Plan: | Bedrijventerrein Kraaiven 2008, 2e herziening (windturbine IFF) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2012025-e001 |
Door IFF (International Flavors & Fragrances Nederland BV) is op 26 juni 2012 een verzoek inge- diend om herziening van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008 voor de bouw van een windturbine op haar bedrijfsterrein aan de Zevenheuvelenweg/Swaardvenstraat. Dit initiatief is door IFF medio dit jaar overgedragen aan Renewable Energy Factory B.V. te De Meern. Voorts zijn er in de aanvankelijke opzet van de windturbine wijzigingen doorgevoerd. Aanvankelijk is uit- gegaan van een windturbine waarvan de PR 10-6 contour liep over omliggende bedrijfspercelen. Dit is aanvaardbaar geacht. Echter door het doorvoeren van beperkingen (hoogte maximaal 150 me- ter, vermogen maximaal 3 megawatt, mastversteviging, toerenreductie) is het in een later stadium van de planvorming mogelijk gebleken, die PR 10-6 contour geheel op het bedrijfsterrein van IFF te leggen en delen van de openbare weg, in casu de Zevenheuvelenweg en de Swaardvenstraat, waardoor er thans geen beperkingen zijn.
Door Renewable Energy Factory B.V. is op 4 december 2013 een nieuw verzoek is ingediend om herziening van het bestemmingsplan. De windturbine blijft echter wel onderdeel van de bedrijfs- voering van IFF, dat wil zeggen dat de windturbine geen afzonderlijke inrichting vormt.
IFF is een internationaal toonaangevende producent van geur- en smaakstoffen voor consu- mentenproducten. IFF heeft het verlagen van haar ‘carbon footprint’ als één van haar duurzame doelstellingen. Naast het verlagen van haar ‘carbon footprint’ wil IFF ook zelf duurzame energie opwekken. Een windturbine past goed in die doelstelling.
Het verzoek om herziening van het bestemmingsplan is ook uitvloeisel van een op 4 mei 2011 ingediend een principeverzoek van de Locatiehouders Windturbunes Tilburg- Dongen aan de gemeente voor het bouwen van windturbines op de bedrijventerreinen Vossenberg en Kraaiven en omgeving. In dat verzoek is toen gevraagd uitspraak te doen op welke locaties windturbines mogelijk en wenselijk zijn en welke locaties nader onderzocht moeten worden, bijvoorbeeld met een milieueffectrapportage. In het antwoord op het principeverzoek zijn alle locaties beoordeeld en is aangeraden om de initiatieven los te behandelen vanwege de grote verschillen in de bestem- mingsplannen. Met deze conclusies is een aantal locatiehouders individueel of in kleinere samen- werkingen verder gegaan met het initiatief.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente en de provincie voorstaat. Tevens wordt de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde (milieu)onderzoeken weer.
Het plangebied omvat het bedrijfsperceel van IFF gelegen aan de Zevenheuvelenweg en de Swaardvenstraat en een deel van de aanliggende openbare wegen. Leidend is daarbij geweest de grootte en ligging van de z.g. plaatsgebonden risicocontour - 10-6 - externe veiligheid die gekoppeld is aan de windturbine. Die contour lift geheel op het eigen bedrijfsperceel en over delen van de openbare weg.
Dit bestemmingsplan vervangt voor een klein deel het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008. De delen van het bedrijventerrien Kraaiven die in de onderhavige bestemmingsplanher- ziening zijn opgenomen hebben in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008 de bestemming Bedrijventerrein, de bestemmingen Verkeer en Verkeer - Verblijf en de dubbelbe- stemmingen Leiding - Gas en Leiding - Water.
Kraaiven is vanaf 1960 gefaseerd aangelegd. Het bedrijventerrein is historisch vanuit de noordelijke ligging aan het Wilhelminakanaal ontwikkeld. Medio 1995 is het uitgebreid met 12 hectare auto- boulevard langs de Midden-Brabantweg. Het terrein is ruim 200 hectare groot en er werken ± 7.000 personen bij circa 200 bedrijven. Op Kraaiven is sprake van technische veroudering van het openbare gebied en leegstand in de wat oudere bedrijfspanden. De delen zuidoost en zuidwest zijn recentelijk opgeknapt. Nieuwbouw is voornamelijk te vinden in de ontwikkeling van een aantal bedrijfsverzamelgebouwen (starters en doorstarters) en private herontwikkelingen. Kraaiven wordt vanuit 2 zijden ontsloten, namelijk via de Zevenheuvelenweg - Midden Brabantweg en via de Swaardvenstraat - Dongenseweg. Ontsluiting op de Noordwesttangent direct vanaf het bedrijven- terrein is (zeer beperkt) mogelijk via de Ypelaereweg, een smalle bochtige geasfalteerd weg. Inmiddels is in de verlengde Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg aangelegd, waardoor een aansluiting op de Noord- westtangent is gerealiseerd. Het terrein kent naast een goede weg- ontsluiting ook een goede waterontsluiting via het Wilhelminakanaal.
In het plangebied is sprake van technische infrastructurele voorziening, te weten een hogedruk- gasleiding en een waterleiding. In de regels zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van het bouwen in de nabijheid van die leidingen.
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt een energievoorziening mogelijk gemaakt specifiek gericht op IFF, zijnde een bestaand bedrijf. Een onderzoek naar regionale behoefte is derhalve niet in beeld. Evenmin is een nadere beschouwing van de tredes 2 en 3 in casu noodzakelijk.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschaps- kenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te verster- ken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte (vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012).
