direct naar inhoud van Regels

Theresia-Loven-Besterd 2016

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2014006-e001
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

TOELICHTING

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan 'Theresia Loven Besterd' is vastgesteld op 30 oktober 2006 en derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan 'Theresia Loven Besterd 2016'. De sinds genoemde datum tot stand gekomen (postzegel)herzieningen, art. 19 besluiten en projectbesluiten/buitenplanse afwijkingen (omgevingsvergunning op grond van 2.12 lid 1 Wabo) maken deel uit van de actualisering van dit bestemmingsplan. Ook de 'Structuurvisie Linten in de Oude Stad' die is vastgesteld door de gemeenteraad op 9 september 2013, is in dit nieuwe bestemmingsplan 'Theresia Loven Besterd 2016' verwerkt.

1.2 Het plangebied

Het plangebied 'Theresia Loven Besterd 2016' wordt globaal begrensd door:

 

 [image]

Ligging plangebied

 

1.3 Juridisch-planologische situatie

Dit bestemmingsplan vervangt de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan

datum vaststellingsbesluit

Theresia Loven Besterd

30 oktober 2006

Theresia Loven Besterd, 1e herziening

13 juli 2009

 

 

 

Daarnaast maken de volgende projectbesluiten/omgevingsvergunningen deel uit van dit bestemmingsplan:

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ruimtelijke structuur

Theresia, Loven-Besterd en de Kanaalzone zijn aangelegd tussen grofweg 1900 en 1960. Hierbij is de wijk Theresia als eerste gebouwd, vervolgens is de wijk Loven-Besterd gerealiseerd en de Kanaalzone is van meest recente datum. Daarbij is gebouwd rond de (historische) linten en de later aangelegde Ringbaan-Oost.

Bij de linten is de huidige verschijningsvorm meer relevant voor het bestemmingsplan dan de historie c.q. ontstaansperiode. De Besterdring is daarvan een goed voorbeeld. Dit is een bedrijvig lint, evenals de Gasthuisring, Veldhovenring, Koestraat en Van Meterenstraat. De Besterdring vervult daarnaast ook nog een functie als winkelconcentratiegebied. Tussen de linten is de bebouwing veelal projectmatig van opzet en gestructureerd rondom centrale pleintjes. Binnen die gebieden zijn een aantal binnenwijkse bedrijventerreinen, herstructureringsprojecten en bijzondere functies en parken aanwezig.

De Kanaalzone buiten de Ringbanen is voornamelijk een gemengd bedrijventerrein.

 [image]

Groei van Tilburg 1850 - 1970

 

De kenmerkende ruimtelijke onderdelen worden hierna afzonderlijk beschreven.

- Ringbaan-Noord en -Oost:

In 1917 is door ir. J.H.E. Rückert het ringbanenstelsel ontworpen. Van oorsprong zou deze stadsbegrenzing worden aangelegd als wandelboulevard met een bescheiden rol voor het autoverkeer. Daarbuiten zouden villawijken en tuindorpen worden aangelegd. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn de Ringbanen veranderd van lommerrijke stadsbegrenzing naar auto-ontsluiting. Sinds de meer recente aanleg van de tangenten vormen de ringbanen een tussenring in de reeks (Cityring- Ringbanen- tangent/ A58).

Het typerende voor Ringbaan-Oost is dat de woningen hier vrijwel direct aan de weg liggen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Ringbaan-Zuid, waar grasvelden met losse appartementengebouwen een groene zoom aan de Rngbaan vormen. Ook hebben de Ringbaan-Noord en -Oost een minder ruim wegprofiel. Dit resulteert in een stenig, stedelijke beeld met kleinschalige bebouwing.

 

- De linten:

De oudste straten worden gevormd door de Gasthuisring, de Veldhovenring-Molenstraat-Van Meterenstraat, de Besterdring en de Koestraat. In de loop der tijd is de functie veranderd van lommerrijke straten met voorzieningen naar meer stenige straten met relatief veel appartementenbouw. Ze vormen echter nog steeds belangrijke structuren c.q. dragers van de wijk. Naast de genoemde linten zijn er ook nog een aantal secundaire dragers van een lagere orde. De meest herkenbare voorbeelden daarvan zijn de Lange Nieuwstraat en de Enschotsestraat. Conform de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (Tilburg, 2013) wordt onderscheid gemaakt tussen de bedrijvige linten (Gasthuisring, Veldhovenring, Van Meterenstraat, NS-Plein-Besterdring en Koestraat) en de woonlinten (Lange Nieuwstraat, Stedekestraat, Langstraat, Molenstraat, Lovensestraat en Enschotsestraat). Dit onderscheid wordt bij de functionele structuur nader toegelicht.

 [image]

Overzicht bedrijvige en rustige linten binnen plangbied

 

- Theresia:

Tussen de linten zijn in de eerste helft van de 20e eeuw nieuwe woonbuurten (clusters) gerealiseerd. Deze woonbuurten concentreren zich veelal rondom een centraal plein of park dat een belangrijke functie heeft voor de herkenbaarheid van de buurt. Bovendien zijn het plekken waar in de overwegend dichtbebouwde buurten iets meer ruimte c.q. groen is gecreëerd. De meest markante zijn: Theresiaplein, Horversplein en Energieplein. De omliggende straten hebben meestal smalle profielen waar, onder druk van de toegenomen mobiliteit, meer ruimte is voor verkeer en parkeren dan voor groen. Er zijn positieve uitzonderingen, zoals de bredere Gasstraat, tussen het Energieplein en het Besterdplein.

 [image]

Theresiakerk

 

De woonbuurten vormen een mix van planmatige opzet en gegroeide structuur en hebben over het algemeen een orthogonale ontsluitingsstructuur (min of meer haaks op elkaar staande straten). Het gebied wordt hierna globaal beschreven van west (Gasthuisring) naar oost (Besterdring).

Aan de Stedekestraat is het Maria Gorettipark gelegen met diverse voorzieningen, zoals een wijkcentrum, kinderboerderij en moskee. Hoewel de bebouwing in het gebied Theresia-Loven-Besterd in grote lijnen dus voor de oorlog tot stand komt, vinden er ook na de oorlog nog diverse ingrepen plaats die van belang zijn voor het gebied. Een voorbeeld van een laat twintigste eeuws stadsvernieuwingsproject vormt de ontwikkeling van het terrein van de Coöperatieve Tilburgsche Melkinrichting en Zuivelfabriek. Hier werd gestapelde woningbouw in hoge dichtheid gerealiseerd in de vorm van een woonhof.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Veldhovenring, een van de bedrijvige linten van de stad, waar winkels, voorzieningen, bedrijfjes en woningen elkaar afwisselen. Tussen de Minister van Sonstraat en de Le Sage ten Broekstraat heeft passende herstructurering met voornamelijk grondgebonden geschakelde woningen plaatsgevonden. Tussen de Sasse van Ysseltstraat en de Theresiastraat ligt het voormalige gebouw van de basisschool De Stappen, waar sinds enkele jaren woningen in en naast zijn gerealiseerd. Het voormalige schoolplein doet dienst als tuin voor de omliggende buurt.

Centraal in Theresia, aan de Schaepmanstraat, ligt sinds 2011 de Multifunctionele Accommodatie Het Spoor, met onder andere basisschool De Stappen, het wijkcentrum en een kinderdagverblijf.

Tussen de H. Berkvensstraat en de Dr. Mollerstraat ligt een herstructureringsplan met nieuwe woningen. Het maaiveld c.q. de tuinen zijn opgetild, waardoor op het binnenterrein ruimte is ontstaan voor parkeren. Daar tegenover ligt de entree van de Emté supermarkt, die een belangrijke functie vervult voor de wijk. De supermarkt heeft uitbreidings- en herstructureringsplannen, maar die zijn nog niet zodanig concreet dat ze kunnen worden opgenomen in het bestemmingsplan.

 [image]

De Stappen

 

- Loven-Besterd:

De zuidzijde van het plangebied kan worden getypeerd als een mix van binnenwijkse bedrijvigheid en woningbouw.

Het gebied tussen de Molenstraat, Besterdring en Koestraat is min of meer gestructureerd rondom het Besterdplein. Deze centrale ruimte met voorzieningen is vrij recentelijk heringericht. Aan de zuidzijde ervan staat een modern appartementencomplex, dat voorlopig mag worden beschouwd als de laatste ontwikkelingen van die orde en typologie. Beleidsmatig wordt tegenwoordig ingestoken op een ander segment en massa. In de jaren '70 en '80 van de 20e eeuw komt het terrein van de textielfabriek Jansen Horion vrij. Dit terrein wordt gereconstrueerd tot woongebied. Ook de R.K. Kerk aan de Koestraat wordt gesloopt en op het vrijkomende terrein is gestapelde woningbouw en een basisschool verrezen.

Het Molenbochtplein en omgeving kan worden beschouwd als een uitzondering op de orthogonale wijkopzet. Hier is vooroorlogse woningbouw gerealiseerd in een meer tuindorpachtige architectuur.

Naast het Molenbochtplein zijn nog een aantal groene ruimtes aanwezig, die in vorm, omvang en gebruik variëren: Rozenstraat en Rozenplein, Rosmolenplein, Javastraat, Sint Willebrordplein en Insulindeplein. De laatste drie pleinen liggen ten oosten van de Lovensestraat. In dat gebied ligt een bedrijventerrein in het noorden, grenzend aan de begraafplaats, een tankstation en autowasplaats en Basisschool Jan Ligthart. Daaraan grenzend, aan de Ringbaan en ter weerszijden van de Enschotsestraat, is intensieve nieuwe appartementenbouw gerealiseerd.

Op de locatie van de (gesloopte) kerk aan de Enschotsestraat is, met behoud van de Kerktoren, een nieuw wooncomplex gebouwd.

 

- Kanaalzone:

De Kanaalzone ligt ingeklemd tussen het Wilhelminakanaal en de Ringbaan. De Kanaalzone is een gemengd bedrijventerrein, met solitaire woonclustertjes en een meer gemixt gebied, waarin een supermarkt ligt (Bosscheweg). Verder wordt de structuur van de Kanaalzone bepaald door bedrijvigheid van uiteenlopende omvang, verschijningsvorm en milieuklasse.

 

- Groenstructuur:

Het plangebied kent geen duidelijke groenstructuur. Er is evenmin sprake van een herkenbaar patroon dat zich in de verschillende wijkdelen herhaalt. Het aanwezige groen is een optelsom van verschillende groene plekken en elementen.

Grenzend aan het plangebied bevindt zich het Wilhelminapark. Het Rosmolenplein valt net binnen het plangebied. Dit zijn de oudste en meest opvallende groene ruimtes. Ze zijn vooral op grotere schaal belangrijk en doen dienst als herkenningspunten.

Daarnaast zijn eerder genoemde kleinere groene ruimtes aanwezig waaromheen de woonbuurten zijn gestructureerd. Verder zijn er een aantal groenere straten in de overwegend stenige wijk.

Tenslotte zijn langs de oevers van het Wilhelminakanaal groenstroken aanwezig.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied kan functioneel in twee gebieden worden verdeeld:

 

- Woongebied Theresia-loven-Besterd:

Binnen het woongebied kan onderscheid worden gemaakt tussen de linten en de woonbuurten.

De linten worden conform de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (2013) onderscheiden in bedrijvige linten en rustige linten.

De Veldhovenring, Rosmolenplein- Van Meterenstraat, NS-plein- Besterdring en Koestraat zijn bedrijvige linten. In deze straten worden bedrijvigheid, detailhandel horeca en andere voorzieningen gecombineerd met wonen. De linten vormen met hun gedifferentieerde straatbeeld en functies de dragers van de wijk. De Besterdring heeft een belangrijke functie voor o.a. de dagelijkse boodschappen. Verder liggen verspreid over de wijk enkele kleinere maatschappelijke en detailhandelsfuncties.

  [image]

Besterdring

 

De Stedekestraat, Oude Langstraat, Lange Nieuwstraat, Molenstraat, Enschotsestraat en Lovensestraat zijn een rustig lint. Hier ligt het accent op wonen. De aanduiding lint heeft hier met name betrekking op het historische karakter van straat als verbinding tussen de oude stad en het gebied ten noordoosten daarvan en niet op gestapeld wonen en andere functies.

