direct naar inhoud van 4.11 Natuur en Ecologie
Plan: Spoorzone, 2e herziening (deelgebied Zwijsen, fase 1)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2010038-e001

4.11 Natuur en Ecologie

4.11.1 Algemeen

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting van het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbe- scherming.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de natuurbeschermings- wet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplich- tingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).

Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.

Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instand- houdingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door be- scherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden gevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken cf. een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvol- doende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen artikel 75 Flora- en faunawet.

4.11.2 Situatie in het plangebied

Natura 2000

Binnen een afstand van 3 km. is Natura 2000-gebied afwezig. Er treden geen (significant) nega- tieve effecten door de geplande activiteiten op Natura 2000-instandhoudingsdoelen op. Hiervoor liggen deze gebieden op een te grote afstand en hebben de geplande activiteiten hierop geen verstorende werking.

Ecologische Hoofdstructuur

Volgens de Verordening ruimte 2012 van de Provincie Noord-Brabant maakt het plangebied geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dichtstbijzijnde EHS bevindt zich op ca. 1,6 kilometer afstand. Er treden geen (significant) negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS door de geplande activiteiten op.

Groene Mal

Het plangebied is niet begrenst in de Kadernota Groene Mal van de gemeente Tilburg (vastgesteld door de Raad op 14 januari 2002). Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.

Flora- en faunawet

Tabel 1: Algemene soorten

Het plangebied is matig geschikt voor enkele tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet, waar- onder mol, egel en huisspitsmuis. Deze kunnen hier vaste rust- en verblijfplaatsen hebben, zij het in laag aantal. Door het verwachte lage aantal tabel 1-soorten zijn extra voorzorgsmaatregelen voor de geplande activiteiten onnodig. Wel blijft de zorgplicht (zorgvuldig handelen) van toepassing (Artikel 2 van de Flora- en faunawet).

Tabel 2: Overige soorten, niet zijnde algemene soorten, soorten van bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn en soorten van bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten

Tabel 2-soorten worden in het plangebied niet verwacht. Op basis van natuurlijke verspreiding en/of het aanwezige habitat is het voorkomen van deze soorten uit te sluiten.

Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn

Tabel 3-soorten (met uitzondering van algemene broedvogels) worden in het plangebied niet verwacht. Op basis van natuurlijke verspreiding en/of het aanwezige habitat is het voorkomen van deze soorten uit te sluiten. Het plangebied is matig geschikt voor algemene broedvogels om te broeden waaronder merel. De geplande activiteiten kunnen leiden tot schadelijke effecten op algemene broedvogels indien zij in het plangebied een bezet nest hebben. Schadelijke effecten zijn in deze te voorkomen door in de winterperiode (1 oktober - 1 maart) de aanwezige beplanting te rooien.

Conclusies en aanbevelingen

Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur en Kadernota Groene Mal

Er treden geen (significant) negatieve effecten door de geplande activiteiten op Natura 2000-instandhoudingsdoelen, de Ecologische Hoofdstructuur of de Groene Mal op. Aanvullende maatregelen en een vergunning van de Natuurbeschermingswet 1998 voor Natura 2000 is niet nodig.

Flora- en faunawet

De geplande activiteiten kunnen leiden tot schadelijke effecten op algemene broedvogels indien zij in het plangebied een bezet nest hebben. Het plangebied is matig geschikt voor algemene broed- vogels om te broeden waaronder merel. Schadelijke effecten zijn in deze te voorkomen door in de winterperiode (1 oktober - 1 maart) de aanwezige beplanting te rooien. Effecten op tabel 1-soorten door de geplande werkzaamheden worden vrijwel niet verwacht. Het nemen van aanvullende voor- zorgsmaatregelen is derhalve onnodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is met inachtne- ming van bovenstaande niet noodzakelijk.