Plan: | Buitengebied Zuidwest, 1e herziening (wijzigingsplan natuurontwikkeling Leijkant) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2012023-e001 |
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
Natura 2000
Op circa 1 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag. Het gebied is begrensd op basis van de aanwezigheid van de habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Genoemde habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten.
Gezien het feit dat er binnen het plangebied natuurontwikkeling zal plaatsvinden, wordt verwacht dat er geen significante negatieve effecten zullen ontstaan op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Volgens de Verordening Ruimte Noord-Brabant is het loofbosje binnen en nabij het plangebied onderdeel van de Ecologische HoofdStructuur met als natuurbeheertypen Rivier- en beekbegeleidend bos en Dennen-, eiken- en beukenbos. Ook de Oude Leij is een onderdeel van de EHS en aangeduid met natuurbeheertype Beek en bron. Aan weerszijden van de Oude Leij en het Bels Lijntje is een zoekgebied voor ecologische verbindingszone aangegeven. De Oude Leij en delen van de verbindingszones bevinden zich binnen het plangebied.
![]() |
Figuur 5: begrenzing EHS en natuurbeheertypen van de ambitiekaart volgens Verordening ruimte en Natuurbeheerplan Noord-Brabant. |
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is opgenomen dat er een ecologische verbindingszone zal worden gerealiseerd tussen het gebied Regte Heide/Riels Laag en de Kaaistoep/Landgoederenzone. In de Kadernota is met betrekking tot de verbindingszone de volgende doelstelling geformuleerd: 'De zone is van belang voor soorten van vochtige graslanden, droge graslanden, bemeste weilanden, ruigten/wegbermen, braamstruwelen, natte struwelen, natte bossen, droge arme bossen en droge rijke bossen te weten diverse plantengezelschappen, bosvogels, struweelvogels, amfibieën (met name de vinpoot- en de kamsalamander), kleine zoogdieren (onder andere eekhoorn, egel, diverse marterachtigen en diverse soorten muizen), dagvlinders van natte en droge biotopen en andere ongewervelde dieren'. De bestaande bosgebieden zijn aangeduid als 'Gebied met hoofdfunctie natuur/bos'.
Flora- en faunawet
Op basis van veldonderzoek door het Ecologisch Adviesbureau Cools in 2005 en 2010 en een deskundigenoordeel zijn de volgende actuele en/of potentiële natuurwaarden bepaald.
Tabel 1: algemene soorten
Het plangebied is een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, ree, haas, het konijn, de bruine kikker, bastaardkikker en zeer waarschijnlijk tot mogelijk ook de gewone pad, egel, wezel, hermelijn, bunzing, vos, huisspitsmuis, bosmuis, rosse woelmuis en veldmuis.
Voor de genoemde soorten zal de natuurontwikkeling, afhankelijk van de inrichting, een positieve invloed hebben en ervoor zorgen dat het leefgebied wordt geoptimaliseerd en vergroot.
De meeste soorten komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Soorten zoals de haas, egel, bunzing, hermelijn, wezel, zijn echter beduidend minder algemeen dan wel de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als de verblijfplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten, maar zal nog niet lijden tot een verdwijning van de soorten op lokaal niveau.
Tabel 2: overige soorten
Van de soorten die zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet komt in de Oude Leij mogelijk de kleine modderkruiper voor. Het is niet duidelijk in hoeverre de Oude Leij binnen het plangebied wordt heringericht. Bij een herinrichting van de Oude Leij dienen maatregelen worden getroffen om het (eventuele) huidige leefgebied van de kleine modderkruiper (deels) te behouden en deze op een verantwoorde wijze te koppelen aan het nieuwe leefgebied.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
In het plangebied zijn vijf vleermuissoorten waargenomen, te weten de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis. De vleermuizen gebruiken het plangebied uitsluitend als foerageergebied, vaste verblijfplaatsen in bomen en vaste vliegroutes komen niet voor. Door de natuurontwikkeling wordt het foerageergebied voor de genoemde vleermuissoorten geoptimaliseerd en zal waarschijnlijk ook het aantal exemplaren per soort toenemen.
Vogels
Soorten van Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten
Vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermt. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Op de vogels behorende tot de categorieën 1 tot en met 4 gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele jaar. Binnen het plangebied komen geen broedterritoria voor van de vogelsoorten die zijn opgenomen in de categorie 1 tot en met 4 van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten.
Tot de categorie 5 van de lijst behoren vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Van de vogels behorende tot de categorie 5 broeden in het plangebied mogelijk de ekster, zwarte kraai, koolmees, pimpelmees en/of spreeuw. Genoemde soorten komen ook in de omgeving van het plangebied op diverse tot vele plaatsen als broedvogel voor.
Overige broedvogelsoorten
Naast de vogelsoorten van de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden er in het plangebied mogelijk nog enkele zeer algemene tot minder algemene vogelsoorten, waaronder de veldleeuwerik, roodborsttapuit, grasmus en kievit.
Foeragerende en/of rustende vogels
De ijsvogel foerageert af en toe boven de Oude Leij. Op en boven de landbouwgronden foerageren onder andere de buizerd, torenvalk, sperwer, scholekster en langs de Oude Leij de blauwe reiger.
Voor de meeste vogels zal de natuurontwikkeling een positieve invloed hebben, echter bepaalde soorten die in meer of mindere mate gebonden zijn aan landbouwgronden, zoals de kievit en veldleeuwerik, kunnen daarentegen door de natuurontwikkeling in aantal sterk verminderen dan wel verdwijnen.
Maatregelen
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan, afhankelijk van de locatie, het beste plaatsvinden vanaf half augustus-half oktober tot half februari-half maart. Vooraf dient een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Ecologische Hoofdstructuur
Voor zover het plangebied onderdeel is van een zoekgebied ecologische verbindingszone binnen de EHS dienen deze delen van het plangebied ook te bestaan uit natuurelementen die een duurzame bijdrage leveren aan het functioneren van de ecologische verbindingszones. Hierbij dient uit te worden gegaan van de vereisten met betrekking tot een natte ecologische verbindingszone langs de Oude Leij en een droge verbindingszone langs het Bels Lijntje.
Flora- en faunawet
De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor activiteiten niet noodzakelijk: