direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.

De ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplannen Dalem en Reeshof NoordWest zijn vastgesteld op respectievelijk 7 juli 1997 en 25 juni 2001 en zijn derhalve aan wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan Stadsrand Dalem. De sinds genoemde datum tot stand gekomen (postzegel)herzieningen, art. 19 procedures en projectbesluiten zijn meegenomen in de actualisering. Het plan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1 Bro.

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westrand van Tilburg, ten westen van de Reeshof tussen het woongebied en de Burgemeester Letschertweg. Het gebied wordt globaal begrensd door het Wilhelminakanaal in het noorden, de Dalemdreef, Soerendonklaan en Renesselaan in het oosten, de spoorlijn Tilburg-Breda in het zuiden en de Burgemeester Letschertweg in het westen.

In het plangebied is het inpassingsplan recreatiepark Beekse Bergen gelegen dat op 30 maart 2012 is vastgesteld ten behoeve van natuurcompensatie voor de uitbreiding van de Beekse Bergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0001.jpg"

Ligging plangebied in Tilburg

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt (gedeeltelijk):

  • Dalem (vastgesteld 7 juli 1997)
  • Reeshof NoordWest (vastgesteld 25 juni 2001)
  • Inpassingsplan recreatiepark Beekse Bergen (vastgesteld 30 maart 2012)
  • Noordwesttangent: gedeelte Bredaseweg - Dalem zuid (vastgesteld 1 oktober 2001)

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is het meest westelijke gedeelte van de wijk Reeshof, ten noorden van de spoorlijn Tilburg-Breda. Het grenst aan de buurten Leeuwerik, Dalem Noord en Dalem Zuid. Van noord naar zuid liggen de deelgebieden Reeshofweide (tussen het Wilhelminakanaal en de Langendijk), Dalemweide (tussen de Langendijk en de Middeldijkdreef) en Stadsrand Dalem (tussen de Middeldijkdreef en de spoorlijn).

Aan de overzijde van het Wilhelminakanaal is het bedrijventerrein Vossenberg West II in aanleg. Ten westen van het plangebied bevindt zich de onlangs opengestelde Burgemeester Letschertweg die onderdeel uitmaakt van de ring om Tilburg. De weg verbindt de Midden-Branbantweg (N261) met de rijksweg A58, voert met een brug over het Wilhelminakanaal en met een tunnel onder de spoorlijn door. Aan de overzijde van de weg begint het buitengebied van de gemeente Gilze-Rijen. Dit bestaat overwegend uit open landschap met agrarische bedrijfsbebouwing. Aan deze zijde van de weg is een ecologische geraliseerd met waterpartijen en taluds. Ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de spoorlijn, ligt de buurt Koolhoven West.

In het plangebied komt momenteel incidenteel bebouwing voor, maar kenmerkend is de grote mate van openheid. Dit komt omdat dit gebied tot nu toe nog niet is ontwikkeld. Het vigerende bestemmingsplan laat echter wel meer bebouwing toe. De ruimtelijke structuur wordt op dit moment voornamelijk bepaald door lange, infrastructurele lijnen. Het Wilhelminakanaal, de spoorlijn naar Breda en de reeds genoemde Burgemeester Letschertweg zijn ruimtelijke structuren van formaat. Andere lijnen wordt gevormd door de Langendijk, een oude landweg in het noordelijk deel van het plangebied, de Middeldijkdreef en de Dalemdreef. De laatste twee zijn gebiedsontsluitingswegen die de wijk Reeshof op de Burgemeester Letschertweg aansluiten.

Ten oosten van het plangebied is bebouwing aanwezig die in stedenbouwkundige zin betekenis heeft als ruimtelijke ruggengraat voor de stadsrand. Het betreft een stedelijke wand van woningen uitgevoerd in drie bouwlagen langs de Renesselaan en Reuverlaan, een flatgebouw van acht bouwlagen op het hoekpunt van deze twee lanen, een karakteristiek bouwblok in bastionvorm aan het Ravensteinerf en bouwvlokken van rug-aan-rug woningen ten noorden van de Schipluidenlaan.

In het gebied ten zuiden van de Schipluidenlaan bevinden zich woonerven en -hoven. De stedenbouwkundige invloed hiervan is gering omdat de woningen voornamelijk naar binnen zijn gericht. In de buurt Leeuwerik zijn langs de Donge zogenaamde eilandwoningen gerealiseerd die sterk op Reeshofweide zijn georiënteerd.

Opvallende waterstructuren in de ruimtelijke opbouw van het gebied zijn een waterloop ter hoogte van de Reuverlaan en het riviertje de Donge. De Donge loopt van zuid naar noord door de Reeshof en is een belangrijke ecologische zone. Het noordelijke gedeelte ervan, gelegen in Reeshofweide, is in het verleden gekanliseerd en stroomt uit in het Wilhelminakanaal.

Groenstructuren die een grote invloed hebben op de woonkwaliteit en leefbaarheid in de Reeshof zijn de genoemde Dongezone en de robuuste, groene diagonaal Reeshofbos - Reeshofpark - Dongezone - Reeshofweide. Behoud van de open ruimte is in deze zones altijd uitgangspunt geweest. Reeshofweide heeft een duidelijke relatie met deze groenstructuur en maakt er feitelijk deel van uit. Voor Dalemweide geldt dit in iets mindere mate. Beide gebieden liggen relatief laag en zijn daarom vrij nat. Andere duidelijk herkenbare groenstructuren in het gebied zijn de aanwezige bomenrijen. Er bevinden zich bomen langs de Langendijk, langs het verlengde van de Sneekstraat - Wagenbroek, Gilze-Rijen en de lijn Dalemdreef - Soerendonklaan - Renesselaan - Reedijkdreef.

2.2 Functionele structuur

Vroeger had het plangebied hoofdzakelijk een agrarische functie. De meeste agrarische bedrijven zijn verdwenen nadat ze zijn aangekocht voor de ontwikkeling van de Reeshof.

In het gebied Dalemweide, ten noorden van de Middeldijkdreef, resteert nog 1 bedrijf dat kenmerkend is voor een agrarisch buitengebied. De aanwezige bebouwing, waaronder een aantal burgerwoningen, is als lintbebouwing langs de Langendijk gesitueerd.

In het gebied Reeshofweide zijn de agrarische functies verdwenen en is een zwaaikom in aanleg voor schepen die de containerterminal op het bedrijventerrein Vossenberg-West II zullen aandoen. Deze ontwikkeling is echter buiten dit plangebied gelegen. Het gebied heeft veel potentie voor natuurontwikkeling.

De gebieden Dalemweide en Reeshofweide zijn conserverend bestemd. Dit betekent dat het geldende bestemmingsplan de aanwezige functies al toestaat en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Voor een groot gedeelte van beide gebieden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij behoud, herstel en versterking van het landschap, de natuur en de waterhuishouding uitgangspunt is.

Het hele gebied ten zuiden van de Middeldijkdreef heeft in het bestemmingsplan 'Dalem' (uit 2002) de bestemming 'Stadsrand' gekregen. Dit betekent dat hier bedrijven, sport en recreatie, volkstuinen en maatschappelijke doeleinden (met uitzondering van geluidgevoelige objecten) zijn toegestaan. Ter hoogte van de Rijperkerstraat bevindt zich een multifunctionele accommodatie (MFA) die als basisschool, buurtcentrum en voor kinderopvang in gebruik is. Een deel van het aangrenzende gebied is ingericht als parkeerterrein. Voor de bouw van de MFA is in het verleden vrijstelling op grond van artikel 19 WRO verleend, omdat dit een geluidgevoelig functie betreft.

