Plan: | Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e herziening (Hazennest 40) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2013009-e001 |
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de omschakeling van een intensieve veehouderij (kippenbedrijf) naar een bedrijfsverzamelgebouw aan het Hazennest-West 40 te Tilburg. De bestaande bedrijfswoning bij het agrarische bedrijf wordt bedrijfswoning bij het bedrijfsverzamelgebouw.Het betreft de volgende twee percelen sectie A nrs 03655 en 03656.
In december 2009 stelde de Gemeenteraad van Tilburg de Structuurvisie Noordoost 2020 vast. Deze visie beslaat het grondgebied tussen Tilburg Noord (inclusief Rugdijk/Kouwenberg), Berkel-Enschot en Udenhout. Een van de belangrijkste redenen om deze visie op te stellen is de regionale taakstelling die de gemeente Tilburg heeft vanuit het Rijk voor het bouwen van woningen en bedrijventerreinen.
In het kader van deze plannen zijn er in het gebied gronden aangekocht. Zo ook gronden van J. Brands, Hazennest West 40 te Tilburg. Deze gronden waren gelegen in het gebied Rugdijk/ Kouwenberg. Naast het feit dat de gemeente gronden van de heer Brands aankocht is er tevens onderhandeld over aankoop c.q. het staken van zijn kippenbedrijf. Immers de hindercirkel van het bedrijf belemmerde de toekomstige woningbouwplannen. In juli 2011 is overeenstemming bereikt over het staken van het bedrijf.
Bij overeenkomst is met betrekking tot het staken van het kippenbedrijf onder andere bepaald dat Brands de drie pluimveestallen mag verbouwen tot bedrijfsruimten onder voorwaarde dat:
Verder is in de overeenkomst bepaald dat de gemeente het bestemmingsplan zal herzien en de kosten die samenhangen met het doorlopen van de planologische procedure zal dragen. Zodra het bestemmingsplan onherroepelijk is, is Brands verplicht het houden van pluimvee ter plekke te staken. Uiterlijk op deze datum dient Brands ook een verzoek tot intrekking van de milieuvergunning in te dienen.
Met de heer Brands is eind 2012 overeenstemming bereikt omtrent zijn concrete bouwaanvraag en het toegestane gebruik. Op 11 december 2012 is dan ook het verzoek tot bestemmingsplanherziening ingediend.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Het plangebied omvat het perceel Hazennest West 40 en het oostelijk aangrenzende agrarische perceel en wordt globaal begrensd door Hazennest-West in het noorden, de Baggerweg in het zuiden en de Burgemeester Bechtweg (tangent) in het westen. De percelen liggen in het gebied Rugdijk-Kouwenberg (het gebied tussen Tilburg Noord en de Burgemeester Bechtweg).
Vanwege de crisis zijn de plannen zoals aangegeven in de Structuurvsie Noordoost 2020 met betrekking tot het gebied Rugdijk-Kouwenberg vertraagd. Dit gebied blijft voorlopig nog agrarisch. Voor wat betreft het gebied ten noorden van Hazennest 40 en van de Burgemeester Bechtweg is bedrijventerrein Zwaluwbunders gepland en aan de westzijde is het woongebied De Oostkamer in voorbereiding.
Dit bestemmingsplan vervangt een deel van het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, vastgesteld d.d. 10 juni 2013.en onherroepelijk d.d. 10 september 2013.
Hazennest West 40 is gelegen aan de noordzijde van van Tilburg en grenst aan het buitengebied.
Het plan ligt binnen het gebied van Rugdijk - Kouwenberg.Het gebied Rugdijk - Kouwenberg kan worden getypeerd als een zogenaamde kampontginning, die ontstaan op een aanwezige dekzandrug. Kenmerken zijn de onregelmatige blokvormige percelen zonder duidelijke perceelsgrenzen en de reliëfafhankelijke wegen.
Het perceel grenst aan de noord, oost en zuidzijde aan bestaande infrastructuur. De Hazennest west/oost wordt door de Burgemeester Bechtweg doorsneden. Aan de zuidzijde is de toe/af rit van de Burgemeester Bechtweg gerealiseerd (Baggerweg).
Het perceel ligt dus geheel omsloten.
Het karakter van de Burgemeester Bechtweg is ligging in het landschap. De weg doorkruist de verschillende landschappen van het buitengebied van Tilburg. Op deze locatie ligt de weg tussen agrarische percelen met diverse (agrarische) erven. Deze erven zijn karakteristiek voor het landschap.
Het perceel aan de Hazennest west 40 maakt ook onderdeel van deze agrarische structuur. Momenteel is het perceel opgedeeld met een vrijstaande woning voorop het perceel met achtergelegen schuren/stallen op een deels verhard erf. De stallen staan met de achterkant naar de Burgemeester Bechtweg.
Bij het nieuwe plan is deze agrarische uitstraling uitgangspunt geweest bij de uitwerking.
De vormgeving van losse stallen op een erf is zoveel mogelijk benaderd door een verspringing in de achtergevelrooilijn en door de dakhellingen zoals in de bestaande situatie toe te passen. De beplanting op het terrein begeleid de bebouwing en de grenzen van het erf. Hierdoor zullen auto's en opslag op het terrein aan het zicht worden onttrokken.
De voorkant van het gebouw wordt gerealiseerd aan de zijde van de Hazennest West. Dit is de representatieve zijde. De zijde van de Burgemeester Bechtweg krijgt de uitstraling van een achterkant van een boerenschuur zoals de huidige situatie en zal zich niet presenteren naar de Burgemeester Bechtweg.
Bestaande ondergrondse infrastructuur
In het plangebied bevind zich wel ondergrondse infrastructuur.
