direct naar inhoud van Regels

Oude Stad Zuidwest 2016

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2014005-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planherziening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het betreffende bestemmingsplan.

 

Het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2008, vastgesteld op 8 december 2008, en het bestemmingsplan HAVEP-Terrein, vastgesteld op 23 mei 2011, worden samengevoegd tot één bestemmingsplan en vervangen door dit bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2015. De sinds genoemde datum tot stand gekomen (postzegel)herzieningen en buitenplanse afwijkingen (omgevingsvergunning op grond van 2.12 lid 1 Wabo), zijn meegenomen in de actualisering.

 

Alhoewel de termijn voor het de actualisatie van beide plannen nog niet verstreken is, wordt de actualisatie van beide plannen op dit moment naar voren gehaald. Een reden hiervoor is de implementatie van de 'Structuurvisie Linten in de Oude Stad', die is vastgesteld door de gemeenteraad op 9 september 2013.

1.2 Het plangebied

Het plangebied van 'Oude Stad Zuidwest 2015' ligt in het zuiden van het stedelijk gebied van Tilburg, binnen de Ringbanen en behoort tot de 'oude stad'.

 

Het plangebied wordt als volgt begrensd:

 [image]

1.3 Juridisch-planologische situatie

Het bestemmingsplan vervangt de volgende bestemmingsplannen:

naam bestemmingsplan

datum vaststellingsbesluit

HAVEP-terrein

23 mei 2011

Oude Stad Zuidwest 2008

8 december 2008

Oude Stad Zuidwest 2008, 1e herziening (Verenigingstraat)

19 april 2010

Oude Stad Zuidwest 2008, 2e herziening (Bredaseweg 204)

11 november 2013

Oude Stad Zuidwest 2008, 3e herziening

20 december 2010

Oude Stad Zuidwest 2008, 4e herziening (Poirtersstraat 1-3)

23 mei 2011

Oude Stad Zuidwest 2008, 5e herziening (Thomas van Kempenstraat)

26 september 2011

Oude Stad Zuidwest 2008, 6e herziening (delen Korvelseweg en Meelstraat 28 en 34h)

4 maart 2013

Oude Stad Zuidwest 2008, 7e herziening (Van Sonstraat 25)

10 juni 2013

Oude Stad Zuidwest 2008, 8e herziening (Trouwlaan)

14 december 2015

Oude Stad Zuidwest 2008, 9e herziening (Ringbaan West 320)

22 juni 2015

Oude Stad Zuidwest 2008, 1e wijziging (Poirtersstraat 6)

11 maart 2014

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied Oude Stad Zuidwest 2015 maakt onderdeel uit van de 'oude stad' en wel van Oud-Zuid. Oud-Zuid wordt omsloten door het Wilhelminakanaal, de Ringbaan Zuid en de Ringbaan West en de spoorlijn Breda-Eindhoven. Hoewel de Binnenstand midden in het stadsdeel ligt en de ontwikkelingen daarin van invloed zijn op Oud-Zuid, behoort het niet tot het stadsdeel Oud-Zuid.

 

In Oud-Zuid wonen circa 39.000 inwoners.

 

Het plangebied Oude Stad Zuidwest 2015 bestaat uit de volgende gebiedsdelen van Oud-Zuid:

 [image]

 

2.2 Historie

 [image]

Oude Stad zuidwest is ontstaan rondom het Korvelplein (archief gemeente Tilburg, ± 1760)

 

Korvel is een toponiem; een naam die specifieke elementen in het landschap aanduidt. In het boek "Tilburgse toponiemen in de 16e eeuw" (Lauran Toorians), wordt de naam Korvel (vroeger Corvel) zowel verbonden met ´lage, natte grond´, als met ´hovel bij een curtis´ (heuvel bij een omheind stuk grond waaruit zich een boerenwoning met bijbehorende landerijen heeft ontwikkeld).

 

In 1533 was de Korvelseweg een onverhard pad dat als doorgaande route werd gebruikt. De eerste, kleinschalige bebouwing aan de Korvelseweg dateert van rond 1760.

 

De parochie Korvel werd reeds in 1850 van de moederkerk het Heike losgemaakt en bevatte de wijken Korvel met uitzondering van het Heike's kerkhof, Laar, Berkdijk en Kleine-Oerle. Korvel werd daarmee de derde zelfstandige parochie in Tilburg. Op 31 mei 1851 wordt de eerste steen gelegd van de kerk die in de jaren twintig is gesloopt en vervangen door de huidige H.H. Dionysius en Antonius van Paduakerk.

 

Met de opkomst van de industrialisering vanaf 1820 wordt er geïnvesteerd in de infrastructuur. Het zijn de grote industriëlen die investeren in Oude Stad zuidwest. De Korvelseweg wordt bestraat en vormt zo een aansluiting op doorgaande wegen als de Bredaseweg (via de Zomerstraat). De bestrating die in 1828 is aangelegd is mede de reden geweest dat het gebied destijds floreerde. Grote industriëlen vestigden zich in het gebied. Enkele grote textielindustriëlen waren Diepen, Van Dooren & Dams, Straeter, en Van Arendonk.

 

Naast industriëlen vestigden zich er ook vele ambachtslieden en middenstanders. Ook detailhandel en fabrieken vestigden zich langs dit hoofdlint en de verbindingslinten die een tracé vormden van Tilburg naar Breda, Den Bosch en België. Nog steeds is de Korvelseweg een gebied met veel Detailhandel en bedrijvigheid. De route liep langs de historische linten de Korvelseweg, de Oude Goirleseweg, en noordelijk langs de Heuvel. De route liep langs de toenmalige kleine kernen Korvel en Stappegoor, welke later zouden uitbreiden en opgenomen worden in het uitbreidingsplan van Tilburg.

 

De naam Korvelscheweg, ook wel Corvelsestraet, is in 1900 vastgesteld en voor de Antoniuskerk ligt het plein, dat sinds 1941 bekend is als het Korvelplein. Het plein is driehoekig van vorm en wordt ontsloten door drie wegen. Door de jaren heen is het plein verandert qua inrichting en opzet, maar de driehoekige vorm is gehandhaafd.

2.3 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied ligt in de oude stad van Tilburg. Het gaat om een gebied binnen de ringbanen.

 

De hoofdstructuur van de wijk wordt gevormd door verschillende historische lijnen waarvan de lijn de Korvelseweg - Korvelplein - Oude Goirlesweg de belangrijkste is. De hoofdstructuur is onderdeel van een grotere structuur namelijk de structuur van historische linten die een belangrijke ruggengraat vormt van de oude stad van Tilburg. De linten hebben een divers en organisch karakter, zowel in functies als in bouwstijl (bouwjaar, maat, schaal en dichtheid). Tussen de historische lijnen en de daaraan organisch gegroeide bebouwing liggen de meer planmatig opgezette woongebieden. Dat waren vroeger de weidegronden achter de boerderijen en later achter de fabrieken. Nu zijn het de diverse woonbuurtjes uit verschillende tijdsperioden met een verschillende stedenbouwkundige opzet en met verschillende bouwstijlen. Hierbij moet worden opgemerkt dat een aantal gebieden, waaronder veel oude fabrieksterreinen, ook al weer getransformeerd is.

 

De randen van het gebied worden gevormd door de Ringbanen en de door Bredaseweg. Aan deze randen komen andere bebouwingsvormen en dichtheden voor dan in de woonbuurten.

In de nu volgende beschrijving wordt ingegaan op de lintenstructuur, op de verschillende woonbuurtjes en op de randen van het gebied.

2.3.1 De Linten

Een lint is een verbindingsweg met gebouwen die naast elkaar of aaneengrenzend zijn gebouwd en die zich uitstrekken aan weerszijden van een straat. Ze zijn organisch gegroeid en veranderen nog steeds. Een lint is erg waardevol voor een stad. Vaak zijn het belangrijke verkeersaders. Ze herbergen een groot deel van de winkelvoorzieningen en een aanzienlijk deel van de bedrijvigheid van Tilburg. Ze 'vertellen' de ontstaansgeschiedenis van de stad. Kenmerkend is de diversiteit van de bebouwing en de functies van die bebouwing. Linten zijn geen op zichzelf staande elementen. De linten zijn met elkaar verbonden, fungeren als geheel en vormen zo een belangrijke stedelijke structuur.

 

Van de Middeleeuwen tot heden vormen de Tilburgse kernen en linten de ruggengraat en de bloedvaten van de stad. Dit web van gehuchten en verbindingswegen is nog steeds herkenbaar als een eerste stedenbouwkundige laag van de stad. Transformatie als gevolg van een spectaculaire groei van Tilburg in de late 19e en in de 20e eeuw hebben in de linten hun sporen nagelaten: een nieuwe laag gebaseerd op nieuwe verbindingen die het gevolg zijn van de dynamiek van ruimtelijke, economische en infrastructurele veranderingen. Deze gelaagdheid is wezenlijk voor de structuur, het beeld en de bebouwing van de stad vandaag de dag.

