direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Monnickendam - Gemaal Monnickendam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Uit studie van Bescherming Wateroverlast Noorderkwartier (BWN-studie) blijkt dat de spuimogelijkheden vanuit de Schermboezem bij Monnickendam zeer beperkt zijn. De realisatie van nieuwe spuicapaciteit in de vorm van een gemaal wordt daarom nodig geacht voor toekomstbestendig waterbeheer in dit gebied. Nadere uitleg over de aanleiding van het plan vindt plaats in hoofdstuk 2 en in het projectplan dat is opgesteld door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het projectplan is opgenomen in bijlage 1.

De bouw van een gemaal past niet binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling. De ligging van het plangebied - ten noorden van Monnickendam - is weergeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0001.jpg"

Figuur 1 De ligging van het plangebied

1.2 Planologische regeling

Op 27 november 2014 is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013' vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de hoofdbestemmingen ‘Natuur - 2’, en 'Verkeer'. De realisatie van een gemaal is in strijd met de hoofdbestemming 'Natuur - 2' .

Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Aardkundig', 'Waarde - Cultuurhistorische waterlopen', `Waarde - Archeologie 4` en 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing. De laatste dubbelbestemming heeft betrekking op de Provinciale weg, die tevens functioneert als primaire waterkering. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' ter bescherming van de waterkering. Tot slot geldt voor een klein deel van het plangebied, aan de zijde van de Purmer Ee, de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorische waterloop'.

Conclusie

Op basis van het geldende bestemmingsplan kan niet worden meegewerkt aan de realisatie van het nieuwe gemaal. Dit (postzegel) bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische regeling om de gewenste ontwikkelingen toe te staan.

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan regelt de gebruik- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld. De toelichting is objectgericht opgezet. Dit betekent dat er linkjes zijn opgenomen tussen de tekst van de planregels en de toelichting. De bestemmingen zijn daardoor optimaal digitaal raadpleegbaar.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Vervolgens is in het derde hoofdstuk een beschrijving van de relevante beleidskaders opgenomen. In hoofdstuk vier zijn verschillende omgevingsaspecten getoetst aan de wet- en regelgeving. Daarna is in het vijfde hoofdstuk ingegaan de op de juridische regeling van het plan. In hoofdstuk zes is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld. Hoofdstuk 7 tot slot, gaat in op de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De gemeente Waterland is gelegen aan het Markermeer, en strekt zich uit rond de stad Monnickendam in de regio Waterland. Een groot deel van de gemeente wordt gekenmerkt door een laaggelegen veenweide-gebied doorsneden door vele sloten en vaarten. Grote delen van de regio Waterland zijn onderdeel van het (voormalige) Nationaal landschap Laag Holland. De planlocatie valt hier binnen. Kernkwaliteiten van dit landschap zijn onder meer de grote openheid van het landschap, de strokenverkaveling, de historische watergangen en de karakteristieke dijk- en lintdorpen.

Binnen het plangebied ligt de Nieuwendam met daarop de provinciale weg N247 (zie figuur 2). De Nieuwendam is onderdeel van de 'Noorder IJ- en zeedijken'. Deze dijken zijn opgenomen op de monumentenlijst van de provincie. De N247 heeft een belangrijke ontsluitingsfunctie voor forenzen van en naar Amsterdam. Aan weerszijden van de N247 ligt een fietspad. In de omgeving van het gemaal op de Purmer Ee en in het Monnickendammergat is sprake van recreatievaart. In figuur 2 wordt de bestaande situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

Omgevingsanalyse

Voorafgaand aan het bestemmingsplan is een omgevingsanalyse uitgevoerd. In deze analyse is gekeken naar verschillende locaties voor het gemaal op de Nieuwendam. Daarbij heeft de gekozen locatie een voorkeur omdat het gemaal hier het beste kan worden ingepast en omdat de effecten voor de omgeving het geringst zijn.