De ondergrondse infrastructuur rondom het plangebied bestaat uit kabels en leidingen van de volgende beheerders:
Huisaansluitingen Water, Gas, Electra en Telecom, Riolering
Overzicht k&l-tekening
Fig. 1
Beleidskader
Nieuwe ontwikkeling
Afwegingen
Bij sloop van de bestaande bebouwing kunnen de huisaansluitingen opgezegd worden via www.huisaansluitingen.nl. Voor het aansluiten van het bedrijfsverzamelgebouw kunnen nieuwe aansluitingen eveneens via www.huisaansluitingen.nl aangevraagd worden.
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk gemaakt. Hoewel het hier niet gaat om een bedrijventerrein maar om een bedrijfsverzamelgebouw van 3062 m2 worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
rede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen is vastgesteld door het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) van de portefeuillehouders RO van de 8 Hart van Brabant gemeenten en de gedeputeerde RO. In december 2011 heeft het RRO afgesproken dat de regio Hart van Brabant in de periode t/m 2022 circa 180 hectare nieuwe bedrijventerreinen mag ontwikkelen, waarvan 128 hectare in Tilburg (kwantitatieve behoefte). Dit regionale bedrijventerreinenprogramma wordt elk jaar geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. De (nieuwe) bedrijventerreinen in dit regionale bedrijventerreinenprogramma zijn bedoeld voor bedrijven die vanwege hun aard en omvang niet kunnen vestigen in het stedelijke gebied c.q. in de directe nabijheid van woningen. Het plan voor Hazennest West 40 is voor milieucategorie 1 en 2 bedrijvigheid, waarvoor een locatie op een bedrijventerrein niet noodzakelijk is. De locatie van het bedrijfsverzamelgebouw komt voort uit een contractuele verplichting die voortvloeit uit woningbouwplannen in dit gebied.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Een deel van de regionale behoefte wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Echter niet alle behoefte kan binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Zeker niet daar waar het gaat om specifieke bedrijvigheid. In de diverse gemeentelijke structuurvisies wordt aangegeven waar buiten het bestaand stedelijk gebied ruimte wordt gepland voor bedrijvigheid. In het onderhavige geval is in de Structuurvisie Noordoost 2020 voor het gebied Rugdijk-Kouwenberg woningbouw en bedrijvigheid voorzien.
In het ambitiedocument 'Kansen voor Rugdijk-Kouwenberg' van november 2009 is de zone langs de Burgemeester Bechtweg aangewezen als gebied voor woonwerk kavels of kleinschalige bedrijvigheid met een hoge kwaliteitsuitstraling en een lage milieucategorie. Het gaat derhalve om een specifieke soort bedrijvigheid .Het plan past derhalve in deze specifiek aangegeven bedrijvigheid.Daarnaast speelt dat ingevolge Verordening Ruimte Hazennest 40 en het gebied rond Hazennest 40 is aangewezen als "zoekgebied verstedelijking: stedelijk concentratiegebied".
Conclusie
Er is sprake van een specifieke regionale behoefte, welke niet wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied maar binnen het zoekgebied verstedelijking. Deze locatie wordt via de bestaande Burgemeester Bechtweg (tangent) ontsloten.Gezien de beperkte omvang van het bedrijfsverzamelgebouw is deze ontsluiting voldoende.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
De provinciale Structuurvisie doet geen uitspraken omtrent het perceel Hazennest 40.
Van 13 september tot en met 10 oktober 2013 ligt de nieuwe "Structuurvisie RO 2010-partiéle herziening 2014" ter visie. Ook deze nieuwe structuurvisie doet geen uitspraken omtrent het perceel Hazennest 40.
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte (vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
Stedelijke ontwikkeling en regionaal ruimtelijk overleg
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Verder regelt de Verordening ruimte dat woningbouw en aanleg van bedrijventerreinen onderdeel worden van bindende afspraken in de vier regionale ruimtelijke overleggen.
Ingevolge de Verordening ligt het plangebied in het "zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied".. Het ruimtelijke beleid om dit gebied intensief te bebouwen is neergelegd in de Structuurvisie Noordoost 2020. Voor nadere informatie omtrent deze Structuurvisie in relatie tot het onderhavige gebied wordt verwezen naar hoofdstuk 3.4.2.
Ingevolge de provinciale Verordening Ruimte ligt het kippenbedrijf in extensiveringsgebied. Het staken van het bedrijf is dan ook zeer wenselijk, zeker gezien de plannen zoals aangegeven in de Structuurvisie.
Artikel 3.3.van de Verordening geeft aan dat in deze gebieden voorzien kan worden in een stedelijke ontwikkeling mits in de toelichting een verantwoording wordt gegeven. Uit de verantwoording moet blijken dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder d.m.v. inbreiding, herstructurering, intensivering etc.
Een bedrijfsverzamelgebouw is een stedelijke ontwikkeling die voortvloeit uit contractuele verplichtingen die het gevolg zijn van onderhandelingen omtrent aankoop van gronden en het staken van het kippenbedrijf tbv de toekomstige woon/werkkavels in het gebied. Verder past deze ontwikkeling in de toekomstige plannen zoals aangegeven in de Structuurvisie. Bij realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw binnen bestaand stedelijk gebied zou de aankoop financieel niet haalbaar zijn geweest. Daarnaast zou het feitelijk niet mogelijk zijn geweest. Verkoper wenste alleen het bedrijf te staken indien hij op dezelfde locatie een andere bedrijfsvorm kon voortzetten. Juridisch past deze nieuwe bedrijfsvorm in de toekomstplannen van de gemeente voor het gebied.