 

De Tilburgse linten vormen een onmiskenbaar onderdeel van de stad en zijn daaruit niet meer weg te denken. De geschiedenis van de linten zal voor de meeste Tilburgers geen geheim zijn. De stad Tilburg wordt ermee geïdentificeerd en is als het ware onlosmakelijk deel van ons collectieve geheugen. De linten zijn iets waar Tilburg trots op kan zijn; iets om te koesteren en zorgvuldig mee om te gaan.

 

De Korvelseweg en de Oude Goirleseweg zijn binnen het plangebied de meest dynamische en bedrijvige linten. De Oerlesestraat, de Berkdijksestraat, de Capucijnenstraat, de Diepenstraat, de Korenbloemstraat en de Genreraal Winkelmanstraat vormen de veel minder dynamische, rustige linten.

 

De bedrijvige linten zijn veel dynamischer met een gemengd programma aan functies en een grote diversiteit aan bebouwing. De rustige linten hebben meer een woonfunctie. De linten tezamen vormen de hoofdstructuur van de wijk en hebben, in tegenstelling tot de buurten en de randen van de wijk, een wisselend straatbeeld en verkavelingspatroon.

 

 [image]

In de visie op de linten in de gehele Oude Stad is ook de Oude Goirleseweg aangeduid als een belangrijk lint. Een belangrijk kenmerk van de linten is immers dat ze een verbinding vormen tussen verschillende oude kernen. De Oude Goirleseweg was en is een dergelijke verbindingsweg en is daarmee te typeren als een lint, alhoewel de bebouwing ter plaatse geen typische lintbebouwing betreft.De Oude Goirleseweg vervult met zijn fraaie villabebouwing wel een belangrijke overgang van de stedelijkheid van de Korvel via de Laarstraat naar het steeds meer landelijke karakter van de Goirleseweg ten zuiden van de Ringbaan. Dit komt niet alleen tot uitdrukking in de bebouwing, maar ook in het profiel van de weg en de fraaie bomenlaan.

2.3.2 Woonbuurten

Sint Anna

Dit is het gebied tussen de Bredaseweg, Lange schijfstraat, Korvelseweg en Diepenstraat. Deze buurt ligt het dichtst bij het centrum en kent een opbouw zonder duidelijke vorm. De buurt bevat enkele bijzondere historische wegen: de Meelstraat en de Capucijnenstraat. Tussen deze historische linten en de verbindingswegen is de wijk gegroeid.

 

In deze buurt staan vooral kleine eengezinswoningen in de koopsector, die deels dateren uit het eind van de 19e eeuw. De woningen bestaan uit een of twee bouwlagen met kap en zijn onderling erg verschillend. De smalle straten bieden weinig ruimte voor groen, parkeren en spelen.

Kenmerkend voor Sint Anna zijn de diepe achtertuinen en de vele binnenterreinen, waar vroeger bedrijven stonden.Tegenwoordig zijn veel van deze binnenterreinen ingericht als parkeerterrein om het parkeerprobleem deels op te lossen. De wat nieuwere bebouwing bestaat uit kleinschalige herstructureringslocaties, zoals de voormalige locatie van de kerk van St Anna en de transformatie van de Kromhout kazerne. Een toekomstige ontwikkeling is naar verwachting het oude terrein van de brandweerkazerne.

 

Korvel en Korvel Zuid-Oost

In de jaren ´50/´60 van de vorige eeuw hebben veel ontwikkelingen plaatsgevonden in Tilburg. In de jaren ´50 was de woningnood groot in Nederland. In veel steden werd aan grootschalige uitbreiding gedaan. Korvel kent wel enkele structuren en kenmerken uit die periode. Zo is het straten patroon rationeel en bestaat het uit korte (gebogen) straatjes met pleintjes (besloten stadsbeeld). De verkaveling bestaat uit een gesloten blok. Op de kleine binnenterreinen worden de relatief ondiepe achtertuinen ontsloten en een deel van het parkeren opgelost. Dat Korvel echter niet een specifieke jaren ´50 wijk is, komt door het feit dat er niet op zeer grote schaal is uitgebreid in die tijd. De woningbouw werd in delen gerealiseerd tussen de lintbebouwing en de industriële activiteiten. Door de stedenbouwkundige opzet van dit gebied is er een variatie aan bouwblokvormen. De bouwstijlen van de woningen zijn uit de jaren ´30/´50 van de vorige eeuw.

 

In het gebied rondom het Rubensplein en ten zuiden van de Ruysdaelstraat is er meer variatie in de herhalende structuur gebracht door afwisseling in de kaprichtingen en verbijzonderingen van onderdoorgangen naar de (brand)poorten aan de achterzijden van de kavels. Voor het overige is binnen Westend sprake van geringe diversiteit binnen de stempelstructuur. De doorgang naar de achterzijde van de woningen via een poort geeft de binnenterreinen een semi-openbare sfeer. Dit deel van de wijk is erg dicht en stenig van karakter.

 [image]

Ten zuiden van de Berkdijksestraat wordt het stratenpatroon nog rationeler en opener. De vooroorlogse structuur met pleintjes (besloten stadsbeeld) wordt voortgezet maar dan op grotere schaal met een opener stadsbeeld. De nieuwe pleinen zijn opgevat als langgerekte plantsoen/parken (zoals het Churchilplein en het Rooseveltplein en de Kareldoormanlaan). Deze pleinen verbinden de wijk met de opengroenstructuur langs de Ringbaan West.

 

Het deel ten oosten van de Korvelseweg is opgebouwd met een structuur van gebogen, korte straatjes en pleinen (gesloten stadsbeeld). Ten noorden van de Oerlesestraat zijn door leeftijd en opbouw van de woningen een aantal buurten recentelijk geherstructureerd, zoals de Uitvindersbuurt en Zeehelden buurt. Het oorspronkelijke stratenpatroon is behouden. Ook het voormalige hart van deze buurt bestaande uit een complex van kerk, parochiehuis en scholen is behouden door de invulling van het gebied als multifunctioneel accommodatie.

 

Direct achter het lint van de Korvelseweg werd op de plaats van de voormalige textielfabriek Diepen & Co. (later Van Dooren en Dams) in 1978, binnen het nieuwbouwproject de Korvelse Hofjes, het Calandhof gebouwd. Het voormalige fabriekscomplex is herontwikkeld met een voor die tijd kermerkende structuur van scheiding tussen het groen van de buurt toegankelijk voor langzaam verkeer en stenige deel van de buurt toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. De wijk is opgebouwd uit veel middelhoogbouw rond een grote groen ruimte bestaande uit de voormalige tuin van de fabriekante villa. De Korvelse Hofjes liggen verborgen direct achter het lint van de Korvelseweg. De buurt heeft een gezicht aan het Korvelplein en via de grote groenstructuur aan de Korvelseweg.

 

Ten zuiden van de Oerlesestraat ligt een buurt met een meer open opzet, met verschillende langwerpige plansoenen. De groenstructuur van de Ringbaan wordt zo verbonden met de wijk.

2.3.3 Randen van het gebied

Afronding van de wijk aan Ringbaan Zuid

Het gebied werd in de jaren '50 afgrond door de bebouwing aan weerszijde van de Generaal Smutslaan. Dit samenhangde milieu vormt de overgang van de Ringbaan naar de achterliggende woonwijk.

 

M.F. Duintjer ontwierp (in een mix van Delftse school en Nieuwe Zakelijkheid) een serie U-vormige blokken met gestapelde woningen (portiek etageflats) in het groen langs de Ringbaan. Deze groenstrook wordt beëindigd door een haaks op de Ringbaan staand hoogbouwcomplex.

 

Aan de overzijde (noordzijde) van de Generaal Smutslaan staan blokken met grote eensgezinswoningen in een afwijkende stijl qua materialisering en bouwvorm. Zo wordt het overgangsgebied van de Ringbaan naar de woonwijk gemarkeerd.

 

Met de herontwikkeling van het voormalige fabriekscomplex van HAVEP is deze structuur aan de zuidrand verder uitgebreid.

 

Afronding van de wijk aan Ringbaan West

Hier bepalen de flats het stadsbeeld. De flats vormen een samenhangend ensemble en begeleiden de Ringbaan West op een opvallende wijze. Dat komt door de verspringende verkaveling, het verzorgde en decoratieve gevelbeeld en het royale en volwassen groen. Door deze opzet vormen de flats een logische overgang naar de daarachter gelegen wijk. Het groen sluit aan op de groene pleinen van de achterliggende wijk.

2.3.4 Openbare ruimte en groen

Het plangebied kent tenslotte een aantal pleinen en plantsoenen die belangrijke schakels vormen in de sructuur van de openbare ruimte. Het gaat om:

De groenstructuur wordt gekenmerkt door de verborgen groene plekken achter de linten in de vorm van tuinen van villa's, grote binnengebieden en kloostertuinen maar ook door de klassieke plansoenen, speelterreinen en pleinen en het stucturele groen langs de infrastructuur en overgangen van buurten.