Tussen de linten liggen de woonbuurten. Deze zijn over het algemeen monofunctioneel van opzet en hebben een vrij hoge bebouwingsdichtheid. Dit resulteert in vrij veel verharding, relatief weinig groen en kleine tuinen. Dat maakt de kwaliteit van het openbaar gebied extra belangrijk en tegelijkertijd kwetsbaar. Daaraan wordt bij nieuwe ontwikkelingen, binnen de budgettaire mogelijkheden, extra aandacht geschonken.

 

- Bedrijventerrein Kanaalzone:

Naast de woonbuurten komen in de Kanaalzone afwijkende functies voor waaronder verspreid liggende en solitaire en clustertjes woningen, winkels, horeca en kantoren. Hierin is afleesbaar dat de Kanaalzone in de loop der tijd steeds meer een binnenwijks bedrijventerrein is geworden en al lang niet meer het bedrijventerrein is aan de stadsrand.

Er is in het verleden geïnvesteerd in het opknappen van openbare ruimte van de Kanaalzone. Daarnaast was de wens dat ook de bebouwing en functionele structuur van de Kanaalzone aangepakt zouden worden. Zo zijn er ideeën geweest om in de Kanaalzone meer woningen te bouwen en zodoende een gemengd stadsmilieu te creëren. Echter, de bestaande bedrijvigheid heeft, ondanks zijn hier en daar minder representatieve verschijningsvorm, ook kwaliteiten. Het gebied is belangrijk voor de werkgelegenheid van Tilburg c.q. de nabijgelegen woonbuurten en van grote waarde voor startende ondernemers en bedrijven die goedkope huisvesting zoeken waar minder nadruk ligt op architectonische kwaliteit en uitstraling.

2.3 Technische infrastructuur

Bestaande ondergrondse infrastructuur

In het plangebied bevindt zich ondergrondse infrastructuur.

De ondergrondse infrastructuur binnen het plangebied bestaat uit diverse kabels en leidingen van verschillende kabel-/netbeheerders beheerders. In onderstaand overzicht is een uitsnede opgenomen uit de Klic-melding die hiervoor is verricht.

 

 [image]

Overzicht Klic-melding kabels/leidingen

 

Binnen het plangebied zijn geen kabels c.q. leidingen gelegen die ruimtelijke relavant zijn (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones op grond van Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De kabels/leidingen worden derhalve niet op de verbeelding weergegeven.

 

Beleidskader

 

Afwegingen

In de straten in dit plangebied ligt veel ondergrondse infrastructuur. De kabels en leidingen liggen veelal op 60cm diep gemeten vanaf het maaiveld niveau. Bij werkzaamheden dieper dan 60cm is het van belang om eventuele knelpunten met betrekking tot kabels en leidingen in beeld te brengen.

Bij eventuele ondergrondse ontwikkelingen in het plangebied dienen de financiële gevolgen te worden onderzocht en te worden getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet door het cluster Leidingcoordinatie.

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

 [image]

Met dit beheerbestemmingsplan "Theresia Loven Besterd 2015" wordt de bestaande situatie vastgelegd voor de volgende planperiode van 10 jaar. Voor de bestaande woningbouw en bestaand bedrijventerrein is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

In september 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld. De Structuurvisie Linten in de Oude Stad wordt als volgt vertaald in het onderhavige bestemmingsplan:

Door het wijzigen van de bestemming Gemengd (hieronder vallen de functies: (gestapeld) wonen, bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, sport en voorzieningen) in Wonen-Lint in de Molenstraat en Enschotsestraat, 'vervalt' in totaal planologische ruimte binnen dit plangebied. Ook het beperken van de bouwhoogte van maximaal 15 meter in maximaal 11 meter binnen de bestemming Gemengd-Lint en Centrum-Lint, hetgeen eveneens voortvloeit uit de Structuurvisie Linten in de Oude Stad, draagt bij aan het beperken van het aantal vierkante meters aan 'planologische ruimte'.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen extra/nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het totale aantal vierkante meters vloeroppervlakte met een gemengde bestemming neemt af. Toepassing van de ladder is derhalve niet nodig.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. De kwaliteit van het landschap;

  2. De ontwikkeling van het buitengebied;

  3. De regionale verstedelijking.

 

Inhoud van de Structuurvisie

 
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

Het gehele plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied.

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: en duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

3.4.2 Structuurvisie linten in de Oude Stad

De Structuurvisie Linten in de Oude Stad is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels ver-dwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeropper-vlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. Bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad.

  2. Rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

 

Doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.

 

Visie en uitvoeringsprogramma

De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.

 

Ruimtelijke ordening:

  1. Detailhandel/bedrijvigheid

  1. versterken dynamiek en levendigheid in de linten

  2. de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden)

 
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid

A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten

B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten

C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers

 

  1. Wonen

  1. behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning

  2. beperken van appartementenbouw

  3. historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden

 
- maatregelen wonen

A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen

B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')

C. Stimuleren van nieuwe woonvormen

 

  1. Cultuurhistorie

  1. inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling

  2. meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte

  3. behoud van ensembles

 
- maatregelen cultuurhistorie

A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles

B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen

C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden

D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten

E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten

 

  1. Stedenbouw

  1. de korrel, maat en schaal van de bebouwing

  2. aanwijzing van ensembles

  3. aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt

  4. benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)

  5. aandacht voor diversiteit in de linten

 
- maatregelen stedenbouw

A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte

B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel

C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.

D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan

 

  1. Openbare ruimte

  1. behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten

  2. investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte

 
- maatregelen openbare ruimte

A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten

B. Groen waar het kan

C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter

D. Efficiënter omgaan met parkeren

E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten

F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma

 

  1. Samenwerking

  1. het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen

  2. bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden

  3. gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten

 
- maatregelen samenwerking

A. Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring

 

 [image]

Structuurvisie Linten in de Oude Stad: bedrijvige en rustige linten

 

Consequenties voor het onderhavige plangebied

In het onderhavige plangebied zijn de volgende straten aangewezen als bedrijvige linten: NS plein, Besterdring, Wilhelminapark, Veldhovenring, Gasthuisring, Koestraat, Rosmolenplein en Van Meterenstraat.

Voor zover de linten binnen het plangebied vallen, zijn ze bestemd als 'Centrum - Lint' (alleen voor de Besterdring) dan wel als 'Gemengd - Lint' (voor de overige bedrijvige linten).

De volgende straten zijn aangewezen als rustige linten: Stedekestraat, Lange Nieuwstraat, Oude Langstraat, Molenstraat, Lovensestraat en Enschotsestraat (gedeeltelijk tot aan Ringbaan Oost).

Voor zover deze linten in het plangebied vallen zijn ze bestemd als 'Wonen - Lint'.

 

3.4.3 Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR).

In de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR) is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgenomen, waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.

De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.

Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kmpenbaan en het Laar.

De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.

Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.

 [image]

 

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Cultuurhistorische waarden

Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:

  1. Historische geografie

  2. Archeologie

  3. Obecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)

  4. Richtlijnen en voorwaarden

 

Al naar belang en beschikbare informatie worden deze aspecten, soms alleen puntsgewijze, belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.

Vanwege de grootte van dit gebied wordt hier volstaan met een globale beschrijving gegeven. Gedetailleerde cultuurhistorische en archeologische informatie is te vinden in het onderzoeksrapport: H. van Dijk en K. Gheysen; BILANRAPPORT 2004/65, Van De Logt tot Rauwe Braken, Beheerbestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek. Dit rapport vormt de basis voor deze paragraaf en is integraal opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

 

  1. Historische geografie en ontwikkeling

Het plangebied omvat enkele oude buurtschappen en nederzettingen, waaronder de Veldhoven, maar was tot in de twintigste eeuw voor een groot deel onbebouwd en in gebruik als akkergebied. Hoewel in het plangebied enkele (zeer) oude nederzettingen en gehuchten voorkomen, zijn er nauwelijks archeologische vondsten gedaan die licht werpen op de vroegste bewoningsgeschiedenis. In het plangebied en langs de randen ervan zijn wel toponiemen bekend die hoogstwaarschijnlijk duiden op het voorkomen van grafheuvels: de Pennincsbergh aan de Ringbaan Noord, de Schijfselberch in de Rauwbraken en de Paelsberch bij de Veldhoven. Hendriks 1992 wijst in dit verband ook nog op de toponiemen groet donc, hoech donc en hogen dries op Loven-Enthoven. In het plangebied lijkt met name Loven - Enthoven zich al in een zeer vroeg stadium te hebben ontwikkeld, terwijl ook de waterlopen bij de Veldhoven en Loven in aanmerking komen als oorsprongsgebied voor Tilburg .

 

Op de kaart van Diederik Zijnen uit circa 1760 komen in het plangebied de volgende nederzettingen en gehuchten voor: in het westen de Noordhoek, de Logt en de Veldhoven. Langs de noordgrens de Veldhoven- sche Hoek (op de samenkomst van de huidige Veldhovenring en Groeseindstraat) en de Veldhovensche Molen (nu Rosmolenplein), in het uiterste zuidoosten lag het gehucht Enthoven. Daartussen een aantal akker- en weidegronden waaronder een deel van De Schijf en De Besterd of Bystere. In het noordoosten van het plangebied lag de Rauwbraken, waarschijnlijk eerder ontgonnen land dat later weer braak kwam te liggen.

Iets ten westen van het gebied Theresia-Loven-Besterd bevindt zich het Wilhelminapark, vroeger 'De Veldhoven' geheten. Hier was vermoedelijk al voor 1200 een kleine agrarische nederzetting. Deze bestond uit een aantal boerderijen aan een driehoekig plein. Deze driehoeksvorm is nog in verschillende oude Tilburgse pleinen te herkennen. Het succes van de landbouw rondom de twaalfde eeuw leidde tot een toename van de bevolking. Deze had weer tot gevolg dat boerderijen en land door vererving steeds verder werden opgedeeld. Daardoor werd de opbrengst per bedrijf lager. Om dat te compenseren ontstond huisnijverheid. Op basis van de al aanwezige schapenteelt kwam in Tilburg vooral de wolnijverheid op. De betekenis hiervan ging het lokale niveau steeds meer overstijgen. Rond 1600 was Tilburg het belangrijkste wolcentrum van Brabant. Aan de Veldhovenring bevinden zich nog fabriekshuizen uit die tijd.

In de 18e eeuw wordt Tilburg zelfs het landelijk wolcentrum als de Leidse textiel hiernaar toe verhuist. Door de toenemende industrialisatie neemt de huisnijverheid af en wordt de arbeid steeds meer georganiseerd en geconcentreerd in fabriekshuizen en textielfabrieken. De toename van de textielnijverheid in deze beginperiode leidt tot het ontstaan van bebouwing aan de verbindingswegen tussen het Wilhelminapark, verderop gelegen woonkernen (herdgangen) en het bestuurlijke en kerkelijke centrum (toen al de Heuvel en de Heuvelstraat). Deze bebouwing vormt de eerste aanzet voor de huidige Gasthuisring, de Veldhovenring, de Molenstraat, de Koestraat, de Lovensestraat en de Enschotsestraat. Deze 'linten' behoren daarmee tot de oudste wegen in het plangebied.

Met het aanleggen van goede wegen en de introductie van de stoommachine komt in de 19e eeuw de industrialisatie in Tilburg echt op gang. In deze periode worden zowel de stenen rijksweg tussen Breda en 's-Hertogenbosch (Bosscheweg) als de spoorlijnen naar Boxtel, Breda en 's-Hertogenbosch aangelegd. In 1869 vestigt de Centrale Werkplaats van de Maatschappij tot exploitatie van de Staatsspoorwegen zich op de plaats waar deze zich tot op heden (2004) bevindt. Ten noorden van deze werkplaats wordt ook de gasfabriek gebouwd.

Rond dezelfde tijd wordt door architect H.J. van Tulder het plan 'Nijveroord' ontwikkeld voor het gebied ten noorden van de NS-Werkplaats (Lange Nieuwstraat e.o.). Rond 1900 werd het plan 'Besterd' tussen de huidige Nijverstraat en de Koestraat gerealiseerd.

In de eerste helft van de 20e eeuw krijgt Theresia-Loven-Besterd in grote lijnen het uiterlijk dat het nu nog heeft. Ook de Ringbaan Oost en het industrieterrein Kanaalzone zijn elementen uit het plan ir. J.H. Rückert waarvoor in deze periode een aanzet wordt gegeven. In 1917 keurt de raad zijn Algemeen Uitbreidingsplan goed.