Projectplan

In het kader van artikel 5.4 van de Waterwet is voor de realisatie van het plan een projectplan opgesteld. Het projectplan is als bijlage 1 opgenomen. Het ontwerp van het projectplan heeft zes weken ter inzage gelegen voor een ieder. Ook is op 17 juni 2014 en 17 februari 2015 een informatieavond georganiseerd om belanghebbenden en omwonenden te informeren over het project. Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het projectplan op 17 maart 2015 vastgesteld en gepubliceerd. Naar aanleiding van het vastgestelde projectplan is één beroep ingesteld. Het beroep is door de rechtbank Noord-Holland in de uitspraak van 12 november 2015 ongegrond verklaard (zaaknummer HAA 15/2026). Daarmee vormt het projectplan de basis voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voorziet in de juridische-planologische vertaling van het projectplan. In de onderstaande tekst worden de belangrijkste aspecten uit het plan genoemd.

Omschrijving van de ontwikkeling

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is voornemens op de planlocatie een gemaal te realiseren. Een nieuw gemaal met afvoerwatergang naar het Markermeer (nabij Monnickendam) is noodzakelijk. Dit heeft de volgende redenen:

  • Het spuien onder vrij verval op het Markermeer is aangemerkt als een groot risico. Wanneer niet gespuid kan worden, lopen de transport afstanden vooral voor het gebied van Laag Holland te ver op. Bij langdurige regen periodes wordt het peil in de boezem dan te hoog, met als gevolg dat geen water meer kan worden afgevoerd vanuit de polders naar het boezemstelsel, omdat de boezemkades anders kunnen bezwijken. Op termijn is voldoende spuicapaciteit nodig om het peil op het gewenste niveau te houden.
  • Door realisatie van gemaal Monnickendam hoeft in de toekomst aan veel minder regionale boezem waterkeringen in vooral Laag Holland versterkingswerken te worden uitgevoerd. Veel keringen kunnen namelijk worden goedgekeurd vanwege het positieve effect van het gemaal op de maatgevende belasting op de keringen.
  • In periode van droogte wordt het boezemsysteem gebruikt als aanvoerstelsel. Het gemaal is nodig om in de droge periodes voldoende water aan te voeren, waardoor waterpeilen kunnen worden gehandhaafd en geen verzakkingen kunnen optreden.

De locatie voor het gemaal en de instroomconstructie ligt binnendijks, ten westen van de N247, op een nog aan te winnen stuk land in de Purmer Ee. De uitstroom constructie ligt buitendijks, ten oosten van de N247 en grenst aan het Monnickendammergat. De spuikokers kruisen de primaire waterkering tussen de Purmer Ee en de Gouwzee waarover de N247 loopt. Er zal een gemaal gerealiseerd worden dat globaal de volgende onderdelen kent:

  • 1. Een nog aan te winnen stuk land aan de westzijde van de Nieuwendam met daarop het gemaal, bestaande uit onderwaterkelders met pompen en een bovenbouw voor o.a. de schakelkasten.
  • 2. Een instroomconstructie met drijfbalk als vaarbeveiliging.
  • 3. Een serie betonnen perskokers door de Nieuwendam (onder de N247 door).
  • 4. Een uitstroomconstructie aan de oostzijde van de Nieuwendam, met een optionele begrenzing van de verdieping bij de uitstroom in de vorm van een strekdam.
  • 5. Een uitvoegstrook en invoegstrook vanaf de N247 van en naar het gemaal.

Het gemaal is aan beide zijden van de N247 beperkt toegankelijk vanaf de fietspaden. Daarmee kan het gemaal ook functioneren als een rustpunt voor fietsers en een uitkijkpunt over de Purmer Ee en het Monnickendammergat. Bovenop de pompruimte aan de westzijde van de N247 wordt een klein terrein gebouwd voor beheer en onderhoud. Dit lager gelegen terrein is niet openbaar toegankelijk en wordt met een hekwerk afgeschermd. Dit terrein is bereikbaar via een invoeg- en een uitvoegstrook vanaf de N247.

Figuur 3 t/m 5 geven een impressie van de toekomstige situatie. In figuur 6 is een dwarsdoorsnede van het gemaal opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0003.png"

Figuur 3 Visualisatie bovenaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0004.png"

Figuur 4 Visualisatie instroomzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0005.png"

Figuur 5 Visualisatie uitstroomzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0006.png"

Figuur 6 Dwarsdoorsnede gemaal van instroomconstructie tot uitstroomconstructie

Aan de uitstroomzijde wordt een voorziening aangelegd ter bescherming van de waterbodem, zie ook figuur 7. Deze voorziening wordt met een flauw onderwater talud op een afstand van ongeveer 65 meter aangesloten op de bestaande bodemhoogte. Periodiek zal het Hoogheemraadschap middels onderhoudsbaggerwerk ervoor zorgen dat de baggeraanwas ter plaatse van de uitstroomconstructie verwijderd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0007.png"