Helemaal in het zuiden van het plangebied, dicht bij de spoorlijn, is voetbalvereniging GUDOK gevestigd. Deze vereniging bezit drie (kunstgras)velden, een clubhuis met kantine en kleedruimte en een parkeerterrein voor leden en bezoekers.

2.3 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

De aanwezige kabels en leidingen in het plangebied zijn in onderstaande figuur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0002.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0003.jpg"

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Nota Ruimte en SVIR

De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.

De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.

3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  • 1. De kwaliteit van het landschap;
  • 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  • 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie 


Deel A 

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C 

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie


De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. De provincie Noord-Brabant verankert haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte.

Provnincale staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

Belangrijke onderwerpen die in de Verordening ruimte worden behandeld zijn:

  • Ruimtelijke kwaliteit;
  • Stedelijke ontwikkelingen;
  • Natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • Agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • Overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Binnen de Verordening ruimte worden 4 structuren onderscheiden:

  • Stedelijke structuur
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Groenblauwe mantel
  • Gemengd landelijk gebied

Per structuur is uitgewerkt welke functies, onder welke voorwaarden, ontwikkeld kunnen worden.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de verschillende structuren uit de Verordening ruimte aanwezig. Daarnaast ligt in het gebied een zoekgebied voor ecologische verbindingszone. Het gebied ten westen van het Stadsdeel Reeshof (tot aan de Middeldijkdreef) ligt grotendeels in de Stedelijke structuur en voor een klein gedeelte in het Gemengd landelijk gebied, terwijl het gebied ten noorden van de Middeldijkdreef tot aan het Wilhelminakanaal is gelegen buiten de Stedelijke Structuur. Dit gebied ligt grotendeels binnen de Groenblauwe mantel. Ter plaatse van het 'inpassingsplan Beekse bergen' is het gebied binnen de Ecologische hoofdstructuur gelegen. Al in het voorgaande bestemmingsplan Reeshof Noordwest zijn de toenmalige agrarische bedrijven wegbestemd met uitzondering van een paardenhouderij aan de Langendijk 188.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0004.jpg"

Groenblauwe mantel

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0005.jpg"

EHS

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0006.jpg"

Zoekgebied ecologische verbindingzone

Gebieden welke binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied' vallen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'agrarisch' en gebieden binnen de structuur 'Groenblauwe mantel' hebben de bestemming 'agrarisch met waarden'. Het gebied dat binnen de ecologische hoofdstructuur is gelegen, heeft de bestemming 'natuur'. Voor het overige heeft het gebied bestemmingen die in de stedelijke structuur passen.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  • a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  • b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  • c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  • d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.

De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.

Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.

De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.

Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.

In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is hoogbouw ongewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0007.png"

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.3.1 Archeologie
4.3.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

4.3.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek

De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg (Tilburg (NB), Dalem Stadrand. Archeologisch vooronderzoek ISSN 1572-3194-2006) en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:

  • 1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
  • 2. De database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem);
  • 3. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.

4.3.1.3 Historische geografie plangebied

De planlocatie ligt in het westen van de gemeente Tilburg langs de westelijke beekdalzijde van de Donge in het gebied Dalem (Reeshof).

Het terrein ligt van oudsher in een groot heidegebied, van zuid naar noord doorsneden door de Donge. Deze voormalige Tilburgsche Heide vormde het middendeel van een uitgestrekt heidegebied ten westen van Tilburg tussen de gemeenten Loon op Zand, Dongen, Hulten en Riel. Het glooiende heidegebied met lokale landduinen was van oorsprong doorspekt met grote, relatief ondiepe vennen zaols de Blaak, de Witten Brand, de Hoge en lage Witsie, het Zwartven en het leikeven, evenals talrijke kleinere drassige laagten zoals de Stoorblaak bij het Kraaiven. de eerste grote (her)ontginning van de heide vond plaats ca. 1760 met de inrichting van het landgoed van Charles de Rey (Rey's Hof), de nattere gronden langs de Donge, waren eertijds ruigte en werden gaandeweg in gebruik genomen als grasland.

Geomorfologie: de dongevallei is een zwakke beekdalglooiing.

Bodemgesteldheid: veldpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand. Ten noorden van het plangebied komen meerveengronden op zand voor zonder humuspodzol, veen beginnend ondieper dan 120 cm.

In de eerste helft van de twintigste eeuw ligt de planlocatie nog centraal in een steeds kleiner wordende heideareaal. Vanaf medio twintigste eeuw komt er steeds meer een agrarisch gebruik met rationele verkavelingen voor. Na WOII zijn er als gevolg van ruilverkavelingen steeds grotere aaneengesloten kavels.

Vanwege de drassige omstandigheden was het gebied moeilijk toegankelijk en slechts te doorkruisen via enkele paden over de natuurlijke hoogten, zoals de Langendijk en de Korte Dijk (de huidige Reeshofdijk). Vanaf de Middeleeuwen is men op kleine schaal begonnen het gebied te ontwateren door middel van sloten. Ontginningen bestonden uitsluitend uit het creëren van wei- en hooilanden.De grootschallige ontginningen en de bouw van boerderijen vonden pas in het begin van de twintigste eeuw plaats, nadat het waterpeil was verlaagd.

Aan het einde van de jaren zeventig van de twintigste eeuw is begonnen met de aanleg van het stadsdeel De Reeshof, waarna het gebied in hoog tempo is volgebouwd. De westelijke rondweg (Burgemeester Letschertweg) werd in 2012 voltooid.

4.3.1.4 Archeologische verwachtingswaarde plangebied

Het plangebied kent een lage trefkans op de indicatieve kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWATi) in een gebied met een middelhoge verwachting.

Het plangebied ligt niet of grenst niet aan een AMK-Terrein. In en nabij de lpanlocatie zijn geen archeologische waarnemingen bekend.

Als archeologische regio is het voormalige heidegebied in hoofdzaak bekend om zijn rijke mesolithische vondstgeschiedenis. Langs en nabij de vennen in de Tilburgse Heide en in het beekdal van de Donge zijn diverse laatpaleolitische en mesolithische vindplaatsen bekend. De sites van Lepelare Zand en Kraaiven ten noorden van het kanaal behoren tot de grootste mesolithische sites van Nederland. Neolithische vondsten zijn bekend bij zowel de Hoge Witsie als bij de Voldijk.

Naar verwachting is een lage trefkans op resten van bewoning uit de steentijd (m.n. Paleo-Meso). De verstorende invloed van het gronddepot op de bodem is tot op heden onbekend.

Uit zowel het bureau- als het veldonderzoek blijkt dat het plangebied in het verleden tot een nat gebied behoorde dat weinig geschikt was voor bewoning. Kleine lokale hoogtes die aantrekkelijk waren als kampplaats voor jagers-verzamelaars in de steentijd komen evenmin in het plangebied voor. Archologische waarnemingen en indicatoren komen in en rond het plangebied niet voor. De kans om rituele deposities in het plangebied aan te treffen is niet uit te sluiten, maar wordt, gezien het ontbreken van aanwijzingen dat dit natte gebied in het verleden werd overgestoken, zeer laag ingeschat. Bovendien zijn bij het veldonderzoek diverse verstoringen in het plangebied vastgesteld.