Tussen de linten zijn einde 19e en begin 20e eeuw nieuwe woonbuurten op een meer clusterachtige wijze gerealiseerd. Deze woonbuurten concentreren zich veelal rondom een centraal plein, dat dan ook een belangrijke functie heeft voor de herkenbaarheid van de buurt. Het eerste woningbouwplan is het plan 'Nijveroord' van Van Tulder voor gebied ten noorden van de NS-Werkplaats (Lange Nieuwstraat e.o.) dat rond 1870 werd gerealiseerd. Rond 1900 volgde het plan 'Besterd' tussen de huidige Nijverstraat en de Koestraat. Dit plan is één van de eerste planmatige ingrepen in de stad en zeer ruim van opzet. De bebouwing in het gebied is in opeenvolgende onderdelen door particulieren gerealiseerd. Hierdoor houdt het karakter van de straten in het gebied het midden tussen de zeer gevarieerde lintbebouwing en de later in het gebied gerealiseerde woonbuurten, die behalve stedenbouwkundig ook architectonisch een eenheid vormen.

In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw zijn vervolgens de buurten rondom het Molenbochtplein, het Rozenplein en het Theresiaplein tot stand gekomen. Deze drie buurten vormen duidelijk herkenbare stedenbouwkundige en architectonische eenheden. De 'Indische buurt', het gebied tussen Lovensestraat en Ringbaan-Oost, bestaat uit particuliere woningen uit de jaren 1920-1930.

 

- Ruimtelijke structuur: linten en clusterbebouwing

Linten en woonbuurten

De beschreven historische ontwikkelingen zijn nog te herkennen in de ruimtelijke opbouw van het gebied.

De linten en de lintbebouwing vormen als het ware het 'skelet' van het gebied, samen met dominante en later ontstane infrastructuur van de Ringbaan-Oost, het Wilhelminakanaal en de spoorlijn. Met die 'linten' worden de oudste straten in het gebied bedoeld. Ook aan het begin van de 21e eeuw zijn het nog belangrijke ontsluitingswegen. De bebouwing erlangs is in de loop der tijd perceelsgewijs 'gegroeid' en is daardoor zeer gevarieerd. De belangrijkste linten in het gebied zijn de Gasthuisring, de Veldhovenring, de Molenstraat, de Besterdring, de Koestraat, de Enschotsestraat en de Lovensestraat. De lintstructuren in het gebied zijn voor het overgrote deel nog intact. Uitzonderingen hierop vormen de zuidelijke stukken van de Gasthuisring en de Besterdring. Daar hebben de doorbraakplannen uit de jaren zeventig van de vorige eeuw hun sporen achtergelaten. De straatprofielen zijn ter plaatse sterk verbreed. De oorspronkelijke straatwanden zijn gesloopt en hiervoor in de plaats zijn grootschalige, vrijstaande gebouwen gekomen.

Naast de beschreven 'primaire lintstructuur' zijn er in het gebied verschillende straten waar de bebouwing op een zelfde wijze gegroeid is, maar die van oudsher een minder belangrijke ontsluitingsfunctie hebben, zoals de Stedekestraat en de Oude Langstraat.

Hoewel de bebouwing in het gebied Theresia-Loven-Besterd in grote lijnen dus voor de oorlog tot stand komt, vinden er ook na de oorlog nog diverse ingrepen plaats die van belang zijn voor het gebied. Zo wordt het hoogspoor voltooid en wordt in het kader van de aanleg van de Cityring de doorbraak naar de Besterdring gerealiseerd. In de jaren '70 en '80 van de 20e eeuw komen in het gebied de terreinen van de textielfabriek Jansen Horion (Besterd) en de gasfabriek (Theresia) vrij. Deze terreinen worden gereconstrueerd tot woongebieden. In het kader van de stadsvernieuwing wordt de buurt tussen de Dr. Mollerstraat en de Oude Langstraat vernieuwd. De R.K. kerken aan de Koestraat en de Enschotsestraat worden gesloopt en op de vrijkomende terreinen is onder meer gestapelde woningbouw en een basisschool verrezen. Op de locatie van de (gesloopte) kerk aan de Enschotsestraat is -met behoud van de kerktoren- een nieuw wooncomplex gebouwd.

Na de oorlog is op een aantal voormalige bedrijventerreinen in het gebied woningbouw gerealiseerd. Vooral de strakke, in witte baksteen uitgevoerde woningbouw op het terrein van de voormalige textielfabriek De Horion, met als centrale groenvoorziening het park De Horion, vormt een samenhangend en herkenbaar geheel. Dit geldt om mindere mate voor de nieuwbouw die is gerealiseerd op het terrein van de voormalige gasfabriek. Deze buurt, met als centrale groenvoorziening het Energieplein, heeft een minder duidelijke structuur, met name de situering van verzorgingstehuis 'De Bijsterstede' en het nog braak liggen van een deel van het terrein.

De vernieuwing van een deel van de woningen aan het Horversplein/Dr. Mollerstraat is geheel gebeurd binnen de oorspronkelijke, kleinschalige stedenbouwkundige opzet. Hierdoor sluit de nieuwbouw vrij goed aan op de nog bestaande bebouwing uit de jaren dertig van de vorige eeuw.

 

Kanaalzone en overige bedijvenlocaties

Tussen de Ringbaan-Oost en het Wilhelminakanaal ligt het bedrijventerrein 'Kanaalzone'. Het is een element uit het plan Rückert uit 1917, maar voor het grootste deel pas ingevuld na de Tweede Wereldoorlog. De bebouwing op het terrein is zeer divers, zowel in massa als in architectonische kwaliteit. Steeds meer oudbouw op het terrein wordt vervangen door nieuwbouw. Daarbij treedt vaak ook schaalvergroting op. Aan de Ringbaan-Oost vestigt zich steeds meer representatieve bedrijvigheid.

Voor het overige is alleen sprake van bedrijventerreinen (een clustering van grootschaliger bedrijven) aan de Rozenstraat en aan de Lovensestraat. De bedrijfsgebouwen op deze terreinen zijn sterk verouderd en omvangrijk in vergelijking tot de woonbebouwing in de directe omgeving.

 

  1. Archeologie (bodemarchief)

Op de bodemkaart van Nederland zijn bebouwde kernen niet gekarteerd. Bij het extrapoleren van de bodemtypen in de wel gekarteerde omgeving van het plangebied, lijkt de ondergrond grotendeels te bestaan uit een hoge zwarte enkeerdgrond (zEZ23). Enkeerdgrond is de bodemkundige aanduiding voor een esdek, een met potstalmest of andere bemesting opgebrachte laag op de akker van minimaal 50cm. Met het potstalsysteem verkreeg men vruchtbare akkers. De ondergrond van esdekken bestaat uit lemig fijn zand dat redelijk vruchtbaar is en voorafgaand aan het ontstaan van het esdek als landbouwgrond werd gebruikt.

Afgaande op de in 2004 in het plangebied uitgevoerde grondboringen wordt een esdek van minimaal 1 m dikte verondersteld voor het gehele plangebied, met lokale variaties. In het zuidwestelijke (hoger gelegen) deel is een 'historisch' ontwikkelde akker met esdek aanwezig. Ook het centrale deel van het plangebied vertoont de opbouw van een dergelijke akker, maar heeft leem in de ondergrond. Het oostelijke gedeelte is overwegend nat en vertoont de kenmerken van een beekdal. De hier aanwezige zwarte laag is vermoedelijk in de twintigste eeuw opgebracht, aanvankelijk om landbouw en later bewoning mogelijk te maken.

De binnenstad van Tilburg kent slechts een relatief klein aantal vondsten. Hetzelfde geldt voor het plangebied. Bovendien loopt de datering van deze vondsten sterk uiteen waardoor geen duidelijk beeld bestaat van de vroegere situatie met uitzondering van de late Middeleeuwen en de daarop volgende perioden.

Op de IKAW is de binnenstad weliswaar niet gekarteerd, maar extrapolatie van het wel gekarteerde gebied in de omgeving, geeft een middelhoge tot hoge archeologische verwachtings-waarde. In ARCHIS zijn geen meldingen opgenomen voor het plangebied.

Op de ARWATI zijn vijf waarnemingen in het plangebied aangegeven. Bijna alle waarnemingen zijn gedaan langs de Molenstraat, de oude verbindingweg van het huidige Wilhelminapark naar het Rosmolenplein, en te dateren in de Nieuwe Tijd. Twee van deze waarnemingen kunnen gedateerd worden in de zestiende eeuw. Op de hoek van de Molenstraat en de Hoefstraat bleek bij de afbraak van een zestiende-eeuws woonhuis dat op deze plaats geen eerdere bebouwing heeft gestaan . De bakstenen funderingen waren rechtstreeks op het dekzand gelegd waarbij opviel dat zich hier, voorafgaand aan de bouw van het huis, blijkbaar geen esdek of akkerlaag had ontwikkeld. De bouw wordt gedateerd op het einde van de zestiende eeuw of rond 1600. In het huizenregister van 1737 tot 1807 staat het pand geregistreerd als 'molenhuis' en is het eigendom van de Heer van Tilburg. Als zodanig staat het ook aangeduid op de kaart van Diederik Zijnen uit circa 1760.

Het huis diende als woning voor de molenaar van de er tegenover gelegen rosmolen die in 1616 voor het eerst wordt genoemd. De rosmolen zou volgens de gegevens uit de ARWATI zijn opgegraven .

De overige ARWATI-waarnemingen bestaan uit postmiddeleeuwse aardewerkfragmenten . Deze zijn aangetroffen langs de oude verbindingswegen van het huidige Wilhelminapark naar het Rosmolenplein en van de Heuvel naar de Rauwe Braken. Op de kruising Veldhovenring - Sasse van IJsselstraat is onlangs bij bouwwerkzaamheden door N. Krekelbergh een plaggenput aangetroffen . Dergelijke putten waren in gebruik vanaf de dertiende tot in de negentiende eeuw.

 

  1. Op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) is het gehele gebied aangeduid als gebied met een hoge archeologische verwachting. Deze kaart is gebaseerd op de indicatieve kaart voor archeologische waarden zoals die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) is opgesteld, op de geomorfologie van het gebied en op een aantal historische kaarten, aangevuld met hedendaagse archeologische inzichten en waardering.

  2. Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de RCE is het gebied niet gekarteerd.

  3. In de databank van archeologische waarnemingen van de RCE (Archis) en de gegevens van het archief (nu Regionaal Archief Tilburg) worden waarnemingen en vondsten gemeld. Dit materiaal wijst op bebouwingssporen vanaf de 16e eeuw.

 

 

  1. Objecten en structuren

  1. Objecten

In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, beeld- bepalende en indifferente panden in een beschermd stadsgezicht, voorgenomen of potentiële gemeentelijke monumenten en panden uit het Monumenten Inventarisatieproject (MIP). Van de beschermde objecten bestaan redengevende omschrijvingen waarin de belangrijkste kenmerken en waarden zijn beschreven en benoemd.

 

De volgende waardevolle en/of kenmerkende objecten/ensembles bevinden zich in het plangebied.

 

- RIJKSMONUMENTEN

Panden beschermd op grond van de Monumentenwet 1988.

Besterdplein 40, 1909 politiepost/brandspuithuisje

Gasstraat 30-32, 1909-1910 voormalige NH-kerk met dienstwoning

Hyacintstraat 13-15, ±1920 dubbel woonhuis

Lange Nieuwstraat 156-158, 1902 Casa Cara en Villa Anna

Lange Nieuwstraat 191, 1890 voormalig Kloostercomplex Clarissen

Theresiaplein 1-2, 1929 voormalige Theresiakerk en pastorie

 

- GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Panden beschermd op grond van de Monumentenverordening gemeente Tilburg.

Lange Nieuwstraat 172-174, ±1890 Voormalige stoomketelfabriek gebr. Deprez

Lange Nieuwstraat 196-200, 1927 Voormalig tehuis ‘St.Annahof’

Lovense Kanaaldijk 107, 1936 Bovenbouw rioolgemaal

Oude Langstraat 66, 1907 Boerderij, stal en schuur

Veldhovenring 90-92-94, vanaf 1642 voormalige thuisweverij/fabriekshuis

 

- Cultuurhistorisch Waardevolle Ensembles

In het plangebied ligt aan de linten ook een groot aantal cultuurhistorisch waardevolle ensembles. Deze zijn geselecteerd in een in 2009 uitgevoerde inventarisatie: H. van Dijk en M. van der Hout, Tilburg (NB)-Inventarisatie (waardevolle) bouwhistorische ensembles (tot 1960) en winkelpanden en historisch groen, BILAN 2009/78 dat in 2009 is vastgesteld met de structuurvisie linten. In dit bestemmingsplan worden alleen die ensembles aangeduid die in het BILAN-onderzoek de waardering hoog of zeer hoog hebben gekregen.