Figuur 7 Aansluiting uitstroomconstructie op Monnickendammergat

2.3 Ontwerp en ruimtelijke inpassing

Randvoorwaarden vanuit de ARO

Het plan is besproken bij de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (ARO). De ARO heeft aangegeven dat zij de noodzaak van de ingreep ziet en kan zich vinden in de locatiekeuze. De ARO adviseert om nadere aandacht te besteden aan de gevolgen voor de waterkwaliteit (zie paragraaf). Ook adviseert de ARO om bij de architectonische uitwerking meer aandacht te geven aan de context van de historische Nieuwendam en te streven naar een ingetogen karakter. Daarbij moet aandacht zijn voor de horizontaliteit van de dijk, het onbelemmerde zicht op de Purmer Ee en de vormgeving van de hekwerken. Tot slot adviseert de ARO om bij de aanleg van het gemaal de kans te benutten om goed archeologisch onderzoek te verrichten naar de ontstaansgeschiedenis en aanleg van deze oude dijk (zie paragraaf 4.5).

Het advies van de ARO is opgenomen in Bijlage 2 Advies ARO.

Provinciaal monument

De provincie Noord-Holland heeft middels een brief laten weten dat het plaatsen van het gemaal noodzakelijk is en past binnen de waterstaatkundige geschiedenis van de dijk (zie Bijlage 9). Daarbij nodigt het ontwerp uit dat de bezoeker van de dijk de omgeving kan beleven. De provincie adviseert daarmee positief over de voorgestelde aanpassing (zie Bijlage 2).

Uitwerking van het plan

Het plangebied is aangewezen als Nationaal Landschap Laag Holland en ligt in het veenweide landschap en het landschap van de voormalige Zuiderzee. Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behouden of versterken van de kernkwaliteiten. Dat kan door het landschap beter herkenbaar te maken, of door iets nieuws toe te voegen op zo'n manier dat het passend is in het landschap. Met het gemaal wordt een nieuw element aan het landschap toegevoegd. Vanuit het perspectief van Monnickendam als monumentaal stadsgezicht, is terughoudend omgegaan met de 'aanwezigheid' van het gemaal. Het gemaal is ruimtelijk gezien ondergeschikt aan de dijk. Dit gaat zowel op voor afmetingen, vormentaal, en materialisering als de locatie langs de dijk. De bebouwing wordt grotendeels in de dijk, onder het maaiveld geplaatst. De vormgeving van het gemaal is gevisualiseerd in de figuren 3 t/m 5.

De locatie heeft in de huidige situatie al een waterstaatkundige functie (waterkering). Het gemaal is een aanvulling daarom. De functie ten behoeve van de afwatering hoort bij de polder en bij een landschap dat is verweven met het water. Het nieuwe gemaal past daarmee functioneel in het gebied.

2.4 Verkeer en parkeren

De realisatie van het gemaal bij Monnickendam brengt nauwelijks een verandering van de verkeersproductie en -attractie met zich mee. De verkeersaantrekkende werking van een gemaal blijft in de regel beperkt tot één of enkele personenwagens per week. Eens in de maand bezoekt een vrachtwagen het gemaal voor de afvoer van kroosgoed. De huidige weginrichting (N247) is toereikend om het (minimale) extra verkeer op een acceptabele manier af te kunnen wikkelen. Voorafgaand aan het opstellen van een ontwerpbestemmingsplan is een voorlopig ontwerp voor de verkeerskundige aansluiting gemaakt. Dit ontwerp is afgestemd en voldoet aan de eisen van de wegbeheerder (Provincie Noord-Holland).

Het doorgaande verkeer op de N247 mag niet gehinderd worden door in- of uitvoegen van bestemmingsverkeer naar het gemaal. Het invoegende verkeer moet daarom voorrang verlenen op het verkeer op de N247. Er wordt hard gereden op de N247 door bussen. Vanwege het zicht op het verkeer zijn de invoegstroken vanaf het gemaal naar de hoofdrijbaan zoveel mogelijk haaks aangesloten op de N247. Deze ontsluitingswegen moeten bij voorkeur uitgevoerd worden in een semiverharding om te voorkomen dat weggebruikers denken dat ze kunnen uitvoegen. Het parkeren gebeurt op het eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nationale belangen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Een gezonde en veilige leefomgeving vraagt onder meer om een goede milieukwaliteit (lucht, bodem, water), waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Het borgen van de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening vraagt ook in de komende decennia om aanpassingen om te zorgen voor voldoende zoet water en te anticiperen op klimaatverandering. Het Rijk heeft vanuit de waterveiligheid en zoetwatervoorziening belang bij een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op nationale opgaven te voorkomen. Met de realisatie van het gemaal bij Monnickendam wordt het boezemsysteem verbeterd om daarmee wateroverlast te voorkomen.