In die verordening zijn - in artikel 3.6 - regels opgenomen voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties.
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop:
a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder c, zijn gemaakt, worden nagekomen;
b. het beoogde netto ruimtebeslag zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
c. door middel van regels zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd.
2. Onder harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties, als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor aan te leggen of uit te breiden bedrijven- terreinen en kantorenlocaties waarover een gemeente beschikt, die:
a. wordt uitgedrukt in het netto ruimtebeslag van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
3. De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd, betreft in het bijzonder:
a. de wijze waarop de inrichting van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
b. voor zover van toepassing, regels inzake een doelmatige verdeling van het ruimtebeslag ten behoeve van bedrijven in de verschillende milieucategorieën;
c. regels inzake de minimale omvang van de uit te geven bedrijfskavels;
d. regels inzake een op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte;
e. regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegen te gaan.
4. Onder oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in het derde lid, onder e, wordt voor wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:
a. bedrijfswoningen;
b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
c. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzonde- ring van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m2.
Doorwerking artikel 3.6 Verordening Ruimte in bestemmingsplan.
Bij de verkaveling is rekening gehouden met een goede verhouding tussen bruto en netto ruimte- beslag. Er geldt een minumum bebouwingspercentage van 25%. Met dit percentage wordt een zorgvuldig ruimtegebruik gewaarborgd.
Het bestemmingsplan bevat ook regels om oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen tegen te gaan. Zo is de minimale milieucategorie op het bedrijventerrein 3.1. Verder wordt oneigenlijk gebruik van het bedrijventerrein tegen gegaan door het uitsluiten van bedrijfswoningen en worden zelfstandige kantooractiviteiten, detailhandel uitgesoten. Voorts zijn maatschappelijke voorzie- ningen en leisurevoorzieningen niet mogelijk binnen de bestemming Bedrijventerrein.
Artikel 3.9 Regels voor windturbines in stedelijk concentratiegebied
Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, waarbij artikel 2.1, tweede lid, onder a, niet van toepassing is, mits:
a. deze gesitueerd zijn op of direct aansluitend aan gronden, gelegen in een stedelijk concen- tratiegebied en buiten een nationaal landschap, waaraan een bestemming voor een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein met een bruto omvang van ten minste 20 hectare is toegekend;
b. deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 3 windturbines;
c. is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.
Doorwerking artikel 3.9 Verordening Ruimte in het bestemmingsplan.
Eind 2008 is door Fujifilm, het BORT (Bedrijven Overleg regio Tilburg) en de gemeente Tilburg een intentieverklaring ondertekend inzake plaatsing van windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji. Met de ondertekening van deze verklaring is door de partijen een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling en realisatie van een "windturbinepark" op het bedrijventerrein Vossenberg.
Op basis van onderzoeken op aspecten als externe veiligheid, geluid en ecologie en een steden- bouwkundige beoordeling is op de eerste plaats geconludeerd dat plaatsing van 5 windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji aanvaardbaar is. De exacte locaties van de windurbines op het bedrijfs- terrein zijn vastgelegd op de planverbeelding.
Voorts is nader bezien waar de plaatsing van nog enkele windturbines elders in het plangebied Vossenberg mogelijk is. Daarvoor is een afgebakend gebied in het bestemmingsplan bedrijven- terrein Vossenberg 2008 opgenomen - aangeduid als wro-zone-ontheffingsgebied. Via een in de regels opgenomen ontheffingsmogelijkheid is de bouw van windturbines binnen die zone/zoek- gebied mogelijk. Het maximum is gesteld op 4. Bovendien geldt dat het totale vermogen - van alle windturbines in het plangebied - beneden de 15 megawatt dient te blijven.
In mei 2011 is door de Locatiehouders Windturbines Tilburg-Dongen een principeverzoek inge- diend voor de bouwen van windturbines op de bedrijventerreinen Vossenberg, Kraaiven, Spinder en aansluitend een bedrijventerrein gelegen in de gemeente Dongen. Dit verzoek is toen beoordeeld, voor de locatie van IFF is deze beoordeling neergelegd in de brief van het College van 29 augustus 2011, en heeft er toe geleid dat voor een aantal locaties een positief advies al dan niet onder voor- waarden is afgegeven.
Het provinciaal beleid benadrukt dat op diverse plaatsen een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van windenergie. Ter beperking van een onaanvaarde aantasting van landschappen door versnipperde windturbines gaat een voorkeur uit naar een geconcentreerde realisatie van windturbines, met name op grootschalige industrieterreinen in stedelijke concentratiegebieden, bestaande uit een plaatsing van minimaal 3 windturbines in een cluster of lijnopstelling. Er is niet gekwantificeerd wat een cluster is (grootte van het gebied, onderlinge afstand, aantal clusters per bedrijventerrein etc.). De gemeente Tilburg heeft de locaties in de voorbereiding van de benodigde wijzigingen van bestemmingsplannen die gelden voor de industrieterreinen Vossenberg, Kraaiven en Spinder in Tilburg-Noord steeds beschouwd - en beschouwen de locaties ook thans in zijn totaliteit - als een cluster op grootschalige industrieterreinen binnen de stedelijke concentratie van onze gemeente, daargelaten de afstand die bestaat tussen de windturbines op het bedrijfsterrein van Fuji en het bedrijfsterrein van IFF, alsmede overige turbines die op de terreinen Vossenberg, Kraaiven en Spinder zullen worden gerealiseerd. Als enkele turbines in het cluster, die vanwege geldende veiligheidseisen op de industrieterreinen op een grotere afstand staan van de overige turbines, als solitaire turbines worden gezien maakt dat de realisatie van het cluster in zijn geheel, anders dan het provinciale beleid beoogt, onmogelijk. De turbine van IFF kwalificeert ons inziens dus niet als een solitaire turbine.