 

Cultuurhistorische ensembles met hoge of zeer hoge waarde:

Enschotsestraat: 173-189/Molenbochtplein 1-5/Lovensestraat 71-79

Gasthuisring 22-34/10

Koestraat 114-118, 140-142, 143-151

Lange Nieuwstraat: 64-68, 125-127, 170-174, 208-220, 236-254

NS-Plein: 16-17, 37-38

 

- Overig cultureelhistorisch waardevol en M.I.P. panden

De provincie Noord-Brabant heeft in 1995 het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) uitgevoerd. De geïnventariseerde objecten zijn door de gemeente Tilburg in 2006 geherinventariseerd (Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006). Een deel van de in dit onderzoek betrokken objecten is uiteindelijk aangewezen als monument. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP, die niet voorzien zijn van een formele status (rijks- of gemeentelijk monument of beschermd stads- of dorpsgezicht) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Zij zijn dan ook niet op de verbeelding weergegeven. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. Dit is echter niet geformaliseerd in het voorliggende bestemmingsplan.

 

In het plangebied liggen de volgende M.I.P. panden.

Besterdring 92, 107, 109, 193.

Dijksterhuisstraat 55, 57, 61.

Enschotsestraat 24-30, 68-116, 124-126, 144, 148, 182-184, ophaalbrug.

Hoefakkerstraat 27, 58, 60.

Gasthuisring 18, 20.

Goudenregenstraat 29-37, 45, 87, 169, 173-179.

Hyacintstraat 21.

Koestraat 27, 29, 50-58, 69-71, 114-118, 129, 140, 142, 143, 168, 180, 207, 217, 235-237, 241, 271.

Kruisstraat 51.

Lange Nieuwstraat 46, 64-70, 94-96, 136, 168-170, 216-220, 236-254, 51-55, 59-63, 123-125, 161, 191-193.

Korte Nieuwstraat 9.

Lovensestraat 6, 16, 38, 60, 182.

Minister van Sonstraat 1-23.

Molenbochtplein 1-5, 6, 10, 11, 33-34, 35-38.

Molenbochtstraat 23, 30, 36-38, 63, 75-77.

Molenstraat 9, 18, 20, 100, 106, 108.

Nijverstraat 7-51, 18-24, 73, 75, 78, 86-90, 89-93, 131, 133, 171.

Oisterwijkstraat, J. van 41-43.

Oude Langstraat 77-77A

Pastoorsstraat, W. 1-23, 2-8.

Pieckstraat, N. 11, 13, 15, 25.

Ringbaan Oost (deel) 118-124, 281-295, 311-355, 389-407.

Rosmolenplein 29-33, 34, 35, 61.

Schaepmanstraat 3-17, 6-16.

Sint Willebrordplein 4.

Stedekestraat 18, 19-25, 48, 54-70, 61-63.

Theresiaplein 6, 12-16, 17, 18-27.

Theresiastraat 15.

Vechelstraat, Leon v. 31, 37, 39, 51.

Veldhovenring 24, 26, 39, 89, 97-111.

Zuidoosterstraat 56, 59-65, 60-66.

 

  1. Structuren

Het plangebied grenst aan de noordwestelijke zijde aan het op 7 maart 2014 als zodanig aangewezen rijks-

beschermde stadsgezicht Wilhelminapark/Goirkestraat. Op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Brabant (2006) zijn diverse waardevolle elementen en structuren in beeld gebracht (groen, geschiedenis, stedenbouw, bouwkunde, archeologie etc.). Het is een richtinggevende informatie- en inspiratiebron.

Monumenten Inventarisatie Project (MIP): een aantal gebieden is in dit project geïnventariseerd en gewaardeerd. Van de genoemde gebieden is in de MIP-publicatie een korte beschrijving opgenomen.

 

Gebieden met een bijzondere aanduiding zijn:

  1. MIP: Wilhelminapark/Gasthuisring is een bijzonder waardevol/aandachtsgebied;

  2. MIP Molenbochtplein e.o. is een aandachtsgebied;

  3. MIP: Theresiaplein e.o. is een aandachtsgebied;

  4. MIP: Besterdplein e.o. is een aandachtsgebied;

  5. MIP: Rozenplein e.o. is een aandachtsgebied.

4.3.2 Archeologie

 

4.3.2.1 Archeologie (bodemarchief)

 

4.3.2.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek

De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg (hier naam onderzoek invullen) en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:

  1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;

  2. De database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem);

  3. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.

4.3.2.3 Historische geografie plangebied

Ter voorkoming van aantasting van in het gebied mogelijk aanwezige historisch geografische waarden, worden bouwinitiatieven, vóór de formele indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning, naar gelang de beoogde situering getoetst aan de dan aanwezige kennis betreffende mogelijk aanwezige historisch geogra- fische waarden en het belang van die waarden en kunnen er daarvoor nadere voorwaarden worden gesteld.

4.3.2.4 Verwachtingswaarde plangebied

Ter voorkoming van aantasting van in het gebied mogelijk aanwezige archeologische waarden, worden bouwinitiatieven, vóór de formele indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning, naar gelang de beoogde situering getoetst aan de dan aanwezige kennis betreffende mogelijk aanwezige archeologische waarden en het belang van die waarden en kunnen er daarvoor nadere voorwaarden worden gesteld.

4.3.2.5 Vertaling naar bestemmingsplan

Op de plankaart staan de gronden aangegeven waarvan op grond van het onderzoek van BILAN (H. van Dijk en K. Gheysen; BILANRAPPORT 2004/65, Van De Logt tot Rauwe Braken, Beheerbestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek) wordt aangenomen dat ze over een bepaalde archeologische verwachting beschikken.

Deze gronden hebben de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.

 

Voor de gebieden in het plangebied die op grond van de archeologische verwachting de dubbelbestemming waarde archeologie hebben gekregen geldt een aanlegvergunningstelsel wanneer er sprake is van een bodemverstoring groter dan 50m2 in combinatie met een verstoringsdiepte van 60cm.

4.3.3 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3.3.1 Waardevolle structuren

Ter voorkoming van aantasting van in het gebied mogelijk aanwezige cultuurhistorisch waardevolle structuren, worden bouwinitiatieven, vóór de formele indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning, naar gelang de beoogde situering getoetst aan de dan aanwezige kennis betreffende mogelijk aanwezige cultuurhistorisch waardevolle structuren en het belang van die waarden en kunnen er daarvoor nadere voorwaarden worden gesteld.

4.3.3.2 Waardevolle objecten

De rijksmonumenten, de gemeentelijke monumenten en de cultuurhistorisch waardevolle ensembles zijn op de planverbeelding zichtbaar gemaakt door middel van de specifieke bouwaanduidingen ´rijksmonument´ respectievelijk ´gemeentelijk monument´ en 'cultuurhistorisch waardevol ensemble'.

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Wonen

Het onderhavige bestemmingsplangebied Theresia-Loven-Besterd maakt onderdeel uit van het woningmarktgebied Oud-Noord (wmgb 2). Oud-Noord als geheel (i.c. het woningmarktgebied) omvat bijna 15.000 woningen, naar schatting ligt bijna eenderde hiervan in het bestemmingsplangebied Theresia-Loven-Besterd. De woonfunctie is hier overwegend, maar op diverse plekken in combinatie met andere (grond)gebruiksfuncties. Ter referentie, in geheel Oud-Noord behoort 67% van de woningen tot het grondgebonden eengezinstype. Qua eigendomssoort is in Oud-Noord 58% een koopwoning, behoort 39% tot de corporatie-huur en is 6% particuliere huur. Deze verhoudingen lijken voor dit bestemmingsplangebied niet echt afwijkend te zijn.

 [image]

In het gebied Theresia-Besterd heeft op enkele plaatsen herstructurering plaatsgevonden. Sloop-nieuwbouw heeft daar een aantal nieuwe woningen opgeleverd in de omgeving van de H. Berkvensstraat, Willem Pastoorsstraat en Dr, Mollerstraat. Ook zijn aan de Van Mierlostraat, Energieplein, Buitenstraat, Schaepmanstraat en Mincklerstraat in 2010/2011 (zorg)appartementen/zorgcentrum gebouwd alsmede een multifunctionele accommodatie/MFA waarin o.a. opgenomen wijkcentrum 'Het Spoor' voor de wijken Theresia en Loven-Besterd, basisschool De Stappen, Jeugd en Jongerenwerk De Twern.

 [image][image]

MFA/ (zorg)appartementen Herstructurering H. Berkvensstraat e.o.

 

4.4.2 Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwantitatief als kwalitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad is de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

Centraal in de Woonvisie 2015 staat de gemeentelijk opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering/keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, identiteit/beleving en duurzaamheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving(/woonmilieu).

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair -naar analogie van de rijksoverheid- onderscheid gemaakt naar vijf woonmilieus, namelijk: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Waar nodig wordt hierbij verbijzonderd naar leefstijlkenmerken.

Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te voldoen. Bij woningbouwontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.

Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie/-differentiatie te kunnen voldoen.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Uit het vierjaarlijkse Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek, waarvan de recentste uit 2012 dateert, blijkt dat de woontevredenheid wederom is toegenomen. Dit geldt ook voor Oud-Noord (2). Met name de respectievelijke herstructuringsoperaties hebben ertoe bijgedragen dat de kwaliteit van woningen en woonomgeving op diverse plekken –ook in de afgelopen jaren– is verbeterd. Ook MFA Het Spoor heeft hieraan bijgedragen, een multifunctionele accommodatie/MFA met basisonderwijs, gezondheidszorg, buurthuis e.d.

 [image]

Onder invloed van de crisis is de verhuisgeneigdheid van huishoudens generiek enigszins gedaald. Hoewel in de tijd gezien behoorlijk bestendig, zijn de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wel wat bescheidener geworden, en dragen daarmee ook de tekenen van de crisis. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er meer belangstelling voor de huursector.

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht. Als de vraag naar woningen van verhuisgeneigden die beslist binnen twee jaar willen verhuizen wordt afgezet tegen het aanbod dat bij verhuizing vrijkomt, dan blijkt er vooral een tekort te zijn aan eengezins huurwoningen en aan eengezins koopwoningen. Aan meergezins huurwoningen bestaat een overschot. Meergezins koopwoningen zijn in voldoende mate beschikbaar. In de huursector bestaat een tekort aan eengezins rijtjeshuizen en een overschot aan flats/ appartementen zonder lift. In de koopsector gaat het om een tekort aan alle soorten eengezinswoningen: rijtjeshuizen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen, in de verschillende prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment.

De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime –hoofdzakelijk– grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.

Qua woonmilieutype bestaat er in het algemeen weinig belangstelling voor het Stedelijk-buiten-centrum woonmilieu, dat is relatief oververtegenwoordigd, ook in Tilburg. Maar de ligging van Oud-Noord, en dan met name de gebieden (w.o. Theresia-Loven-Besterd) nabij de Spoorzone, ondervinden de uitstraling van het naburige Centrum-Stedelijk woonmilieu, en schuiven daar zelf ook geleidelijk aan naar op. Toevoegingen in dit bestemmingsplangebied dienen hier hierop aan te sluiten, door onderscheidend te zijn, vooral qua leefstijl.

Oud-Noord kenmerkt zich door een substantieel aandeel kleine huishoudens, voornamelijk in de leeftijdscategorie 35-55 jaar. Driekwart van de huishoudens betreft een klein huishouden, 43% is een eenpersoonshuishouden. De woontevredenheid is verder gestegen, zowel op woning- als wijk/ woonomgevingsniveau, maar blijft nog achter op het gemiddelde.

Het woningbestand bestaat voor 67% uit rijwoningen en voor 33% uit flats/appartementen. De huurwoningen verkeren overwegend in de goedkope/betaalbare categorie, de koopwoningen behoren overwegend tot de categorieën goedkoop en middelduur.

