden opgesteld waarin tevens zal worden bekeken of het mogelijk is theeschenkerijen te legaliseren. Te zijner tijd zal worden bezien of herziening van het bestemmingsplan al dan niet mogelijk is.
Het college heeft uitdrukkelijk aangegeven in de verleende gedoogbeschikking van 16 december 2014 dat niet tot handhaving zal worden overgegaan tot uiterlijk 1 november 2016 onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de beschikking.

Toekomstige bestemming

Wonen, met dien verstande dat sprake is van grondgebonden woningen

 

Bestemming Overlangelstraat 22 - 24, Tilburg

Huidige bestemming

Wonen, met dien verstande dat sprake is van grondgebonden woningen

Toelichting

In de woningen aan de Overlangelstraat 22 en 24 is een huisartsenpraktijk gevestigd. Hiervoor is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het tijdelijk omzetten van twee grondgebonden woningen in een huisartsenpraktijk. De aanvraag is in strijd met de bestemming Wonen (grondgebonden woningen). Een huisartsenpraktijk is volgens het bestemmingsplan aangeduid als 'zorg- en dienstverlening'.

Bijzonderheden

Bij brief van 19 april 2012 is door het college een tijdelijke omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De tijdelijke vergunning is verleend tot uiterlijk 1 januari 2017. Het strijdig gebruik moet zijn beëindigd uiterlijk 1 januari 2017.
Met het verlenen van de tijdelijke omgevingsvergunning heeft het college uitdrukkelijk in haar brief van 19 april 2012 aangegeven het afwijkend gebruik van de bestemming tot uiterlijk 1 januari 2017 toe te staan. Handhaving voor die datum is niet aan de orde maar na die datum wel.

Toekomstige bestemming

Wonen, met dien verstande dat sprake is van grondgebonden woningen

 

 
Het positief bestemmen van bovengenoemde strijdigheden is niet mogelijk omdat:

  1. Oegstgeeststraat 221:

  1. op grond van de Wet geluidhinder de woning niet voldoet aan de maximale geluidbelasting ten opzichte van de spoorlijn Tilburg - Breda en het treffen van geluidwerende maatregelen stuit op bouwtechnische en stedenbouwkundige bezwaren

  2. niet voldaan wordt aan de eis van parkeren op eigen terrein. Fysiek is hiervoor geen ruimte op het perceel aanwezig.

  3. uit stedenbouwkundig oogpunt dient te worden voorzien in een direct aansluitende buitenruimte ten behoeve van de woning. Deze ruimte is niet aanwezig.

  1. Langendijk 146: binnen de bestemming Wonen is geen horeca toegestaan. Volgens het horecabeleid is nieuwvestiging alleen toegestaan langs de Lijnstructuur Horeca. Langendijk 146 behoort niet tot de lijnstructuur horeca en is in strijd met het horecabeleid.

  2. Overlangelstraat 22-24: er is geen sprake van de uitoefening van een beroep aan huis zoals opgenomen in de regels van het bestemmingplan. De percelen zijn bestemd voor Wonen. Beide woningen zijn niet meer in gebruik als woning.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Reeshof West 2015 op 14 juni 2014 gepubliceerd in Stadsnieuws.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plangebied betreft in hoofdzaak een beheerbestemmingspla waarbij geen nieuwe ruuimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen met uitzondering van de twee woningbouwlocaties aan de oostzijde van de Scharwoudestraat. De locaties aan de Scharwoudestraat zijn gelegen in stedelijk gebied. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Met deze overheden is dan ook geen vooroverleg gevoerd.

Met waterschap Brabantse Delta is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dit houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

1. Inloopreacties beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015

Voorafgaand aan de inloopbijeenkomst is op 9 december 2014 het conceptplan doorgesproken met de wijkraad Reeshof. Op 11 maart 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in wijkcentrum Heyhoef. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding, regels en toelichting gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Bekendmaking van de burgerparticipatie (inloopavond) heeft plaats gevonden via de internetsite van de gemeente Tilburg op 2 maart 2015, wijkkrant Reeshof Journaal op 28 februari 2015, Gemeenteblad op 27 februari 2015 en in Stadsnieuws op 7 maart 2015 en verder via social media zoals Twitter, Facebook.

De inloopavond is bezocht door ongeveer een 50 tal personen. De presentielijst is ondertekend door 11 personen. Verder zijn er twee reactieformulieren ingediend met de volgende opmerkingen:

  1. "Verzoek om een 'ingang' om het natuurgebied in te mogen buiten het broedseizoen als compensatie van het verlies aan groene zone. Idee, ingang Saasveldstraat, uitgang bij de kinderboerderij. Heldere voorlichting "openhartig". Dit reactieformulier is ter afdoening doorgezonden naar afd. Veiligheid en Wijken.