 

De verborgen plekken hebben een gesloten karakter en een vaak lommerrijke sfeer terwijl de volwassen oude beplanting en de biodiversiteit van deze plekken hoog is. De klassieke parken, plansoenen en speelplekken zijn functioneel van aard en vaak onderhoudsarm ingericht. Deze grote groene ruimten zijn vaak open en bestaan uit grote grasvlaktes met clusters van bomen en struiken. Zij spelen door hun maat en ligging vaak een verbindende rol voor groensoorten die zich verplaatsen binnen de stad.

 

 [image]

2.4 Technische infrastructuur

Bestaande ondergrondse infrastructuur

In het plangebied bevindt zich ondergrondse infrastructuur.

De ondergrondse infrastructuur rondom het plangebied bestaat uit kabels en leidingen van de volgende beheerders:

 
Overzicht k&l-tekening

 [image]

Beleidskader

 

Afwegingen

In de straten in dit plangebied ligt veel ondergrondse infrastructuur. Dat geldt vooral voor de Korvelseweg. De kabels en leidingen liggen veelal op 60 cm diep gemeten vanaf het maaiveld niveau. Bij werkzaamheden dieper dan 60 cm is het van belang om eventuele knelpunten met betrekking tot kabels en leidingen in beeld te brengen.

 

Bij eventuele ondergrondse ontwikkelingen in het plangebied dienen de financiële gevolgen te worden onderzocht en te worden getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet door het cluster Leidingcoordinatie.

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

 

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

 

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

 [image]

Met dit beheerbestemmingsplan "Oude Stad Zuidwest 2015" wordt de bestaande situatie vastgelegd voor de volgende planperiode van 10 jaar. Voor de bestaande woningbouw en bestaand bedrijventerrein is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

 

In september 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Linten vastgesteld. Deze is vertaald in het onderhavige bestemmingsplan. Enkele straten (Berkdijksestraat, Oerlesestraat) die volgens het vigerend bestemmingsplan een gemengde bestemming hebben, krijgen nu op grond van de Structuurvisie Linten een bestemming Wonen-Lint. Een klein deel van de Bredaseweg (direct ten oosten van Ringbaan-West) wordt veranderd van een woonbestemming in een bestemming Gemengd-Lint. Verder wordt de bouwhoogte binnen de bestemmingen Centrum-Lint en Gemengd-Lint beperkt van maximaal 15 meter tot maximaal 11 meter.

Dit alles draagt bij aan het beperken van het aantal vierkante meters aan 'planologische ruimte'. In totaal vermindert de planologische ruimte voor functies zoals wonen en voor de gemengde bestemmingen (bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, sport en voorzieningen) in dit plangebied. Er 'vervalt' dus planologische ruimte voor de diverse bestemmingen door het opnemen van de vastgestelde uitgangspunten uit de Structuurvisie Linten.

 

Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het totale aantal vierkante meters met een gemengde bestemming neemt af. Toepassing van de ladder is derhalve niet nodig.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

 

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteut de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. De kwaliteit van het landschap;

  2. De ontwikkeling van het buitengebied;

  3. De regionale verstedelijking.

 

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

 

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 

Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

 

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

 

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

 

Het gehele plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied.

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Structuurvisie Linten in de Oude Stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten sturen. Naast ruimtelijke aspecten (onder andere hoogte/ breedte van nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. De algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

 

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. Bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad.

  2. Rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (minimaal 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

 

Doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van de bouw van appartementen.

 

Visie en uitvoeringsprogramma

De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's: detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.

 

Ruimtelijke ordening:

I. Detailhandel/bedrijvigheid

 
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid

A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten

B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvige linten

C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers

Voor de uitwerking van detailhandel in dit bestemmingsplan zie paragraaf 4.8.2.

 

II. Wonen

 
- maatregelen wonen

A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen

B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')

C. Stimuleren van nieuwe woonvormen

 

III. Cultuurhistorie

 
- maatregelen cultuurhistorie

A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles

B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen

C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden

D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten

E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten.

 

IV. Stedenbouw

  1. de korrel, maat en schaal van de bebouwing

  2. aanwijzing van ensembles

  3. aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt

  4. benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)

  5. aandacht voor diversiteit in de linten.

 
- maatregelen stedenbouw

A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte

B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel

C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.

D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan.

 

V. Openbare ruimte

 
- maatregelen openbare ruimte

A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten

B. Groen waar het kan

C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter

D. Efficiënter omgaan met parkeren

E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten

F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma.

 

VI. Samenwerking

  1. bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden

  2. gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten.

 
- maatregelen samenwerking

Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring.

 [image]

Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten

 

Consequenties voor het onderhavige plangebied

In het onderhavige plangebied zijn de volgende straten aangewezen als bedrijvige linten: Korvelseweg, Bredaseweg, Laarstraat Oude Goirleseweg.

Voor zover de linten in het plangebied vallen, zijn ze bestemd als 'Centrum - Lint' dan wel 'Gemengd - Lint'.

De volgende straten zijn aangewezen als rustige linten: Generaal Winkelmanstraat, Berkdijksestraat, Korenbloemstraat, Diepenstraat, Capucijnenstraat, Trouwlaan, Oerlesestraat, Nieuwstraat (deel).

Voor zover deze linten in het plangebied vallen zijn ze bestemd als 'Wonen - Lint'.

 [image]

 

uitsnede kaart structuurvisie Linten in de Oude Stad

3.4.2 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 13 april 2015 is een ontwerp Omgevingsvisie Tilburg 2040 ter inzage gelegd. Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

 

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

 

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

 

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

1. Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

 

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

2. De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

3. De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.4.3 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.

 

De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.

 

Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

 

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.

 

De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.

 

Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.

 

 [image]

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

 

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

 

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Cultuurhistorische waarden

De cultuurhistorsiche waarden van het plangebied worden in vier deelaspecten uitgewerkt:

 

Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen. In de volgende paragraaf wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt met name verwezen naar het desbetreffende rapport van BILAN 2006/165.

Beleidskader:

4.3.1.1 Historische geografie en ontwikkeling

Het noordelijke deel van het plangebied behoorde tot de hoogste gronden van Tilburg en maakte deel uit van het grote akkercomplex De Schijf. Ten zuiden hiervan bevond zich een oost-west georiënteerde drassige zone, die in gebruik was als weide, waar zich in het oostelijke deel van het plangebied, genaamd De Poelen het brongebied van de Korvelse Waterloop bevond en in het westelijke deel De Blaak ontsprong. Tussen de twee brongebieden lag een uitloper van het hooggelegen gebied De Schijf. Op de overgang van het hooggelegen akkercomplex naar de beekdalen van De Blaak en de Korvelse Waterloop lagen de gehuchten De Berkdijk, Korvel en Haringseind. In het zuidelijke deel van het plangebied lag een aantal geïsoleerde hoogtes, waarop onder andere het gehucht Het Laar was gesitueerd.

 

De locatie van de wegen in het plangebied werd met name bepaald door het reliëf en de waterlopen. De belangrijkste wegen, waaronder de huidige Berkdijksestraat, Korvelseweg en Laarstraat, lopen over of langs de oost-west georiënteerde randen van de hoogste delen. De belangrijkste zuid-noord routes, waaronder de huidige Laarstraat-Generaal Winkermanstraat en de voormalige Poelstraat, liepen over de uitloper waarop Korvel lag. Gezien de strategische ligging van Korvel op een hoge plek in het landschap bij de doorgang van een drassig gebied is deze plek waarschijnlijk al heel lang (sinds de brons- of ijzertijd) bewoond.

4.3.1.2 Archeologie (bodemarchief)

Op grond van de beschikbare gegevens is een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt met een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen.

 

Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in dit onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.

 

Het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI), vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug, grotendeels een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. De zuidwesthoek van het plangebied heeft een onbekende verwachtingswaarde. Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

 

Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.

 

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen waarmee de urbanisatie van het plangebied in de twintigste eeuw gepaard is gegaan. Bebouwing van ná 1920 heeft een dermate grote funderingsdiepte dat het bodemarchief tot in het 'gele zand' is verstoord en de kans op archeologische waarden sterk is verminderd of zelfs geheel is verdwenen. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lagere archeologische verwachting. In figuur 1 zijn de verwachtings- en de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).

Recente archeologische onderzoeken in het plangebied (Oude Goirleseweg en tuin Bredaseweg/Rooi Harten) hebben aangetoond dat delen van het gebied al van oudsher bewoond zijn geweest. Er zijn bewoningssporen aangetroffen die uiteenlopen van de Steentijden tot de Late Middeleeuwen.

 

In het plangebied liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze tevens een bestemming Waarde-Archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een aanlegvergunning vereist is. Wel kan het zo zijn dat bij planherzieningen voor nieuwe ontwikkelingen, afhankelijk van de locatie en de omvang van nieuwe bodemverstoringen, alsnog een dubbelbestemming Waarde-Archeologie wordt opgelegd waarmee een zorgvuldig archeologisch traject gewaarborgd kan worden.

4.3.1.3 Objecten

In het plangebied bevinden zich op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Tilburg diverse beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP 1995). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Er is uit deze periode een groot aantal panden aanwezig in het plangebied. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis (STOA2005). Ook uit deze periodes zijn diverse panden in het plangebied aanwezig, met name aan de Generaal Smutslaan en de Johannes van Zantenstraat.