Van alle verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg geeft 20% aan in Oud-Noord te willen gaan wonen; van de verhuisgeneigde inwoners in Oud-Noord richt 44% zich op een andere woning in het eigen woningmarktgebied.

4.4.4 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die steeds kwalitatiever van aard is ook qua identiteit/beleving (leefstijl). Aspecten waarop gebiedsgericht sturing plaatsvindt, zijn met name leefstijl/woonwereld, het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloopbestendige nieuwbouw (/wonen-met-zorg) en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

 

  1. Leefstijl/woonwereld

Daar waar het KWBO inzicht biedt in de zgn. “harde” kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.), levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken; ofwel inzicht in de normen/waarden- en belevings-aspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt. Beide onderzoeken vullen elkaar aan, vormen aldus twee kanten van dezelfde medaille. In samenhang bieden de onderzoeksresultaten aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, dit gerelateerd aan zogenaamde woonwerelden; "woonwerelden" zijn product-markt-combinaties, waarin locatie (woonmilieu), consument (leefstijl) en product (woningtype) samen komen. Zo kunnen omgevings-/ locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma). Inmiddels is er ook een Regio-WBO, uitgevoerd in 2014, waarin de onderzoekdata uit beide Tilburgse onderzoeken in samenhang zijn geïntegreerd.

 

  1. Toesingskader nieuwbouw-appartementen

De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Bouwplannen worden getoetst aan het beoogde/ gewenste woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (w.o. herstructurering en/of woonzorgomgeving).

 

  1. Goedkope (huur)woningen

Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare huurwoningen optimaal te houden, wordt –met name bij grotere– gebiedsontwikkelingen aangestuurd op een per locatie te bepalen productie-aandeel goedkope woningen.

 

  1. Consumentgericht bouwen – eigenbouw / (C)PO

Getuige de Woonvisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, in z'n ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.

 

  1. Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen-met-zorg)

De huisvesting van mensen met een beperking/zorgbehoefte (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn afgestemd. Bij nieuwe (uitleg)locaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

 

  1. Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

4.4.5 Uitgangspunt Wonen (gebiedsgericht)

Theresia-Loven-Besterd maakt onderdeel uit van woningmarktgebied Oud-Noord (wmgb 2). Dit gebied behoort tot het Stedelijk-buiten-centrum woonmilieu. Dit type woonmilieu kenmerkt zich doorgaans vanwege wonen in een redelijke dichtheid, nadruk op één functie en nabijheid van beperkt aantal specifieke functies, voorts een redelijke bereikbaarheid.

In delen van Oud-Noord, met name die grenzend aan de Spoorzone (met verbinding naar Centrum/Binnenstad), kan transformatie plaatsvinden richting een centrum-stedelijk woonmilieu, i.c. meer verdichting en faciliteren van functiemix. Dit geldt zeker voor grote delen van Theresia-Loven-Besterd, specifiek het gebied tussen Burg. Brokxlaan en Lange Nieuwstraat, maar vooral ook de linten en directe omgeving daarvan; i.c. linten-benadering conform Structuurvisie Linten in de Oude Stad. Qua woningtype en doelgroep gaat het hierbij enerzijds om grondgebonden stadswoningen (in verschillende maten) voor gezinshuishoudens, maar anderzijds ook om kleinschalige flexibele gestapelde bouw voor een variëteit aan kleine huishoudens (flexibele/aanpasbare bouwconcepten, ruimte biedend voor andere subdoelgroepen/"woonwerelden"). Voor de linten, als structurerende dragers voor de aangrenzende buurtjes, geldt daarenboven het zo veel mogelijk behouden en versterken van de variëteit aan functies.

Het vierjaarlijkse Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO), meest recent in 2012 gehouden, toont nog steeds de effecten van de crisis op de woningmarkt. Zo is de verhuisgeneigdheid van huishoudens enigszins gedaald en zijn de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener geworden; doorstromers oriënteren zich minder op de koopsector en er is meer belangstelling voor de huursector. Zie verder onder 4.4.3 voor wat betreft leeftijdsopbouw en verhuisgeneigdheid.

4.5 Groen en speelruimte

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 [image]

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

 

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.

  2. de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

 

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

 

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

4.6 Bedrijvigheid

 

4.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.

  2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.

  3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen.

4.6.2 Regionale Agenda Werken

De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 is de Regionale Agenda Werken (RAW) vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De Regionale Agenda Werken bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.

De regionale bedrijventerreinenprogrammering is gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.

Bij de vigerende regionale bedrijventerreinenprogrammering hebben de regiogemeenten gekozen voor een prioritering van de bedrijventerreinen voor de speerpuntsectoren logistiek en aerospace & maintenance, de bedrijventerreinen bij kernen in het stedelijk gebied en bedrijventerreinen bij de kernen in het landelijk gebied. Naast de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt in de Regionale Agenda Werken ook aandacht besteed aan de kwaliteit van bestaande werklocaties door afspraken te maken over de thema's zorgvuldig ruimtegebruik en de regionale herstructureringsopgave.

4.6.3 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;

  2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;

  3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.

 

In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  1. woongebieden met lage functiemenging;

  2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;

  3. woongebieden met hoge functiemenging;

  4. concentratiegebieden.

 

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

4.6.4 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen

De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen. Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door:

  1. het revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.

  2. herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.

4.7 Kantoren

De nota Ruimte voor Kantoren bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.

In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;

  2. het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;

  2. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).

Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.

Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

 

 [image]

 

Maatregelen in bestemmingsplan

In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen kantorenlocaties voor. De aanwezige kantoorfunctie is op de verbeelding aangeduid door middel van de bestemming ´Kantoor´ of de functie-aanduiding ´kantoor´. Daarnaast zijn kleinschalige kantoorontwikkelingen (tot 250m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700m2 b.v.o. per bestemmingsvlak) binnen de gemengde - en de centrumbestemmingen zonder meer toegestaan.

4.8 Detailhandel

 

4.8.1 Visie detailhandel

Uitgangspunten

In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd:

Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te

houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur.

In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.

 

Winkelen en boodschappen doen

Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.

 

Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen

Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Deze bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentrum (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en deze ondergeschikt is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is.

De belangrijkste PDV-locaties zijn Vossenberg-Oost (doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens, sanitair), Autoboulevard Kraaiven, Leypark/AaBé (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires), Bosscheweg (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten), en Leyendaal (doe-het-zelf/bouwmarkten, woninginrichting, keukens, sanitair). Voorgenomen locaties zijn De Groene Kamer (tuincentrum en beperkt sport) en Zwaluwenbunders (doe-het-zelf/bouwmarkten en tuincentra (plant en dier), bedoeld voor verplaatsers.

 

Aanvulling Detailhandelsvisie: Perifere en Grootschalige detailhandel

Op 18 april 2016 is door de raad de 'aanvulling Detailhandelsvisie: Perifere en Grootschalige Detailhandel' vastgesteld. Aanleiding was dat het huidige beleid niet voor alle perifere clusters de gewenste ontwikkeling benoemt. In de visie van 2013 wordt wel aangegeven dat voor wat betreft thematisering en spreiding over de stad meer regie noodzakelijk is. Ook in het raadsvoorstel van de raadswerkgroep detailhandel is aangegeven hoe om te gaan met het PDV-beleid over (verouderde) PDV-locaties en sturing te geven op locaties en branchering.

 

Nieuwe ontwikkelingen

Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.

Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig.

Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels.

 

 [image]

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Voor de Besterdring zal de bestemming 'Centrum-Lint' worden gehanteerd overeenkomstig de Structuurvisie Linten in de Oude Stad, waarin de functie 'detailhandel' is opgenomen. De bestemming 'Detailhandel' is bedoeld voor de meer grotere solitaire winkels, die geen PDV of GDV zijn. Daarnaast zijn er PDV-clusters. Deze krijgen de nadere aanduiding 'detailhandel perifeer'. In de begripsbepaling bij de regels is de branchebepaling opgenomen. De Bosscheweg (Kanaalzone zuid) maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan en is aangegeven als PDV locatie met als branche: woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten.

Buiten de verschillende centra en PDV-clusters zijn tevens winkels gevestigd. Afhankelijk van de hoofdbestemming van de locatie zullen deze solitaire winkels perceelsgericht als 'detailhandel' of als 'detailhandel perifeer' worden aangeduid.

 

Door de raad is in het op 18 april 2016 vastgestelde beleid 'aanvulling Detailhandelsvisie: Perifere en Grootschalige Detailhandel' voor de Kanaalzone het volgende opgenomen:

Kanaalzone / Loven

Ondersteunende locatie

Toekomstscenario: Uitbreiding niet toestaan, door verplaatsing binnen gebied structuur verbeteren

Branchering: Auto's, automaterialen (Loven en Kanaalzone)

bouwmarkten, keukens, sanitair (Kanaalzone)

De huidige concentratie binnen de Kanaalzone bevindt zich in het zuidelijk deel, met name aan de Bosscheweg. Daarnaast zijn langs de ringbanen relatief veel winkels, met name in de automotive, gevestigd.

Het is niet gewenst om het aantal winkels in de Kanaalzone en de omvang daarvan uit te breiden. Voor winkels in doe-het-zelf, keukens, sanitair kan langs de Bosscheweg plaats worden gevonden, deze zijn minder passend op Leijpark. Woninginrichting is een branche die minder gewenst is gelet op het ontwikkelingsperspectief voor AaBé. Opgave is om via verplaatsing binnen de Kanaalzone een sterkere clustering van winkels te bereiken. Voor autogerelateerde detailhandel is de Kanaalzone een geschikte locatie, deze bedrijven zijn niet in te passen in andere (perifere) winkelcentra. Dit geldt eveneens voor Loven, waar reeds kleinere concentraties aan autobedrijven zijn.

In de visie Kanaalzone kan een verdere uitwerking plaatsvinden.

 

Verder is door de raad in het vastgestelde beleid 'aanvulling Detailhandelsvisie: Perifere en Grootschalige Detailhandel' het volgende opgenomen: 'De volgende uitgangspunten te hanteren bij het beoordelen van initiatieven voor uitbreiding, verplaatsing of nieuwvestiging van grootschalige winkels'. In het nieuwe beleid is door de raad niet aangegeven dat de ruime omschrijving van de functie 'detailhandel-perifeer' voor bestaande perifere winkels dient te worden beperkt tot het bestaande gebruik. Dit houdt in dat op bestaande locaties waarbij in de vigerende bestemmingsplannen een ruime omschrijving van het begrip 'detailhandel perifeer' geldt, deze ruime functie 'detailhandel perifeer' in het nieuwe beheerbestemmingsplan dient te worden overgenomen. Voor de locaties Ringbaan Oost 138 en de percelen gelegen aan de Bosscheweg, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie B nummers 8969 en 9033, is sprake van nieuwvestiging van grootschalige winkels wegens het ontbreken van de aanduiding 'detailhandel - perifeer' in de vigerende bestemmingsplannen. Voor deze percelen is in het bestemmingsplan Theresia Loven Besterd 2016 het nieuwe vastgestelde beleid van 18 april 2016 van toepassing en worden de gebruiksmogelijkheden met betrekking tot perifere detailhandel beperkt.

4.8.2 Detailhandel in de Structuurvisie Linten

In de Structuurvisie Linten in de Oude Stad is in het uitvoeringsprogramma met betrekking tot detailhandel/bedrijvigheid het volgende opgenomen:

 

Wat is het belang op stedelijk niveau

Op het niveau van de stad/het stedelijk systeem spelen de linten en dan met name de bedrijvige linten in de economie van Tilburg een belangrijke rol. In de bedrijvige linten speelt zich circa 10% van de werkgelegenheid af en bevindt zich 21% van het aantal winkels (met 17% van het winkelvloer oppervlak). Daarnaast fungeert een aantal linten als buurtwinkelvoorziening voor de wijken er om heen. Als derde en laatste (en meest moeilijk grijpbare) deel vormen de detailhandel en andere commerciële functies in de linten een belangrijke factor in de sfeer van het woonklimaat. Dit woonklimaat is door de menging van die functies een meer stedelijk woonmilieu. Dat is in Tilburg nog onderbelicht / beperkt aanwezig en het bindt een doelgroep aan de stad welke we graag willen behouden. Als vestigingsmilieu zijn de bedrijvige linten uniek door een mix aan functies, lage huurprijzen, de betrokkenheid van de reeds aanwezige ondernemers, de sfeer (cultuurhistorie) en de grote verscheidenheid aan panden.