Vanwege de lage archeologische verwachting en de lage dynamiek van ontwikkelingen in het plangebied wordt geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

4.3.2.1 Waardevolle structuren

Het plangebied werd tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van de stadswijk is dit netwerk van wegen en paden echter grotendeels verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Langendijk, Korte Dijk (de huidige Reeshofdijk), Kamerikpad, Kamerikstraat, Reeshofweg.

4.3.2.2 Waardevolle objecten

In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentewet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

De bebouwing uit de periode 1850-1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

4.4 Groen en speelruimte

4.4.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0008.png"

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  • 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
  • 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
  • 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 wordt het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5 Bedrijvigheid

4.5.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  • 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
  • 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
  • 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.5.2 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

  • 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
  • 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
  • 3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.

In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

  • 1. woongebieden met lage functiemenging;
  • 2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
  • 3. woongebieden met hoge functiemenging;
  • 4. concentratiegebieden.

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

4.5.3 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen

De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen uit 1999 (geactualiseerd in 2007). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door:

  • 1. Het revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.
  • 2. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.

4.6 Onderwijshuisvesting

Onderwijs vervult een belangrijke functie in de stad. Goede onderwijsgebouwen horen daar bij. De gemeente is verantwoordelijk voor de huisvesting van het basis- en voortgezet onderwijs in Tilburg. De gemeente heeft in de afgelopen jaren in het kader van het integrale Huisvestingsplan 2003-2014 veel geïnvesteerd in de vervangende nieuwbouw, renovatie en uitbreiding van schoolgebouwen. Hierbij is zoveel als mogelijk getracht een fysieke verbinding te leggen tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk, kinderopvang, buitenschoolse opvang en andere wijkgericht maatschappelijke voorzieningen. Dit heeft in de afgelopen jaren onder meer geresulteerd in de bouw van een aantal multifunctionele accommodaties in de stad, waarvan 1 in het plangebied is gelegen.

4.7 Sport

4.7.1 Kadernota Sport 2011-2016

Op 8 april 2011 heeft de gemeenteraad de kadernota Samenspel (kadernota Sport 2011-2016 gemeente Tilburg) vastgesteld. Deze nota vormt de beleidsrichtlijn voor de inspanningen die de gemeente verricht op het terrein van sport. Het gelegenheid bieden tot sportbeoefening is een belangrijke taak van de lokale overheid. Het gaat daarbij vooral om het aanbieden van sportaccommodaties. Daarnaast moeten burgers die nog niet sporten en bewegen actief gestimuleerd worden om dat vooral wél te doen.

Sportaccomodaties van de gemeente Tilburg

De gemeente Tilburg beschikt over een breed scala aan sportaccommodaties. Het betreft 21 sportcomplexen, met in totaal 90 velden, waarvan er 22 kunstgrasveld zijn. Het aantal sporthallen is 7 en de gemeente beschikt over 15 gymnastiekzalen. In de Reeshof en op Stappegoor zijn overdekte zwembaden gepositioneerd. Daarnaast is in het Stappegoorgebied een ijssportcentrum en een 400 meter ijsbaan.

Over het algemeen is er een hoge mate van tevredenheid over de kwaliteit van de gemeentelijke sportaccommodaties. Er is sprake van een juiste spreiding over de stad en op diverse locaties kunnen ruimtes worden gehuurd. Het onderhoud is goed.

De buitensportaccommodaties vormen een bijzonder aandachtspunt. De kwaliteit van enkele sportcomplexen is voor verbetering vatbaar en vraagt wellicht nog investeringen in kunstgrasvelden. Voetbal legt als populairste sport in Tilburg het grootste beslag op de middelen van de buitensport. De verwachting is dat het huidige ruimtebeslag van de velden de komende jaren niet hoeft te stijgen. Wel is het belangrijk om over zoeklocaties voor sport te blijven beschikken. Deze zijn wellicht nodig indien door demografische ontwikkelingen verenigingen geen bestaansrecht meer dreigen te hebben en zich moeten kunnen verplaatsen naar andere stadsdelen, waar vraag ontstaat.

4.8 Verkeer en parkeren

4.8.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  • 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  • 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

    Autoverkeer
  • 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  • 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.

    Parkeren
  • 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
  • 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.

    Goederenvervoer
  • 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

    Mobiliteitsmanagement
  • 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0009.png"

4.8.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.

In 2010 wordt nieuw openbaar vervoerbeleid vastgelegd in een regionale OV-visie Midden Brabant.

4.8.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.

Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  • 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
  • 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
  • 3. communicatie;
  • 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.

Op basis van het huidige bestemmingsplan zijn op deze locatie al bedrijven mogelijk met bedrijfswoningen. In het huidige plan is de milieucategorie van de bedrijven gemaximaliseerd op categorie 3.2. Op basis van huidige inzichten is dit met het oog op de bestaande wijk en de toegestane bedrijfswoningen te hoog. Om voor deze woningen een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is voor dit nieuwe plan aansluiting gezocht bij de bedrijvenlijst functiemenging. Deze lijst is afgestemd op de diverse (gezondheid)effecten van de milieubelasting op de gevoelige bestemmingen in de nabijheid. Zo mogen activiteiten voor het gevaaraspect niet groter zijn dan milieucategorie 1. Hierdoor vermindert de kans op slachtoffers. Anderzijds wordt voor het aspect geluid milieucategorie 3.1 toegestaan. Omdat er al sprake is van een levendige omgeving, met de daarbij behorende ontsluitingswegen, is het achtergrondniveau al relatief hoog. De hogere milieucategorie voor geluid wordt dan ook als minder storend ervaren dan wanneer een dergelijke activiteit in een rustige omgeving zou plaatsvinden.

In afwijking van de bedrijvenlijst is een deel van het gebied aangemerkt voor sportvelden. Het gebied dat als sportvelden is aangemerkt zijn de huidige voetbalvelden met daarbij de mogelijkheid voor eventuele uitbreiding. Deze activiteit was op basis van het huidige bestemmingsplan al toegestaan. De geldende richtafstand van 50 meter ten opzichte van omliggende woningen wordt gehaald zodat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
  • 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • 1. de kans op een ongeval;
  • 2. het effect van het ongeval;
  • 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:

  • a. het projectkader;
  • b. de hoogte en toename van het groepsrisico;
  • c. bronmaatregelen;
  • d. ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
  • e. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
  • f. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
  • g. mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
  • h. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied ligt Versteijnen's internationaal Transportbedrijf B.V.. Het invloedsgebied ligt over de noordelijke zijde van het plangebied. Dit bestemmingsplan maakt geen verdere ontwikkeling mogelijk waardoor er een toename plaatsvindt van het groepsrisico. Hierdoor is er geen toename van het groepsrisico en hoeft er geen invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht.

5.3.6 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.

Structuurvisie buisleidingen

Op 29 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 vastgesteld. De strucuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën. In de structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

De juridische doorwerking van de Structuurvisie zal door het Barro worden verzekerd. Beoogd is om in het Barro de verplichting op te nemen voor het bevoegd gezag om bij de opstelling of aanpassing van bestemmingsplannen de voor de buisleidingtransport vrij te houden stroken in acht te nemen. Het gaat hierbij om vrijwaren en niet om bestemmen. Bestaande bestemmingen veranderen door het besluit dus niet.