 

In het plangebied ligt aan de linten ook een groot aantal cultuurhistorisch waardevolle ensembles. De inhoudelijke onderbouwing hiervan is gebasseerd op eerder onderzoek: BILAN 2009/78, inventarisatie (waardevolle) bouwhistorische ensembles (tot 1960) en winkelplanden en (historisch) groen. Dit onderzoek vormt de basis voor het aanduiden van groepen van gebouwen als cultuurhistorische waardevolle ensembles. Deze ensembles zijn opgenomen in de Structuurvisie Linten in de Oude Stad. Een gedeelte van de beeldbepalende ensembles (met name aan de Korvelseweg) zijn al planogisch geborgd in het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest, 6e herziening). De bescherming van de andere ensembles wordt met dit bestemmingsplan vastgelegd. De contouren, hoofdvormen/volumes en positie van de bebouwing worden vastgelegd. Die bepalen immers mede de sfeer in de straat door hun positie, hoogte en breedte en variatie in perceelsgewijze ontwikkeling. Omdat het gaat om het effect op de openbare ruimte, de sfeer in de straat en de stedenbouwkundige kwaliteit van een gebouwd, worden de waardevolle groepen gebouwen als ensembles benoemd en vastgelegd in het plan.

 

De volgende waardevolle en/of kenmerkende objecten/ensembles bevinden zich in het plangebied:

RIJKSMONUMENTEN

 

GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Cultuurhistorisch Waardevolle Ensembles

 

Bronnen:

BILAN-rapport 2009/78, Tilburg (NB) - Inventarisatie (waardevolle) bouwhistorische ensembles (tot 1960), winkelpanden en (historisch) groen.

BILAN-rapport 2010, Tilburg (NB)- Beschijvingen van waardevolle ensembles-waardering 'zeer hoog' en 'hoog'- aan de Korvelseweg.

Structuurvisie Linten in de Oude Stad.

 

Overig cultureelhistorisch waardevol en M.I.P. panden

De provincie Noord-Brabant heeft in 1995 een Monumenten Inventarisatie Project (MIP) uitgevoerd. De geïnventariseerde objecten zijn door de gemeente Tilburg in 2006 geherinventariseerd (Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006). Niet alle in dit onderzoek betrokken objecten zijn uiteindelijk aangewezen als monument. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP, die niet voorzien zijn van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument of beschermd stads- of dorpsgezicht) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Zij zijn dan ook niet op de verbeelding weergegeven. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. Dit is echter niet geformaliseerd in het voorliggende bestemmingsplan.

In het plangebied liggen de volgende M.I.P. panden.

 

WEDEROPBOUW (1940-1970)

 

Waardevolle en/of kenmerkende objecten en ensembles in het plangebied.

 

4.3.1.4 Structuren

Het plangebied werd tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, die mogelijk teruggaan op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van de stadswijk is een groot deel van het netwerk van wegen en paden verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze wegen en paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon. Naast het oude wegenpatroon bevinden zich ook nieuwere lijnen en elementen (tot circa 1950) in het plangebied die historisch geografisch waardevol zijn:

 

Uit de periode 1940-1970 zijn de volgende kenmerken van bovengemiddelde waarde in het plangebied bewaard gebleven:

 

Delen van het plangebied hebben een bijzondere stedenbouwkundige waarde (gebaseerd op informatie uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van Brabant. Het gaat daarbij om:

4.3.1.5 Richlijnen en voorwaarden

Archeologie

De resultaten van recent archeologisch onderzoek en eerder uitgevoerd archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit komt eventueel aan de orde bij planherzieningen voor nieuwe ontwikkelingen.

 

Het gaat hier echter om een beheerbestemmingsplan.

 

Cultuurhistorie

De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn (zie paragraaf 4.1.3.1).

 

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient bij nieuwe planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw (zie paragraaf 4.1.3.1).

4.3.1.6 Bronnen

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Wonen

Het plangebied maakt deel uit van het woningmarktgebied Oud-Zuid West (woningmarktgebied 5).Binnen het plangebied liggen ruim 5.500 woningen. Daarmee is de woonfunctie de meest dominante functie. Qua woningtype is 56% een eengezinswoning en behoort 43% tot het gestapelde/meergezins type. Qua eigendomssoort is 47% een koopwoning, behoort 42% tot de corporatie-huur en is 11% particuliere huur.

 [image]

In het gebied Uitvinders-/Zeeheldenbuurt heeft herstructurering plaatsgevonden. Sloop-nieuwbouw heeft daar flink aantal nieuwe (huur)woningen opgeleverd, alsmede een multifunctionele accommodatie/MFA met basis-onderwijs, gezondheidszorg, buurthuis e.d.

 [image]

4.4.2 Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwantitatief als kwalitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad is de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie. Centraal in de Woonvisie 2015 staat de gemeentelijk opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering/keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, identiteit/beleving en duurzaamheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving(/woonmilieu).

 

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt naar vijf woonmilieus, namelijk: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Waar nodig wordt hierbij verbijzonderd naar leefstijlkenmerken.

 

Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te voldoen. Bij woningbouwontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.

 

Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie/-differentiatie te kunnen voldoen.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

De gemeente Tilburg voert elk jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente dateert uit 2012. Uit het Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek blijkt dat de woontevredenheid wederom is toegenomen; met name de wijkenaanpak / herstructurering pakt goed uit, ook in woningmarktgebied Oud-Zuid West (5).

[image][image]
Waardering woningmarktgebieden door ingezetenen, in resp. 2000 (zwart/wit) en 2012 (kleur), uitgedrukt in +(goed/tevreden), +/- (matig), - (slecht/ ontevreden); bron: KWBO's 2000 en 2012

 

Onder invloed van de crisis is de verhuisgeneigdheid van huishoudens enigszins gedaald. Hoewel behoorlijk bestendig in de tijd gezien, zijn de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wel wat bescheidener geworden, en dragen daarmee ook de tekenen van de crisis. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er meer belangstelling voor de huursector.

 

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht. Als de vraag naar woningen van verhuisgeneigden die beslist binnen twee jaar willen verhuizen wordt afgezet tegen het aanbod dat bij verhuizing vrijkomt, dan blijkt er vooral een tekort te zijn aan eengezinshuurwoningen en aan eengezinskoopwoningen. Aan meergezinshuurwoningen bestaat een overschot. Meergezinskoopwoningen zijn in voldoende mate beschikbaar. In de huursector bestaat een tekort aan eengezinsrijtjeshuizen en een overschot aan flats/ appartementen zonder lift. In de koopsector gaat het om een tekort aan alle soorten eengezinswoningen: rijtjeshuizen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen, in de verschillende prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment.

 

De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime -hoofdzakelijk- grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.

Qua woonmilieu bestaat er overschot aan stedelijk-buitencentrum woonmilieus, maar tekort in de andere woonmilieus (met name woovormen van centrum-stedelijk wonen en landelijk wonen).

Oud-Zuid West kenmerkt zich door een substantieel aandeel kleine huishoudens, voornamelijk in de leeftijdscategorie 35-55 jaar. De woontevredenheid is verder gestegen, zowel op woning- als wijk/ woonomgevingsniveau.

 

Het woningbestand bestaat voor 56% uit rijtjeswoningen en voor 40% uit flats/appartementen; ? van de rijtjeswoningen betreft koopwoningen, van de flats is ¼ koop. De huurwoningen verkeren overwegend in de goedkope/betaalbare categorie, de koopwoningen behoren overwegend tot de categorieën goedkoop en middelduur.

 

Van alle verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg geeft 14% aan in Oud-Zuid West te willen gaan wonen; van de verhuisgeneigde inwoners in Oud-Zuid West richt 30% zich op een andere woning in het eigen woningmarktgebied.

4.4.4 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die steeds kwalitatiever van aard is ook qua identiteit/beleving (leefstijl). Aspecten waarop gebiedsgericht sturing plaatsvindt, zijn met name leefstijl/woonwereld, het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloopbestendige nieuwbouw (/wonen-met-zorg) en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

 

Leefstijl/woonwereld

Daar waar het KWBO inzicht biedt in de zgn. “harde” kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.), levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken; ofwel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt. Beide onderzoeken vullen elkaar aan, vormen aldus twee kanten van dezelfde medaille.

 

In samenhang bieden de onderzoeksresultaten aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, dit gerelateerd aan zogenaamde woonwerelden. "Woonwerelden" zijn product-markt-combinaties, waarin locatie (woonmilieu), consument (leefstijl) en product (woningtype) samen komen. Zo kunnen omgevings-/ locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).

 

Toetsingskader nieuwbouw-appartementen

De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het beoogde/ gewenste woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (w.o. herstructurering en/of woonzorgomgeving).

 

Goedkope (huur)woningen

Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare huurwoningen optimaal te houden, wordt –met name bij grotere– gebiedsontwikkelingen aangestuurd op een per locatie te bepalen productie-aandeel goedkope woningen.