 

Uitgangspunten Structuurvisie Linten in de Oude Stad: gemengde functies aan de bedrijvige linten

De levendigheid en dynamiek in de bedrijvige linten kan alleen maar worden behouden en versterkt als deze worden geconcentreerd op de bedrijvige linten en niet op de rustige linten.

Om concentratie in de bedrijvige linten te stimuleren is in de Structuurvisie Linten in de Oude Stad als uitgangspunt voor de vertaling in bestemmingsplannen opgenomen het bieden van meer ruimte voor bedrijvigheid en detailhandel en het regelen van meer flexibiliteit.

Verschillende soorten bedrijven hebben de kans zich te vestigen in die linten door het behoud en verdere stimulering van een verscheidenheid aan panden in de bedrijvige linten in zowel grootte en prijs en door de marktwerking. In de Structuurvisie Linten in de Oude Stad is ingezet op het geven van ruimte aan kleinschalige detailhandel en andere commerciële functies door deze toe te staan binnen de bedrijvige linten. Het gaat dan om een oppervlakte van maximaal 80m2. Door de reeds aanwezige verkeersfunctie van de bedrijvige linten en de veelal al aanwezige winkels met een grotere omvang zal er nauwelijks of geen sprake zijn van extra verkeersaantrekkende werking.

Met het mogelijk maken van deze zeer kleinschalige vorm van detailhandel worden toekomstige ondernemers in de gelegenheid gesteld om ook een winkel bij of in de woning te realiseren. Het doel is om hierdoor juist de bijzondere (meng)vormen van economische bedrijvigheid mogelijk te maken aan straten die van oudsher de dynamiek van een veranderende samenleving en economische trends steeds hebben gevolgd.

Voor kleine ambachtelijke ondernemers , die naast een werkplaats ook producten ter plaatse willen verkopen zijn de bedrijvige linten een zeer geschikte vestigingsplaats. Met het toestaan van deze kleinschalige vorm van detailhandel kunnen de bedrijvige linten de functie van dynamische (aanloop)straten met een grote diversiteit aan functies blijven behouden of versterken.

 

Vertaling naar het bestemmingsplan

Het lange voorbereidingstraject van de Structuurvisie Linten in de Oude Stad, de toenemende leegstand in de detailhandel en de noodzaak van toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) hebben aanleiding gevormd tot een heroverweging van het uitgangspunt en het rechtstreeks toestaan van detailhandel binnen de bedrijvige linten, die een bestemming Gemengd-lint krijgen. Er is dan ook gekozen om, afhankelijk van de locatie en de concrete ontwikkelingen met betrekking tot leegstand in de detailhandel, in het betreffende bedrijvige lint steeds ad hoc en na een grondige afweging via een omgevingsvergunning (buitenplanse afwijking - kruimelgevallenregeling) de vestiging van nieuwe detailhandel tot maximaal 80m2 toe te staan.

Door op deze wijze invulling te geven aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Linten in de Oude Stad kan een goede balans worden gevonden tussen het stimuleren van dynamiek in de linten enerzijds en het voorkomen van leegstand anderzijds.

4.9 Horeca

Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;

  2. het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;

  3. het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;

  4. het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;

  5. inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;

  6. het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

 

In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150m2 en 500m2. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500m2 worden tot deze categorie gerekend.

Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.

 

Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

 [image]

 

 

Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.

 

Lijnstructuur horeca

Uitgangspunt is dat horeca 1 en/of horeca 2 binnen de Lijnstructuur horeca in principe mogelijk is. De percelen dienen gelegen te zijn aan en georiënteerd te zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid volgens de Lijnstructuur horeca. Voorts geldt voor cafés de beperking dat er zich binnen 250m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.

 

 [image]

 

Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

 

Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.

 

Ondersteunende Horeca

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.

Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.

Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;

  2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;

  3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;

  4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;

  5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelings- kader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.

Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:

 

Besterd

In het vigerende bestemmingsplan Theresia Loven Besterd (vastgesteld d.d.30 oktober 2006) is het volgende opgenomen met betrekking tot het vestigingen van horeca inrichtingen aan de Besterdring e.o.

'Een bijzondere situatie doet zich voor in het gebied de Besterd. Dit gebied is namelijk aangewezen als veiligheidsurgentiegebied. Zowel in nota Horecabeleid 2005-2015 als in de Ruimtelijke visie Oud Noord is er ten aanzien van de wijk de Besterd derhalve sprake van het strikt consolideren van het aantal horeca-inrichtingen.'

Met het invoeren van de Omgevingsvisie Tilburg 2040 is de Ruimtelijke visie Oud Noord komen te vervallen. Vanaf 2014 spreken we echter niet meer van veiligheidsurgentiegebieden maar wordt op basis van een wijktoets (fysiek, sociaal en veiligheid) bepaald hoe een wijk ervoor staat. Uit de data van de wijktoets 2014/2015 blijkt dat de Besterdring op het gebied van veiligheid onder gemiddeld scoort. Het consolideren van het aantal bestaande horeca inrichtingen is voor de Besterd dan ook nog steeds een goede strategie.

4.10 Verkeer en parkeren

 

4.10.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

 

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

 

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

 

 [image]

categorisering wegen

4.10.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert.

Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid

4.10.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het vastgestelde fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. het voltooien van het Sternet voor 2020;

  2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);

  3. communicatie;

  4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

 

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: de centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

4.10.4 Verkeersaspecten plangebied

  1. Verkeer en vervoer

Het plangebied ligt ten noorden van het stadscentrum en de spoorlijn en wordt grofweg begrenst door het Wilhelminakanaal, Gelrebaan, Van Meterenstraat, Molenstraat, Veldhovenring, Gasthuisring, Lange Nieuwstraat, NS-plein en de spoorlijn/Spoorzone.

 

  1. Autoverkeer

In en om het bestemmingsplangebied liggen een groot aantal gebiedsontsluitingswegen met een snelheidsregime van 50km/uur:

De overige straten ten westen van de Ringbaan Oost betreffen erftoegangswegen, woonstraten, met een snelheidsregime van 30 km/uur. Zowel in Theresia, als in Loven-Besterd zijn diverse straten voorzien van éénrichtingsverkeer.

Ten oosten van de Ringbaan Oost ligt het gebied Kanaalzone. In dit gebied liggen de industriewegen waar een snelheidsregime van 50 km/uur geldt.

 

  1. Langzaam verkeer

In het fietsplan zijn een aantal fietsroutes opgenomen die door het plangebied voeren:

 

  1. Openbaar vervoer

Er lopen diverse lijnverbindingen, welke voornamelijk zijn opgenomen op de gebiedsontsluitingswegen. De enige erftoegangsweg die een lijndienst heeft is de Enschotsestraat. Vrijwel alle straten zijn ook voorzien van halteplaatsen.

 

  1. Parkeren

Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de parkeernormen die als bijlage is opgenomen bij de regels van het plan, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP).

4.11 Overige onderwerpen

 

4.11.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs

In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.

In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:

  1. tenminste 250m van een basisschool;

  2. tenminste 250m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;

  3. tenminste 250m van een ander softdrugsverkooppunt.

Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:

  1. een woonstraat;

  2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat ten gevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.

De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.

4.11.2 Prostitutie

In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid.

 

Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn.

Met betrekking tot het bestemmingsplan betreffen dit de volgende inrichtingen: Koestraat 42 - 44, en Bosscheweg 284 - 286.

4.11.3 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

 

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande binnen het plangebied gelegen bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheermatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie alle in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude. De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

 

De kanaalzone binnen het plan heeft net zoals in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming "gemengd- grootschalig". Met het oog op de omliggende woningen en de richtafstanden is voor het grootste deel van het gebied een milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor het deel tussen de Ceramstraat, Floresstraat en de Indulindestraat is zelfs een milieucatgeorie 3.2 toegestaan.

 

Binnen het plan zijn een aantal gebieden aanwezig waarbij er sprake is van de menging van functies en waar woningen en bedrijven elkaar afwisselen. Daarom is voor deze functies ("Gemengd" en "Centrum") aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging, die speciaal bedoeld is voor dergelijke gebieden. Ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan geeft dit aan de ene kant een verruiming en aan de andere kant worden andere activiteiten niet meer toegestaan. Zo wordt gezien de kwetsbaarheid van omliggende woningen de activiteiten met het aspect "gevaar" beperkt. Terwijl er vanuit het aspect "geluid" juist een verruiming is omdat er al sprake is van een levendige omgeving. Hierdoor kan het voorkomen dat bepaalde activiteiten onder het vorige plan toegestaan waren, nu een aparte benaming met een uitsterfconstructie krijgen en anders om. Met de toepassing van de lijst functiemening menen wij echter dat er een betere afstemming is tussen het wonen en het werken binnen de bestemming gemengd. Er dat er hiermee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In Bijlage 5 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording Theresia Loven Besterd zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen van een risicobron) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van 2 LPG tankstations aan de Ringbaan-Oost, het spoor Tilburg-Boxtel/Vught, A58, en een hogedrukaardgasleiding. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de bijlage.

5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

Theresia Loven Besterd wordt in de beleidsvisie aangemerkt als een gemengd gebied, transportasgebied en luw gebied, afhankelijk van de locatie. Aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan heeft er geen toetsing plaatsgevonden aan de betreffende typering.

5.3.4 Conclusie en restrisico

Plaatsgebonden risico

Conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn de verkleinde plaatsgebonden risicocontouren van toepassing voor de LPG-tankstations gelegen aan de Ringbaan Oost.

 

Groepsrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van 2 LPG tankstations aan de Ringbaan-Oost, het spoor Tilburg-Boxtel/Vught, A58, en een hogedrukaardgasleiding. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen, het spoor en de A58. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Er is gebruik gemaakt van de standaard advisering van brandweer Midden- en West Brabant (zie bijlage), de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.5.1 Weg- en railverkeerslawaai

Het beheerplan Theresia-Loven-Besterd 2016 betreft een actualisatie van het bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd vastgesteld bij besluit van 30 oktober 2006. Binnen het beheerbestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016 worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt anders dan op grond van het bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd d.d. 30 oktober 2006 planologisch al zijn toegestaan. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is en dat er geen toetsing aan de (normen van de) Wgh hoeft plaats te vinden.

 

In het voorgaande bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd is een verruiming opgenomen van de bebouwingsmogelijkheden in de linten. Dit betreft een groot aantal straten in het plangebied waaronder Besterdplein, Besterdring, Daltonerf, Enschotsestraat, Gasthuisring, Koestraat, Korte Nieuwstraat, Lange Nieuwstraat, van Meterenstraat, Molenstraat, NS plein, Park de Horion, Pascalerf, Rosmolenplein, Veldhovenring en het Wilhelminapark.

 

Per adresniveau is destijds de geluidbelasting berekend voor wegverkeerslawaai en zijn hogere grenswaarden vastgesteld onder voorwaarden. In de bijlagen zijn de beschikkingen hogere grenswaarden opgenomen. De berekende geluidbelastingen zijn hierbij berekend in dB(A).

 

Voor de bouw van de maatschappelijke bestemming aan de Leliestraat 49 is tevens een hogere waarde besluit genomen. Dit besluit is tevens als bijlage bij dit beheerbestemmingsplan opgenomen.

Binnen het beheerbestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016 worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt anders dan deze al planologisch zijn toegestaan. Dit betekent dat op grond van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder de situatie niet nieuw is en dat daarom geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is om (nieuwe) hogere waarden vast te stellen.

 

Het beheerplan Theresia-Loven-Besterd 2016 vervangt de volgende plannen:

Theresia-Loven-Besterd

30 oktober 2006

Theresia-Loven-Besterd, 1e herziening

13 juli 2009

 

 

 

Daarnaast maken de volgende projectbesluiten/omgevingsvergunningen deel uit van dit bestemmingsplan:

 

Om de ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen zoals hierboven aangegeven ruimtelijk mogelijk te maken zijn in het verleden hogere waarden vastgesteld. Deze besluiten blijven onverminderd van kracht voor het beheerplan Theresia Loven Besterd. Ook de vastgestelde hogere waarden in het kader van de sanering van weg- en/of railverkeerslawaai blijven onverminderd van kracht.