Wij zijn evenwel van oordeel dat het van belang is om de voortgang in de realisatie van wind- turbines op de industrieterreinen Vossenberg, Kraaiven en Spinder in kaart te brengen, zodat duidelijk is dat de realisatie van de windturbine van IFF in het licht van het provinciale beleid niet op zichzelf staat. Voor het gebied De Spinder dat is gelegen ten noorden van het bedrijfsterrein van IFF, bereiden momenteel een drietal initiatiefnemers (Attero, het Waterschap de Dommel en de gemeente Tilburg) de ontwikkeling van meerdere windturbines voor. Dit op basis van de eerder in 2012 door de partijen ondertekende 'green deal' Duurzaam Energiepark Spinder. De ontwik- keling van dit park is ook opgenomen in het de concept Structuurvisie 2040 als een van de zeven knooppunten.
Voorzien is dat op korte termijn gestart wordt met de ruimtelijke ordeningsprocedure (MER en herziening bestemmingsplan), alsook met het traject om te komen tot een exploitatiemodel voor het windmolenpark Spinder.
Voorts is nog te melden dat in het op 24 juni 2013 vastgestelde en inmiddels onherroepelijk ge- worden bestemmingsplan Vossenberg Midden 2012 de mogelijkheid tot plaatsing van een wind- turbine op het bedrijfsterrein van Elho aan de Atlasstraat 11 is opgenomen. Dit bedrijfsterrein ligt westelijk van het bedrijfsterrein van Fuji.
Er lopen momenteel voorbereidingen tot daadwerkelijke plaatsing van een windturbine op het bedrijfsterrein van Elho.
Naar onze mening is dan ook voldoende zeker dat de windturbines op de industrieterreinen Vossenberg, Kraaiven en Spinder verenigbaar zijn met het provinciale beleid en de regels in de Verordening Ruimte 2012 en 2014.
In artikel 3 Bedrijventerrein onder 3.2.3 Windturbine is de minimale bouwhoogte van de wind- turbine opgenomen.
Met betrekking tot de verlangde garantie dat de windturbine na afloop van het daadwerkelijke ge- bruik zal worden gesloopt wordt tot slot aangegeven dat Renewable Energy Factory B.V. met de gemeente Tilburg een overeenkomst heeft afgesloten dat aan het einde van de exploitatietermijn de windturbine geheel verwijderd zal worden. Die overeenkomst is als bijlage opgenomen.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd en tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie vanwege de geringe omvang van de nieuwe bodemverstoring geen vervolgonderzoek noodzakelijk. De bestaande dubbelbestemming Waarde - Archeologie, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008, is echter gehandhaafd, dit omdat het plangebied ruimer is dan alleen de locatie van de windturbine.
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de be- hoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunc- tuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek ge- actualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaard- terreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt geno- men in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).
Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Maatregelen in bestemmingsplan
In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen kantorenlocaties voor. Evenmin is er sprake van bestaande zelfstandige kantoren.
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:
Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.
Voor de bedrijven- en kantorenlocaties geldt verder dat vestiging van detailhandel uitsluitend toegestaan wordt binnen een in het bestemmingsplan als zodanig aangewezen facility point. De facility points zijn een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. In een facility point kunnen ook andere functies worden ondergebracht (horeca, kapper, vergaderruimten, sportzaal etc.). De omvang van de detailhandels- functie in een dergelijk facility point zal afhankelijk zijn van het aantal werknemers op het betreffende terrein.
Maatregelen in bestemmingsplan
In het plangebied is geen sprake van bestaande dan wel het toestaan van nieuw te vestigen perifere detailhandelsvestigingen. Ook andere vormen van detailhandel komen niet voor in het plangebied.
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied. Ten aanzien het het onderhavige plangebied - zijnde een deel van een grootschalig bedrijventerrein - is de regeling voor overige gebieden van toepassing.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.
Maatregelen in bestemmingsplan
Zoals reeds gesteld is worden op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan welke een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken. Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager cq. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen.
Ten aanzien van het plangebied is geen sprake van bestaande of het toestaan van nieuw te vestigen horeca.
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Eind 2008 is door Fujifilm, het BORT (Bedrijven Overleg regio Tilburg) en de gemeente Tilburg (vanuit het project Spoorzone) een intentieverklaring ondertekend. Met de ondertekening van deze verklaring is door de partijen een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling en realisatie van winturbines op het bedrijventerrein Vossenberg.
Het belang bij de ondertekening van de intentieverklaring is voor Tilburg tweeledig. Allereerst biedt ondertekening de mogelijkheid om een belangrijke stap te zetten in een CO2-neutraal te ontwik- kelen Spoorzone.
Op 2 februari 2009 is door de raad het Klimaatprogramma 2009 - 2012 vastgesteld. Daarin is de doelstelling opgenomen om van Tilburg in 2045 een klimaatneutrale en klimaatbestendige stad te maken. Deze doelstelling ligt ook onder de 24 juni 2013 door de raad vastgestelde Klimaataanpak 2013 - 2020. Om deze doelstelling te bereiken zal zowel worden ingezet op een aanzienlijk lager energieverbruik (energiebesparing) als ook op een vergroting van het aandeel lokaal opgewekte duurzame energie. De productie van windenergie moet daar een belangrijk aandeel in leveren.
Waarom windenergie in Tilburg? Met de realisatie van windturbines neemt Tilburg haar verantwoordelijkheid om ook op haar eigen grondge-bied een deel van de nodige energietransitie (veranderingstraject naar een meer duur- zame energievoorziening) in te vullen. Voor de lokale transitie naar een duurzame energievoor- ziening is de realisering van windturbines nodig. Door windturbines wordt minder CO2-belasting worden toegerekend aan de gemeente Tilburg. Er wordt op een zeer effectieve manier lokaal een bijdrage geleverd aan de reductie van de CO2-uitstoot. Dit past in de doelstelling van Tilburg om in 2045 klimaatneutraal te zijn.
Tilburg laat met de realisatie van windturbines zien, dat zij moderne technologie inzet om een deel van haar eigen energieverbruik zelf op te wekken. Het kan worden gezien als een daadkrachtig en vernieuwend beeld-merk van deze stad.
Met plaatsing van windturbines wordt een grote CO2-winst gehaald. Plaatsing van windturbines in o.a. Tilburg zijn hard nodig om het de Brabantse deel in de landelijke doelstelling te halen. De provincie heeft aangegeven waar windmolens geplaatst kunnen worden.
Windenergie op bedrijventerreinen
Om de BLOW doelstelling voor Noord-Brabant te realiseren kiest de provincie voor meer groot- schalige windmolenparken. Hiermee wordt voorkomen dat door een versnipperde plaatsing het, met name open, landschap wordt aangetast. Deze aantasting wordt verder voorkomen door het plaatsen van windmolens te koppelen aan bestaande of nieuwe bebouwing- en/of infrastructuren. Deze koppeling is al eerder meegenomen bij de in het de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 genoemde zoeklocaties.
Het voorgaande betekent dat o.a. moet worden gezocht naar mogelijkheden om de plaatsing van windturbines te koppelen aan bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Deze terreinen zijn veelal op enige afstand van woonbebouwing gelegen. Een dergelijk terrein biedt mogelijkheden voor plaatsing van meerdere windturbines. Daarnaast wordt verstoring van het landschap voorkomen door aan te sluiten op de bestaande of nieuwe bebouwingsstructuur van bedrijventerreinen.
In mei 2011 is een intiatief ontwikkeld door de Locatiehouders Windturbines Tilburg- Dongen voor het bouwen van meer windturbines op de bedrijventerreinen Vossenberg, Kraaiven, Spinder en aansluitend een bedrijventerrein gelegen in de gemeente Dongen. Dit initiatief is toen beoordeeld en heeft er toe geleid dat voor een aantal locaties een positief advies al dan niet onder voorwaarden is afgegeven.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed heb- ben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Alle bedrijven binnen en buiten het plangebied, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, be- drijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. In het bestemmingsplan wordt een windturbine mogelijk gemaakt als nieuwe ontwikkeling.
Voor het overige heeft het bestemmingsplan een conserverend karakter. De bedrijven uit de inventarisatie zijn allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de be- staande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane milieucategorie is uitgegaan van woningen in de omgeving. De woningen langs de Dongenseweg zijn in dit geval bepalend. Omdat deze woningen aan een drukke doorgaande ontsluitingsweg liggen en daarnaast ook al binnen de 55 dB(A)-con- tour van het bedrijventerrein Kraaiven zijn deze niet beoordeeld als 'rustige woonwijk' maar als een 'gemengd gebied'. Hiervoor is het mogelijk om overeenkomstig de VNG-brochure de afstandsstap met 1 stap te verkleinen.
De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en genoemd in de bestemmingsregels.
In het bestemmingsplan wordt de bouw van een windturbine als nieuwe ontwikkeling mogeklijk gemaakt. Een windturbine is te beschouwen als een inrichting in milieucategorie 4.2. Binnen daarbij behorende richtafstand liggen geen gevoelige bestemmingen.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
De Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen wordt op 1 januari 2014 van kracht. In de wet wordt vastgelegd wat de risicoplafonds zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richt- waarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aange- toond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke over- schrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten ge- volge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordings- plicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoor- dingsplicht compleet ingevuld te worden.
Binnen het plangebied ligt IFF Nederland B.V. aan de Zevenheuvelenweg 60 te Tilburg. Dit is een bedrijf dat valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid (Bevi) en is gericht op de vervaardiging van overige chemische producten. Binnen de inrichting liggen verschillende opslagen met gevaarlijke stoffen. Uit de Qra die is gemaakt ten behoeve van de aanvraag voor een milieu- vergunning blijkt dat de PR 10-6 contouren van de opslagen niet over percelen van derden ligt. Wel is sprake van een PR 10-6 contour die ligt over de weg. De betreffende bestemming Verkeer en Verkeer - Verblijf maken echter de realisering van (beperkt) kwetsbare objecten niet mogelijk.
Binnen het plangebied is een hogedrukaardgasleiding gelegen. Deze leidingen is relevant voor dit bestemmingsplan en op de planverbeelding vermeld. Het betreft de volgende leidingen.
Leidingbeheerder | Leidingnummer | Diameter | Ontwerpdruk | 10-6 risicocontour | Invloedsgebied |
N.V. Nederlandse Gasunie | Z-522-05 | 8 inch | 40 bar | 0m | 95m |
N.V. Nederlandse Gasunie | Z-522-01 | 4 inch | 40 bar | 0m | 45m |
De belemmerende strook bedraagt 4 meter aan weerszijden van de leiding. In het onderhavige bestemmingsplan liggen binnen deze strook geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.