 

Consument gericht bouwen - eigenbouw / (C)PO

Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, in z'n ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.

 

Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen-met-zorg)

De huisvesting van mensen met een beperking/zorgbehoefte (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

 

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn afgestemd. Bij nieuwe (uitleg)locaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

 

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

 

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

4.4.5 Uitgangspunten Wonen (gebiedsgericht)

Oude Stad Zuidwest maakt onderdeel uit van woningmarktgebied Oud-Zuid West (woningmarktgebied 5). Dit gebied behoort tot het stedelijk buitencentrum woonmilieu. Dit type woonmilieu kenmerkt zich door redelijke dichtheid, overwegende nadruk op één functie en nabijheid van beperkt aantal specifieke functies, alsmede een redelijke bereikbaarheid.

 

Vanwege de aangrenzende ligging aan het Centrum / de Binnenstad kan in delen van Oud-Zuid West transformatie plaatsvinden richting een centrum-stedelijk woonmilieu, i.c. meer verdichting. Dit geldt met name voor de omgeving van de Korvelseweg en het Korvelplein (i.s.m. linten-benadering), het Stadspark, het Voltterrein en de Spoorzone/Hart-van-Brabantlaan. Qua woningtype en doelgroep gaat het hierbij enerzijds om grondgebonden stadswoningen voor gezinshuishoudens, maar anderzijds vooral om kleinschalig gestapelde bouw voor een variëteit aan kleine huishoudens (flexibele bouwconcepten à maatwerk voor subdoelgroepen).

 

Voor het overige wordt in Oud-Zuid West vooral ingezet op versterking van het bestaande woonmilieu. Dit betekent kwaliteitsverbetering/verduurzaming in de woningvoorraad, als ook verbetering van inrichting en beheer van het openbaar gebied. Herstructureringsprojecten in de Korvelse Hofjes en de Uitvinders-/ Zeeheldenbuurt staan hiervoor model.

 

Het vierjaarlijkse Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO, meest recent in 2012 gehouden, toont nog steeds de effecten van de crisis op de woningmarkt. Zo is de verhuisgeneigdheid van huishoudens enigszins gedaald en zijn de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener geworden; doorstromers oriënteren zich minder op de koopsector en er is meer belangstelling voor de huursector.

 

Oud-Zuid West kenmerkt zich door een substantieel aandeel kleine huishoudens, voornamelijk in de leeftijdscategorie 35-55 jaar. De woontevredenheid is verder gestegen, zowel op woning- als wijk/ woonomgevingsniveau.

 

Het woningbestand bestaat voor 56% uit rijtjeswoningen en voor 40% uit flats/appartementen; ? van de rijtjeswoningen betreft koopwoningen, van de flats is ¼ koop. De huurwoningen bevinden zich overwegend in de goedkope/betaalbare categorie, de koopwoningen behoren overwegend tot de categorieën goedkoop en middelduur.

 

Van alle verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg geeft 14% aan in Oud-Zuid West te willen gaan wonen; van de verhuisgeneigde inwoners in Oud-Zuid West richt 30% zich op een andere woning in het eigen woningmarktgebied.

4.5 Groen en speelruimte

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 [image]

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

 

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

 

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

 

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

 

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.

  2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

 

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

 

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

 

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

4.6 Bedrijvigheid

 

4.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

 

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.

  2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.

  3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.6.2 Regionale Agenda Werken

De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 is de Regionale Agenda Werken (RAW) vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De Regionale Agenda Werken bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.

 

De regionale bedrijventerreinenprogrammering is gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.

 

Bij de vigerende regionale bedrijventerreinenprogrammering hebben de regiogemeenten gekozen voor een prioritering van de bedrijventerreinen voor de speerpuntsectoren logistiek en aerospace & maintenance, de bedrijventerreinen bij kernen in het stedelijk gebied en bedrijventerreinen bij de kernen in het landelijk gebied. Naast de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt in de Regionale Agenda Werken ook aandacht besteed aan de kwaliteit van bestaande werklocaties door afspraken te maken over de thema's zorgvuldig ruimtegebruik en de regionale herstructureringsopgave.

4.6.3 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;

  2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;

  3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.

In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  1. woongebieden met lage functiemenging;

  2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;

  3. woongebieden met hoge functiemenging;

  4. concentratiegebieden.

 

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

4.6.4 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen

De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen uit 1999 (geactualiseerd in 2007). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door:

  1. Het revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.

  2. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.

4.7 Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.

 

In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. Een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;

  2. het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

 

Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;

  2. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

 

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).

 

Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.

 

Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

 [image]

 

Maatregelen in bestemmingsplan

In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen kantorenlocaties voor. De aanwezige kantoorfunctie is op de verbeelding aangeduid door middel van de bestemming ´Kantoor´ of de functie-aanduiding ´kantoor´. Daarnaast zijn kleinschalige kantoorontwikkelingen (tot 250m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700m2 b.v.o. per bestemmingsvlak) binnen de gemengde - en de centrumbestemmingen zonder meer toegestaan.

4.8 Detailhandel

 

4.8.1 Visie detailhandel

Uitgangspunten

In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd:

 

Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur.

 

In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend.

 

Winkelen en boodschappen doen

Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Omgevingsvisie Tilburg 2040 als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op onderscheidend boodschappen doen, waarbij ook doorontwikkeling van functies mogelijk is.

 

Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen

Tilburg heeft verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die ruimte bieden aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. De belangrijkste concentraties zijn Vossenberg, Autoboulevard Kraaiven, Leypark/AaBé, Bosscheweg en Leyendaal (Ringbaan Zuid).

 

Nieuwe ontwikkelingen

Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.

 

Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig.

 

Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij is een ander uitgangspunt dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels.

 [image]

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Voor de binnenstad en de twee belangrijkste winkellinten (Korvelseweg) wordt een centrum-bestemming gehanteerd. Daarin is de functie detailhandel opgenomen. Op de buurt- en wijkcentra ligt een gemengde bestemming waarin, indien aanwezig, een aanduiding detailhandel is opgenomen.

 

Voor zowel de grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen, als verspreid gelegen winkels buiten de reguliere winkellocaties (buurt- en wijkcentra, linten) wordt een aanduiding detailhandel perifeer of een aanduiding detailhandel opgenomen.

4.8.2 Detailhandel in de Structuurvisie Linten

In de Structuurvisie Linten in de oude stad is in het uitvoeringsprogramma met betrekking tot detailhandel/bedrijvigheid het volgende opgenomen:

 

Wat is het belang op stedelijk niveau

Op het niveau van de stad/het stedelijk systeem spelen de linten en dan met name de bedrijvige linten in de economie van Tilburg een belangrijke rol. In de bedrijvige linten speelt zich circa 10% van de werkgelegenheid af en bevindt zich 21% van het aantal winkels (met 17% van het winkelvloer oppervlak). Daarnaast fungeert een aantal linten als buurtwinkelvoorziening voor de wijken er om heen. Als derde en laatste (en meest moeilijk grijpbare) deel vormen de detailhandel en andere commerciële functies in de linten een belangrijke factor in de sfeer van het woonklimaat. Dit woonklimaat is door de menging van die functies een meer stedelijk woonmilieu. Dat is in Tilburg nog onderbelicht / beperkt aanwezig en het bindt een doelgroep aan de stad welke we graag willen behouden. Als vestigingsmilieu zijn de bedrijvige linten uniek door een mix aan functies, lage huurprijzen, de betrokkenheid van de reeds aanwezige ondernemers, de sfeer (cultuurhistorie) en de grote verscheidenheid aan panden.

 

Uitgangspunten Structuurvisie Linten: gemengde functies aan de bedrijvige linten

De levendigheid en dynamiek in de bedrijvige linten kan alleen maar worden behouden en versterkt als deze worden geconcentreerd op de bedrijvige linten en niet op de rustige linten.

 

Om concentratie in de bedrijvige linten te stimuleren is in de Structuurvisie Linten als uitgangspunt voor de vertaling in bestemmingsplannen opgenomen het bieden van meer ruimte voor bedrijvigheid en detailhandel en het regelen van meer flexibiliteit.

 

Verschillende soorten bedrijven hebben de kans zich te vestigen in die linten door het behoud en verdere stimulering van een verscheidenheid aan panden in de bedrijvige linten in zowel grootte en prijs en door de marktwerking. In de Structuurvisie Linten is ingezet op het geven van ruimte aan kleinschalige detailhandel en andere commerciële functies door deze toe te staan binnen de bedrijvige linten. Het gaat dan om een oppervlakte van maximaal 80 m2. Door de reeds aanwezige verkeersfunctie van de bedrijvige linten en de veelal al aanwezige winkels met een grotere omvang zal er nauwelijks of geen sprake zijn van extra verkeersaantrekkende werking.

 

Met het mogelijk maken van deze zeer kleinschalige vorm van detailhandel worden toekomstige ondernemers in de gelegenheid gesteld om ook een winkel bij of in de woning te realiseren. Het doel is om hierdoor juist de bijzondere (meng)vormen van economische bedrijvigheid mogelijk te maken aan straten die van oudsher de dynamiek van een veranderende samenleving en economische trends steeds hebben gevolgd.