5.5.2 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

 

Buiten het plangebied ligt het gezoneerd Industrieterrein Loven. De geluidcontour van dit gezoneerd industrieterrein ligt voor een deel over het onderliggende bestemmingsplan heen waarbinnen de functies Groen, Verkeer, Water en Gemengd-Grootschalig mogelijk zijn. Binnen deze bestemmingen zijn echter geen (nieuwe) woningen toegestaan.

5.5.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

Het beheerbestemmingsplan Theresia Loven Besterd 2016 voorziet niet in grootschalige nieuwe ontwikkelingen ook niet voor wat betreft de bestaande wegenstructuur. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de luchtkwaliteit.

 

Voor de bestaande bedrijvigheid wordt er vanuit gegaan dat deze voldoen aan de van toepassing zijde milieunormen van de Wet milieubeheer. Daarnaast mag op grond van de toegestane milieucategorie er vanuit gegaan worden dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert anders dan planologisch is toegestaan op grond van het bestemmingsplan Theresia Loven Besterd. Bovendien wordt jaarlijks de luchtkwaliteit op de gemeentelijke wegen berekend. Dit vindt plaats met een rekeninstrument, de monitoringstool. Uit de monitoring blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvindt. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit beheerbestemmingsplan.

5.7 Geur

 

5.7.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties. Zo is voor de slachterij aan de Enschotsestraat een geurnorm opgenomen in de milieuvergunning. De inrichting zit er van oudsher, evenals een aantal woningen. Het betreft hier een consoliderend plan. De (geur)voorschriften in de milieuvergunning zijn voldoende om het woon en leefklimaat van omliggende woningen te borgen.

Voor de overige bedrijven binnen de bestemming "gemengd Grootschalig" in beginsel voldoende rekening gehouden met omliggende woningen door de richtafstanden uit de VNG-brochure te hanteren.

5.7.2 Agrarische geur

In en op het plangebied zijn geen agrarische veehouderijen aanwezig waarbij het aspect Geur van invloed is op het woon- en leefklimaat binnen dit bestemmingsplan.

5.8 Bodem

Milieukwaliteit van de bodem

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 [image]

Bodemkwaliteitskaart

 

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen en industrie. De functies geven een maat aan. Afgegraven grond met klasse "wonen" kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bij industrie kwaliteit matige verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.

 

Voor de percelen liggend binnen het bestemmingsplan gebied zijn honderden onderzoeken beschikbaar die enige indicatie kunnen geven van de te verwachten kwaliteit. Gemiddeld genomen is het grootste deel van het gebied licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In zowel de boven en ondergrond als mede het grondwater.

 

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Binnen het bestemmingsplangebied is er ook sprake van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Het betreft hier voornamelijk bodemverontreiniging die ontstaan is door plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Voor wat betreft nieuwbouwplannen is in het algemeen een bodemtoets nodig. Deze bodemtoets bestaat uit een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek NEN 5740. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, moeten dergelijke gevallen gesaneerd worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden. Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

 

Conclusie

Bij perceel specifieke benadering van het bestemmingsplan gebied, kan er een betere indicatie worden gegeven van de te verwachten kwaliteit. Mogelijk is er voor nieuwbouw een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 nodig. Dergelijke onderzoeken mogen dan maximaal 5 jaar oud zijn.

5.9 Natuur en Ecologie

Natuur

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

 

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

  2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.

  3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Kampina & Oisterwijkse Vennen gelegen op een afstand van ca. 2.6km. De Natura 2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en de Regte Heide & Riels Laag liggen op nog grotere afstand.

Kampina en de naastgelegen Oisterwijkse vennen en bossen vormen samen een voorbeeld van het licht glooiende Brabants dekzandlandschap, met U-vormige paraboolduinen, met bossen, vennen, heide en overgangen naar schraalgraslanden in beekdalen. Kampina is een restant van het halfnatuurlijke Kempense heidelandschap, met droge en vochtige heidevegetaties, akkertjes, een meanderend riviertje, voedselarme vennen en blauwgraslanden. De vennen in de Oisterwijkse bossen zijn merendeels ontstaan als uitgestoven laagten in een stuifzandlandschap, waar veentjes in ontstonden. Door vervening is hierin sinds de Middeleeuwen weer open water ontstaan. In het gebied zijn reeds in 1950 de eerste herstelmaatregelen in de vennen uitgevoerd. De Kampina & Oisterwijkse Vennen hebben een doelstelling voor 13 habitattypen, 4 habitatsoorten, 2 broedvogelsoorten en 1 niet-broedvogelsoort.

Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Negatief effecten op Natura 2000-gebieden treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden en op welke wijze in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient te worden gehandeld.

 

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aanwezig. Het betreft het Wilhelminakanaal met het beheertype N04.02 Zoete Plas. Andere EHS is in het plangebied afwezig. De dichtstbijzijnde EHS (buiten het plangebied) is gelegen op ca. 840m. afstand van het plangebied en betreft Moerenburg met onder andere de beheertypen A02.01 Botanisch waardevol grasland, N05.01 Moeras en N03.01 Beek en Bron.

 

Conclusie

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur aanwezig. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur optreden en op welke wijze in het kader van Ecologische Hoofdstructuur dient te worden gehandeld.

 

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Groenblauwe mantel grenst in de zuidoosthoek wel aan het plangebied. Deze Groenblauw mantel is ook bekend onder de naam "Moerenburg".

 

Conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Groenblauwe mantel treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Groenblauwe mantel optreden en op welke wijze in het kader van de Groenblauwe mantel dient te worden gehandeld.

 

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de Gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna en foto's) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Aanvullend is Waarneming.nl geraadpleegd. Dit onderzoek is uitgevoerd op 22 oktober 2014. In tabel 1 zijn in het plangebied waargenomen beschermde soorten opgenomen.

 

Tabel 1. Waarnemingen beschermde soorten in plangebied periode okt 2012 - okt 2014.

Soortgroep

Soort

Tabel

Bron

Opmerking

Amfibieen

Alpenwatersalamander

2

Waarneming.nl

Waargenomen in 2012 op korte afstand van plangebied.

Vaatplanten

Gele helmbloem

2

NDFF

  

Vaatplanten

Brede wespenorchis

1

NDFF

  

Vaatplanten

Daslook

2

NDFF

  

Vaatplanten

Steenbreekvaren

2

NDFF

  

Vaatplanten

Tongvaren

2

Waarneming.nl

Waargenomen in 2014 op korte afstand van plangebied.

Vogels- categorie 1- 4

Wespendief

3

NDFF

  

Vogels- categorie 1- 4

Gierzwaluw

3

NDFF

  

Vogels- categorie 1- 4

Grote gele kwikstaart

3

NDFF

  

Vogels- categorie 1- 4

Huismus

3

NDFF

  

Vogels- categorie 1- 4

Ooievaar

3

NDFF

  

Vogels- categorie 1- 4

Boomvalk

3

NDFF

  

Vogels- categorie 1- 4

Sperwer

3

NDFF

  

Vogels categorie 1- 4

Buizerd

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Grote bonte specht

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Spreeuw

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Groene specht

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Zwarte kraai

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Koolmees

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Boomkruiper

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Ekster

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Boomklever

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Zwarte roodstaart

3

NDFF

  

Vogels algemeen

Diverse soorten

3

NDFF

  

Zoogdier - grondgebonden

Eekhoorn

2

NDFF

Waargenomen voor oktober 2012.

Zoogdier - grondgebonden

Konijn

1

NDFF

Waargenomen voor oktober 2012.

Zoogdier - grondgebonden

Egel

1

NDFF

Waargenomen voor oktober 2012.

Zoogdier - grondgebonden

Mol

1

Waarneming.nl

Waargenomen in 2014 op korte afstand van plangebied.

Zoogdier - vleermuis

Ruige dwergvleermuis

3

Waarneming.nl

  

Zoogdier - vleermuis

Gewone dwergvleermuis

3

NDFF

  

Zoogdier - vleermuis

Laatvlieger

3

Waarneming.nl

  

Zoogdier - vleermuis

Rosse vleermuis

3

Waarneming.nl

  

 

Naast de feitelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (zie tabel 1) is het plangebied voor diverse soorten ook potentieel geschikt als voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en/of functioneel leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroute. De vnl. te verwachten soorten zijn opgenomen in tabel 2.

 

Tabel 2 Te verwachten soorten in plangebied.

Soortgroep

Soort

Tabel

Zoogdieren - grondgebonden

Diverse soorten

1

Amfibieen

Diverse soorten

1

Zoogdieren - grondgebonden

Steenmarter

2

Vaatplanten

Rietorchis

2

 

Toelichting tabel 1-soorten

 

Toelichting tabel 2-soorten

 

Toelichting tabel 3-soorten

 

Conclusie

In het plangebied zijn beschermde soorten aangetroffen en worden ze verwacht. Dit betreft soorten van de Flora- en faunawet tabellen 1, 2 en 3. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Schadelijke effecten op beschermde soorten treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er schadelijke effecten op beschermde soorten optreden en op welke wijze in het kader van de Flora- en faunawet dient te worden gehandeld.

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap De Dommel.

Het gebied is ca. 140ha groot en is overwegend woongebied. De gemiddelde hoogteligging van het gebied is 13,70m+ NAP en varieert over het hele gebied tussen 13,50m en 14,00m+ NAP, met uitzondering van het noordoostelijke gedeelte, met maaiveldhoogten die aflopen tot 13,00m+ NAP.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit globaal bodemkundig/hydrologisch onderzoek blijkt dat de bodemopbouw in het plangebied grotendeels bestaat uit zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter, met in Theresia een deel zwakzandige leemlezen dikker dan 1 meter. Ten zuiden van Rozenstraat is de bodem sterk lemig, matig fijn zand. De leemhoudende grond kan de neerwaartse grondwaterstromingen belemmeren, waardoor de kans op schijngrondwaterspiegels groter is.

De gemiddeld hoogste grondwaterstanden variëren tussen 12,00m en 11,75m+ NAP. De gemiddelde grondwaterstand bedraagt ca. 11,40m+ NAP. Met grondwaterstanden gemiddeld ruim 1 meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.

6.1.3 Oppervlaktewater

Het plangebied grenst in het oosten aan het Wilhelminakanaal, met een maximaal peil van ca. 12,60m+ NAP. In het plangebied liggen geen oppervlaktewaterpartijen van betekenis. Wel ligt in de nabijheid de siervijver van het Wilhelminapark. Deze heeft geen waterhuishoudkundige functie.

6.1.4 Riolering

In het plangebied is hoofdzakelijk een gemengd stelsel aanwezig, dat afstroomt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Tilburg-Oost, in beheer van het waterschap De Dommel. Het plangebied is in de bestaande situatie volledig gerioleerd. Afkoppelen is de komende 30 jaar nodig om het huidige riool te ontlasten en het functioneren van de rioolwaterzuivering te verbeteren (zolang de lozing op oppervlaktewater nog niet mogelijk is, hebben de blauwe aders de functie overslagriool. Bij de voltooiing van de blauwe aders worden ze afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel). Inbreidingsgebieden binnen het gemengde stelsel zijn gericht op ontvlechting van het gemengde stelsel door het afkoppelen van hemelwater.

Het gebied ten zuiden van het Wilhelminapark, het gebied rondom de Insulindestraat/Floresstraat, het gebied tussen de Lovensestraat, de Dijksterhuisstraat/van Meterenstraat/Rosmolenplein, de Enschotsestraat en het Wilhelminakanaal is reeds of wordt in de nabije toekomst afgekoppeld.

 

Men is voornemens om een overstort te maken bij het Wilhelminakanaal. Hierover worden werkafspraken tussen Rijkswaterstaat en Waterschap de Dommel gemaakt. De overstort kan als nooduitlaat van de blauwe ader functioneren bij extreme neerslag.

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

Het hieronder genoemde Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021 en het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016-2021 lopen parallel met de 2e termijn van de Kadernota Water.

 

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021 is door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016-2021' vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2016-2021 en het bovengenoemde Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap; samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruik centraal; 3) samen sterker, 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken.

 

De omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling gegeven aan het lange termijnbeleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande gemeentelijke Rioleringsplannen.

 

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in SWR beperkte specifieke opgaven. Het regenwater dient van het gemengde riolering af te worden gekoppeld en aangesloten te worden op de Blauwe Aders. Voor het vuile afvalwater zijn geen significante effecten voor de riolering en de waterhuishouding te verwachten als gevolg van het bestemmingsplan.