Daarnaast voorziet de SVIR in de bescherming van primaire waterkering. De beschermende regeling uit het geldende bestemmingsplan die van toepassing is op de Nieuwendam wordt overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. Het project is daarmee in lijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur komt verder aan de orde in paragraaf 4.3.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de principes van zorgvuldig ruimtegebruik.

Van belang voor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking zijn de definities van artikel 1.1.1, eerste lid, onderdelen h en i van het Bro van belang:

  • a. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de
  • b. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Een plan om een gemaal te realiseren wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In het Barro worden de primaire waterkeringen ruimtelijk beschermd. Voor het onderwerp EHS wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Verder zijn er geen bepalingen in het Barro opgenomen die relevant zijn in het kader van de stichting en het ruimtegebruik van gemaal Monnickendam.

Titel 2.12 van het Barro bevat regels voor landaanwinning in het IJsselmeergebied. Behoudens een aantal concrete bouwprojecten, is nieuwe bebouwing of landaanwinning in het gebied in principe niet toegestaan. De Gouwzee en het Monnickendammergat maken deel uit van het gebied. Aan weerszijden van de Nieuwendam is een in de huidige situatie sprake van een (natuurlijke) vooroever. De realisatie van het gemaal leidt daarom niet tot de aanwinning van land in het IJsselmeergebied.

Het voorgenomen plan is niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.3 Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld op basis van de Waterwet. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

De realisatie van het gemaal beschermt het gebied tegen overstromingen en draagt bij aan het voorkomen van wateroverlast. Het project is daarmee in lijn met het Nationaal Waterplan. In het projectplan is de verantwoording van het plan ingevolge de Waterwet nader uitgewerkt.

In 2014 is als gevolg van het Deltaprogramma een tussentijdse wijziging voor het Nationaal Waterplan vastgesteld. Deze tussentijdse wijziging heet geleid tot een nieuwe normering van waterkeringen. Het streven is om in 2050 overal aan de nieuwe normen te voldoen. De waterkeringen zullen daartoe worden gekeurd (zie ook de Waterparagraaf).

3.2.4 Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In de Kaderrichtlijn Water geeft de Europese Unie regels voor de bescherming van het oppervlaktewater en het grondwater. De Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. De KRW schrijft voor dat elke overheid bindende plannen maakt om de waterkwaliteit in 2015 tot een goede toestand te verbeteren. Uiterlijk in 2027 moet die goede toestand zijn behaald. Deze plannen worden per stroomgebied samengevoegd tot een stroomgebied beheerplan.

Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied Rijndelta en ligt binnen het beheersgebied van HHNK. In het beheerplan voor het stroomgebied is specifiek ingegaan op ingrepen op het gebied van waterregulering en hydromorfologie die op termijn moeten worden aangepakt om de doelen in 2015 (en uiterlijk tot 2027) te bereiken. De realisatie van gemaal Monnickendam is een van de sleutelelementen in het pakket van maatregelen.

3.2.5 Waterakkoord

Het 'Waterakkoord Rijkswaterstaat IJsselmeergebied – Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier – Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht' betreft de gebiedsgrensoverschrijdende uitwisseling van water en daarin aanwezige stoffen tussen Rijkswaterstaat IJsselmeergebied, HHNK en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Zowel voor normale als bijzondere (droge en natte) omstandigheden is het belangrijk te weten hoeveel water op welke locaties aan- en afgevoerd worden en welke stoffen in dit water voorkomen. In het vigerende water akkoord wordt melding gemaakt van een voorgenomen wijziging: in bijlage 1 van het akkoord staat het CHI-besluit van 29 januari 2008 vermeld omtrent de voorgenomen extra gemaal capaciteit naar het Markermeer. Ook wordt aangegeven dat de noodzakelijke capaciteit nader wordt onderzocht in de lopende optimalisatie studie voor het boezemsysteem en de regionale keringen.