  2. "Goed georganiseerde avond. Goede website van de gemeente Tilburg".

 

Tijdens de inloopavond zijn de volgende vragen gesteld waarop vervolgens is geantwoord:

  1. Vraag:

Met het realiseren van de ontwikkelingen aan de Scharwoudestraat verdwijnen een speelveldje en een trapveldje. Worden deze opnieuw aangelegd?

Antwoord:

  1. zowel het speelveldje als het trapveldje aan de oostzijde van de Scharwoudestraat zijn tijdelijke voorzieningen. Hierover is door afd. Veiligheid en Wijken in het verleden duidelijk gecommuniceerd dat het slechts tijdelijke voorzieningen betreft totdat de locaties definitief worden ingevuld. Verder zijn aan de Scharwoudestraat ter hoogte van de kinderboerderij en op de locatie van BSO de Grote Beemd reeds speelveldjes aanwezig.

Deze vraag is ook doorgezonden naar afd. Veiligheid en Wijken om te bezien of de tijdelijke speelplekken alsnog kunnen worden omgezet naar definitieve speelplekken in de omgeving.

  1. De grond aan de oostzijde van de Scharwoudestraat is bestemd als 'Groen'. Binnen de bestemming 'Groen' is het mogelijk om speel-/trapveldjes aan te leggen. Een verzoek kan worden ingediend bij de gemeente om de tijdelijke speelveldjes op een definitieve te laten inpassen.

 

  1. Vraag:

In 2009 hebben wij een woning gekocht aan de Scharwoudestraat. Na telefonische informatie bij de gemeente is toen gezegd dat binnen 10 jaar niet gebouwd ging worden aan de overzijde van de straat.

Antwoord:

Binnen het vigerende bestemmingsplan is reeds een directe bouwtitel aanwezig voor het bouwen van grondgebonden woningen en appartementen. In het verleden zijn er een aantal initiatieven geweest die geen doorgang hebben gevonden. Daarnaast is vanwege de economische crisis vanaf 2008 geen behoefte geweest vanuit projectontwikkelaars om de locaties aan de Scharwoudestraat te ontwikkelen. Ondertussen trekt de economie weer aan en worden deze ontwikkellocaties weer interessant. In het beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015 worden de ontwikkellocaties één op één overgenomen met dien verstande dat voor het realiseren van de appartementen het plan wordt aangepast zodat uitsluitend grondgebonden woningen kunnen worden gebouwd. Ook de bouwhoogte wordt aangepaste van maximaal 14m in maximaal 11m.

 

  1. Vraag:

Hoe zijn de bedrijven bestemd in de Mijnsheerenlandstraat?

Antwoord:

De percelen aan de Mijnsheerenlandstraat zijn in het verleden door de gemeente verkocht als zogenaamde woon-werkkavels. Binnen het vigerende bestemmingsplan Reeshof Noord 2007 zijn de percelen bestemd als 'Bedrijf-Binnenwijks' waarbij tevens op de verbeelding is aangegeven dat de milieucategorie maximaal 1 bedraagt met uitzondering van het bedrijf aan de Mijnsheerenlandstraat 18-20. Hiervoor geldt een milieucategorie 3b. Omdat binnen de bestemmingsplansystematiek van de gemeente geen bestemming 'Bedrijf-Binnenwijks' meer bestaat, is in het nieuwe beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015 voor deze percelen de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. In de regels is vervolgens aangegeven dat de maximale milieucategorie 1 voor deze percelen geldt. Met betrekking tot de inventarisatie van het plangebied is aan de Omgevingsdienst Midden en West Brabant opdracht gegeven om onderzoek te doen na de bestaande bedrijven in de Mijnsheerenlandstraat. Uit het onderzoek is gebleken dat op het perceel Mijnsheerenlandstraat 18-20 een bouwbedrijf is gevestigd. Dit bedrijf is een categorie A bedrijf in het kader van het Activiteitenbesluit. Er vinden alleen kantooractiviteiten en kleinschalige opslag plaats van bouwmaterialen zoals steigers en dergelijke. Er zijn geen machines aanwezig voor grootschalige houtbewerking. Er is een boormachine en elektrische handzaag aanwezig. De bouwactiviteiten worden op locatie uitgevoerd. Binnen de inrichting is een klein kantoor aanwezig. Gelet op dit onderzoek mag geconcludeerd worden dat de aanduiding categorie 3b uit het vigerende bestemmingsplan niet bestaat. Betwijfeld wordt of op dit perceel überhaupt ooit een volwaardig bouwbedrijf met de categorie 3b aanwezig is geweest mede gelet op de kleinschaligheid van het perceel. Gelet op bovenstaande rechtvaardigt daarom de aanpassing van de aanduiding in een maximale categorie 1 met een nadere aanduiding 'opslag' op dit perceel. De aanduiding 'opslag' is niet opgenomen op de conceptverbeelding maar al wel in de regels van het concept plan. De verbeelding wordt hierop aangepast bij het ontwerp bestemmingsplan.