Buisleidingen worden aangeduid met de (dubbel)bestemming 'buisleidingen(strook). In deze strook worden geen nieuwe activiteiten toegelaten die de realisatie of instandhouding van een buisleidingstrook belemmeren.

5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0010.jpg"

Tilburg kent een routering van gevaarlijke stoffen. De routering van gevaarlijke stoffen vindt niet over de Burgemeester Letschertweg plaats. De routering is in 2003 vastgesteld.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde, de spoorlijn is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

5.3.8 Evenementen

Met betrekking tot externe veiligheid kan worden aangegeven dat de personendichtheid tijdens een evenement ter plaatse sterk wordt verhoogd. Echter, daar deze evenementen niet op structurele basis plaatsvinden, zal dit geen invloed hebben op het groepsrisico. Immers, de kans op een ongeval blijft gelijk en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van een gevaarlijke stof zal op jaarbasis niet significant verhogen door incidentele evenementen.

5.3.9 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.3.10 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en Versteijnen internationaal transportbedrijf B.V.. Er is in dit bestemmingsplan geen sprake van ontwikkelingen. Er vindt dan ook geen toename plaats van het groepsrisico. De verantwoordingplicht is dan ook niet ingevuld.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Ten aanzien van geluid wordt opgemerkt dat het plan een beheerbestemmingsplan betreft welke voorziet in een actualisatie van alle voorgaande bestemmingsplannen en vrijstellingen/afwijkingen.

Het plan voorziet niet in de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan al zijn toegestaan. Dit betekent dat er geen toetsing aan de Wet geluidhinder hoeft plaats te vinden.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Ten aanzien van de luchtkwaliteit wordt opgemerkt dat het plan een beheerbestemmingsplan betreft.

Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan al zijn toegestaan. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgende uit de Wet milieubeheer respectievelijk het Activiteitenbesluit en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Er zal naar alle waarschijnlijkheid voldaan worden aan de geldende normen zoals deze in titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd.

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

In het voorliggende plan is voor de geuremissie aansluiting gezocht bij de afstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De milieucategorie van de activiteit is daarmee zodanig gekozen dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van onacceptabele geurhinder bij omliggende woningen.

5.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Het plan vormt de rand van het stedelijk gebied. Aan de andere kant van de Burgemeester Letschertweg ligt het buitengebied van Hulten (gemeente Gilze-Rijen). Hier zijn enkele agrarische bedrijven actief. Omdat er sprake is van een beheerplan en dat er geen "nieuwe" geurgevoelige object bij komen, vormen deze inrichtingen geen belemmering.

Daarnaast zijn in de het noordelijk deel van het plangebied nog enkele (voormalige) agrarische percelen aanwezig. Voor deze percelen geldt dat ze dezelfde bestemming krijgen als in het vorige bestemmingsplan. Hiermee veranderd er niks en is geen sprake van een belemmering.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen, projectbesluiten en planherzieningen.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8 Natuur en Ecologie

5.8.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting van het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.8.2 Gebiedsbescherming en soortenbescherming

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).

Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.

Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden gevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken cf. een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen artikel 75 Flora- en faunawet.

5.8.3 Situatie binnen het plangebied

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op ca. 7,0 km. en betreft het gebied Regte Heide & Riels Laag. Het gebied heeft de status als habitatrichtlijngebied met het gebiedsnummer 134. De oppervlakte is 539 ha. De instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied zijn voor habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, zure vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniersvegetaties met snavelbiezen. Deze habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor vermesting, verzilting, verdroging en vernatting.

Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde Natura 2000-gebieden niet optreden.

Ecologische Hoofdstructuur

Volgens de Verordening ruimte 2012 van de Provincie Noord-Brabant is het bestemmingsplangebied noord gedeeltelijk gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur. Naast EHS is hier ook een Ecologische Verbindingszone voorzien. Aanvullend is het resterende deel van het bestemmingsplangebied noord begrensd als Groenblauwe mantel.

Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde Ecologische Hoofdstructuur niet optreedt

Kadernota Groene Mal

Het bestemmingsplangebied noord is begrenst als Groene Mal en wordt getypeerd als 'Gebied met hoofdfunctie natuur/bos', Ecologische Verbindingszone en 'Gebied met overwegend hoofdfunctie landbouw'.

Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde Groene Mal-gebieden niet optreden.

Flora- en faunawet

Op basis van bronnenonderzoek is door een ecologisch deskundige onderzocht of het bestemmingsplangebied geschikt is voor beschermde flora en fauna. De geschiktheid is gebaseerd op basis van de ligging van het bestemmingsplangebied versus habitat en verspreiding van de soorten. Op basis van de geschiktheidstoets is bepaald of schadelijke effecten te verwachten zijn.

Tabel 1: Algemene soorten

Vaatplanten

Het plangebied is potentieel geschikt voor zwanenbloem. Een groot aantal waterkanten is hiervoor geschikt. Voor andere tabel 1-soorten is het plangebied potentieel ongeschikt.

Zoogdieren

Het bestemmingsplangebied is geschikt voor de tabel 1-zoogdiersoorten de egel, huisspitsmuis, wezel, haas, konijn en mol. Geschikte plekken zijn verspreid door het gebied te vinden.

Reptielen en amfibieën

Het bestemmingsplangebied is geschikt voor onder andere de tabel 1-amfibieënsoorten de bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker en kleine watersalamander. Geschikte plekken zijn verspreidt door het gebied te vinden.

Overige tabel 1-soorten worden niet verwacht.

Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde tabel 1-soorten niet optreden.

Tabel 2: Overige soorten, niet zijnde algemene soorten, soorten van bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn en soorten van bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten

Vaatplanten

Het plangebied is potentieel geschikt voor wilde gagel en rietorchis. Voor andere tabel 2-soorten is het plangebied potentieel ongeschikt.

Vissen

Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen (voortplantings,- overzomerings- en overwinteringsplaats) van kleine modderkruiper. Het merendeel van de watergangen is geschikt.

Overige tabel 2-soorten worden niet verwacht.

Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde tabel 2-soorten niet optreden.

Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn

Zoogdieren - vleermuizen

Het plangebied is potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats, vliegroute en foerageergebied.

Vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen zich bevinden in gebouwen en bomen. Te verwachten soorten zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis en meervleermuis.

Het plangebied is geschikt als vliegroute en vormt onderdeel van een geschikte vliegroute. Het plangebied is ook potentieel geschikt om te fungeren als onderdeel van een essentiële vliegroutes, waaronder een route over het Wilhelminakanaal. Te verwachten soorten zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis en meervleermuis.

Het plangebied is geschikt als foerageergebied en vormt onderdeel van een geschikte foerageergebied. Het plangebied is ook potentieel geschikt om te fungeren als onderdeel van een essentieel foerageergebied, waaronder bredere watergangen. Te verwachten soorten zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en watervleermuis.

Vogels

Het plangebied is geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vogelsoorten in gebouwen waarvan de nesten het hele jaar door beschermd zijn (categorie 1 tot en met 4). ). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: huismus, kerkuil en gierzwaluw.