De resultaten van dit onderzoek zijn in een brief van HHNK aan Rijkswaterstaat IJsselmeergebied d.d. 12 april 2012 (kenmerk 12.6159) kenbaar gemaakt. In deze brief heeft HHNK verzocht tot aanpassing van het waterakkoord IJsselmeergebied en de installatie van 53,3 m3 per seconde bemalingscapaciteit op het Markermeer. Genoemde 53,3 m3 is de optelsom van de capaciteit bij Schardam (33,3 m3) en Monnickendam (20 m3). Dit betreft enkel een verandering in kwantitatief waterbeheer. De kwaliteit van het uitgeslagen water op het Markermeer via het Monnickendammergat blijft gelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.

Door klimaatverandering moet in de toekomst anders worden omgegaan met grond- en oppervlaktewater. Het huidige afwateringssysteem voldoet niet meer door hevigere regenval, daarom is meer bergingscapaciteit nodig. Met de realisatie van het gemaal bij Monnickendam wordt het boezemsysteem verbeterd om daarmee wateroverlast te voorkomen. Onderhavig project is daarmee in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 28 september 2015 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de bovenstaande provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).

Artikel PRVS   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 8 Aardkundig Waardevol gebied   Op grond van artikel 8 moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met het aardkundig waardevol gebied en voorkomende bijzondere aardkundige waarden   Het plan raakt een beperkt deel van het aardkundig waardevolle gebied de Purmer Ee. De Purmer Ee als geheel blijft echter intact. Het gemaal doet niets af aan de beleving van deze voormalige zeearm. Paragraaf 4.4 Cultuurhistorie gaat nader in op deze waarden.  
Artikel 9 Bestaand Bebouwd Gebied en artikel 14 Overige verstedelijking van landelijk gebied   Nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied is niet toegestaan. Verstedelijking is toegestaan als verstedelijking voorziet in een regionale behoefte is én de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen Bestaand Bebouwd Gebied kan worden gerealiseerd   Het gemaal ligt Buiten Bestaand Bebouwd gebied. De bouw van het gemaal is nodig om situaties van wateroverlast te voorkomen en de wateraanvoer te garanderen. (regionale behoefte). Een gemaal is geen bouwwerk dat door middel van herstructureren, combineren of transformeren, binnen bestaand bebouwd gebied gebouwd kan worden. Dit wordt door Noord - Holland bevestigd in toegezonden vooroverlegreactie (zie Bijlage 15).  
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied   Bij verstedelijking moet worden voldaan aan ruimtelijke kwaliteitseis. In de toelichting van een ruimtelijk plan moet worden vermeld op welke manier rekening is gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap   Het plan is op 24 februari 2014 voorgelegd aan de provinciale Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO). Het advies van de ARO is door de provincie overgenomen. Waar mogelijk is het advies vertaald naar het ontwerp van het gemaal (zie paragraaf 2.3). In haar vooroverlegreactie concludeert de provincie dat het plan qua vormgeving nu beter voldoet aan de gestelde voorwaarden.
 
In paragraaf 3.3.3 wordt nader ingegaan op de ruimtelijke kwaliteitseisen aangaande landschap en cultuurhistorie.  
Artikel 19 Ecologische Hoofdstructuur   De provinciale verordening (artikel 19) stelt, dat in een bestemmingsplan de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet significant mogen worden aangetast en dat negatieve effecten moeten worden voorkomen.   Het Monnickendammergat is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. (grote wateren). De bebouwing van het gemaal ligt net buiten deze grens. Buitendijks oppervlakte beslag van de EHS grote wateren is niet aan de orde. Er is daarom geen sprake van de aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS.  
Artikel 20 en 22 Cultuurhistorie   Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van bebouwing van bestaande functies voor zover deze de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Laag Holland behouden of versterken.   Het gemaal sluit als functie aan bij het waterstaatkundige gebruik van de Nieuwendam. Het is een functie die hoort bij het veenpolderlandschap. Door het bescheiden ontwerp voegt de functie zich in de bestaande dijk. Het bouwplan leidt daardoor niet tot onevenredige aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap.  
Artikel 24 Bufferzones   Het plangebied ligt in de bufferzone Amsterdam - Purmerend. De verordening bepaalt dat voor bufferzones verdere verstedelijking voor verschillende functies niet mogelijk is. Van deze regel kan voor verschillende typen bebouwing worden afgeweken. Het gaat daarom onder andere om woningbouw als de ruimte-voor-ruimte regeling wordt toegepast en bebouwing die is gekoppeld aan een substantiële verbetering van de kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden, waarbij als voorwaarde geldt dat er in een provinciale of intergemeentelijke structuurvisie aanwijzingen zijn gegeven voor de locatie.   Zoals hierboven reeds beargumenteerd is de bouw van het gemaal noodzakelijk om de waterstanden in de polders op peil te houden en is er geen andere reële mogelijkheid. In 2.3 Ontwerp en ruimtelijke inpassing paragraaf wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het gemaal in het landschap.
 
