direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen - 1
Plan: Berkel 2008, 3e herziening - St. Willibrordstraat
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2010010-e001

Artikel 3 Wonen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functie

De voor ´Wonen - 1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met dien verstande dat er sprake is van een grondgebonden woning;
  • b. bouwwerken van algemeen nut.
3.1.2 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Wonen - 1´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • e. groen- en speelvoorzieningen;
  • f. objecten voor beeldende kunst;
  • g. een beroepsmatige activiteit als een aan huis gebonden beroep,

voor zover deze voorzieningen behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 genoemde functies.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
  • c. ten minste 40% van de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • d. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders met een maatvoeringsaanduiding is aangegeven;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 m, tenzij een andere bouwhoogte met een maatvoeringsaanduiding is aangegeven;
  • f. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn bedraagt 6 m, tenzij een andere goothoogte met een maatvoeringsaanduiding is aangegeven.
  • g. het bouwen van ondergrondse bouwwerken in het bouwvlak is toegestaan.
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en in het erf worden gebouwd met dien verstande dat wanneer deze bouwwerken binnen het bouwvlak worden gebouwd, de afstand tot de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw minimaal 3 m moet bedragen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan;
  • c. tenzij anders met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het erf niet meer dan bedragen dan:
    • 1. 20 m2 indien de oppervlakte van het erf 50 m2 of minder bedraagt;
    • 2. 40% van het oppervlak van het erf met een maximum van 60 m2, indien de oppervlakte van het erf meer dan 50 m2 en niet meer dan 500 m2 bedraagt.
    • 3. 80 m2 indien de oppervlakte van het erf meer dan 500 m2 en niet meer dan 1000 m2 bedraagt;
    • 4. 100 m2 indien de oppervlakte van het erf meer dan 1000 m2 bedraagt;
  • d. ten aanzien van de hoogte:
    • 1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,5 m, met een maximale totale hoogte van 4,5 m;
    • 2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3 m bedragen, tenzij anders met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven;
    • 3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag ten hoogste 3 m bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m waarbij de dakhelling maximaal 45° mag bedragen, tenzij anders met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht.
  • e. indien sprake is van het bouwen van een garage dient er een minimale opstelruimte van 5 x 2,5m voor een garage aanwezig te zijn.
3.2.3 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht met uitzondering van de gronden gelegen voor de (verlengde) voorgevelrooilijn;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op het onbebouwd erf niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het bouwvlak en in het erf niet meer dan 3 m en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. (openlucht) zwembaden, vijvers en daarmee gelijk te stellen bij een tuin behorende voorzieningen mogen uitsluitend in het bouwvlak en het (on)bebouwd erf worden opgericht, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het erf en de hoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 8.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  • c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffing t.b.v. bouwen in het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1en met de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.4 voor het bouwen in het bouwvlak ontheffing te verlenen van:

  • a. de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de achtergevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 m, met een maximum van 10 m. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende achtergevelrooilijn geldt een maximum van 10 m;
  • b. de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de voorgevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de afstand tot de tegenoverliggende voorgevelrooilijn, vermeerderd met 1 m, met een maximum van 10 m. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende voorgevelrooilijn geldt een maximum van 10 m.
3.4.2 Ontheffing t.b.v. bouwen in het onbebouwd erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1en met de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.4 voor het bouwen in het onbebouwd erf ontheffing te verlenen van:

  • a. het bepaalde in 3.2.4 sub b, voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, die naar hun aard en bestemming op een onbebouwd erf toelaatbaar zijn, met een maximum van 5 m;
  • b. het bepaalde in 3.2.4 sub b voor vlaggenmasten in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 10 m.
  • c. het bepaalde in 3.2.1 sub a, voor bouwwerken ten behoeve van gevelrenovatie met een maximum van 0.10 m;
  • d. het bepaalde in 3.2.2 sub a, voor ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en kelderingangen mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
  • e. het bepaalde in 3.2.2 voor erkers, met dien verstande dat:
    • 1. op de begane grond:
      • de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel bedraagt,
      • de diepte maximaal 1,5 m bedraagt,
      • de hoogte één bouwlaag of maximaal 3 m betreft;
    • 2. de uitbouw transparant moet worden uitgevoerd;
    • 3. op de perceelscheiding dan wel op maximaal 2 m uit de perceelscheiding sprake kan zijn van een ondoorzichtige wand;
  • f. het bepaalde in 3.2.1 sub a, voor balkons van maximaal 1,5 m diep;

het bepaalde in 3.2.2 onder a voor entrees, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met in achtneming van het bepaalde in artikel Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening;