Het bestemmingsplan is een conserverend plan behoudens de windturbine. De windturbine leidt niet tot een toename van het aantal personen in het invloedsgebied. De overwegingen ten aanzien van de windturbine zijn in een apart paragraaf opgenomen. Uit de Qra voor de gasleidingen blijkt dat het groepsrisico minder bedraagt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Aangezien er geen sprake is van een toename groepsrisico hoeft de verantwoordingsplicht niet ingevuld te worden.
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De ontwikkeling ligt op een afstand van meer dan 3000 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Door het plangebied loopt de Zevenheuvelenweg. Deze weg is door de gemeente aangewezen als routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit de uitgevoerde risicoberekening (Oranjewoud ev versie 03 120207) blijkt dat voor de bepalende kilometer (ligt op de Brabantweg) het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico met de ontwikkeling windturbine. Omdat er geen sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde, wordt de route gevaarlijke stoffen niet betrokken bij de verantwoordingsplicht.
De overige wegen in en rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaats- vinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is dermate klein dat geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Op circa 1.800 meter ten zuiden van het bestemmingsplangebied loopt de spoorlijn Breda - Tilburg. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. De verantwoordingsplicht hoeft niet ingevuld te worden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de buisleiding en het spoor. Er is echter geen sprake van een toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht hoeft daarom niet inge- vuld te worden.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
De onderhavige bestemmingsplanherziening richt zich op de bouw van een windturbine. Er is geen significante toename van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie. Daarom is het doorlopen van de verantwoordingsplicht groepsrisico overeenkomstig het Besluit externe veiligheid inrichtingen voor de windturbine niet nodig. Naast het aspect externe veiligheid is ook aandacht besteed een slagschaduw en geluid.
- risicovolle bedrijven
Door de aanwezigheid van een windturbine in de nabijheid van risicovolle inrichtingen kunnen de risico's toenemen. Voor de windturbine van IFF is gekeken naar de risicovolle inrichtingen in de omgeving als naar IFF zelf. Bij de beschouwing van de risico's (domino-effect) van een windturbine nabij een risicovolle activiteit (installatie in een inrichting of een leiding ) met gevaarlijke stoffen is het een belangrijk gegeven dat die activiteit zelf een extern veiligheidsrisico heeft en daarom aan veiligheidscriteria moet voldoen. De plaatsing van windturbines kan van invloed zijn op de risico's van de installatie omdat het een extra faalscenario toevoegt. Uit onderzoek dat is verricht door Bosch & Van Rijn (bijlage ruimtelijke onderbouwing Windturbine IFF) blijkt dat er geen sprake is van een significante toename van de risico's bij nabijgelegen Bevi-inrichtingen.
- PR contouren
Vanuit het activiteitenbesluit gelden PR contouren. Binnen een PR 10-5 contour zijn geen (be- perkt) kwetsbare bestemmingen toegestaan. In het bestemmingsplan (planverbeelidng en regels) is de PR 10-6 opgenomen. De windturbine wordt zodanig ingeregeld/bouwtechnisch opgebouwd dat deze weliswaar komt te liggen over de Swaardvenstraat, Zevenheuvelenweg en rotonde, maar niet ligt over percelen van omliggende bedrijven. Hieronder een overzicht van de situering van de PR 10-6 contour.
- ondergrondse leidingen
Voor ondergrondse installaties zoals reservoirs en leidingen met gevaarlijke stoffen is alleen het scenario mastbreuk relevant. Een omvallende turbine wordt – in tegenstelling tot een afgebroken turbineblad – in staat geacht een ondergronds reservoir (of leiding) te laten falen. Uit berekening blijkt dat de maximale werp- afstand bij nominaal toerental niet over de installatie of ondergrondse leiding van de Gasunie ligt. Op verzoek van de Gasunie heeft er een faalkansberekening plaats- gevonden. Hieruit blijkt dat trefkans 2,66 * 10 -7 bedraagt. Dit is beduidend lager dan de maximaal toegestane trefkans die gehanteerd wordt door de Gasunie. Zie ook bijlage trefkansberekening gasontvangststation.
- route gevaarlijke stoffen
Uit een analyse, opgesteld door Bosch & van Rijn blijkt dat er sprake is van een faalkansver- hoging van 0,10%. Dit houdt in dat de risico's waarbij een vrachtwagen met gevaarlijke stoffen wordt getroffen door een afgebroken blad verwaarloosbaar klein is.
- slagschaduw
Slagschaduw is de bewegende schaduw van draaiende wieken. In de ministeriele regeling waarnaar wordt verwezen in het activiteitenbesluit staat voorgeschreven dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien er slagschaduw optreedt bij gevoelige objecten.
Onder gevoelige objecten worden gevoelige gebouwen en terreinen verstaan volgens de Wet geluidhinder. Uit het slagschaduwonderzoek blijkt dat er hinder wordt verwacht bij woningen aan de Dongenseweg. Hierin wordt voorzien door het aanbrengen van een stilstandvoorziening waardoor de turbine voldoet aan de norm.
- geluid
Er gelden Europese normen voor de geluidsbelasting vanwege windturbines op de gevels van woningen. Deze bedragen 47 Lden in de dag en 41 Lden in de nacht. De windturbine voldoet aan de geluidnorm op de gevels van in de nabijheid gelegen woningen.
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumen- tenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden afwijken van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkoop- punten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten - en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewer- king verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorko- ming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Doordat er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt worden hoeft geen toets aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Daarbij komt dat er binnen het plangebied geen toename van het verkeer te verwachten is. De akoestische situatie zal door de vaststelling van het plan - en de daarin opgenomen nieuwe ontwikkeling - dan ook niet verslechteren. Er bestaan derhalve vanuit het aspect wegverkeerslawaai geen belemmeringen tegen het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch.