Vanwege de crisis is de uitvoering van de plannen zoals aangegeven in de Structuurvisie Noordoost 2020 vertraagd. Het bestemmingsplan voor het gebied was verouderd en is in verband met de wettelijke verplichting onlangs geactualiseerd op basis van de huidige functies. Vanwege contractuele verplichtingen met de heer Brands kan de bestemmingsplanherziening voor zijn perceel niet wachten op de algehele herziening voor het hele gebied. Niet meewerken aan de transformatie van kippenbedrijf naar bedrijfsverzamelgebouw betekent dat het bedrijf een doorstart maakt als kippenbedrijf. Immers het heeft hiervoor nog steeds de benodigde (milieu) vergunningen en planologische mogelijkheden. Contractueel is afgesproken (artikel 5.4. van de overeenkomst) dat initiatiefnemer pas verplicht is het houden van pluimvee blijvend te staken zodra de gewenste bestemming (=bedrijvenbestemming) een onherroepelijke status heeft gekregen. Uiterlijk op deze datum dient initiatiefnemer een aanvraag in te dienen die strekt tot intrekking van de milieuvergunning. Niet meewerken betekent tevens dat de gemeente het kippenbedrijf bij realisatie van de (woningbouw)plannen in het gebied alsnog zal moeten aankopen.
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur valt in twee gedeelten uiteen, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel. Het kerngebied natuur en water bestaat uit de ecologische hoofdstructuur met inbegrip van de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. In de Verordening ruimte zijn al deze gebieden begrensd. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bepaald dat deze strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. In de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Ook recreatieve en toeristische bedrijven zijn binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande functies respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van die functies.
Het plangebied ligt niet in de groen blauwe mantel en ook niet in de ecologische hoofdstructuur. Verder ligt het ook niet in een van de zoekgebieden mbt natuur en landschap.
Water
De Verordening Ruimte bevat regels voor regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging, voor beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening en voor zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.
In het plangebied spelen deze wateraspecten niet.
Aardkunde en cultuurhistorie
Met behulp van de Verordening ruimte wil de provincie aardkundig waardevolle gebieden en cultuurhistorische vlakken beschermen. Geen van deze gebieden of vlakken liggen in of nabij het plangebied.
Agrarisch gebied
Het agrarisch gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en het bestaand stedelijk gebied en biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. Het plangebied ligt in het agrarisch gebied.
Intensieve veehouderij
In de Verordening Ruimte zijn afzonderlijke regels opgenomen voor de intensieve veehouderij. Deze regels zijn gekoppeld aan de integrale zonering uit de reconstructieplannen die in de verordening is overgenomen. De integrale zonering bestaat uit zogenaamde extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. In extensiveringsgebieden is geen enkele uitbreiding van intensieve veehouderij meer mogelijk. In de verwevingsgebieden en de landbouwontwikkelingsgebieden is een uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan tot een maximale omvang van het bouwblok van 1,5 hectare. In aangewezen delen van de landbouwontwikkelingsgebieden is met ontheffing van de provincie een bouwblok toegestaan tot maximaal 2,5 hectare.
Het plangebied staat geen intensieve veehouderij toe. Nochthans dienen regels opgenomen te worden met betrekking tot de Reconstructiewetzonering. Het plangebied is gelegen in extensiveringsgebied.
Niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied
De Verordening ruimte geeft algemene regels voor een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, veelal vrijkomende agrarische bebouwing. De regels hebben betrekking op het wonen in het buitengebied, waaronder ook de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels en kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties en landgoederen. Daarnaast zijn er regels voor diverse andere niet-agrarische ontwikkelingen. Afwijkende regels zijn er voor:agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven, voor horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen, voor recreatiewoningen, voor dagrecreatie, voor kleinschalige vrij-tijdsvoorzieningen, voor lawaaisporten en voor windturbines.
Het onderhavige plangebied regelt de herziening van een agrarisch intensieve veehouderijbestemming naar een bedrijfsbestemming (bedrijfsverzamelgebouw, max. milieucat. 1 en2) in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen.
Hoofdstuk 2 van de Verordening Ruimte stelt dat in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording opgenomen dient te worden van de wijze waarop de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.
Het bedrijfsperceel heeft thans een agrarische bedrijfsbestemming en het ernaast gelegen perceel heeft de bestemming Agrarisch. Het perceel met de agrarische bedrijfsbestemming krijgt een reguliere bedrijfsbestemming evenals een deel van het agrarische perceel. Dit vanwege de parkeerplaatsen die op dit deel van het perceel worden aangelegd. het resterende deel van het perceel behoudt zijn agrarische bestemming. Ingevolge de afspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant valt deze ontwikkeling in cat. 3, zijnde een ruimtelijke ontwikkeling waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).In categorie 3 gevallen is landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering landschap noodzakelijk.
Om objectief te kunnen bepalen welke investering gedaan moet worden in het landschap, wordt hiervoor een bedrag berekend. De regiogemeenten zijn bezig hiervoor een methodiek te ontwikkelen die transparant is, duidelijk uitlegbaar is en op de lokale situatie is toegesneden. Gekozen is voor de grondwaardemethodiek van Croonen/Read Advies. Deze methode houdt in dat aan de hand van de ruimtelijke ontwikkeling die plaatsvindt, wordt berekend in hoeverre de grondwaarde stijgt. Een percentage van de toename van de grondwaarde moet geïnvesteerd worden in het landschap. De regiogemeenten hanteren hiervoor tenminste 20%.
Het huidige agrarisch bouwblok krijgt deels een bedrijvenbestemming bebouwd en deels een bedrijvenbestemming onbebouwd. Verder krijgt een deel van het ernaast gelegen agrarische perceel een bedrijvenbestemming onbebouwd. Onderstaand is de waardestijging berekend en hiervan wordt 20% tbv de kwalteitsverbetering genomen.
Het agrarisch bouwblok á €20,- wordt deels bedrijven, bebouwd á € 120,- en deels bedrijven onbebouwd á €60,-.
Een deel van het agrarische perceel á €7,50 wordt bedrijven onbebouwd á €60,- Het resterende deel blijft agrarisch.
De huidige agrarische bedrijfswoning met bijgebouw wordt reguliere bedrijfswoning met bijgebouw. Omdat hier geen waardestijging of -daling uit voortvloeit zijn deze niet meegenomen in de berekening.