 

  1. Vraag:

Op de hoek Dalemdreef/Spaarnwoudelaan stond in het verleden een tijdelijk schoolgebouw onderdeel van BSO De Grote Beemd. Is bebouwing op deze locatie mogelijk?

Antwoord:

Het tijdelijk schoolgebouw maakte destijds onderdeel uit van BSO De Grote Beemd. Na voltooiing van het schoolgebouw op de huidige locatie is het tijdelijke gebouw verwijderd. In het vigerende bestemmingsplan Reeshof West 2007 is deze locatie bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. Mocht in de toekomst blijken dat deze grond nog kan worden uitgegeven voor bebouwing dan dient hiervoor een afzonderlijke herziening van het bestemmingsplan plaats te vinden waarbij de benodigde burgerparticipatie van toepassing is evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

 

  1. Vraag:

Is aanleg van parkeerplaatsen binnende bestemming "Groen' mogelijk?

Antwoord:

Binnen de bestemming 'Groen' is de aanleg van parkeer- en stallingsvoorzieningen mogelijk. In het verleden is met de raad de afspraak gemaakt hier terughoudend mee om te gaan zodat groen niet 'vergrijst'. Met het opnemen van de mogelijkheid om -indien nodig- een enkele parkeerplaats in het groen aan te leggen, behoeft geen afzonderlijke bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.

 

  1. Vraag:

Hoeveel woningen worden er gebouwd aan het Somerenerf?

Antwoord:

Voor de woningbouwlocatie aan het Somerenerf wordt momenteel een afzonderlijke procedure voor wijziging van het vigerende bestemmingsplan Reeshof West 2007 gevolgd. Op de site www.ruimtelijkeplannen.nl is het bestemmingsplan in te zien. Als de procedure aan het Somerenerf is afgerond wordt alsnog overwogen om het plan onderdeel te laten uitmaken van dit beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015 en hierin te zijner tijd één op één in op te nemen.

 

2. Schriftelijke inspraakreactie beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015

Het conceptplan is tevens digitaal beschikbaar gesteld met de mogelijkheid tot indienen van op-/aanmerkingen. De bekendmaking heeft één schriftelijke reactie opgeleverd. De reactie is als Bijlage 6 Inspraakreactie Winkelcentrum De Vallei op concept ontwerpbestemmingsplan opgenomen en wordt hieronder samengevat weergegeven met aansluitend daarbij aangegeven de reactie van de gemeente Tilburg.

  1. Uitzondering voor supermarkten ontbreekt bij maximale vestigingsgrootte detailhandel.

Antwoord:

Het ontwerpbestemmingsplan wordt aangepast waarbij de maximale oppervlakte van 1000m² ten behoeve van supermarkten niet van toepassing is. Het vigerende bestemmingsplan Reeshof West 2007 bevat eveneens geen beperking qua oppervlakte voor supermarkten.

 

  1. Bevestiging dat een apotheek en tandarts positief worden bestemd.

Antwoord:

Een apotheek en een tandartspraktijk kunnen binnen dit bestemmingsplan worden geschaard onder het begrip 'dienstverlening' (het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen). De aanduiding 'dienstverlening' wordt aan de regels binnen de bestemming 'Gemengd - Buurt' toegevoegd. Daarnaast maken een apotheek, tandartspraktijken e.d. deel uit van Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging behorende bij de regels. Een apotheek en een tandartspraktijk maken geen deel uit van 'andere gezondheidszorggebouwen' die in de regels worden genoemd. Onder 'andere gezondheidszorggebouwen' worden in dit verband verstaan de instellingen/gebouwen die genoemd zijn onder geluidgevoelige bestemmingen volgens de Wet geluidhinder zoals verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.

 

  1. Huidige kapsalon en geldautomaat lijken niet positief bestemd.

Antwoord:

In het vigerende bestemmingsplan Reeshof West 2007 is onder andere t.b.v. kapsalons en geldautomaten de aanduiding 'zorg- en diensverlening'opgenomen. In de huidige bestemmingsplansystematiek die ten grondslag ligt aan het opstellen van bestemmingsplannnen is de aanduiding vervangen door de aanduiding 'dienstverlening'. Volgens de begripsbepaling wordt onder 'dienstverlening' verstaan: het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen'. Ook maken kapsalons, bankgebouwen e.d. deel uit van Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging behorende bij de regels en zijn toegestaan binnen de bestemming Gemengd - Buurt.