 

Voor kleine ambachtelijke ondernemers , die naast een werkplaats ook producten ter plaatse willen verkopen zijn de bedrijvige linten een zeer geschikte vestigingsplaats. Met het toestaan van deze kleinschalige vorm van detailhandel kunnen de bedrijvige linten de functie van dynamische (aanloop)straten met een grote diversiteit aan functies blijven behouden of versterken.

 

Vertaling naar het bestemmingsplan

Het lange voorbereidingstraject van de Structuurvisie Linten, de aanwezige leegstand in de detailhandel en de noodzaak van toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) vormen aanleiding tot een heroverweging van het uitgangspunt en het rechtstreeks toestaan van detailhandel binnen de bedrijvige linten, die een bestemming Gemengd-lint krijgen. Daarom is ervoor gekozen om, afhankelijk van de locatie en de concrete ontwikkelingen met betrekking tot leegstand in de detailhandel, in het betreffende bedrijvige lint steeds ad hoc en na een grondige afweging via een omgevingsvergunning (buitenplanse afwijking - kruimelgevallenregeling) de vestiging van nieuwe detailhandel tot maximaal 80 m2 toe te staan. Dit is anders dan wat staat in hoofdstuk 4.1 onder B van de Structuurvisie Linten.

 

Door op deze wijze invulling te geven aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Linten kan een goede balans worden gevonden tussen het stimuleren van dynamiek in de linten enerzijds en het voorkomen van leegstand anderzijds.

4.9 Horeca

Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. Actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;

  2. Het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;

  3. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;

  4. Het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;

  5. Inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;

  6. Het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

 

In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.

 

Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.

 

Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

 [image]

Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.

 

Lijnstructuur horeca

Uitgangspunt is dat horeca 1 en/of horeca 2 binnen de Lijnstructuur horeca in principe mogelijk is. De percelen dienen gelegen te zijn aan en georiënteerd te zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid volgens de Lijnstructuur horeca. Voorts geldt voor cafés de beperking dat er zich binnen 250 m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250 m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.

 [image]

Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwe horecavestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

 

Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.

 

Ondersteunende Horeca

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.

 

Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.

 

Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;

  2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;

  3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;

  4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;

  5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.

 

Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:

  1. De Lijnstructuur horeca beperkt zich in het plangebied tot de Korvelseweg en het verlengde daarvan de Laarstraat en de Oude Goirleseweg en de Berkdijksestraat.

  2. Alle gronden met een woonbestemming, voor zover deze niet zijn gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de Lijnstructuur horeca, worden als woongebied beschouwd.

  3. Overig gebied wordt gevormd door de andere bestemmingen, niet zijnde verkeersbestemmingen, en voor zover niet gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de Lijnstructuur horeca.

 

Bestaande horecavestigingen worden als zodanig bestemd.

4.10 Verkeer en parkeren

 

4.10.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

 

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagement al ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

 

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

 

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

 

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

 [image]

categorisering wegen

4.10.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert.

 

Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid

4.10.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

 

Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. het voltooien van het Sternet voor 2020;

  2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);

  3. communicatie;

  4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

 

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:

 
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

 

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

 

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

 

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

 

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

4.10.4 Verkeersaspecten plangebied

Het plangebied ligt in het zuid westen van Tilburg en word begrenst met de Bredaseweg, Lange Schijfstraat, St. Annaplein, Nazarethstraat, Nieuwstraat, Trouwlaan, Ringbaan Zuid, Laarveld Oost en West en de Ringbaan West. In en om het gebied liggen een aantal gebiedsontsluitingswegen, namelijk:

Al de overige straten zijn woonstraten welke in een 30 km/h gebied liggen. Veel van deze woonstraten zijn ingericht als éénrichtingsstraten vanwege de geringe breedtes.

Door het gebied loopt een busroute, deze loopt over de Oude Goirleseweg, Laarstraat, Korvelplein, Korvelseweg, St. Annaplein, Lieve Vrouwplein, Zomerstraat en Lange Schijfstraat.

 

In het gebeid liggen ook een aantal secundaire en sternet fietsroutes, namelijk:

 

In het gebied liggen ook nog een aantal Linten, namelijk:

 

Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP).

4.11 Overige onderwerpen

 

4.11.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs

In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.

 

In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:

  1. tenminste 250m van een basisschool;

  2. tenminste 250m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;

  3. tenminste 250m van een ander softdrugsverkooppunt.

Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:

  1. een woonstraat;

  2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.

De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.

4.11.2 Prostitutie

In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).

 

Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.

4.11.3 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

 

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.

 

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

 

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

 

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben binnen het plangebied is gebruik gemaakt van de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Laatstgenoemd document betreft een richtlijn en geen wettelijk kader. Er is voor de genoemde richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden worden als bijlage bij een bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf het bedrijf (of de opslagvoorziening of installatie) tot woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting en de gevel(s) van de woning(en) van derden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande binnen het plangebied gelegen bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheermatig karakter heeft, zijn de bedrijven uit de inventarisatie allemaal in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Voorts is gekeken naar de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure, tenzij in de desbetreffende omgevingsvergunning of AMvB andere normen zijn opgenomen. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.

 

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de regels.

 

Binnen het plan is een aantal linten aanwezig waarbij functies wonen en bedrijven elkaar afwisselen. Het gaat bij deze linten bovendien om wegen die leiden naar het centrum en waar dus ook sprake is van enige verkeersdrukte. De bestemming is veelal centrum of gemengd. Zo is het mogelijk om wonen en bedrijven naast elkaar te realiseren. En daarom is vanuit milieu-oogpunt aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging. Ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan geeft dit aan de ene kant een verruiming en aan de andere kant worden sommige activiteiten niet meer toegestaan. Zo wordt gezien de kwetsbaarheid van omliggende woningen de activiteiten met het aspect "gevaar" beperkt. Terwijl er vanuit het aspect "geluid" juist een verruiming is omdat er al sprake is van een levendige omgeving. Hierdoor kan het voorkomen dat bepaalde activiteiten onder het vorige plan toegestaan waren, en nu een aparte aanduiding met een uitsterfconstructie krijgen en anders om. Met de toepassing van de lijst functiemening wordt echter gezorgd voor een betere afstemming tussen het wonen en het werken binnen een gemengde bestemming. Dat betekent dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

 

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud bepaald van de verantwoordingsplicht.

 

In bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording Oude Stad Zuidwest 2015 zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Breda-Tilburg en de A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en maakt onderdeel uit van de bijlage.

5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

De spoorlijn Breda-Tilburg en de A58 zijn aangewezen als transportasgebieden waar binnen 200m geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. (Onder bijzonder kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan; grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven). Het plangebied ligt op meer dan 200m van deze transportassen. Wel is er een veiligheidszone opgenomen rondom het LPG tankstation aan de Ringbaan-west 365. Binnen deze veiligheidszone mogen geen bijzonder kwetsbare objecten gebouwd worden, en moet de verantwoordingsplicht worden ingevuld bij een toename van het aantal personen.

5.3.4 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg, de A58,Van Doorne's Transmissie B.V. aan de Hub van Doorneweg 120 en het LPG tankstation aan Ringbaan-west 365. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording Oude stad Zuid-west 2015). De brandweer Midden -en West Brabant heeft advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.3.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Weg- en railverkeerslawaai

Het beheerplan Oude Stad Zuidwest 2015 betreft een actualisatie van het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2008 en een deel van het HaVeP terrein. Binnen het beheerbestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2015 worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt anders dan op grond van het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2008 respectievelijk het bestemmingsplan  HaVeP-terrein planologisch al zijn toegestaan. Dit betekent dat op grond van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder de situatie niet nieuw is en dat daarom geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is om (nieuwe) hogere waarden vast te stellen.

 

In het voorgaande bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2008 is een verruiming opgenomen van de bebouwingsmogelijkheden in de linten. Dit betreft het Korvelplein, de Korvelseweg, de Laarstraat, het Lieve Vrouweplein, de Oerlesestraat, de Oude Goirleseweg en de Korenbloemstraat. Hiervoor zijn op 21 oktober 2008 hogere waarden vastgesteld.

 

Om woningbouw op het voormalig HaVeP-terrein mogelijk te maken zijn op 29 maart 2011 tevens hogere grenswaarden vastgesteld voor wegverkeerslawaai van de Ringbaan-Zuid en de Oude Goirleseweg.

Op het terrein van het voormalig klooster aan de Bredaseweg, plangebied Rooien Harten, zijn bij besluit van 31 oktober 2013 hogere waarden vastgesteld

 

Om woningbouw aan de Ringbaan West 230 mogelijk te maken is op 26 mei 2015  hogere grenswaarden vastgesteld voor wegverkeerslawaai.

 

Deze besluiten blijven onverminderd van kracht voor het beheerplan Oude Stad Zuidwest 2015 en zijn bijgevoegd als bijlagen bij de regels van dit bestemmingsplan.

5.4.2 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.