Het bedrijventerrein Kraaiven is een gezoneerd industrieterrein. Op dit terrein is vestiging van in- richtingen zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) toege- staan. Om het bedrijventerrein is een contour vastgelegd, waarbinnen de geluidsbelasting van alle bedrijven op het terrein tezamen niet meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde mag bedragen. De 50 dB(A)-contour ligt buiten het plangebied van de onderhavige bestemmingsplanherziening. Deze geluidcontour is opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008 en in de bestemmingsplannen van de direct aan het bedrijventerrein Kraaiven grenzende plangebieden. Waar nodig is in die bestemmingsplannen opgenomen dat er geen nieuwe geluidgevoelige be- stemmingen binnen de contour industrielawaai - 50dB(A) - geprojecteerd mogen worden.
In de Wet Geluidhinder (art. 1b, tweede lid) is gesteld dat geluid van windturbines, die duurzame energie opwekken, buiten beschouwing wordt gelaten bij de zonetoets.
Wel gelden er Europese normen voor de geluidsbelasting vanwege windturbines op de gevels van woningen. Deze bedragen 47 Lden in de dag en 41 Lden in de nacht. De windturbine voldoet aan de geluidnorm op de gevels van de in de omgeving gelegen woningen.
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een windturbine en is verder conserverend van aard voor wat betreft de vastgelegde bestemmingen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.7.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Een windturbine veroorzaakt geen nieuwe geurhindersituatie.
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geur- beleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Er zijn geen agrarische bedrijven in het plangebied of daarbuiten die van invloed zijn op het plangebied.
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
De beoogde locatie ligt op het voormalige Philips(Volt)terrein. Op dit terrein zijn meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend. Voor deze verontreinigingen zijn saneringsplannen opgesteld. Ter plaatse van de toekomstige windturbine zijn geen verontreinigingen bekend. Voor een eventuele aanvraag omgevingsvergunning zijn er geen belemmeringen (humane risico's) voor het verstrekken van een vergunning. Vanuit de Wbb (Wet bodembescherming) kan nog wel een onderzoek geeïst worden voor de graafwerkzaamheden en afvoer van de vrijkomende grond. De uiteindelijke noodzaak tot onderzoek zal worden vastgesteld aan de hand van de concrete bouwplannen en het grondverzet dat daarvoor noodzakelijk is.
Het voorliggende plan maakt verder geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er wordt alleen een bouwvlak weergegeven ter plaatse van bestaande bedrijfsbebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan voor de daarin vastgelegde bestaande situatie niet relevant. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen.
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
- Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbescher- mingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aange- wezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Analyse plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en op ruim 5.0 km. van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense duinen & leemkuilen.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen nega- tieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.
- Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastge- legd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheer- typenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is het resterende deel van Landgoed Charlotte en is gelegen op ca. 200 m. van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt buiten het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.
- Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurge- bieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde.
Conclusie Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op het plangebied.
- Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Door een ecologische beoordeling (zie bijlage) blijkt dat op basis van de huidige inrichting kan worden gesteld dat een gedetailleerder (jaarrond)onderzoek naar vleermuizen, broedvogels of andere beschermde soorten niet noodzakelijk is. Geconcludeerd kan worden dat het gebruik van de windturbine binnen het plangebied geen significant effect zal hebben op de instandhouding van vleermuissoorten die binnen en nabij het plangebied foerageren. Geconcludeerd kan worden dat het gebruik van de windturbine binnen het plangebied geen significant effect zal hebben op de instandhouding van vogelsoorten die binnen en nabij het plangebied broeden, foerageren of rusten.
Conclusie
Op basis van literatuuronderzoek en een deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied. Er is een zeer kleine kans op de aanwezigheid van soorten die niet in de tabellen van de Flora- en faunawet worden benoemd, die vermeld staan op tabel 1 van de Flora- en faunawet of broedende algemene vogels. Door deze trefkans zijn geen extra mitigerende maatregelen nodig. Wel blijft de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) van kracht.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
De bruto oppervlakte is ongeveer 319.113 m². Det gebied is in de bestaande situatie grotendeels verharding. Het terrein in het aangrenzende openbaar gebied ligt ongeveer op 13 m + NAP. De maat-gevende grondwaterstand ligt op ongeveer 10,50 m + NAP. Met maatgevende grondwater- standen 2,5 meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel in de omgeving van het plangebied. Het vuil- en regenwater worden niet inpandig gescheiden verzameld, en vanaf de perceelgrens aangesloten op de hoofdriolering. Het vuilwater wordt verpompt richting de rioolwaterzuive- ringsinstallatie Tilburg, welke in beheer is van waterschap De Dommel.
Er bevinden zich geen watergangen in het plangebied.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft water- kwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoor- waarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Voor het plangebied zijn in SWR geen specifieke opgaven opgenomen, behalve de algemene doestellingen voor de gehele gemeente. De ontwikkeling betreft de realisatie van een windturbine. De windturbine staat op een onderheide betonnen plaat van ongeveer 15 x 15 meter. Het totale verharde oppervlak bedraagt 225 m2. De toename van afvoerende oppervlakte is geschat op maximaal 225 m².
De windturbine wordt niet aangesloten op het riool. Hemelwater dat op de funderingsplaat valt, stroomt direct af naar de omliggende bodem.