De huidige waarde van het agrarisch bouwblok is, minus woning en bijgebouw, groot 9719m2x €20,- = €194.380,-
De huidige waarde van het agrarisch perceel, dat bedrijven onbebouwd wordt is 1314m2 x €7,50 is €9.855,-
Totaal derhalve €204.235,-
De nieuwe waarde wordt voor bedrijven bebouwd (loods) is 3062m2x€120,- = €367.440,-
was 3150m2
De nieuwe waarde voor bedrijven onbebouwd (voormalig agr. bouwblok) wordt: 6569m2 (9719-3062) x €60,- = € 399.420,-
De nieuwe waarde voor bedrijven onbebouwd (voorm. agr. grond) is 1314m2 x €60,- is €78.840,- Totaal derhalve: €845.700,-
Conclusie: kwaliteitsverbetering wordt dus: €845.700,- minus 204.235,- is € 641.465,- keer 20% is € 128.293,-
Echter, naast een waardevermeerdering vindt er ook sloop plaats van 87m2 bebouwing. Er staan namelijk 3 stallen van resp. 1183, 1125 en 929m2 groot en het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot herbouw van max. 3150m2. Dit betekent sloop van 175m2. Deze sloop mag blijkens de afspraken kwaliteitsverbetering landschap gewaaerdeerd worden op €25,- per m2, hetgeen op een totaal bedrag komt van €4375,-
Hierdoor wordt het bedrag dat geinvesteerd moet worden in kwaliteitsverbetering verminderd tot €123.918,-
Omdat de gemeente Tilburg zich contractueel jegens de heer Brands heeft verbonden alle kosten die voortvloeien uit de bestemmingsplanherziening voor haar rekening te nemen draagt de gemeente Tilburg er zorg voor dat bovengenoemd bedrag wordt geinvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap.
Deze investering zal gepleegd worden aan de Bakvenseweg in Tilburg en Berkel-Enschot.In de bijlage bij deze Toelichting is een landschapsplan met een beknopte omschrijvingen, het beheer en financiele verantwoording opgenomen.
De heer Brands heeft zich in de overeenkomst tot verkoop van zijn percelen en staken van het bedrijf ontractueel verbonden het perceel Hazennest 40 landschappelijk in te passen binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Aanplant dient plaats te vinden in afstemming met de gemeente Tilburg.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen.
Voor het onderhavige plangebied is vooral relevant wat de Structuurvisie Noordoost 2020 zegt over het gebied Rugdijk - Kouwenberg. De visie meldt daarover: Het ruimtelijk beleid is erop gericht om binnen de tangenten intensief te bouwen. Het gebied Kouwenberg/Rugdijk ligt binnen de Burgemeester Bechtweg (Noordoosttangent). De ambitie voor dit gebied is om de woningbouw en bedrijvigheid zo goed mogelijk te integreren met de huidige kwaliteiten van het gebied. Onderzocht wordt of het haalbaar is om de twee hoogspanningslijnen in het gebied (deels) te verleggen naar de noordzijde van de tangent. Deze belemmeren nu nog een deel van de beoogde woningbouw. Als verlegging mogelijk is, kan het gebied in samenhang met Tilburg Noord ontwikkeld worden tot een aantrekkelijk woongebied met ongeveer 600 tot 800 woningen. De bestaande wegen (linten) worden verdicht en de intensieve bebouwing vindt plaats in een tweetal woongebieden. Bij deze intensieve woningbouw overheersen uiteraard de stedelijke invloeden, maar in overig Rugdijk/Kouwenberg zijn de landelijkheid en de cultuurhistorie, zoals Peerke Donders en de oude linten in het gebied, zeker nog te proeven. Bij de inrichting van de woongebieden wordt aandacht besteed aan een goede overgang tussen bestaande en nieuwe bebouwing.
De ontsluiting van de twee woongebieden vindt plaats via de zuidkant. Bekeken moet worden of hiervoor nieuwe infrastructuur nodig is.
De hierboven beschreven gewenste ontwikkelingen zullen te zijner tijd hun weerslag krijgen in eigen planologische procedures (plannen).
In de Structuurvisie Noord-Oost 2020 is het gebied rond Hazennest 40 aangewezen als ontwikkellocatie Rugdijk-Kouwenberg (woon-werklocatie).
In het ambitiedocument 'Kansen voor Rugdijk-Kouwenberg' van november 2009 is de zone langs de Burgemeester Bechtweg aangewezen als gebied voor woonwerk kavels of kleinschalige bedrijvigheid met een hoge kwaliteitsuitstraling en een lage milieucategorie. Daarbij dient aandacht uit te gaan naar een goede inpassing of verbetering van bestaande bedrijven.
Het plan past in de Structuurvisie.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en archeologie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling.
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen worden op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij een bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.In dit bestemmingsplan komen geen monumentale of beeldbepalende bomen voor.
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Onderhavige plangebied valt buiten het zgn. Groene Mal-gebied.
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
Structuurvisie Noordoost 2020
Ingevolge de Structuurvisie is het ruimtelijk beleid erop gericht om binnen de tangenten intensief te bouwen. Het gebied Rugdijk/Kouwenberg ligt binnen de Burgemeester Bechtweg en Tilburg-noord. De ambitie voor dit gebied is om de woningbouw en bedrijvigheid zo goed mogelijk te integreren met de huidige kwaliteiten van het gebied. De eventuele invulling van de bedrijvigheid heeft een extensieve uitstraling en een minimale geluids- en stankhinder. Tevens is een voorwaarde dat de consequenties met betrekking tot verkeer, gevaar en visueel beperkt moeten zijn (milieucategorie 1, 2 (en eventueel 3)).
In de Structuurvisie Noord-Oost 2020 is het gebied rond Hazennest 40 aangewezen als ontwikkellocatie Rugdijk-Kouwenberg (woon-werklocatie).