Weidevogelleefgebied, artikel 25   De leefgebieden van weidevogels zijn beschermd. Het plangebied voor het gemaal ligt nabij dit beschermde weidevogel leefgebied. Ingevolge artikel 25 mag op dit gebied geen nieuwe bebouwing worden gebouwd en geen nieuwe weginfrastructuur worden aangelegd   Door de realisatie van het gemaal vindt geen ruimtebeslag plaats binnen weidevogelgebied, aangezien de planlocatie hier ruimschoots buiten ligt (polder Katwoude).  
Primaire Waterkering, artikel 29   Het plangebied is aangegeven als primaire waterkering. Dit betekent dat, conform artikel 28 van de provinciale verordening, nieuwe bebouwing of gebruik anders dan voor bebouwing binnen de vrijwaringszone van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks, uitsluitend mag worden toegestaan indien:
er sprake is van niet- onomkeerbare ontwikkelingen naar oordeel van de waterbeheerder;
een toekomstige landwaartse versterking van de waterkering niet wordt belemmerd;
kan worden meebewogen met het peil van IJssel- en Markermeer en Noordzee.
 
In het projectplan is als uitgangspunt gehanteerd dat de aanleg van het gemaal geen belemmering mag vormen voor een eventueel toekomstige versterking van de primaire waterkering. Hiertoe wordt in de randvoorwaarden voor het ontwerp van de uitstroom functionele eisen opgesteld. Die voorzien in de noodzakelijke ruimte voor een mogelijk toekomstige dijkversterking.  

Tabel 1 Toetsing aan het provinciaal beleid

3.3.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen. Daarbij dient nut en noodzaak te worden onderbouwd.

Op de bijbehorende Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie zijn de volgende landschappelijke en cultuurhistorische waarden in (de directe omgeving van) het plangebied aangegeven.

  • Veenpolderlandschap;
  • Landschap voormalige Zuiderzee;
  • Veenrivierenlandschap;
  • Stedelijk gebied;
  • Aardkundig waardevol gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0008.png" Figuur 8. Landschapstypen in de omgeving van het gemaal

Zoals hierboven reeds beargumenteerd is de bouw van het gemaal noodzakelijk om de waterstanden in de polders op peil te houden en is er geen andere reële mogelijkheid. In 2.3 Ontwerp en ruimtelijke inpassing paragraaf wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het gemaal in het landschap.

3.3.4 Provinciale Milieuverordening

De Provinciale Milieuverordening is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming en wordt in fases, tranches genaamd, gewijzigd en geactualiseerd. De eerste tranche is vastgesteld in 1994, de zevende en meest recente tranche trad 11 juli 2011 in werking en trance 8 is in voorbereiding. Per 11 juli 2011 bevat de Noord-Hollandse milieuverordening onder andere regels over milieubeschermingsgebieden voor stilte en grondwater. In aanvulling hierop geldt per 18 november 2013 het besluit wijziging.

De planlocatie valt niet in een stiltegebied of grondwaterbeschermingsgebied. Voor de stichting van gemaal Monnickendam gelden geen specifieke beperkingen vanuit de PMV.

3.3.5 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen, waterleidingbedrijven en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende water aan- en afvoer.

Het motto van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.

In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie zelf doet tot en met 2015 en wat ze verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De vier strategische waterdoelen worden in het Waterplan als volgt geformuleerd.

  • De provincie waarborgt met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water worden versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. Dat wordt gedaan door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt een integrale gebiedsontwikkeling gehanteerd.