Ervan uitgaande dat de maatgevende extreme neerslag maar voor een deel kan worden verwerkt door de bestaande riolering, kan er water op straat ontstaan. Het is lastig te voorspellen in welke mate er in het plangebied overlast kan ontstaan. Uit voorzorg zou bij het ontwerp van nieuwe bebouwing en de openbare ruimte rekening moeten worden gehouden met deze extreme situaties. Dit kan door de bouw- en wegpeilen zorgvuldig te kiezen: de terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens moet hoger zijn dan de kruin van de rijbaan in de openbare ruimte. Bij bestaande, te handhaven openbare ruimte ligt de terreinhoogte vast. De bouwwerkzaamheden kunnen het beste aansluiten op deze bestaande hoogte. Eventuele hoogteverschillen tussen bebouwing en openbare ruimte moeten binnen het plangebied civieltechnisch worden opgelost.

 

Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een negatief hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en omgeving.

 

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Bouwdiepte

De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.

7.2.3 Bouwbreedte

In de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is bepaald dat zowel binnen bedrijvige als rustige linten in bestemmingsplannen de toelaatbare bereedte gelijk is aan de huidige breedte van van het pand (uitgangspunt 2012). Indien deze breedte minder is dan 6,5 meter dan mag bij herontwikkeling tot maximaal 6,5 meter breed worden gebouwd.

7.2.4 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. Structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten.

  1. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. Overige gebieden.

Langs de 'Structuurvisie Linten oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.

 [image]

Structuurbeeld Plansystematiek

 

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.

7.2.5 Goothoogte

De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.

7.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2.

  1. bouwhoogte: maximaal 3m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m.

N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

 

  1. Bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Deze bestemming komt op een aantal plekken in het plangebied voor en heeft betrekking op aanwezige solitaire bedrijfjes die reeds aanwezig zijn op het moment van ter inzage legging vvan het plan. Afhankelijk van het soort bedrijf wordt de functie in de bestemmingsomschrijving opgenomen met een specifieke aanduiding en vermelding van milieucategorie en SBI-code. Ook bestaat de mogelijkheid dat kleinschalige bedrijfjes met een functieaanduiding worden opgenomen binnen een andere bestemming.

Deze bestemming is opgenomen voor de nutsvoorzieningen aan de Lange Nieuwstraat. Uitgangspunt is dat in principe nutsvoorzieningen als zodanig worden bestemd met oppervlakte >50m² dan wel Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Ook kleinere nutsvoorzieningen kunnen als zodanig worden bestemd.

Gelegen tussen de Lovensestraat/Rosmolenplein/Ringbaan Oost, de Zuid-Oosterstraat en de Enschotsestraat zijn de bestaande binnenwijkse bedrijventerreinen bestemd als Bedrijventerrein. Deze bestemming wordt gebruikt voor zowel de grotere bedrijventerreinen als voor de zogenaamde binnenwijkse bedrijventerreinen. Als binnen een dergelijk bestemmingsvlak reeds zwaardere bedrijven aanwezig zijn, moeten deze expliciet worden bestemd middels een aanduiding.

De bestaande benzineverkooppunten aan de Ringbaan Oost 216 en 271D zijn als zodanig bestemd. Op beide locaties is sprake van verkoop LPG en is het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) van toepassing. In het plan dient tevens de aanduiding vml (verkooppunt motorbrandstoffen inclusief LPG) te worden aangegeven.

Het bedrijvige lint gelegen aan de Besterdring heeft deze ruime bestemming. Binnen deze bestemming is o.a. detailhandel rechtstreeks toegestaan. Deze bestemming is bedoeld voor de grotere geconcentreerde winkelcentra die zijn gelegen aan de Besterding en Korvelseweg en zijn opgenomen in de 'Nota ruimte voor detailhandel' en de 'Structuurvisie Linten in de Oude Stad'.

Deze bestemming is opgenomen voor de supermarkt aan de Bosscheweg. De bestemming Detailhandel is ingevoegd om grote solitaire supermarkten te voorzien van een aparte bestemming mede gelet op o.a. de verkeersontsluiting en parkeergelegenheid die voor dergelijke grootschalige functies benodigd is.

de bestemming Gemengd komt op een aantal plaatsen binnen het plangebied voor: Joannes van Oisterwijkstraat 35, Ringbaan Oost 275, Tulpstraat 2, Molenbochtplein 33, Hoek Enschotsestraat - Goudenregenstraat. Zie verder Gemengd-Lint.

Deze bestemming heeft betrekking op het gebied van de Kanaalzone. Naast de functie bedrijven zijn ook de functies sport, recreatie, dienstverlening en kleinschalige kantoren (tot 250m² bedrijfsvloeroppervlakte per eenheid met een maximale oppervlakte van 700m² per bestemmingsvlak toegestaan.

De bedrijvige linten -met uitzondering van de Besterdring- zijn als zodanig bestemd. De bestemming Gemengd komt voor op locaties waar menging van functies toelaatbaar is en bestaat veelal uit een combinatie van minimaal twee of meer bestemmingen. Detailhandel is hier alleen toegestaan ter plaatse van de desbetreffende aanduiding.

Binnen de bestemming Groen zijn met name de grotere groene ruimten welke als structureel groen moeten worden aangemerkt en de groene verbindingen geregeld. Deze groenstroken vormen de groene dragers van het plangebied. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bestemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen. Voor wat betreft parkeer- en stallingsvoorzieningen is het nadrukkelijk niet de bedoeling de aangegeven bestemming Groen in te ruilen voor 'grijs'. Uitgangspunt is om flexibel te kunnen inspringen op het aanleggen van beperkt aantal parkeerplaatsen e.d. bij o.a. herinrichting van het openbaar gebied zonder dat hiervoor tijdrovende ruimtelijke procedures moeten worden gevolgd.

Verspreid over het plangebied komt deze bestemming voor. De bestemming Maatschappelijk omvat de functies ten behoeve van medische en paramedische voorzieningen, welzijnsvoorzieningen, educatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van kinderopvang en openbare en bijzondere instellingen met bijbehorende voorzieningen waaronder bijvoorbeeld restauratieve voorzieningen en ondergeschikte horecavoorzieningen.

De begraafplaats aan de Lovensestraat is als zodanig bestemd.

Binnen de bestemming Verkeer zijn alle verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hierbij op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en heeft betrekking op de 50-km straten.

De spoorlijn Tilburg - Breda/Den Bosch wordt als zodanig bestemd. Deze bestemming heeft betrekking op verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met bijbehorende voorzienigen

Voor de straten met een 30-km regime geldt de bestemming Verkeer-Verblijf. binnen deze bestemming ligt de nadruk op de erftoegangsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken

Deze bestemming is gelegd op het Wilhelminakanaal en heeft betrekking op het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen/hengelsport, wandelen en fietsen alsmede bijbehorende voorzieningen zoals overs, kunstwerken, zwaaikommen etc.

Alle woongebieden die niet gelegen zijn in een rustig lint hebben deze bestemming.

Binnen de bestemming Wonen zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met ontheffing kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten die inpasbaar zijn binnen een woonwijk en vrijwel geen overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Qua uiterlijke verschijningsvorm dienen de beroepsuitoefeningen ondergeschikt te zijn aan de omgeving en wordt de oppervlakte die voor de beroepsuitoefening naar omvang beperkt.

Deze bestemming is gebruikt voor alle appartementencomplexen in het plangebied.

De bestemming Wonen-gestapeld wordt gebruikt bij appartementenbouw en bij woningen die onderdeel uit makend van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor een andere functie kan worden ingericht.

De woonstraten die in de Structuurvisie Linten in de de Oude Stad zijn aangewezen als rustig lint, zijn zo bestemd. Zie verder onder Wonen.

Binnen het plangebied zijn daarnaast de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:

Indien binnen het plangebied sprake is van archeologische verwachtingswaarde worden deze gebieden aangegeven met de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. De met de dubbelbestemming samenhangende archeologische belangen hebben daarbij voorrang op het belangen van de onderliggende bestemming.

Op alle cultuurhistorische ensembles ligt deze dubbelbestemming.

deze bestemming is gelegd op het Wilhelminakanaal, welke is aangeduid als ecologische hoofdstructuur. Door middel van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde wordt de verbindingszone en het behoud en herstel van watersystemen gewaarborgd.

 

  1. Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

  1. Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels

Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

  1. Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

  1. Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht ten aanzien van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

 

  1. Wijzigingsbevoegdheid

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

 

  1. Anti-dubbeltelregel

Artikel 24 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

  1. Algemene bouwregels

Artikel 25 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

  1. Algemene gebruiksregels

In artikel 26 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

  1. Algemene aanduidingsregels

In artikel 27 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

 

  1. Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 28.

 

  1. Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 29, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

 

  1. Overige regels

Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 31 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor herzieningen van bestemmingsplannen nodig zijn en die door de gemeente en/of particulieren worden gerealiseerd. Het beheerbestemmingsplan Theresia Loven Besterd 2015 heeft betrekking op een reeds bebouwd deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten. In het beheerbestemmingsplan zijn geen grootschalige ontwikkelingen (bouwplannen) voorzien. Wel kunnen er, qua omvang, beperkte ontwikkelingen plaatsvinden, die buiten de reikwijdte van de grondexploitatiewet vallen. Op basis van het voorliggende beheerbestemmingsplan en de grondexploitatiewet is kostenverhaal niet mogelijk.

Het is daarom niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Theresia Loven Besterd 2015 op 7 december 2013 gepubliceerd in Stadsnieuws.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plangebied betreft in hoofdzaak een beheerbestemmingsplan waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen. Het gehele plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Met deze overheden is dan ook geen vooroverleg gevoerd.

Met Waterschap de Dommel is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dit houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

Op 8 juli 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatiebijeenkomst gehouden in de Ontvangstruimte van Stadskantoor 1 van 17.30 tot 19.30 uur. Tijdens deze informatiebijeenkomst is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd evenals de inventarisatiekaart van het plangebied. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De informatiebijeenkomst is bekend gemaakt via de site van de gemeente Tilburg op 27 juni 2015, Gemeenteblad op 27 juni 2015 en via publicatie in het Stadsnieuws op 27 juni 2015 en verder via social media zoals Twitter en Facebook. Verder zijn de wijkraden van Theresia en Loven-Besterd afzonderlijk benaderd en is de bekendmaking gemaild aan de overleginstanties waaronder Rijkswaterstaat. Via de internetsite van de gemeente kon de concept verbeelding en de inventarisatiekaart van het plangebied worden ge-upload. Naast de informatiebijeenkomst is via de internetsite de gelegenheid geboden om op-/aanmerkingen in te dienen van 29 juni 2015 tot en met 20 juli 2015.

De informatiebijeenkomst is door negen personen bezocht. De volgende vragen c.q. op-/aanmerkingen zijn hierbij gesteld:

reactie gemeente: bestaande aanduiding 'maatschappelijk' wordt overgenomen op verbeelding

reactie gemeente: de bestemmingen en aanduidingen zoals opgenomen in de reeds gevoerde procedure met betrekking tot de Moskee worden één op één overgenomen.

reactie gemeente: terugkoppeling volgt te zijner tijd

reactie gemeente: bestaande bebouwing (incl. hoogten) en aanduiding kinderboerderij worden op verbeelding aangegeven

reactie gemeente: indien sprake is van een monument dan wordt op verbeelding alsnog aanduiding monument opgenomen

reactie gemeente: bij de kringloopwinkel aan de Ceramstraat is sprake van een bedrijf waarbij sprake is van ondergeschikte detailhandel. Dit betreft derhalve geen detailhandel in de zin van de begripsbepaling detailhandel zoals is opgenomen in de regels

 

Verder zijn er de volgende schriftelijke reacties ingediend:

reactie gemeente: de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - vaarweg wordt op de verbeelding en in de regels opgenomen

reactie gemeente: op het perceel wordt de aanduiding perifere detailhandel-automotive opgenomen, waardoor detailhandel mogelijk is in de autobranche

reactie gemeente: verzoek ter beantwoording doorgestuurd naar afdeling Dienstverlening, team vergunningen in verband met toets aan vigerende bestemmingsplan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 4 juli 2016 tot en met

15 augustus 2016. Tijdens deze periode zijn er acht zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen. zie hiervoor Bijlage 6 Notitie behandeling zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

De raad heeft op 17 oktober 2016 het plan gewijzigd vastgesteld. De wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan zijn opgenomen in Bijlage 7 Nota van wijzigingen.