In het ambitiedocument 'Kansen voor Rugdijk-Kouwenberg' van november 2009 is de zone langs de Burgemeester Bechtweg aangewezen als gebied voor woonwerk kavels of kleinschalige bedrijvigheid met een hoge kwaliteitsuitstraling en een lage milieucategorie. Daarbij dient aandacht uit te gaan naar een goede inpassing of verbetering van bestaande bedrijven.
Het plan past in de Structuurvisie.
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
Hoewel de locatie Hazennest West 40 niet binnen een zogenaamde kansenzone ligt wordt toch medewerking verleend omdat het initiatief past binnen de Structuurvisie Noord-Oost 2020 en het Ambitiedocument "Kansen voor Rugdijk-Kouwenberg", zoals ook aangegeven in paragraaf 4.4.1..
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
In- en uitritten:
Het bedrijfsperceel wordt met twee in/uitritten ontsloten: Aan de oostzijde komt de reguliere in/uitrit. En aan de westzijde komt een nooduitrit tbv calamiteiten.
Verder zal de bestaande in/uitrit naar de voormalige kippenstallen en de bedrijfswoning nu nog maar enkel door de bedrijfswoning met garage worden gebruikt.
Parkeren:
Voor wat betreft de parkeerbehoefte is uitgegaan van onderstaande tabel.
Beperkende factor in de bepaling van de parkeerbehoefte betreft het feit dat het toekomstige gebruik nog niet helder is. Daarom is op basis van een aanname en realistische invulling een behoefte bepaald:
unit
type afmeting (m2) norm aantal units totaal
A 220 4,4 4 17,6
B 220 1,32 2 2,6
A 440 8,8 1 8,8
C 440 4,84 1 4,8
A 330 6,6 1 6,6
C 330 3,63 1 3,6
Totale behoefte 44,1
type A Arbeidsintensief en bezoekersextensief, bijvoorbeeld industrie, garagebedrijf, werkplaats
type B Arbeidsextensief en bezoekersextensief, bijvoorbeeld loods, opslag, transportbedrijfje
type C Arbeidsextensief en bezoekersintensief, bijvoorbeeld showroom
Op basis van bovenstaande is zichtbaar dat niet aan alle units een zelfde functie is toegekend. De units zijn verdeeld over de drie verschillende typen, hetgeen resulteert in een parkeerbehoefte van 44 plaatsen. Uit de aanvraag bestemmingsplanherziening blijkt dat er ruim 46 plaatsen in het plan zijn voorzien. Conclusie op basis van deze aanname en verdeling is dat het past binnen het beleid.
In het kader van de toenemende mate waarin de overheid stimuleert dat burgers zelf zorg dienen te organiseren voor hun zorgbehoeftige familieleden blijkt dat er een toenemende behoefte is aan huisvesting ten behoeve van mantelzorg. De reeds bestaande vorm van mantelzorg in de vorm van inwoning waarbij sprake van huisvesting door een zorgbehoeftige in de woning zelf wordt in het bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan omdat er sprake blijft van één huishouding in een gebouw dat op basis van het bestemmingsplan bestemd is voor woondoeleinden. Er is immers sprake van gemeenschappelijke voorzieningen (keuken, toilet, badgelegenheid) en een gezamenlijke toegang. In de praktijk blijkt dit soms onvoldoende te werken omdat de woning onvoldoende groot is, er een gebrek aan privacy ontstaat etc. Er bleek behoefte te bestaan aan een meer zelfstandige woonvorm met eigen voorzieningen en een eigen toegang in een vrijstaand bijgebouw op het terrein of in een aan- of uitbouw aan de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend. Vanwege het gevaar van het ontstaan van nieuwe zelfstandige woonruimten zijn burgemeester en wethouders slechts bereid onder strikte voorwaarden aan deze vorm van huisvesting mee te werken. Een van de voorwaarden is dat er aantoonbaar sprake dient te zijn van een zorgbehoeftige welke naar zijn aard tijdelijk is. Deze tijdelijkheid betreft een minimum-periode van 3 maanden. De regeling houdt in dat een (vrijstaand) bijgebouw van maximaal 80 m² ten behoeve van mantelzorg kan worden benut. Het uitgangspunt van de regeling is dat er sprake blijft van één huishouden op het perceel, waarbij een gedeelte van dat huishouden in een aan- of uitbouw dan wel in een bijgebouw is gehuisvest.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De functie van de intensieve veehouderij (milieucategorie 4.1) wordt met dit plan vervangen voor een bedrijf in milieucategorie 2. De omgeving ligt tussen de burgemeester Bechtweg en de bebouwde kom van Tilburg. Daarnaast liggen in dit gebied diverse bedrijfsmatige activiteiten afgewisseld met woningen waardoor het gebied aangemerkt kan worden als een gemengde omgeving wat een vermindering van een afstandsstap rechtvaardigt. De richtafstand die dan nog geldt voor milieucategorie 2 (10 meter) wordt ruimschoots gehaald t.o.v. de omliggende woningen. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat voor deze woningen gegarandeerd. Binnen het plan worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt waardoor omliggende bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.
De belangrijkste zijn:
De Eerste Kamer heeft op 9 juli 2013 ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, welke op 1 januari 2014 van kracht wordt. In de Wet wordt vastgelegd wat de maximale risico's zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
.
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007 en het supplement op de handreiking "Verantwoorden bij een ruimtelijk besluit", januari 2011) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied ligt aan de Burgemeester Bechtweg 50 een LPG tankstation. De afstand tot het LPG tankstation bedraagt ongeveer 190m. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van het LPG tankstation en gelden er geen beperkingen voor het ruimtegebruik.
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour en invloedsgebied van een buisleiding. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en gelden er geen beperkingen voor het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd, waaronder de Burgemeester Bechtweg (Tangent), welke onderdeel uitmaakt van de route gevaarlijke stoffen (zie onderstaand figuur).