Het plangebied is geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vogelsoorten in bomen waarvan de nesten het hele jaar door beschermd zijn (categorie 1 tot en met 4). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: buizerd, sperwer en ransuil.

Het plangebied is potentieel geschikt voor vogelsoorten waarvan de nesten niet het hele jaar door beschermd zijn (categorie 5). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: boerenzwaluw, boomkruiper, bosuil, ekster, grote bonte specht, huiszwaluw, koolmees, pimpelmees, spreeuw, torenvalk, zwarte kraai en zwarte roodstaart. Nesten van categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

Het plangebied is potentieel geschikt voor vogelsoorten waarvan de nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd zijn. Soorten zijn houtduif, winterkoning en merel.

Vissen

Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen (voortplantings,- overzomerings- en overwinteringsplaats) van bittervoorn. Voornamelijk de bredere watergangen zijn geschikt.

Overige soorten uit tabel 3 worden niet verwacht.

Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op schadelijke tabel 3-soorten niet optreden.

5.8.4 Conclusie

Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur en Kadernota Groene Mal

Het bestemmingsplangebied is niet gelegen in Natura 2000-gebied. Dichtstbijzijnde gebied is gelegen op ca. 7,0 km. Het bestemmingsplangebied noord is wel gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur en delen ervan zijn begrenst als Groene Mal-gebied.

Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien, waardoor schadelijke effecten op beschermde gebieden niet optreden. Het aanvragen van een vergunning is niet noodzakelijk.

Flora- en faunawet

Het bestemmingsplangebied is potentieel geschikt voor meerdere beschermde planten- en diersoorten.

Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op (potentieel) aanwezige beschermde soorten niet optreden. Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

6.1.1 Gebiedseigenschappen

Het plangebied is 65,1 ha groot en ligt in het stroomgebied van de Donge. Hierdoor behoort het plangebied kwalitatief en kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Brabantse Delta. Het beheergebied is overwegend in agrarisch gebruik. In het zuidelijk deel zijn sportvelden ingericht.

Het terrein daalt geleidelijk van ongeveer 8,00+ in het zuiden, naar ongeveer 6,00+ in het noorden (zie afbeelding 1). Samen met naastliggende stedelijk gebied Dalem West volgt het terrein ongeveer de kenmerkend reliëf van de voormalige afwatering van het dal van de Donge en van de Landscheiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0011.jpg"

6.1.2 Bodem en grondwater

De bodemopbouw bestaat uit matig leemarm tot zeer sterk lemig, matig fijn zand. Deze ruime gradatie is aangetroffen met sterke variaties in de ruimte. De bovengrond varieert van humusarm tot humeus met een dikte tot 0,50 m en in sommige gevallen tot 1,0 m. Verspreid over het plangebied komen storende lagen voor. Echter alleen maar incidenteel dieper dan 1,50 m. Ter hoogte het voormalige dal van de Landscheiding, zijn storende lagen van lemig veen aangetroffen tussen 0,50 en 1,50 m. Nabij het meest zuidelijke punt van het plangebied zijn ook storende lagen aangetroffen, bestaande uit humeus, sterk lemig zand. Deze grondlagen hebben een doorlatendheid onder de 0,20 m/d en vormen daardoor een beperkende factor voor de neerwaartse stroming van percolerend hemelwater.

De maatgevende hoogste grondwaterstanden dalen vanuit het zuiden van het plangebied bij de aansluiting op de Dalemdreef op ongeveer 6,20+ (0,9 m - mv), tot de loop van de Landscheiding, op ongeveer 5,20+ (0,4 - mv). Ten zuiden van het Wilhelminakanaal correspondeert de gradiënt van de stijghoogten met de dalstructuur van de Landscheiding. Met ontwateringdiepten van slechts enkele tientallen centimeters is de ontwatering in de bestaande situatie bestemming voldoende. Waar wegen liggen en woningen staan is het terrein lokaal opgehoogd.

6.1.3 Oppervlaktewater

Het Wilhelminakanaal ligt ten noorden van het plangebied en heeft ten westen van sluis II een streefpeil van 5,15 m + NAP, ten oosten van sluis II is het streefpeil 7,70 m + NAP, aldus Rijkswaterstaat. Het kanaal wordt verruimd en verdiept richting Tilburg. Ten westen van sluis II heeft het al het gewenste klasse IV profiel. De bedoeling is sluis II en III te combineren in 1 nieuwe sluis naast sluis III. Tussen sluis II en III wordt de bodem en het waterpeil 2,5 m verlaagd.

Behalve de functie voor scheepvaart, heeft het kanaal ook een wateraanvoer/ en afvoerfunctie. Daarbij vindt een wisselwerking met het regionale watersysteem plaats. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater.

De strook van 10 m langs de zuidelijke oever van het kanaal is bestemd als ecologische verbindingszone. Langs het kanaal liggen kwelsloten, als onderdeel van het werk dat het kanaal en bijbehorende kaden omvat, met stuwhoogten van 5,10 en 4,73 m + NAP. In de wintersituatie zullen deze peilen circa 0,30 m lager zijn.

Vanuit het zuidoosten stroomt de Landscheiding. De loop tussen de Middeldijkdreef en de watergang de Landscheiding bestaat uit detail afwateringssloten. Het tracé van de Burgemeester Lechterweg kruist de oude loop net vóór het samenkomen van deze twee stromen. De Landscheiding is een voormalig afwatering van het gebied Dalem. Het water stroomde vanuit wat nu stedelijk gebied is, waardoor het grotendeels is gedempt en aangesloten op diverse detailafwateringen van het landelijk gebied. Vanaf de Rijperkerkstraat stroomt de Landscheiding richting noordwesten, kruist het plangebied, neemt de waterlopen Kleine Leij, Grote Leij in zich op en verandert zijn naam in De Donge net voor de kruising met het Wilhelminakanaal bij Dongen.

De Donge is in de loop der tijd verschillende keer verlegd en aangepast. Ten zuiden van het Wilhelminakanaal, langs de Langendijk ligt een deel van de oude loop van de Donge, langs de bestaande Langendijk. Met de herinrichting van de Dongezone kan het water de gegraven nevengeulen overstromen. De inrichting is natuurvriendelijker dan tevoren. De laatste 700 m voor de lozingspunt via een stuw op het Wilhelminakanaal zijn niet heringericht. Het peil is gereguleerd zowel in de Donge als in de singels van Dalem Noord op 5,40+. In de Reuverlaan zorgt een stuw voor een peil stroomopwaarts in de Donge van 6,00+. De watergangen in Dalem Zuid lozen nabij deze locatie op het laagste pand van de Donge via een stuw, die het oppervlaktewater houdt op een peil van 5,80+

Afkomstig van de Grote Leij en langs het verlengde van de Reuverlaan ligt de Koppelleiding. Deze watergang heeft een winterpeil van 5,40+ en een zomerpeil van 5,80+. Deze peilen worden gereguleerd door een stuw gelegen ten westen van het plangebied. Tussen deze stuw en de Donge is het stuwpeil eveneens 5,40+.

Langs en ten westen van de Burgemeester Letschertweg zijn watergangen ecologisch ingericht tussen de spoorweg en de Landscheiding. Door de terreinverloop is de watergang gecompartimenteerd in peilvakken. Het water van de peilvakken ten zuiden van de Reuverlaan is afkomstig van de Zwaantjesloop; het water stroomt af tot de lozing in de Koppelleiding. In de strengen ten noorden van de Reuverlaan wordt water uit de Koppelleiding ingelaten. Het water stroomt af tot de lozingspunt in de Landscheiding.