De stichting van gemaal Monnickendam is in lijn met bovenstaand beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Waterland 2040

In regionaal verband heeft de gemeente Waterland zich gecommitteerd aan de Regiovisie Waterland 2040. Deze visie richt zich op de periode 2020-2040. Voor de planlocatie is de belangrijkste pijler: 'instandhouding authentieke en open karakter veenweidegebied met accent op verbreding, recreatieve routes en kleinschalige extensieve recreatie en toerisme'. Daarnaast wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem in de regio, zowel voor het binnenwater als het Markermeer. De realisatie van het gemaal, dat als doel heeft het boezemsysteem te verbeteren, sluit hier goed op aan. Het voorgenomen plan is in lijn met de Regiovisie Waterland 2040.

Het plan voldoet aan het regionale beleid voor het veenweidegebied.

3.5 Beleid Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier

3.5.1 Waterbeheersplan 4, 2010-2015

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft HHNK de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water. Het kerndoel is vierledig.

  • 1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
  • 2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden.
  • 3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
  • 4. Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteiten organisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteiten bestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid te volgende uitgangspunten.

  • Het beheersgebied van HHNK is beveiligd tegen overstromingen.
  • Dijkversterking blijft altijd mogelijk.
  • Alle inwoners van het beheersgebied van HHNK hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast.
  • Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier.
  • Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
  • Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan.
  • Niet alles kan overal.
  • Samenwerking staat centraal.
  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • Het waterbeheer is toekomstgericht.

De realisatie van gemaal Monnickendam draagt bij aan de bovengenoemde doelstellingen.

3.5.2 Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) zijn afspraken gemaakt over de aanpak van wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit voor de komende jaren. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten dienen te anticiperen op veranderende omstandigheden, zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit noemen we de wateropgave en deze is erop gericht de watersystemen in 2015 op orde te hebben en daarna op orde te houden. Het beleid dat zich met deze materie bezighoudt wordt aangeduid als 'Waterbeheer van de 21e eeuw' (WB 21). Het bestuur van HHNK heeft op 28 april 2004 besloten de aanpak van de wateroverlast prioriteit te geven.

De stichting van gemaal Monnickendam is een belangrijk element om de prioriteit van wateroverlast aan te pakken.

3.5.3 beleidsnota Waterkeringen 2012-2017

Het beleid van HHNK met betrekking tot waterkeringen, weergegeven in het beleidsnota Waterkeringen 2012-2017, beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van het hoogheemraadschap.

De beleidsnota bestaat uit een hoofdnota en de themanota's.

  • Dijken en duinen.
  • Kunstwerken
  • Bouwen.
  • Ruimtelijke ordening en beleid.
  • Kabels en leidingen.
  • Bekleding van waterkeringen.
  • Landschap, natuur, cultuurhistorie en recreatie.

In de themanota's zijn de strategische visies neergelegd met betrekking tot het onderwerp van de nota's, alsmede de uitgangspunten voor beheer en onderhoud. Veiligheid van de waterkeringen is leidend. Voor zover mogelijk, wordt hierbij rekening gehouden met aanverwante zaken.

3.5.4 Deltavisie

Het gemaal draagt bij aan de Deltavisie van HHNK op zowel het thema wateroverlast bestrijding als voldoende schoon zoet water. Gemaal Monnickendam zorgt voor de flexibilisering van het Schermerboezem systeem. Wateroverlast kan beter worden voorkomen door een strakker peilbeheer in de boezem en watertekort wordt langer tegengegaan door de mogelijkheid tot inmalen.

3.6 Gemeente

3.6.1 Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 is het beleid voor het landelijk gebied beschreven. Ten aanzien van het waterbeheer is in het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 geen specifiek beleid opgenomen.

3.6.2 Welstandsbeleid

De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland 2013. In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.

Voor het landelijk gebied geldt een regulier welstandsniveau. Dit houdt in dat de basiskwaliteit van het gebied behouden moet blijven. Bij dit plan is sprake van een specifieke ontwerpopgave. In paragraaf 2.3 is uiteengezet hoe het ontwerp eruit ziet. Er is gekozen voor bebouwing die zoveel mogelijk is weggewerkt in de dijk. De ARO kan instemmen met het bouwplan, maar heeft wel verschillende aandachtspunten benoemd voor de uitwerking.