Vastgestelde route gevaarlijke stoffen
De bestemmingsplanwijziging omvat het omzetten van ongeveer 1,3 hectare agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming. Dit betekent dat (uitgaande van een gemiddelde persoondichtheid industrie) 40 personen per hectare gemiddeld aanwezig kunnen zijn. Dit komt neer op 52 p/1.3ha.
Voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de Tangent geldt dat op basis van bovengenoemde uitgangspunten en door toepassing van de vuistregels, ter hoogte van dit bestemmingsplan, géén sprake is van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar en een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
De vereiste basisveiligheid, zoals verwoord in de Beleidsvisie Externe Veiligheid, is hiermee geborgd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Het plangebied is op meer dan 200 meter gelegen van het spoortraject Tilburg-Den Bosch (1400 m) en Tilburg-Eindhoven (2600 m). Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en gelden er geen beperkingen voor het ruimtegebruik binnen het plangebied.
De vereiste basisveiligheid, zoals verwoord in de Beleidsvisie Externe Veiligheid, is hiermee geborgd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de brandweer midden- en west -brabant (brandweer) advies uitgebracht, d.d. 14 augustus 2013. ( zie bijlage). De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording.
Het projectkader
Het plangebied (Hazennest 40) betreft een verandering van bestemming van agrarisch naar bestemming bedrijven milieucategorie 2. Door de bestemmingwijziging zal naar verwachting de personendichtheid met ongeveer 52 personen toenemen.
Op deze locatie wordt de risicobron gevormd door de Tangent, een verkeersweg met vervoer van gevaarlijke stoffen. De afstand van het bouwblok tot aan de as van de Burgemeester Bechtweg (Tangent) is ongeveer 27m.
Mogelijke scenario's
Het vrijkomen van brandbare vloeistoffen en ontstaan van een plasbrand (LF1 en LF2) bij een verkeersongeval wordt door de brandweer als meest realistisch beschouwd. Het gaat hierbij om een verkeersongeval waarbij een tankwagen met een systeeminhoud van 23 ton aan dieselolie (LF1) of pentaan c.q. benzine (LF2) betrokken is. Er ontstaat een scheur van 200 a 300 mm in de tankwand, waardoor een vloeistofplas met brandbare vloeistof ontstaat. De vloeistof stroomt binnen 1 minuut uit en vormt een vloeistofplas van 1 .500 m2, die vervolgens direct ontsteekt. De brand die volgt is kort en hevig en veroorzaakt binnen het invloedsgebied secundaire branden. De hitte die bij deze brand ontstaat kan aanzienlijk zijn. Bij een brandduur van 5 minuten vallen tot 35 m slachtoffers.
Daarnaast is door de brandweer een 2e scenario beschouwd waarbij een verkeersongeval plaatsvindt waarbij een tankwagen met toxische stoffen betrokken Is. De tankwagen faalt bij dit scenario catastrofaal. De vloeistof stroomt binnen 1 minuut uit en vormt een vloeistofplas van 1500 m, die vervolgens in 1800 seconden (30 minuten) uitdampt.
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt binnen 30 m van de Burgemeester Bechtweg uitsluitend onder strikte voorwaarden ten aanzien van hulpverlening en zelfredzaamheid meegewerkt aan nieuwe beperkt kwetsbare objecten. De Burgemeester Bechtweg vormt een onderdeel van de route gevaarlijke stoffen waarvoor deze ruimte tot aan de rechter kant rechter rijstrook ruimte moet bieden.
Plaatsgebonden risico
Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat het vervoer over de weg de volgende stoffen bevat (maximaal aantal transporten) 250 licht ontvlambare gassen 250, brandbare vloeistoffen 250, zeer brandbare vloeistoffen 250. Op basis van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyses transport (Hart) blijkt dat er bij deze vervoersaantallen geen sprake is van een PR-contour om de Burgemeester Bechtweg.
Groepsrisico
Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat het vervoer over de weg de volgende stoffen bevat (maximaal aantal transporten) 250 licht ontvlambare gassen 250, brandbare vloeistoffen 250, zeer brandbare vloeistoffen 250. Uit de vuistregels van de Handleiding risicoanalyses transport blijkt dat er bij deze vervoersaantallen sprake is van een groepsrisico minder dan 10% onder de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico wordt beperkt aangezien er geen hoge aantallen personen in de directe omgeving van het bestemmingsplanaanwezig zijn. In het plan zal uitgaande van een gemiddelde personeelsdichtheid (40 personen/ha) in dit gebied sprake zijn van een geringe toename van het groepsrisico met ongeveer 52 personen.
Maatregelen
Op dit moment is er binnen het bestemmingsplan agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. In de toekomst zal hier sprake zijn van bedrijfsbebouwing waar mensen aanwezig zijn.
De rechterkant rechter rijstrook van de Burgemeester Bechtweg ligt op ongeveer 25 meter van het gesitueerde bouwblok. Dit betekent dat er bij een calamiteit met (zeer) brandbare vloeistoffen de gevolgen reiken tot in het plangebied. Hier kan een plasbrand ontstaan. Binnen het plangebied zijn geen specifieke maatregelen getroffen die het gebied beschermen tegen een calamiteit met brandbare vloeistoffen.
