direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Quirijnstok West 2012
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2012011-e001

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functie

De voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.1.2 Aanduidingen

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn de voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functie(s);

3.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Bedrijventerrein´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. kantines en restauratieve voorzieningen;
  • b. kantoorruimten;
  • c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijnde maximaal 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 100m²;
  • d. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • f. tuinen en erven;
  • g. objecten voor beeldende kunst;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan één van de onder 3.1.1 en 3.1.2 genoemde functies.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
  • c. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 80% van het bouwperceel;
  • d. het bebouwingspercentage mag niet minder bedragen dan 50% van het bouwperceel;
  • e. de bouw- en/of goothoogte mag niet meer bedragen dan 15m.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
  • c. voor niet inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
    • 1. bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak met de aanduiding 'bedrijfswoning' te worden gebouwd;
    • 2. het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag 100 bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
    • 3. de maximale bouwhoogte bedraagt 10m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
3.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen op een afstand van tenminste twee meter van de (verlengde) voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75m2;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5m;
  • e. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 30m.
3.2.5 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50m².
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in het bouwvlak en in het erf niet meer dan 15m en in het onbebouwd erf niet meer dan 2m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwen in het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 3.4.3, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 met betrekking tot het minimale bebouwingspercentage, zulks tot 25% van het bouwperceel;
  • b. het bepaalde in 3.2.6 voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 20m in het bouwvlak.
3.4.2 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwen bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 3.2.3 voor het bouwen van een bedrijfswoning met dien verstande dat:

  • a. per bouwperceel ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de maximale goot-/bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10m.;
  • c. de bouwdiepte van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 12m.;
3.4.3 Voorwaarden

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:

  • a. dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • h. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • i. zulks verenigbaar is met het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in 3.1;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidshinderlijke inrichting of risicovolle inrichting;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten, anders dan bedoeld in 3.1.3;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in 3.1.3;
  • f. het splitsen van een bedrijfswoning in twee of meer zelfstandige woonruimten;
  • g. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • h. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • i. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
  • j. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.5.2 Binnenplans afwijken t.b.v. milieucategorie

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

en mits het niet betreft bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en/of risicovolle inrichtingen.