De funderingsplaten van de turbine worden onderheid, zodat geen zettingverschijnselen zullen optreden. Voor aanvang van de bouwwerkzaamheden zal aan de gemeente een funderingsplan worden voorgelegd.
Tijdens de aanlegfase kan het nodig zijn om rond iedere turbine tijdelijk te bemalen. Er zal geen permanente bemaling nodig zijn. Er is dan ook geen permanente invloed op het grondwater.
Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Het bedrijventerrein Kraaiven is vanaf 1960 gefaseerd aangelegd ten noordwesten van de brug die de Midden-Brabantweg (N261) over het Wilhelminakanaal leidt. Het totale bedrijventerrein is ruim 200 hectare groot en er zijn ongeveer 200 bedrijven gevestigd. De ontsluiting voor auto- en vracht- verkeer vindt plaats via de Zevenheuvelenweg (richting Midden-Brabantweg) en de Swaardven- straat (richting Dongenseweg). De Midden-Brabantweg heeft (via de N261/A261) een aansluiting op de A59 (noorden). De bereikbaarheid over de weg is nog verbeterd sinds de openstelling van de Burgemeester Letschertweg, die deel uitmaakt van de ring om Tilburg en aansluit op de A 58 (zuiden). Het terrein kent, naast een goede wegontsluiting, een goede bereikbaarheid voor schepen over het Wilhelminakanaal.
Kraaiven is een gemengd bedrijventerrein, met kavels variërend van klein tot zeer groot. Vanaf 1995 is het bedrijventerrein aan de oostzijde uitgebreid met 12 hectare autoboulevard. De diver- siteit aan bedrijven is groot, van transportbedrijven en chemische fabrieken tot autoshowrooms en loodgieters. Sinds enkele jaren zijn er ook bedrijfsverzamelgebouwen gevestigd.
Het bedrijventerrein Kraaiven heeft een in het oog springende groenstructuur met bomen in brede (gras)bermen langs de wegen. Aan de noord- en westzijde wordt het bedrijventerrein begrensd door bosgebied De Mast. Deze bossen zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur.
In hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders is de wenselijkheid tot de bouw van de windturbine uit oogpunt van het gemeentelijk energiebeleid beschreven. Echter ook een afweging over de planologische aanvaardbaarheid is aan de orde in combinatie met het aspect externe veiligheid. In de gemeentelijke beleidsnota externe veiligheid is ruim aandacht besteed aan de vestiging van Bevi-inrichtingen, maar niets ten aanzien van de bouw van windturbines.
Bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van de windturbine op het bedrijfsterrein van IFF is aangesloten bij de beleidsnota externe veiligheid en hetgeen daarin is opgenomen over het bedrijventerrein Kraaiven. Voor dit intensief gebied geldt, dat een PR contour - in het geval van een nieuwe Bevi-inrichting - via een bestemmingsplanherziening kan worden vastgelegd op aangren- zende bedrijfspercelen als dat planologisch aanvaardbaar is en het redelijkerwijs onmogelijk is om een PR 10-6 contour te beperken tot het eigen bedrijfsterrein en eventueel aangrenzende openbare wegen of openbaar groen.
De PR 10-6 contour van de winturbine ligt geheel op het bedrijfsterrein van IFF en delen van de openbare weg, in casu de Zevenheuvelenweg en de Swaardvenstraat, waardoor er geen beperkingen zijn voor omligggende bedrijfspercelen.
Op de locatie van de windturbine bevind zich geen hoogwaardig groen of gemeentelijke- of particuliere monumentale bomen. De windturbine is ingepland op een open terrein dat in gebruik is als parkeerterrein. Het parkeerterrein is omsloten met bossage welke bestaat uit groen welke geen hoofdwaarde heeft en wat makkelijk te vervangen is.
Om de bouw op deze locatie mogelijk te maken behoeft geen groen verwijderd te worden. Bouwwerkzaamheden hebben op deze locatie dan ook geen nadelige gevolgen voor groen.
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek en het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008 van 12 oktober 2009. De doorgevoerde wijzigingen ten opzichte van dat bestemmingsplan zijn summier en betreffen feitelijk alleen de toevoeging van een bouwvlak voor de windturbine en het vastleggen van een zone externe veiligheid, die voor een deel over aangrenzende bedrijfspercelen loopt.
Bedoelde plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
Hoofdstuk 1 bevat de ´Binnenplans afwijken´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestem- mingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisenregeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, gen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemming Bedrijventerrein
Voor het grootste deel van het plangebied is de bestemming Bedrijventerrein (BT) opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegelaten van 3.1 tot en met categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bedrijfscategoriën zijn ten opzichte van de relevante gevoelige objec- ten, zoals woningen, gezoneerd aan de bestemmingsvlakken toegekend. In algemene zin is op een grotere afstand tot gevoelige objecten een hogere milieucategorie mogelijk op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Kantoorfuncties zijn toegestaan op het bedrijventerrein voorzover deze onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering en niet meer bedragen dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein (BT) zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Gebouwen dienen binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken te worden opgericht. Op de gronden buiten de bouwvlakken zijn geen gebouwen toegestaan vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt.
Het minimale en maximale bebouwingspercentage en de maximaal toelaatbare bouwhoogte zijn aangegeven op de planverbeelding. Verder mag er in het aangegeven bouwvlak ondergronds worden gebouwd.
Windturbine
De bouw van de windturbine is mogelijk binnen de op de planverbeelding aangegeven functie- aanduiding. Binnen die aanduiding mag één windturbine worden gebouwd. De minimale bouwhoogte moet 25 meter bedragen. De maximale hoogte, inclusief de rotorbladen, mag niet meer bedragen dan 163,5 meter boven NAP. Echter er geldt de volgende restrictie.
Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht. Teneinde het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op die vliegbasis te waar- borgen geldt er een bouwverbod en dient voor ieder obstakel, hoger dan 113 meter boven NAP, te worden berekend of er verstoring plaatsvindt. Plannen tot het oprichten van hogere objecten die- nen altijd te worden doorgerekend en individueel getoetst te worden door het Ministerie van Defensie. Zie ook hierna bij Algemene aanduidingsregels.
Omdat de PR 10-6 contour van de winturbine geheel binnen het bedrijfsterrein van IFF en op delen van de openbare weg ligt, is het opnemen van een veiligheidszone-windturbine niet noodzakelijk. Vanwege de duidelijkheid is die contour echter toch vastgelegd op de planverbeelding. Zie ook hierna bij Algemene aanduidingsregels.
Bestemming Verkeer en Verkeer - Verblijf
De binnen het plangebied gelegen wegdelen hebben, zoals ook in het bestemmingsplan Bedrij- venterrein Kraaiven 2008, de bestemming Verkeer (V) en Verkeer - Verblijf (V-VB) gekregen. Binnen die bestemmingen zijn verkeers - en vervoersvoorzieningen toegestaan, waarbij voor wat betreft de bestemming Verkeer de nadruk ligt op de gebiedsontsluitings- functie voor gemotori- seerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwer- ken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen en verza- melwegen.
Bij de bestemming Verkeer en Verblijf ligt de nadruk op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
De bestaande dubbelbestemming Waarde - Archeologie, zoals opgenomen in het bestemmings- plan Bedrijventerrein Kraaiven 2008, is gehandhaafd, dit omdat het plangebied ruimer is dan alleen de locatie van de windturbine. Er is een omgevingsvergunning noodzakelijk voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden.
Dubbelbestemmingen Leiding - Gas en Leiding - Water
Voor de in het plangebied gelegen gasleidingen en (riool)waterleiding inclusief bijbehorende rechtstroken, zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Aan weerszijden van de hartlijn mogen de gronden binnen een afstand van 4 meter niet worden bebouwd.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Binnen de bestemming Bedrijventerrein is omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de voorgeschreven bouwhoogte mogelijk in een gradatie in hoogtes en percentages.
Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het verschuiven van de windturbine ten opzichte van het hart van de aanduiding windturbine. De 10-6 contour dient echter in dat geval binnen grens van het eigen bedrijfsperceel te blijven, maar mag wel liggen op gronden met de bestemming Verkeer en Verkeer - Verblijf.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestem- ming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel Anti-dubbeltelregel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel Algemene regels bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, het onbebouwd terrein bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de boomwaardekaart aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 3 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 3 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduiding is hier geregeld.
Opgenomen zijn de gebiedsaanduiding geluidzone - industrie, de gebiedsaanduiding veilig- heidszone windturbine en de gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerszone (radarverstoringsgebied). Er zijn regels toegevoegd die in acht moeten worden genomen bij (bouw)activiteiten.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel Algemene afwijkingsregels.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel Algemene wijzigingsregels, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel Overige regels bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Ter zake van de kosten, die gemoeid zijn met het opstellen en in procedure brengen van het bestemmingsplan zijn op grond van de gemeentelijke legesverordening leges verschuldigd. Deze bedragen in dit geval € 7.068,88. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan.
Er is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Er worden door de gemeente geen kosten gemaakt voor aanpassingen in het openbaar gebied. Ook anderszins zijn er geen kosten, die de gemeente dient te verhalen.
Overige kosten verbonden met de functiewijziging worden door de initiatiefnemer bekostigd.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmings- plan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu- effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven, 2e herziening (windturbine IFF) op 5 januari 2013 gepubliceerd op de gemeentepagina van het Stadsnieuws.
Van de gebruikelijke overleginstanties is alleen, gezien de inhoud van de bestemmingsplanher- ziening, de Brandweer Midden-West Brabant, bureau Veiligheid geraadpleegd. Het advies van de brandweer is verwerkt in de milieuparagraaf.
Op 2 november 2012 is ter uitvoering van de Handreiking Burgerparticipatie een tweetal informatie- bijeenkomsten gehouden: een voor bedrijfshouders en een voor omwonenden. Voor de bijeen- komst voor de omwonenden hebben zich geen geïnteresseerden gemeld.
Tijdens de bijeenkomst voor de bedrijfshouders is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het project. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Dit heeft niet geleid tot een aanpassing in de planvorming.
Naar aanleiding van de bijeenkomst is er nog wel een pro forma bezwaarschrift ingediend door NeXT Advocaten, namens Beleggingsmij Zonnehuis B.V. die aangrenzende bedrijfspercelen in eigendom heeft. Bezwaarmaker zal op de hoogte worden gehouden van de verdere procedure.
Mede als gevolg van dat bezwaarschrift zijn wijzigingen doorgevoerd (hierboven reeds omschre- ven), waardoor de PR 10-6 contour van de windturbine niet meer over de omliggende bedrijfs- percelen loopt en dus geen beperkingen oplevert voor die percelen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 13 januari tot en met 24 februari 2014. Tijdens deze periode zijn er 4 schriftelijke zienswijzen ingediend. Toegevoegd is het raadsvoorstel en - besluit met bijlagen tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De bijlagen bestaan uit de notitie afdoening zienswijzen waarin de zienswijzen zakelijk zijn weergegeven met daarbij het standpunt van het gemeentebestuur en voorts de staat van wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.