Ook de gevolgen bij een calamiteit waarbij sprake is van een warme/koude BLEVE zal in het plangebied merkbaar zijn. Veel LPG bevoorradingswagens zijn uitgerust met voorzieningen die een BLEVE kunnen uitstellen waardoor er voldoende tijd is te wagen te koelen en zo een BEVE te voorkomen. Wel is het zaak dat er goede vluchtwegen voorhanden zijn. Vluchten is goed mogelijk over de Hazennest-west afzijdig van de Burgemeester Bechtweg.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Er zijn in het plangebied ten tijden van de aanleg van de Burgemeester Bechtweg in overleg met de brandweer blusvoorzieningen aangebracht. De brandweer geeft in haar advies aan dat er voldoende bluswater aanwezig is en dat de bereikbaarheid via openbare wegen goed is.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
In haar advies geeft de brandweer aan dat de gebruikers van de geplande objecten als zelfredzaam mogen worden geschouwd. de zelfredzaamheid. Van belang hierbij is dat aanwezige in het plangebied tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. Hierdoor kunnen de binnen het gebied aanwezige personen, op eigen gelegenheid en op eigen initiatief, het gebied goed kunnen verlaten.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Burgemeester Bechtweg.
Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld.
Hieruit blijkt:
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
.Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Het plan voorziet niet in de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk te maken anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan zijn toegestaan. Hierbij wordt recht gedaan aan het huidig bestemmingsplan waarin de bestaande bedrijfswoning al is toegestaan. Dit betekent dat er geen toetsing aan de (normen van de) Wet geluidhinder hoeft plaats te vinden.
In het plangebied wordt de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De verkeersgeneratie dat toegekend kan worden aan het plangebied is, mede gelet op de hoogte en zwaarte van de toegestane milieucategorie (maximaal 2), beperkt van omvang. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de in het bedrijfsverzamelgebouw plaatsvindende activiteiten voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer respectievelijk het Activiteitenbesluit.
Dit betekent dat het vaststellen van het bestemmingsplan er niet toe zal leiden dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" zal verslechteren en dat uitgebreid onderzoek naar het effect op de luchtkwaliteit achterwege gelaten kan worden, dat voldaan wordt aan artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wet milieubeheer en dat de normen uit de Wet milieubeheer niet overschreden worden.
Het perceel ligt op ruim 250 meter afstand van industrieterrein Loven. Er komen geen nieuwe geurgevoelige objecten bij. Hiermee wordt voldaan aan het landelijk beleid.
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het betreft hier een voormalig agrarisch bedrijf. Doordat de veehouderij ermee stopt en overgaat op een andere activiteit komt de geurcontour te vervallen wat een beter woon- en leefklimaat oplevert voor omliggende geurgevoelige objecten. Daarnaast komen er geen nieuwe geurgevoelige objecten bij zodat omliggende veehouderijen evenmin geschaad worden in hun bedrijfsvoering.
Het beleid voor elektromagnetische velden is beschreven in het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4), de Toekomstagenda Milieu en de beleidsnota Nuchter Omgaan met Risico's, beslissen met gevoel voor onzekerheden (2004). De nadere uitwerking van het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen is verwoord in een advies (oktober 2005) van VROM aan gemeenten, provincies en beheerders van bovengrondse hoogspanningslijnen.
Over bovengrondse hoogspanningslijnen, en dan in het bijzonder ook over het verblijven van kinderen (tot 15 jaar) in de nabijheid ervan, is op 3 oktober 2005 een advies verschenen van de Staatssecretaris van VROM. Op 4 november 2008 is een brief gestuurd met een toelichting op het beleid en de gebruikte begrippen.
Op basis van de informatie en op grond van het voorzorgbeginsel, heeft het ministerie van VROM met een brief d.d. 5 oktober 2005, provincies en netbeheerders geadviseerd om nieuwe situaties waarbij kinderen worden blootgesteld aan magneetveld hoger dan 0,4 microTesla (jaargemiddelde) zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden.
Mede gezien de onzekerheid over de gezondheidseffecten en de hoge maatschappelijke kosten beperkt het advies zich tot nieuwe situaties. De Staatssecretaris adviseert "om bij de vaststelling van bestemmingsplannen en van tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan, waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is van 0,4 microTesla (de magneetveldzone)".
Dit plangebied ligt grotendeels in de indicatieve zone waar het voorzorgbeginsel van toepassing is. Het gaat hier echter over bedrijven, niet over woningen, kindercrèches, kinderopvang of scholen. Daarmee is het voorzorgbeginsel niet van toepassing.
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Uit recentelijk onderzoek uitgevoerd door Bakker milieu adviezen Waalwijk in juni 2012 is naar voren gekomen dat de bodem onder de puinlaag lichte verontreinigingen bevat van zware metalen, PAK en PCB's.
De puinlaag bevindt zich onder een geasfalteerde strook. Het asfalt is analytisch niet onderzocht. Aan de hand van een PAK-markertest is indicatief bepaald dat het asfalt niet teerhoudend is. Het puin onder het asfalt is visueel geïnspecteerd en bevatte geen asbestverdachte materialen.
Het puin onder het asfalt voldoet bij de toetsing als puin aan de maximale waarde voor toepassing als secundaire bouwstof, gelet op de aangetroffen verontreiniging. Mits het als grond wordt beschouwd, zou er sprake zijn van sterke verontreinigde grond vanwege de aanwezigheid van cobalt en koper.
Echter in de nieuwe situatie zal de asfaltverharding gehandhaafd blijven en mogelijk ook nog overlaagd met asfalt of beton. Hierdoor zal het puin bij het nieuwbouw plan niet geroerd worden.
Door de gesloten verharding op de puinlaag is de kans op uitloging relatief gezien klein.
Het grondwater is ter plaatse licht verontreinigd met zink, molybdeen en xyleen. Barium is in een gehalte boven de tussenwaarde aangetroffen. Dergelijke concentraties zonder aanwijsbare bron worden als van nature verhoogde beschouwd.
Boven- en ondergrondse tanks.
In 1996 zijn er twee ondergrondse tanks gesaneerd met KIWA-certificaat. Na reiniging is één tank verwijderd en één tank gevuld met zand. Bij beide tanks bleek de bodem schoon bij een voorafgaand uitgevoerd bodemonderzoek. Op locatie is in de huidige situatie nog een bovengrondse tank in een lekbak aanwezig. Daarnaast bevinden er op locatie enkele drums met olie die op een vloeistofdichte vloer staan.