 

Het beheerbestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2015 voorziet niet in grootschalige nieuwe ontwikkelingen ook niet voorwat betreft de bestaande wegenstructuur. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de luchtkwaliteit.

 

Voor de bestaande bedrijvigheid wordt er vanuit gegaan dat deze voldoen aan de van toepassing zijde milieunormen van de Wet milieubeheer. Daarnaast mag op grond van de toegestane milieucategorie er vanuit gegaan worden dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert anders dan planologisch is toegestaan op grond van het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2008 respectievelijk het bestemmingsplan HaVeP-terrein. Bovendien wordt jaarlijks de luchtkwaliteit op de gemeentelijke wegen gemonitoord. Uit de monitoring blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvindt. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit beheerbestemmingsplan.

5.6 Geur

 

5.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied is geen zware industrie mogelijk. In de lijst functiemenging is voor de toegestane activiteiten voldoende rekening gehouden met woonfucties in de nabijheid. Waardoor er sprak is van een goed woon- en leefklimaat.

5.6.2 Agrarische geur

In en op het plangebied zijn geen agrarische veehouderijen aanwezig waarbij het aspect Geur van invloed is op het woon- en leefklimaat binnen dit bestemmingsplan.

5.7 Bodem

Milieukwaliteit van de bodem

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 [image]

bodemkwaliteitskaart

 

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen en industrie. De functies geven een maat aan. Afgegraven grond met klasse "wonen" kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bij industrie kwaliteit matige verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.

 

Voor de percelen liggend binnen het bestemmingsplan gebied zijn honderden onderzoeken beschikbaar die enige indicatie kunnen geven van de te verwachten kwaliteit. Gemiddeld genomen is het grootste deel van het gebied licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In zowel de boven en ondergrond als mede het grondwater.

 

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

 

Binnen het bestemmingsplangebied is er ook sprake van gevallen van ernstige bodemverontreiniging.Het betreffen hier voornamelijk bodemverontreiniging die ontstaan zijn door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Voor wat betreft nieuwbouwplannen is in het algemeen een bodemtoets nodig. Deze bodemtoets bestaat uit een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek NEN 5740. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, moeten dergelijke gevallen gesaneerd worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden. Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

 

Conclusie

Bij perceel specifieke benadering van het bestemmingsplan gebied, kan er een betere indicatie worden gegeven van de te verwachten kwaliteit. Mogelijk is er voor nieuwbouw een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 nodig. Dergelijke onderzoeken mogen dan maximaal 5 jaar oud zijn.

5.8 Natuur en Ecologie

Natuur

 

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

 

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

 

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

 

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

 

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

 

Er zijn drie mogelijkheden:

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het tussen Riel en Goirle gelegen Regte Heide & Riels Laag gelegen op een afstand van ca. 2.8 km. De Natura 2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en de Kampina & Oisterwijkse Vennen liggen op nog grotere afstand.

 

De Regte Heide en Riels Laag liggen tussen de beken Lei en Roppelsche Leij, waarvan de laatste buiten de begrenzing valt. Het gebied is te verdelen in de beekdalen en het daar buiten gelegen licht golvende dekzandlandschap waarin hier en daar lage duingebiedjes voorkomen. Het gebied bestaat uit droge en vochtige heide, moerassige laagten, zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen. De Regte Heide & Riels Laag heeft alleen een doelstelling voor 7 habitattypen (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

 

Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Negatief effecten op Natura 2000-gebieden treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden en op welke wijze in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient te worden gehandeld.

 

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

 

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is ten zuiden gelegen op ca. 730 m. afstand van het plangebied en betreft het beheertype N00.01 Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting), N16.01 Droog bos met productie en N04.02 Zoete Plas.

 

Conclusie

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur optreden en op welke wijze in het kader van Ecologische Hoofdstructuur dient te worden gehandeld.

 

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel ligt ten westen op ca. 1 km. afstand.

 

Conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Groenblauwe mantel treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Groenblauwe mantel optreden en op welke wijze in het kader van de Groenblauwe mantel dient te worden gehandeld.

 

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

 

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

 

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de Gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna en foto's) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Aanvullend is Waarneming.nl geraadpleegd. Dit onderzoek is uitgevoerd op 21 oktober 2014. In tabel 1 zijn in het plangebied waargenomen beschermde soorten opgenomen.

 

Tabel Waarnemingen beschermde soorten in plangebied periode 2012 - 21 okt. 2014

Soortgroep

Soort

Tabel

Bron

Opmerking

Amfibieën

Kleine watersalamander

1

NDFF

Na 2012 niet waargenomen

Amfibieën

Alpenwatersalamander

2

NDFF

  

Vaatplanten

Kleine glaskruid

2

NDFF

  

Vaatplanten

Gele helmbloem

2

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Slechtvalk

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Gierzwaluw

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Grote gele kwikstaart

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Huismus

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Ooievaar

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Roek

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Sperwer

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Buizerd

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Grote bonte specht

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Spreeuw

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Blauwe reiger

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Pimpelmees

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Groene specht

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Zwarte kraai

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Koolmees

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Boomkruiper

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Ekster

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Boomklever

3

NDFF

  

Vogels - categorie 5

Zwarte roodstaart

3

NDFF

Na 2012 niet waargenomen

Vogels algemeen

Diverse soorten

3

NDFF

  

Zoogdier - grondgebonden

Eekhoorn

2

NDFF

  

Zoogdier - grondgebonden

Konijn

1

Waarneming.nl

  

Zoogdier - grondgebonden

Egel

1

Waarneming.nl

Waargenomen in 2013 op korte afstand van plangebied (Stadspark).

Zoogdier - vleermuis

Ruige dwergvleermuis

3

NDFF

  

Zoogdier - vleermuis

Gewone dwergvleermuis

3

NDFF

  

Zoogdier - vleermuis

Laatvlieger

3

NDFF

  

Zoogdier - vleermuis

Rosse vleermuis

3

Waarneming.nl

  

Zoogdier - vleermuis

Gewone grootoorvleermuis

3

Waarneming.nl

Waargenomen in 2013 op korte afstand van plangebied (Stadspark).

 

Naast de feitelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (zie tabel 1) is het plangebied voor diverse soorten ook potentieel geschikt als voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en/of functioneel leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroute. De vnl. te verwachten soorten zijn opgenomen in tabel 2.

 

Tabel

Soortgroep

Soort

Tabel

Zoogdieren - grondgebonden

Diverse soorten

1

Amfibieën

Diverse soorten

1

Zoogdieren - grondgebonden

Steenmarter

2

Vaatplanten

Rietorchis

2

Vaatplanten

Steenbreekvaren

2

Vaatplanten

Tongvaren

2

 

Toelichting tabel 1-soorten

Als activiteiten worden ondernomen die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd worden.

 

Toelichting tabel 2-soorten

Als activiteiten worden ondernomen die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister goedgekeurde gedragscode.

 

Toelichting tabel 3-soorten

  1. Als activiteiten worden ondernomen die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de goedgekeurde gedragscode. Deze vrijstelling is enigszins beperkt; voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw en bestendig gebruik geldt geen vrijstelling voor artikel 10 van de Flora- en faunawet. Ook niet op basis van een gedragscode.

  2. Als activiteiten worden ondernomen die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt voor soorten in tabel 3 geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

  3. Op de categorieën 1 t/m 4 (vogels) gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen. Een ontheffingsaanvraag voor het overtreden van artikel 11 is nodig.

  4. Vogelsoorten uit categorie 5 vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

  5. Tijdens uw werkzaamheden moet u rekening houden met het broedseizoen van algemene vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval is. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet.

 

Conclusie

In het plangebied zijn beschermde soorten aangetroffen en worden ze verwacht. Dat betreft soorten van de Flora- en faunawet tabellen 1, 2 en 3. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Schadelijke effecten op beschermde soorten treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er schadelijke effecten op beschermde soorten optreden en op welke wijze in het kader van de Flora- en faunawet dient te worden gehandeld.

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

 

Oude Stad Zuidwest is ongeveer 160 ha groot en is overwegend woongebied. Het maaiveld loopt af vanaf de zuidelijke grens, op ongeveer 16 m + NAP, richting de Korvelseweg en de Berkdijksestraat, waar de terreinhoogte ongeveer 14,75 m + NAP bedraagt. De primitieve dalstructuur van de Korvelse Waterloop is hier goed herkenbaar aan het verloop van het terrein. Vanaf daar loopt de terreinhoogte verder richting het noorden weer op naar ca. 15,50 m + NAP. In het westen en oosten van het plangebied ligt de terreinhoogte op ca. 14 - 14.25 m + NAP.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit globaal bodemkundig/hydrologisch onderzoek, blijkt de bodemopbouw in het plangebied grotendeels te bestaan uit zwak lemig matig fijn zand. Ten zuiden van de Berkdijkseweg/ten westen van de Laarstraat en ten oosten van de Trouwlaan is de bodem sterk lemig, matig fijn zand. De leemhoudende grond kan de neerwaartse grondwaterstromingen belemmeren, waardoor de kans op schijngrondwaterspiegels groter is. De maatgevende grondwaterstand ligt tussen de 3,50 en 2,0 m onder het maaiveld (ontwateringsdiepte), waardoor sprake is van ruim voldoende ontwatering.