6.1.4 Riolering

Het huishoudelijk afvalwater afkomstig van de woningen in de Dongenseweg wordt opgevangen en getransporteerd naar de naastliggende gescheiden rioolstelsels van Dalem door middel van drukriolering. De sportvelden in het zuiden zijn aangesloten op de bestaande gescheiden riolering van Dalem door middel van een vrijverval gescheiden riolering.

Het regenwater van de Letschertweg wordt opgevangen in zaksloten. Deze bergingsvoorziening hebben voldoende capaciteit voor 40 mm en hebben geen overstort op oppervlaktewater. De sportvelden wateren af in een vijver langs de Burgemeester Letschertweg. De tunnel van deze weg onder de spoorweg vangt het regenwater op in een kelder. Via een gemaal wordt de kelder leeggepompt op een vijver ook langs de weg en direct ten noorden van de spoorweg. Beide vijvers hebben een escape op de zaksloten van de Burgemeester Letschertweg.

6.1.5 Functies

Waterschap Brabantse Delta voert een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.

In het Provinciaal Waterplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend.

De zogenaamde Europese kaderrichtlijn (2000/60/EG) heeft voorrang boven alle nationale wetten en beleid. De uitvoering daarvan leidt tot aangewezen wateren ecologisch in orde. Het waterschap en de gemeente hebben een voorkeursvariant voor de gemeentelijke maatregelen. Deze maatregelen zijn input voor het stroomgebiedsbeheerplan. Het beleid van het waterschap is in grote lijnen weergegeven in de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009).

Uit de Keurkaarten (zie afbeelding 5) is een deel van het plangebied aangeduid als Keurkaart beschermde gebied. Het betreft voornamelijk het lage, natte gebied nabij de loop van de Landscheiding. Voor dit gebied geldt antiverdrogingsbeleid. Ingrijpen in of nabij dat gebied mogen niet leiden tot verdroging van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001_0012.png"

Afbeelding 5. Beschermde gebieden (blauw)

6.2 Duurzaam stedelijk water

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheerbestemmingsplan, waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd. Dat betekent geen toename van de bestaande verharde oppervlakte, en dan ook geen extra belasting van het watersysteem. Bij nieuwe ontwikkelingen, is de opgave hydrologisch neutraal ontwikkelen. In de Structuurvisie Water en Riolering zijn geen specifieke opgaven vastgesteld voor het plangebied. Voor de eventuele uitbreidingen is maatwerk vereist en de waterbeheerders al in een vroeg stadium te betrekken.

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben het waterschap de Brabantse Delta en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies afgegeven. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. In dit bestemmingsplan komt het bouwvlak voornamelijk bij de bestemming Wonen - Buitengebied voor. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak wordt geacht bouwvlak te zijn.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (het gedeelte van het perceel waar volgens de planregels geen bebouwing is toegestaan) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

In de bestemming Gemengd - 3 zijn vrijwel geen bouwvlakken opgenomen. Dit gebied is grotendeels onbebouwd. Het vigerende plan is een globaal bestemmingsplan en geeft diverse bouwmogelijkheden. Er is geen redenen deze bouwmogelijkheden te beperken. Voor dit gebied zijn daarom de bouwmogelijkheden uit het vigerende plan opgenomen.

7.2.2 Voorgevelrooilijn

De bouwverordening kent een grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven al 'de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst'.

7.2.3 Achtergevelrooilijn

De achtergevelrooilijn is 'de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst'.

7.2.4 Bouwdiepte

De maximale bouwdiepte wordt bepaald door het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak is gebaseerd op de bestaande situatie.

7.2.5 Bouwhoogte en goothoogte

Binnen de bestemming Gemengd - 3, welke aan de stadsrand is gelegen is in beginsel een bouwhoogte van 12 meter mogelijk. Uitzondering hierop betreffen de maximale bouwhoogten ten behoeve gebouwen bij dagrecreatieve voorzieningen, volkstuinen en sportvelden. In het bestemmingsplan is geen maximale goothoogte opgenomen, waarmee deze hoogte hetzelfde is als de maximale bouwhoogte.

De maximale bouwhoogte binnen de bestemming Wonen - Buitengebied is 10 meter, terwijl de maximale goothoogte 6 meter bedraagt.

Binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf mag de goothoogte en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 8 meter.

7.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

De regeling voor bijgebouwen bij woningen is in dit bestemmingsplan alleen binnen de bestemmingen Wonen - Buitengebied en Agrarisch - Agrarisch Bedrijf opgenomen. In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) een maximale oppervlaktemaat van 75 m2 bij een perceel van 1000 m2, terwijl de goothoogte maximaal 5,5 meter en de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Het bestemmingsplan is gedeeltelijk opgesteld als een globaal bestemmingsplan. Dit is het gevolg van het vigerende plan 'Dalem', dat een globaal eindplan betrof. Het gebied ten westen van de wijk Reeshof is grotendeels nog onbebouwd. De bouwregels zijn voor dit gebied zoveel mogelijk overgenomen uit het vigerende plan. Concreet betekent dit dat de bouwregels ten behoeve van de bestemming Gemengd - 3 zijn gebaseerd op de toekomstige, nog uit te geven, percelen. De regeling bestaat uit een maximaal bebouwingspercentage, afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en maximale bouwhoogte. Daar waar volgens deze regels geen bebouwing kan worden opgericht, wordt dit gezien als onbebouwd erf.

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies. Binnen alle agrarische bestemmingen (Agrarisch, Agrarisch met Waarden en Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' zijn wijzigingen naar de bestemming 'Natuur' of 'Bos' en de bestemming 'Water' mogelijk.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 15 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 16 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 17 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 18 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 14.

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 20, o.a. het schrappen van functieaanduidingen, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 21 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van de in dit plan vigerende planologische regelingen. De bestaande bestemmingsplanbepalingen zijn bijgesteld aan nieuwe wetgeving en nieuw vastgesteld beleid. Er worden binnen dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voorheen niet bestonden binnen de diverse vigerende bestemmingsplannen.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft de gemeente geen aanvullende voorzieningen van openbaar nut te treffen. De plan- en apparaatkosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan worden gedekt uit de algemene middelen. Daar waar nog onbebouwde gronden ontwikkeld moeten worden zal sprake zijn van gemeentelijke grondverkopen. De kosten die de gemeente voor de ontwikkeling moet maken worden uit deze grondopbrengsten gedekt.

Indien er naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan uitkeringen moeten worden verricht ten aanzien van verzoeken om tegemoetkoming in schade (artikel 6.1 Wro), dan zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht. Aangezien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Het bestemmingsplan is derhalve economsich uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Stadsrand Dalem - Reeshofweide' op 8 september 2012 gepubliceerd in het Stadsnieuws.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie   Datum verzending   Datum ontvangst reactie   Opmerkingen?  
Provincie Noord-Brabant
Directie ROH  
23 april 2013   1 juli 2013   ja  
Ministerie van I&M
Rijkswaterstaat Noord-Brabant
Afdeling IPA  
23 april 2013   x    
Waterschap Brabantse Delta   23 april 2013   24 mei 2013   ja  
Ministerie van Defensie
Dienst Vastgoed Defensie
Directie Zuid  
23 april 2013   x    
Brandweer Midden-West Brabant
Bureau Veiligheid  
23 april 2013   x    
Wijkraad Reeshof   23 april 2013   x    
College van Burgemeester en Wethouders van Gilze en Rijen   23 apirl 2013   x    

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.