Aanbeveling
Aan de hand van de beschikbare resultaten kan worden gesteld dat de daadwerkelijke bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Mits er toch afgeweken wordt van het handhaven van de verharding. En de asfalt/puin wordt afgegraven is het mogelijk om zowel de asfalt laag als de puinlaag her te gebruiken. Een naderonderzoek naar de kwaliteit van de bodem is dan wel noodzakelijk gezien de aangetroffen verontreiniging met koper en cobalt.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Analyse plangebied
Het plangebied ligt in randstedelijk gebied en op circa 2,6 km van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, omdat het plangebied op een ruime afstand van dit dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen ten noorden van de Burg. Bechtweg, op circa 100 meter van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving, omdat er sprake blijft van bedrijfsmatige activiteiten waardoor de bestaande natuurwaarden in de nabijheid niet verstoord of vernietigd worden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. De Ecologische Hoofdstructuur in de nabijheid daarentegen wel. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen - naast bovengenoemde EHS-bescherming - aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Uit bronnenonderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied afgelopen 10 jaar geen beschermde soorten zijn aangetroffen en evenmin verwacht worden.
Conclusie
Op basis bronnenonderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 10.000 m². In de huidige situatie is het plangebied een agrarisch bedrijf, waarbij een woning en een drietal schuren staan, met een oppervlakte van respectievelijk 250m² en 3.250m². De bestaande particuliere verharding heeft een oppervlakte van ongeveer 2.700 m². De terreinhoogte varieert van ongeveer 12,60+ tot 12,90+.
Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m. De doorlatendheid is laag te verwachten. Dat kan de infiltratie van regenwater in de bodem belemmeren. Daardoor kunnen er lokaal schijngrondwaterspiegels kunnen ontstaan en hinder veroorzaken. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 11,70+ volgens bovengenoemd onderzoek, ongeveer één meter onder het maaiveld. De ontwateringdiepte is dan ook voldoende voor de bestaande en de nieuwe functies.
Er is geen relevant oppervlaktewater in of nabij het plangebied. Het regenwater van een groot deel van het plangebied wordt verzameld bij een eigen berging. Een kelin deel van het plangebied watert af richting detailafwatering in de Hazennest West. In de bestaande situatie ligt een drukriolering voor de nabije agrarische percelen. Het vuilwater wordt verzameld bij de perceelgrens en getransporteerd tot de vuilwater hoofdriolering in Tilburg Noord. Het afvalwater stroomt verder af naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel.
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken
landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
In het plangebied neemt het verharde oppervlak niet toe: de bestaande schuren (3.250 m²) worden gesloopt en het nieuwe bedrijven(verzamel)gebouw mag niet groter zijn dan de te sloten vloeroppervlakte. De woning wordt gehandhaafd. De oppervlakte van nieuwe verharding (parkeerterrein, inrit, e.d.) is nagenoeg gelijk aan de bestaande terrein. Aansluiten van de regenwaterafvoer van nieuwe bebouwing op het bestaande regenwatersysteem is voor de hand liggend. De eventuele vuilwaterafvoer dient aangesloten te worden op de bestaande drukriolering; bij voorkeur door middel van de bestaande aansluiting.
De eventuele schijngrondwaterspiegels kunnen opgevangen worden door de aanleg van ondiepe drainage. Daarbij mag het grondwater onder de gemiddeld hoogste grondwater (ongeveer 10,70+) niet verlaagd worden. Het overtollige grondwater wordt afgevoerd naar het regenwatersysteem.
Watersysteem
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Waterschap De Dommel heeft bij brief van 26 maart 2014 aangegeven in te stemmen met het bestemmingsplan en zij wijzen er nadrukkelijk op dat hun reactie niet als zienswijze behandeld hoeft te worden.
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 9 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 10.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 11, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 13 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een bestemmingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld tenzij
In juli 2011 is de gemeente met initiatiefnemer overeengekomen dat de gemeente alle kosten draagt die samenhangen met het doorlopen van de planologische procedure waarbij de agrarische bedrijfsbestemming wordt herzien in een reguliere bedrijfsbestemming tbv een bedrijfsverzamelgebouw met een maximale milieucategorie 1 en 2.
Met initiatiefnemer is dan ook geen overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten en ook de plan- en apparaatskosten zijn voor rekening van de gemeente.
Al deze kosten, alsmede de middelen die nodig voor de uitvoering van de regeling Kwaliteitsverbetering Landschap zijn verzekerd uit de daarvoor aangewezen middelen uit de gemeentebegroting en de grondexploitatiekosten van het project Zwaluwenbunders.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e herziening (Hazennest 40) op 11 mei 2013 gepubliceerd in het Stadsnieuws..
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH |
3 juli 2013 | via mail d.d. 12-8-2013 | De ontwikkeling is akkoord. |
Waterschap De Dommel | ------ | ---------- | Zie par. 6.3 |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Op 11 oktober 2013 zijn, ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie, de omwonenden geinformeerd middels een briefje met tekening. Hierop zijn geen reacties gekomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 24 februari tot en met 7 april 2014. Tijdens deze periode zijn er géén zienswijzen ingediend.
Wel zijn er twee reacties ingediend. Eén reactie van de provincie en een reactie van het waterschap. Beide dienen niet opgevat te worden als zienswijzen. De provincie heeft bij mail van 24 maart 2014 aangegeven inhoudelijk in te stemmen met de kwaliteitsverbetering van het landschap maar vragen om een juridische zekerstelling van de aanleg en het onderhoud. Omdat de aanleg en het onderhoud door de gemeente plaats vindt is dit inmiddels met een brief aan de provincie medegedeeld. Waterschap De Dommel heeft bij brief van 26 maart 2014 aangegeven in te stemmen met het bestemmingsplan en wijzen er nadrukkelijk op dat hun reactie niet als zienswijze behandeld hoeft te worden.