6.1.3 Oppervlaktewater

In Oude Stad Zuidwest ligt het Kromhoutpark, het enige oppervlaktewater van betekenis. Hier ligt een grondwaterafhankelijke siervijver, waarvan de waterkwaliteit in beheer van Waterschap De Dommel is en de gemeente de onderhoudsplicht heeft.

6.1.4 Riolering

In de bestaande situatie is voor een groot deel een gemengd rioolstelsel aanwezig. Het plangebied is in de bestaande situatie volledig gerioleerd. Het afvalwater stroomt via het gemengde stelsel stroomt af naar de zuiveringsinstallatie Tilburg. In eerste instantie richting oostelijk, onder het kanaal door, naar het doorvoergemaal Moerenburg, daarna noordoostelijk naar zuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties zijn in beheer van waterschap De Dommel.

 

Het gebied ten noorden van de Berkdijksestraat en ten westen van de Korvelseweg is in de SWR aangemerkt als afkoppelgebied. Afkoppelen is de komende 30 jaar nodig om het huidige riool te ontlasten en het functioneren van de rioolwaterzuivering te verbeteren (zolang de lozing op oppervlaktewater nog niet mogelijk is, hebben de blauwe aders de functie overslagriool. Bij de voltooiing van de blauwe aders worden ze afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel). Inbreidingsgebieden binnen het gemengde stelsel zijn gericht op ontvlechting van het gemengde stelsel door het afkoppelen van hemelwater.

 

Het gebied Uitvinders- Zeeheldenbuurt heeft inmiddels een afgekoppeld gescheiden rioolstelsel. Het terrein van Van Puijenbroek heeft een duurzaam gescheiden stelsel met een droge retentievijver.

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap :  samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in SWR beperkte specifieke opgaven. Het regenwater dient van het gemengde riolering af te worden gekoppeld en aangesloten te worden op de Blauwe Aders. Voor het vuile afvalwater zijn geen significante effecten voor de riolering en de waterhuishouding te verwachten als gevolg van het bestemmingsplan.

 

Ervan uitgaande dat de maatgevende extreme neerslag maar voor een deel kan worden verwerkt door de bestaande riolering, kan er water op straat ontstaan. Het is lastig te voorspellen in welke mate er in het plangebied overlast kan ontstaan. Uit voorzorg zou bij het ontwerp van nieuwe bebouwing en de openbare ruimte rekening moeten worden gehouden met deze extreme situaties. Dit kan door de bouw- en wegpeilen zorgvuldig te kiezen: de terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens moet hoger zijn dan de kruin van de rijbaan in de openbare ruimte. Bij bestaande, te handhaven openbare ruimte ligt de terreinhoogte vast. Bouwwerkzaamheden kunnen het beste aansluiten op deze bestaande hoogte. Eventuele hoogteverschillen tussen bebouwing en openbare ruimte moeten binnen het plangebied civieltechnisch worden opgelost.

 

Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben het waterschap De Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap geeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een negatief hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en omgeving.

 

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

 

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

 

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

 

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Bouwdiepte

Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.

7.2.3 Bouwbreedte

In de 'Structuurvisie Linten in de Oude Stad' is bepaald dat zowel binnen bedrijvige als rustige linten in bestemmingsplannen de toelaatbare bereedte gelijk is aan de huidige breedte van van het pand (uitgangspunt 2012). Indien deze breedte minder is dan 6,5 meter dan mag bij herontwikkeling tot maximaal 6,5 meter breed worden gebouwd.

7.2.4 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. Structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten.

  1. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. Overige gebieden.

Langs de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.

 [image]

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.

 

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein is omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de voorgeschreven bouwhoogte mogelijk in een gradatie in hoogtes en percentages. Afwijking is niet toegestaan binnen een zone van 50m van bepaalde grenzen van bedrijventerreinen, weergegeven op onderstaand kaartbeeld. In geval van ligging direct naast beschermde dorps- of stadsgezichten en/of gemeentelijke dan wel rijksmonumenten, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming met genoemde objecten plaats te vinden. Advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke Omgevingscommissie.

 [image]

7.2.5 Goothoogte

De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1m met een maximum van:

In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.

 

Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

 

In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.

7.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2.

  1. bouwhoogte: maximaal 3m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m.

 

Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75m², terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m mag bedragen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de Bestemmingsregels. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

 

Bestemmingen

In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

Deze bestemming komt op enkele plekken in het plangebied voor: Sint Annahof/Capucijnenstraat, aan de Laarstraat en de Ringbaan-Zuid.

 

Deze bestemming is opgenomen voor de nutsvoorziening aan de Afrikaanderstraat.

 

Het benzineverkooppunt aan de Ringbaan-West heeft deze bestemming.

 

Het bedrijvige lint gelegen aan de Korvelseweg heeft deze ruime bestemming. Binnen deze bestemming is o.a. detailhandel rechtstreeks toegestaan.

 

Deze bestemming is toegekend aan de Meelstraat 35.

 

De overige bedrijvige linten hebben deze bestemming. Detailhandel is hier alleen toegestaan ter plaatse van de desbetreffende aanduiding.

 

Alle groenstructuren hebben deze bestemming.

 

Aan de Ringbaan-West zijn enkele kantoren gelegen die deze bestemming hebben gekregen.

 

Verspreid over het plangebied komt deze bestemming voor. Deze bestemming is o.a. toegekend aan enkele kerken en rijksmonumenten.

 

De begraafplaats bij de Rooi Harten is als zodanig bestemd.

 

 

 

Alle woongebieden die niet gelegen zijn in een rustig lint hebben deze bestemming.

 

Deze bestemming is gebruikt voor alle appartementencomplexen in het plangebied.

 

De woonstraten die in de Structuurvisie Linten zijn aangewezen als rustig lint, zijn zo bestemd.

 

Daarnaast is de volgende dubbelbestemming opgenomen:

Waarde-Cultuurhistorie

Op alle cultuurhistorische ensembles ligt deze dubbelbestemming. De meeste ensembles zijn gelegen aan en rondom de Korvelseweg.

 

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

 

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de Algemene regels ten aanzien van de volgende aspecten:

 

Anti-dubbeltelregel

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 21 Algemene bouwregels bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel Artikel 22 Algemene gebruiksregels staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

Algemene aanduidingsregels

In artikel Artikel 23 Algemene aanduidingsregels zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

 

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel Artikel 24 Algemene afwijkingsregels.

 

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel Artikel 25 Algemene wijzigingsregels o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

 

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel Artikel 27 Overige regels bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet Overgangs- en slotregels. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

 

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor herzieningen van bestemmingsplannen nodig zijn en die door de gemeente en/of particulieren worden gerealiseerd. Het beheerbestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2015 heeft betrekking op een reeds bebouwd deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten. In het beheerbestemmingsplan zijn enkele bestaande grootschalige ontwikkelingen (bouwplannen) voorzien. Dit zijn het Havepterrein aan de Oude Goirleseweg, het Missiehuis aan de Bredaseweg en de voormalige zwembad locatie aan de Ringbaan West. In al deze gevallen zijn reeds (anterieure) overeenkomsten gesloten met ontwikkelaars. Het kostenverhaal op deze locaties is zodoende verzekerd. Wel kunnen er, qua omvang, beperkte ontwikkelingen plaatsvinden, die buiten de reikwijdte van de grondexploitatiewet vallen. Op basis van het voorliggende beheerbestemmingsplan en de grondexploitatiewet is kostenverhaal niet mogelijk.

 

Het is daarom niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 14 juni 2014 gepubliceerd in Stadsnieuws.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plangebied betreft in hoofdzaak een beheerbestemmingsplan waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen. Het gehele plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Met deze overheden is dan ook geen vooroverleg gevoerd.

 

Met Waterschap de Dommel is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dit houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

Op 7 juli 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een inloopbijeenkomst gehouden in een stadskantoor van de gemeente Tilburg. Tijdens deze inloopbijeenkomst is het eerste concept van de planverbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Bekendmaking van de burgerparticipatie (inloopbijeenkomst) heeft plaats gevonden via de internetsite van de gemeente Tilburg op 27 juni 2015, Gemeenteblad op 27 juni 2015 en in Stadsnieuws op 27 juni 2015 en verder via social media zoals Twitter en Facebook. De inloopbijeenkomst is bezocht door één persoon. Deze persoon had geen sepcifieke vragen over het plangebied Oude Stad Zuidwest maar alleen enkele algemene vragen.

 

De concept verbeelding is tevens digitaal beschikbaar gesteld met de mogelijkheid tot indienen van op- en aanmerkingen. Deze bekendmaking heeft geen schriftelijke reacties opgeleverd.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 7 maart 2016 tot en met 18 april 2016. Tijdens deze periode zijn er 8 zienswijzen ingediend. Voor een samenvatting van de zienswijzen met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur wordt verwezen naar de bijlage.