Reactie Provincie Noord-Brabant Directie ROH

  • 1. Het voorontwerpbestemmingsplan voorziet in twee wijzigingsbevoegdheden in de bestemming Agrarisch met Waarden, aan zowel de noord- als zuidzijde van de Langendijk. Op basis van de verordening liggen deze gronden in de groenblauwe mantel. De wijzigingsbevoegdheden maken onder andere recreatieve doeleinden mogelijk, hetgeen voor wat betreft bebouwingsmogelijkheden in strijd is met artikel 2.1 sub 2 onder a van de Verordening ruimte. Daarnaast zijn volkstuinen en sportvelden stedelijke voorzieningen, welke alleen in bestaand stedelijk gebied als zoekgebied verstedelijking onder voorwaarden ontwikkeld kunnen worden.

Reactie gemeente

De wijzigingsbevoegdheden zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Reeshof Noord West'. Ten tijde van dit bestemmingsplan gold de Verordening ruimte niet. In de voorgaande planperiode is geen gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. Momenteel is dit in strijd met de Verordening. De betreffende wijzigingsbevoegheden 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' worden in dit bestemmingsplan geschrapt. De wijzigingsbevoegdheden naar 'natuur' of 'bos' en 'water' blijven wel gehandhaafd. Indien in de toekomst in dit gebied nieuwe ontwikkelingen zijn, zal hiervoor een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

  • 2. In het noordelijk gedeelte van het plangebied is in de Verordening een 'zoekgebied voor ecologische verbindingszone' welke geen doorvertaling heeft gekregen in het voorliggende plan. Geadviseerd wordt deze alsnog op te nemen en daar waar de ecologische verbindingszone nog niet is gerealiseerd, een wijzigingsbevoegdheid op te nemen om deze te kunnen realiseren.

Reactie gemeente

Ter plaatse van het 'zoekgebied ecologische verbindingszone' is op de verbeelding de dubbelbestemming 'waarde-ecologie' opgenomen. Volgens de bij deze bestemming behorende regels zijn deze gronden bestemd voor onder andere het behoud, herstel en/of ontwikkeling van een natte en/of droge ecologische verbindingszone. Een wijzigingsbevoegdheid om een ecologische verbindingszone te realiseren is verder niet nodig.

Reactie Waterschap Brabantse Delta

  • 1. In de toelichting is in paragraaf 6.1.5 afbeelding 5 niet correct. Afbeelding 5 en de begeleidende tekst dient aangepast te worden. Daarnaast is in paragraaf 6.1.3 de laatste zin van de vierde aleina niet correct, aangezien de Donge niet loost op het Wilhelminakanaal maar deze slechts kruist.

Reactie gemeente

Beide opmerkingen zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

9.3 Burgerparticipatie

Op 20 maart 2013 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een inloopavond gehouden in 'de Grote Beemd'. Tijdens deze inloopavond was gelegenheid het bestemmingsplan in te zien en vragen te stellen aan medewerkers van de gemeente. Hierbij kwamen het doel van het bestemmingsplan, de verschillende bestemmingen en wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aan bod. De avond is bezocht door ca. 50 bewoners die in en tegen het plangebied aan wonen. Door 3 bewoners is gebruik gemaakt van de mogelijkheid een reactieformulier in te vullen.

2 reacties betreffen de bestemming 'Natuur' ter plaatse van het 'inpassingsplan Beekse Bergen'. In deze bestemming is extensief recratief medegebruik mogelijk. Dit zou niet in de lijn van het inpassingsplan zijn. Deze reactie is niet overgenomen. Met 'extensief recreatief medegebruik' wordt, zoals ook in de begripsbepalingen is vermeld, extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, bedoeld, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft. Het betreffende gebied ligt in het verlengde van de Dongezone. Net zoals de Dongezone toegankelijk is voor mensen is dit in de bestemming 'natuur' in dit bestemmingsplan ook gewenst.

1 reactie betreft de verkeersdruk op de Langendijk en het toegepaste asfalt bij de kruising op de Noordwest tangent. Deze reactie is niet van invloed op dit bestemmingsplan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 2 december 2013 tot en met maandag 13 januari 2014. Tijdens deze periode zijn er 3 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

NB: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven.

Zienswijze 1 bewoner renesselaan 92

Reclamant geeft aan dat zij graag meer informatie wil hebben over de plannen voor dit gebied en het tijdstip waarop een en ander plaats gaat vinden.

Standpunt gemeente

Dit bestemmingsplan is opgesteld teneinde een actueel bestemmingsplan voor dit gebied vast te kunnen stellen. Het bestemmingsplan beschrijft en beschermt de bestaande situatie. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. In de toekomst wordt dit gebied wellicht herontwikkeld. Hiervoor zal dan een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld, dat te zijner tijd ter inzage zal worden gelegd. Op dit moment is het niet mogelijk hier nadere informatie over te verstrekken.

CONCLUSIE

De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 2 vereniging 7 eilanden

  • 1. De toelichting is niet actueel. In het bestemmingsplan wordt geen melding gemaakt van de in 2012 volledig opengestelde rondweg, de Burg. Letschertweg en de in 2013 gerealiseerde langshaven.
  • 2. De luchtvaartverkeerzone-IHCS-kaart wordt wel vermeld, maar is niet bij het bestemmingsplan gevoegd.
  • 3. Bij de gepubliceerde stukken wijkt de pdf versie af van de digitale versie. Reclamanten refereren aan diverse gesprekken met de gemeente waarin zij afspraken maakten over de afronding van de inrichting van de ecologisch georiënteerde Dongezone. Tot op heden zijn de door de gemeente gedane toezeggingen echter nog niet geformaliseerd, met als reden dat een gedeeltelijke inrichting geen belemmering mag vormen voor eventuele toekomstige plannen.
  • 4. Reclamanten verzoeken de raad om aan het college mee te geven om na vaststelling van het bestemmingsplan spoedig te komen tot een definitieve inrichting van het gebied.

STANDPUNT GEMEENTE

  • 1. Het bestemmingsplan is opgesteld teneinde een actueel bestemmingsplan voor dit gebied vast te kunnen stellen. Het bestemmingsplan beschrijft en beschermt de bestaande situatie. Wij zijn van mening dat de belangen die hiertoe dienen voldoende in de toelichting zijn afgewogen. In paragraaf 2.1 is melding gemaakt van de Burgemeester Letchertweg en het bedrijventerrein Vossenberg.
  • 2. Terecht wordt opgemerkt dat de Luchtvaartverkeerzone-IHCS-kaart niet bij het bestemmingsplan is gevoegd, dit zal worden hersteld.
  • 3. Door reclamant wordt niet nader aangeduid waar de digitale versie afwijkt van de analoge (pdf) versie. Duidelijk is dat de verwijzingen naar begrippen en bijlagen in de analoge versie niet goed zijn overgekomen. Dit zal worden hersteld.
  • 4. Het betreffende gebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'natuur' gekregen. In het bestemmingsplan is daarmee voldoende gewaarborgd dat het gebied een ecologische inrichting kan krijgen.

