direct naar inhoud van RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Overleek 19 Monnickendam
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.PBLGMOoverlee19015-va01

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het planologisch mogelijk maken van de uitbreiding van een stolpwoning en het oprichten van bijgebouwen op het perceel Overleek 19 in Monnickendam. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten om hieraan mee te werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.PBLGMOoverlee19015-va01_0001.jpg"

Afbeelding 1. De ligging van het besluitgebied

1.2 Geldend bestemmingsplan

Het besluitgebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013. De locatie heeft daarin de bestemming 'Wonen - Stolp' (artikel 28). Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan, omdat:

  • de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak wordt overschreden;
  • de maximale bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken wordt overschreden;
  • de maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt overschreden.

Volgens artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het voorliggende rapport voorziet hierin.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het besluitgebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat, gebaseerd op de planologische onderzoeken, de ruimtelijke onderbouwing. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt achtereenvolgens ingegaan op de juridische vormgeving van deze ruimtelijke onderbouwing en de uitvoerbaarheid van het voornemen.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING VOORNEMEN

2.1 Huidige situatie

Het besluitgebied ligt in het buurtschap Overleek ten westen van Monnickendam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.PBLGMOoverlee19015-va01_0002.jpg"

Afbeelding 2. De bestaande situatie (bron: Ingenieursbureau Weenink)

De stolp is recent opgeknapt. Twee voormalige stallen staan achter deze stolp en een kapberg staat enkele meters verder naar achteren. De vervallen stallen en de oude kapberg zullen geheel worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.PBLGMOoverlee19015-va01_0003.jpg"

Afbeelding 3. De stolpboerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.PBLGMOoverlee19015-va01_0004.jpg"

Afbeelding 4. Een deel van de bestaande schuren en de kapberg

2.2 Ruimtelijke structuur

Overleek is een lintdorp gelegen tussen Monnickendam en Ilpendam. Het ligt in het veenpolderlandschap binnen het Nationaal Landschap Laag Holland. Langgerekte lintdorpen in een open landschap zijn hierbinnen belangrijke ruimtevormende elementen. In het lint bevinden zich zowel woningen, agrarische bedrijven (al dan niet met bedrijfswoning) en bedrijvigheid. De erven in het lint zijn geclusterd, waardoor doorzichten op het landschap aanwezig zijn. Met de uitbreiding van de woning wordt geen verandering in deze ruimtelijke structuur aangebracht.

2.3 Toekomstige situatie

De nieuwe uitbreiding van de woning komt achter de stolp. Links achter de boerderij worden een berging en een kapberg gebouwd. De vormgeving van de uitbouw en de nieuwe berging sluit qua stijl en grootte aan bij de bestaande stolp en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.PBLGMOoverlee19015-va01_0005.jpg"

Afbeelding 5. De nieuwe situatie (bron: Ingenieursbureau Weenink)

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing rekening is gehouden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het voornemen raakt niet aan nationale ruimtelijke belangen.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, daar het planvoornemen de verbouw van een bestaande woning mogelijk maakt. Hierdoor hoeft er niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie 2040

De Structuurvisie is het ruimtelijk beleidskader van de provincie en geeft op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid van de provincie weer. Het is een zelfbindend document. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is in 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. In 2015 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden.

De provincie Noord-Holland zet de komende 30 jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied.

Voor het besluitgebied is nog het volgende van belang:

  • Het besluitgebied maakt onderdeel uit van een zogenaamde bufferzone. Doel van de bufferzones in Noord-Holland is dat zij gevrijwaard blijven van verdere verstedelijking en dat ze zich verder kunnen ontwikkelen tot relatief grootschalige groene gebieden.
  • De provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland. Het besluitgebied maakt deel uit van een aardkundig waardevol gebied.
  • Structuurdragers van provinciaal belang zijn medebepalend voor de identiteit en beleving van het Noord-Hollandse landschap. De provincie heeft stolpboerderijen onderscheiden als objecten van bovenlokaal belang.

In paragraaf 3.3.2 wordt de Provinciale Ruimtelijke Verordening behandeld. Hierin worden de gevolgen van bovenstaande aspecten nader onderzocht. De stolpboerderij is recentelijk opgeknapt en blijft in de toekomstige situatie behouden.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de PRV gewijzigd. Op 15 januari 2016 zijn deze wijzigingen in werking getreden.