 

  1. Bevestiging dat de huidige horeca met buitenterras positief wordt bestemd.

Antwoord:

De bestaande horecavestigingen worden in het bestemmingsplan positief bestemd via het opnemen van een aanduiding. Afhankelijk van de grootte van de horecavestiging wordt de aanduiding 'horeca van de categorie1' (maximaal 150m² b.v.o.) of 'horeca tot en met categorie 2' (maximaal 500m² b.v.o.) opgenomen. Het buitenterras valt niet onder de oppervlakte van de categorie aanduiding van horeca en maakt ook geen onderdeel uit van de begripsbepaling. Buitenterrassen voor horeca worden afzonderlijk geregeld via de Precario- en Retributieverordening Tilburg.

 

  1. De maximale vestigingsgrootte voor kantoorfuncties is net te laag.

Antwoord:

Vestiging van kleinschalige kantoorruimten zijn binnen de bestemming Gemengd - Buurt toegestaan tot een maximale oppervlakte van 700m² per bestemmingsvlak met een maximum van 250m² b.v.o. per functionele eenheid. Indien de oppervlaktemaat niet voldoet dan zou bij een aanvraag om kantoorvestiging > 250m² per eenheid beoordeeld moeten worden of afwijking mogelijk is op basis van de algemene afwijkingsregels zoals is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan dan wel of afwijking mogelijk is via de zogenaamde 'kruimelgevallenregeling' uit het Besluit omgevingsrecht.

 

  1. WinkelcentrumVallei wordt in de plantoelichting op diverse plaatsen genoemd als winkelcentrum Dalem

Antwoord:

De officiële naam betreft winkelcentrum De Vallei. De plantoelichting wordt bijgewerkt.

 

3. Nieuwbouwlocatie Scharwoudestraat (project Dongedal)

Naast de presentatie van het beheergedeelte in het bestemmingsplan is door de projectontwikkelaar van het woningbouwproject Dongedal aan de Scharwoudestraat gelijktijdig op de inloopbijeenkomst van 11 maart 2015 informatie verstrekt in het kader van de burgerparticipatie over de nieuw te bouwen woningen aan de Scharwoudestraat. De ontwikkelaar heeft hiervoor een uitnodiging in de omgeving verspreid die is opgenomen in Bijlage 5 Burgerparticipatie project Dongedal - Scharwoudestraat (zuidzijde). In verband met de afstemming op het gehele bestemmingsplan Reeshof West 2015 heeft de burgerparticipatie met betrekking tot de ontwikkeling aan de Scharwoudestraat gelijktijdig plaats gevonden met de burgerparticipatie voor het beheerbestemmingsplan Reeshof West 2015. Het verslag van de burgerparticipatie gehouden tijdens de inloopbijeenkomst op 11 maart 2015 maakt tevens deel uit van bovenstaande bijlage.

Op 11 juni 2014 heeft reeds het eerste contact tussen de ontwikkelaar en de omgeving plaats gevonden over het te realiseren project Dongedal. Tijdens deze bijeenkomst zijn diverse vragen gesteld en opmerkingen geplaatst over onder andere: de locatie van het project, ook vindt men het jammer dat voor de bestaande woningen aan de Scharwoudestraat nieuwbouw wordt gepleegd alhoewel men bekend is met de bouwlocatie in het vigerende bestemmingsplan, sommigen omwonenden vrezen parkeeroverlast, worden er ook appartementen gerealiseerd, wat gebeurt er met de inrichting van het braakliggende terrein tussen de Scharwoudestraat en de Dongezone, men vindt het vervelend dat er speelgelegenheid verdwijnt. De initiatiefnemer heeft hierbij o.a. aangegeven dat: de woningen hoofdzakelijk in één of twee en in een enkel geval in drie lagen worden uitgevoerd, het bouwen van appartementen is niet meer actueel volgens de gemeente, het parkeren zal op het 'eiland' plaats vinden, het hekwerk van de Dongezone wordt verplaatst tot aan de Scharwoudestraat waardoor de Dongezone vergroot wordt, in de directe omgeving is reeds veel speelgelegenheid aanwezig. Voor het verslag van de bijeenkomst van 11 juni 2014 wordt verder verwezen naar de Bijlage 5 Burgerparticipatie project Dongedal - Scharwoudestraat (zuidzijde).

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 15 juni 2015 tot en met 27 juli 2015. Tijdens deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend. Alle zienswijzen zijn tijdig ingekomen en daarmee ontvankelijk. Voor een samenvatting van de zienswijzen en het standpunt van de gemeente wordt verwezen naar Bijlage 9 Notitie behandeling zienswijzen en Bijlage 10 Nota van wijzigingen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).