CONCLUSIE

De zienswijze is gedeeltelijk gegrond in die zin dat de Luchtvaarverkeerzone-IHCS-kaart bij het bestemmingsplan gevoegd zal worden en in de analoge versie de verwijzingen naar begrippen en bijlagen zal worden verwerkt. Voor het overige is de zienswijze ongegrond.

ZIENSWIJZE 3 AGEL ADVISEURS

  • 1. Bij de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan is ten onrechte geen verzoek tot aanpassing van de kaart van de Verordening ruimte bij de Provincie Noord-Brabant gedaan.
  • 2. De wijzigingsbevoegdheden naar volkstuinen en sportvelden uit het vigerende bestemmingsplan zijn ten onrecht niet opgenomen in dit ontwerpbestemmingsplan.
  • 3. De beschrijving in hoofdlijnen is onvoldoende overgenomen in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan.
  • 4. De agrarische gronden zijn ten onrechte in het ontwerpbestemmingsplan bestemd tot 'agrarisch met waarden'.
  • 5. De ontwerp verordening ruimte 2014 maakt ten onrechte geen onderdeel uit van het ontwerpbestemmingsplan.

STANDPUNT GEMEENTE

  • 6. Het bestemmingsplan is opgesteld teneinde een actueel bestemmingsplan voor dit gebied vast te kunnen stellen. Concrete bouwplannen in het gebied zijn afgewogen. Reclamant heeft op 22 november 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Wij zijn dan ook op de hoogte van de bouwplannen in dit gebied van reclamant. Aan de aanvraag van reclamant wordt momenteel geen medewerking verleend. Artikel 3.1 van de Verordening ruimte geeft aan dat wij Gedeputeerde Staten kunnen verzoeken om de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied te wijzigen ingeval van een beperkte afronding van een bestaand stedelijk gebied onder voorwaarde dat deze afronding leidt tot een logische stedenbouwkundige opzet. Naar onze mening is dit hier niet aan de orde. Het gebied De Zeven Eilanden in de wijk Leeuwerik (ten noordoosten van de Langendijk 182) en het stervormige stedenbouwkundige complex in Dalem-Noord (ten zuidoosten van de Langendijk 182) zijn duidelijk ontworpen als stedenbouwkundige afronding van de woonwijk Reeshof. Met hun bijzondere vormgeving vormen zij gezamenlijk het noordwestelijke front van de wijk en daarmee een duidelijke afronding van het bestaand stedelijke gebied. De Langendijk is een historisch lint dat tot de Middeldijkdreef is opgeslokt door de woonwijk Reeshof. Echter ten noordwesten van de Middeldijkdreef is de Langendijk duidelijk een agrarisch lint met grote afstand tussen de aanwezige agrarische en woonbebouwing. Toevoeging van percelen van het agrarische lint aan het bestaand stedelijk gebied is derhalve stedenbouwkundig volstrekt niet logisch en zal ook precedent scheppen naar andere percelen grenzend aan het bestaand stedelijk gebied. Gezien het bovenstaande zijn wij van dan ook van mening dat wij terecht in het kader van de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan geen verzoek tot aanpassing van de kaart van de Verordening ruimte bij de Provincie Noord-Brabant hebben gedaan. Wel willen wij reclamant wijzen op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen voor de bouw van woningen op basis van de ruimte-voor-ruimte-regeling.
  • 7. In het vigerende bestemmingsplan waren 2 wijzigingsbevoegdheden naar recreatieve doeleinden, zoals sportvelden en volkstuinen, opgenomen. Ten tijde van opstelling van dit vigerende bestemmingsplan was nog geen definitieve invulling van deze gebieden bekend. In dit bestemmingsplan werd uitgegaan van de bestaande agrarische- en woonfunctie van de betreffende gebieden. In de beschrijving in hoofdlijnen bij dit bestemmingsplan wordt aangegeven dat het mogelijk was dat de bestemming van het resterende gebied van de Reeshofweide gedurende de planperiode gewijzigd kon worden ten behoeve van recreatie en Dalemweide zich daarbij zou kunnen ontwikkelen tot een bebouwingslint langs de Langendijk. Teneinde dit mogelijk te maken waren de wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Tijdens de planperiode zijn deze gebieden echter niet verder ontwikkeld en zijn de bestemmingen die op grond van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk waren, niet verwezenlijkt. Daarmee is niet voldaan aan de eis dat binnen de planperiode van het bestemmingsplan gebruik dient te worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Inmiddels is de verordening ruimte vastgesteld, waarbij de gronden in deze gebieden binnen de groenblauwe mantel zijn gelegen. Terecht heeft de provincie Noord-Brabant geoordeeld dat een wijziging tot recreatieve voorzieningen in strijd zou zijn met het basisprincipe 'zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit' zoals vastgelegd in de verordening ruimte. Opnieuw een wijzigingsbevoegheid opnemen is in dit geval dan ook niet mogelijk. Overigens kon met de betreffende wijzigingsbevoegdheden de bouw van woningen in het gebied Dalemweide niet mogelijk worden gemaakt, omdat de percelen in het buitengebied liggen waar geen burgerwoningen zijn toegestaan.
  • 8. De beschrijving in hoofdlijnen welke in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen is ten tijde van dat bestemmingsplan gemaakt. Dit (nu vigerende) bestemmingsplan werd in die tijd opgesteld teneinde een woonwijk, in een toentertijd agrarisch gebied, mogelijk te maken. In de beschrijving in hoofdlijnen werd aangegeven dat de weidegebieden Reeshofweide en Dalemweide wellicht in de toekomst konden worden ontwikkeld voor recreatieve doeleinden en voor wat betreft Dalemweide een bebouwingslint langs de Langendijk. De beschrijving in hoofdlijnen is inmiddels achterhaald door de verordening ruimte en kan niet zondermeer in dit bestemmingsplan weer worden opgenomen. Daarbij is de situatie in het gebied geheel veranderd. De hiervoor genoemde woonwijk is inmiddels gerealiseerd. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de bestaande situatie binnen het gebied vast te leggen. Het opnieuw aanhalen van deze beschrijving is dan ook niet aan de orde.
  • 9. In de verordening ruimte zijn de betreffende gronden gelegen in de groenblauwe mantel. Binnen de systematiek van de gemeente Tilburg wordt dit in het bestemmingsplan vertaald met de bestemming 'agrarisch met waarden'. In deze bestemming is, naast de functies die binnen de bestemming 'agrarisch' mogelijk zijn, de mogelijkheid tot 'behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, landschappelijke waarden en hydrologische waarden in het algemeen' opgenomen.
  • 10. Terecht wordt door reclamant opgemerkt dat de ontwerp verordening ruimte 2014 geen onderdeel uitmaakt van de toelichting. Dit zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden hersteld. Wellicht ten overvloede merken wij op dat de ontwerp verordening ruimte 2014 voor wat het perceel van reclamant geen specifieke wijzigingen met zich meebrengt.

CONCLUSIE

De zienswijze gedeeltelijk gegrond en leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan, in die zin dat een toelichting op de ontwerp verordening ruimte 2014 in de toelichting van het bestemmingsplan zal worden opgenomen.