  • g. de in 3.2.4 sub a opgenomen maximum hoogte van erfafscheidingen bij bijzondere in stedenbouwkundig opzicht afwijkende situaties met een maximum van 2 m.
3.4.3 Ontheffing t.b.v. bouwen in het erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1en met de ontheffingsvoorwaarden in 3.4.4 voor het bouwen in het erf ontheffing te verlenen van:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 voor het bouwen van afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2 met dien verstande dat 15 m2aaneengesloten onbebouwd terrein op het bouwperceel aanwezig blijft met een maximum van:
    • 1. 80 m2 mits de oppervlakte van het erf kleiner is dan 500 m2;
    • 2. 100 m2 mits de oppervlakte van het erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
  • b. het bepaalde in 3.2.4 sub b voor de opgenomen maximum hoogte voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een maximum van 5 m hoogte, voor antennes die van de voet af gemeten een hoogte hebben van meer dan 5 m, respectievelijk antennes, voor zover gelegen achter een woning of een ander gebouw, met een doorsnede groter dan 2 m en een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
  • c. de in 3.4.2 onder b, c, en e genoemde ontheffingsbevoegdheden zijn van overeenkomstige toepassing in het erf.
  • d. het bepaalde in 3.2.2 sub e ten behoeve van de minimale opstelruimte van 5 x 2,5 m vóór de garage mits de parkeerruimte elders op het eigen terrein wordt gerealiseerd of het perceel gelegen is aan een interne ontsluitingsweg.
3.4.4 Ontheffingsvoorwaarden

ontheffingen als bedoeld onder 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3 worden slechts verleend indien:

  • a. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast
  • e. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • h. vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening wordt gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming ´Wonen - 1´, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen, waaronder garages als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel, nijverheid of dienstverlening daaronder begrepen een ambachtelijk of industrieel bedrijf, met uitzondering van uitoefening van beroepsmatigeactiviteiten als bedoeld in 3.1.2 sub g;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidshinderlijke inrichting of risicovolle inrichting;
  • d. het splitsen van een (grondgebonden) woning in twee of meer zelfstandige woonruimten.
  • e. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
  • f. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  • g. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • h. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
  • j. voor de uitoefening van enige tak van handel inclusief detailhandel, nijverheid en dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in 3.1.
3.5.2 Ontheffing van het gebruik ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in Procedureregels ontheffing en nadere eisen ontheffing verlenen van het bepaalde in Strijdig gebruik ten behoeve van het tijdelijk in gebruik nemen van een (vrijstaand) bijgebouw dan wel aan - of uitbouwen als afhankelijke woonruimte, mits:

    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg (zie ook onder b en c);
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en bedrijven;
    • 3. maximale oppervlakte welke in aanmerking komt voor afhankelijke woonruimte 80 m² bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan deze worden vergroot tot 100 m2 mits de oppervlakte van het erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
    • 4. de aanvrager een overeenkomst met de gemeente Tilburg afsluit, waaruit blijkt dat de aanvrager - en zijn rechtverkrijgenden middels een op te nemen kettingbeding - zich verplicht(en) de mantelzorgruimte niet afgesplitst van de woning aan derden te verkopen met daaraan gekoppeld een door de gemeente direct opeisbare boete van € 100.000,-- bij niet nakoming;
  • k. Naast de onder a genoemde voorwaarden gelden als aanvullende voorwaarden dat:
    • 1. de zorgvrager deel gaat uitmaken van de huishouding van de mantelzorger(s);
    • 2. de zorgbehoefte minimaal 8 uur per week betreft en verder een periode van minimaal 3 maanden zal beslaan;
    • 3. de mantelzorger(s) in staat is/zijn om minimaal 8 uur per week in de zorgbehoefte te voorzien en dat ook zal/zullen doen.
  • l. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een verzoek om ontheffing wordt advies ingewonnen bij het Expertisecentrum Familiezorg.
  • m. Burgemeester en wethouders nemen in een te verlenen ontheffing op dat als de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van de betreffende ruimte als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en dit ook wordt gemeld aan de gemeente Tilburg en dat in dat geval indien die woonruimte een aan - of uitbouw betreft het keukenblok met de daarbij beho-rende leidingen dient te worden verwijderd of indien de mantelzorgruimte een (vrijstaand) bijgebouw betreft het keukenblok en de badkamerinrichting met bijbehorende leidingen dienen te worden verwijderd.
3.5.3 Ontheffing van het gebruik ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsmatige activiteit

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.5.1 ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatigeactiviteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij de regels behorende bijlage Staat van Bedrijfsactivteiten, in de woning en/of bijgebouw(en) met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving.
  • b. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;
  • c. geen sprake is van ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige beroepsvestigingen;
  • d. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
  • e. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen.
  • g. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, met een maximum van 80 m².
3.5.4 Ontheffing voor meest doelmatig gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1ontheffing van het bepaalde in 3.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.