artikel PRV   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 8.
Aardkundig waardevolle gebieden  
In de toelichting wordt aangegeven in hoeverre rekening wordt gehouden met de voorkomende bijzondere aardkundige waarden.   Het besluitgebied voorziet niet in nieuw ruimtebeslag , zodat de aardkundige waarden niet worden aangetast.  
Artikel 9.
Aanwijzing Bestaand Bebouwd Gebied  
De bestaande of de bij een - op het moment van in werking treden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als Bestaand Bebouwd Gebied.   Het besluitgebied is in het geldende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Wonen - Stolp'. Op deze locatie is sprake van een stedelijke functie.  
Artikel 24. Bufferzones   Voor de gebieden die vallen binnen de begrenzing bufferzones maakt het bestemmingsplan een verdere verstedelijking niet mogelijk in de vorm van nieuwe bebouwing buiten Bestaand Bebouwd Gebied voor een aantal functies.   De uitbreiding van de woning valt binnen Bestaand Bebouwd Gebied zoals aangewezen in de PRV en voorziet bovendien niet in nieuw ruimtebeslag. Het gaat om vervangende bouw, ter plaatse van de bestaande schuur, die een groter oppervlak heeft. De nieuwbouw van de beoogde bijgebouwen valt niet binnen de aangegeven begrenzing van het BBG. In het geldend bestemmingsplan wordt binnen de bestemming 'Wonen - Stolp' echter de mogelijkheid geboden bijgebouwen op te richten buiten het bouwvlak. Voor de oprichting van de bijgebouwen wordt gebruik gemaakt van deze reeds bestaande bouwmogelijkheden, waardoor geen sprake is van verder verstedelijking  

In het besluitgebied worden oude schuren afgebroken en deze worden vervangen door nieuwe gebouwen die zodanig worden gesitueerd en vormgegeven dat deze passen bij de bestaande stolp en de directe omgeving. De ruimtelijke kwaliteit op het perceel gaat hiermee sterk vooruit, aangezien een groot oppervlak aan verouderde en vervallen bijgebouwen zal worden opgeruimd. De totale oppervlakte aan bebouwing op het perceel neemt af en er is dus geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Zoals bovenstaand aangegeven stemt deze ontwikkeling overeen met het gestelde ten aanzien van het Bestaand Bebouwd Gebied en de bufferzone. Ook tast de ontwikkeling de aardkundige waarden niet aan.

Hiermee voldoet de nieuwe ontwikkeling aan de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Waterland 2040

In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop. Dit wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Als één van de belangrijkste pijlers van deze visie wordt gezien: "Laat cultuurhistorische waarden en de verschillende landschapskwaliteiten leidend zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van de regio Waterland." De langgerekte lintdorpen in een open landschap worden gezien als belangrijke ruimtelijke kwaliteit. Met de sloop en nieuwbouw zoals deze in het plangebied is beoogd, wordt beeldverstorende oude bebouwing aan het landschap onttrokken. De nieuwbouw wordt uitgevoerd binnen de bestaande ruimtelijke structuur en met in achtneming van het bebouwingsbeeld. Dit draagt bij aan de vitaliteit van het lint en versterkt deze landschappelijke kwaliteit. Voorliggend initiatief sluit daarmee aan op het uitgangspunt uit de Regiovisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is Buitengebied Waterland 2013. Het perceel Overleek 19 heeft de bestemming Wonen - Stolp met tevens de dubbelbestemming Waarde - Aardkundig en Waarde - Archeologie 4. Op het noordelijk deel van het perceel ligt nog de dubbelbestemming Leiding - Water.

De bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel van de woning, dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd. De goot- en nokhoogte zijn respectievelijk maximaal 3 m en 6 m. Het plan voldoet wel aan de goothoogte, maar de nokhoogte is 7,2 m. De bouwhoogte van de kapberg voldoet eveneens niet aan maximale bouwhoogte die in het bestemmingsplan wordt gesteld aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwhoogte bedraagt namelijk 11 m, terwijl de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan 5 m bedraagt.

Ook is sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan, omdat het bebouwd oppervlak van de bijbehorende bouwwerken de toegestane oppervlakte van 40 m2 overschrijdt. De geprojecteerde bebouwing buiten het bouwvlak bedraagt namelijk 142 m2.

Het college van burgemeester en wethouders hebben besloten mee te werken aan het bouwplan, in afwijking van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.PBLGMOoverlee19015-va01_0006.png"

Afbeelding 6. Uitsnede van het besluitgebied in het bestemmingsplan

3.6 Conclusie

Het rijksbeleid en provinciaal beleid vormen geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling op de locatie Overleek 19 in Monnickendam. Voor de op te richten bebouwing bestaat in het geldend bestemmingsplan reeds een bouwmogelijkheid. Daarbij is sprake van een netto afname van het oppervlak aan bijgebouwen, waardoor nieuw ruimtebeslag niet aan de orde is. Hierdoor is geen sprake van verdere verstedelijking.

Het bouwplan past niet binnen het bestemmingsplan, maar de gemeente is bereid medewerking te verlenen aan het bouwplan, mits er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, hetgeen uit deze onderbouwing blijkt.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Inleiding

Voor het besluitgebied en de omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragraaf zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten kort beschreven.

4.2 Onderbouwing

De stolpboerderij met de bijbehorende bebouwing heeft in het bestemmingsplan een woonbestemming. Voorheen was hier een agrarisch bedrijf gevestigd. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden nu gesloopt en vervangen door nieuwe bebouwing. Van nieuw ruimtebeslag is dan ook geen sprake. Nu dit het geval is, kan de vraag worden gesteld in hoeverre de gebruikelijke ruimtelijke aspecten relevant zijn. In de navolgende tabel worden deze aspecten kort besproken.

Aspect   Afweging  
Bodem   Uit de asbestinventarisatie voor de te slopen opstallen is gebleken dat er geen asbest in de bouwwerken voorkomt. Op basis van de oude bodemkwaliteitskaart wordt aangenomen dat het perceel een niet verdachte locatie betreft die slechts licht verontreinigd is.
Omdat met de uitbreiding van de woning meer dan 50 m2 wordt bebouwd met het doel tot het verblijven van mensen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Op grond van dit bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het bouwplan uitvoerbaar kan worden geacht.  
Archeologie en cultuurhistorie   Het gebied heeft een archeologische waarde 4. Voor bodemverstorende projecten kleiner dan 2.500 m2 tot een diepte van 40 cm geldt een onderzoeksvrijstelling. Gezien de omvang van het bouwplan en de aanlegdiepte is geen verder onderzoek nodig. Indien tijdens de werkzaamheden waardevolle zaken worden aangetroffen, zal alsnog onderzoek moeten worden gedaan.
Het perceel ligt in het nationaal landschap Laag Holland. Het betreft een aardkundig waardevol gebied. Het gebied heeft geen beschermd dorpsgezicht en de stolp is geen monument. De bestaande stolp wordt gehandhaafd. Het bouwplan betekent een verbetering van de landschappelijke waarden en het bebouwingsbeeld.  
Water   Ten opzichte van het eerdere gebruik zal het verharde oppervlak niet toenemen. Het grondwaterpeil wordt niet aangepast. Effecten op de waterhuishouding treden dan ook niet op.  
Flora en fauna   Er is een vooronderzoek uitgevoerd, waarbij op het perceel geen beschermde soorten zijn aangetroffen. De werkzaamheden worden gefaseerd uitgevoerd om eventueel aanwezige fauna voldoende gelegenheid te geven te ontkomen. De huidige begroeiing en bomen blijven gehandhaafd. Door de herinrichting zijn geen significante effecten op beschermde dier- en plantensoorten te verwachten.  
Geluid   Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur. Het betreft hier een uitbreiding van de bestaande woning. Het aantal woningen wordt dus niet uitgebreid, waardoor er vanuit het aspect wegverkeerslawaai geen belemmeringen optreden.
In de directe omgeving zijn geen geluidproducerende activiteiten aanwezig.  
Milieuzonering   De woning is geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het plan levert geen beperkingen op voor omliggende bedrijven. De bouwactiviteiten vallen buiten de zonering (geur) van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (overkant). Er treden op dit punt dan ook geen belemmeringen op.  
Luchtkwaliteit   Ter plaatse is geen sprake van overschrijding van de wettelijke normen. De nieuw te realiseren bebouwing zal daarin geen verandering brengen.  
Externe veiligheid   Het besluitgebied bevindt zich niet binnen de zones van buisleidingen, of transportroutes van gevaarlijke stoffen. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen in de nabijheid aanwezig. Op dit punt is het voornemen uitvoerbaar.  
Verkeer en parkeren   De bestaande woning in het besluitgebied wordt uitgebreid. Het aantal woningen neemt niet toe. Het voornemen leidt daartoe niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het besluitgebied. Ook neemt de parkeerbehoefte op grond van de ontwikkeling niet toe. Op het perceel blijft ook in de toekomstige situatie voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte op te vangen.  
M.e.r.-beoordelingsplicht   De uitbreiding van een woning is geen m.e.r.-plichtige activiteit. Een m.e.r.-beoordeling is daardoor niet nodig. Het voornemen is op dit punt uitvoerbaar.  

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE VORMGEVING

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo. Ofwel, een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening en wanneer een goede ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de motivering voor het verlenen van de vergunning. Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verklaart een aantal bepalingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) ten aanzien van de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing van overeenkomstige toepassing.

De procedure van de omgevingsvergunning is geregeld in de Wabo. De Wabo kent twee procedures, een reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de omgevingsvergunning waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De verschillende stappen in de procedure zijn niet aan eigen termijnen gekoppeld. Er liggen twee termijnen vast. Binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning moet een besluit worden genomen en het ontwerpbesluit moet gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij eenieder de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. De termijn van zes maanden kan eventueel met zes weken worden verlengd. Binnen de toegestane termijn van zes maanden moet ook het overleg met relevante instanties worden doorlopen, zoals artikel 6.18 Bor voorschrijft.

Het verlenen van de omgevingsvergunning leidt ertoe dat een directe bouwtitel ontstaat na afloop van de beroepstermijn.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Er is op de reguliere wijze overleg gevoerd met de bevoegde instanties. Het ontwerpbesluit en de ontwerpomgevingsvergunning hebben van 15 juli 2016 t/m 25 augustus 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. De gemeenteraad heeft daartoe op 22 september 2016 besloten tot het verlenen van de vergunning.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met deze ontwikkeling worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit deze omgevingsvergunning kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente heeft in september 2015 met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.