Het uiteindelijke bouwplan wordt voorgelegd aan de welstandscommissie. Omdat het bouwplan is ontwikkeld met speciale aandacht voor de gebiedscontext, vormt het welstandsbeleid op voorhand geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.6.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid heeft zijn vertaling gekregen in dit bestemmingsplan. Daarmee voldoet dit bestemmingsplan aan (de doelstellingen) het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Mer-beoordeling

4.2.1 Normstelling en beleid

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
4.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De realisatie van een gemaal wordt niet genoemd als een mer-plichtige ontwikkeling in bijlage D van het besluit mer. Bovendien zijn gezien de beperkte aard van het bouwplan geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Bij de voorbereiding van de plannen is tevens een voortoets uitgevoerd in het kader van de Natuurbeschermingswet. Conclusie van deze voortoets is dat er geen significant negatieve effecten van het plan worden verwacht (zie bijlage). De provincie onderschrijft deze conclusie. Het opstellen van een passende beoordeling of een planMER is daardoor ook niet aan de orde.

4.2.3 Conclusie

Het doorlopen van een mer-procedure voor dit bestemmingsplan is niet aan de orde.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.3.1 Gebiedsbescherming

Normstelling en beleid

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Een Nbw-vergunning 'haakt' aan bij de omgevingsvergunning of kan apart worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Natuurbeschermingswet

Op figuur 3 is de ligging van de planlocatie ten opzichte van Natura 2000-gebieden in de omgeving weergegeven. Hierin is te zien dat de planlocatie op circa 600 m van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer en op ca. 5 km van het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske ligt. Door middel van een voortoets is een verkenning gemaakt van de mogelijke effecten op deze Natura 2000-gebieden. Conclusie van de voortoets is dat van het gemaal geen (significant) negatieve effecten te verwachten zijn voor de Natura 2000-gebieden. De Provincie Noord-Holland heeft deze conclusie in een brief bevestigd.

De voortoets Natuurbeschermingswet en de brief van de provincie zijn opgenomen als bijlage 3 en 4 van deze toelichting.

EHS

De Purmer Ee en de Gouwzee maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het Monnickendammergat is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. (grote wateren). De bebouwing van het gemaal ligt net buiten deze grens. Buitendijks oppervlaktebeslag van de EHS grote wateren is niet aan de orde. Er is daarom geen sprake van de aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS.

Weidevogelleefgebied

Leefgebieden van weidevogels worden door de provincie beschermd. Het beoogde gemaal ligt op enige afstand van weidevogelleefgebied (polder Katwoude). Omdat er geen ruimtebeslag plaatsvindt in weidevogelleefgebied, vormt dit geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

4.3.2 Soortenbescherming

Normstelling en beleid

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevingsvergunning.

Uitgevoerd veldonderzoek

Op basis van een uitgevoerde quickscan van Bureau Natuurbeleven is geconstateerd dat beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, of potentieel te verwachten zijn. Op basis hiervan is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar beschermde vissoorten, muizensoorten, vleermuizen en zoogdieren.

Door de geplande werkzaamheden wordt het leefgebied van de soorten tijdelijk verstoord. Overtreding van de artikel 11 van de Flora- en faunawet is daarmee niet uitgesloten. Om negatieve effecten op de aanwezige soorten zoveel mogelijk te voorkomen, worden mitigerende maatregelen getroffen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het projectplan.

Nadat het gemaal gerealiseerd is, is de situatie in en rond het plangebied vergelijkbaar met de huidige staat. Langs het gemaal wordt een natuur vriendelijke oever aangelegd die de noord- en zuidzijde van het water verbindt. Omdat gedurende de werkzaamheden slechts op zeer kleine schaal plaatselijk vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast, is geen sprake van een negatief effect op de gunstige staat van instandhouding op de lange termijn.

De uitgevoerde veldonderzoeken zijn opgenomen in bijlage 4, 5, 6 en 7 van deze toelichting.

4.3.3 Conclusie ecologie

De aspect gebiedsbescherming en soortenbescherming staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Normstelling en beleid

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten

4.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Cultuurhistorische waarden

Het plangebied kent een aantal cultuurhistorische waarden. De Nieuwendam is al sinds de 13e in gebruik als waterkering. In de omgeving van het plangebied bevinden zich restanten van een dam met schuif in de Purmer Ee (zie ook hierna onder archeologie). Ook de trekvaart tussen Monnickendam en Edam, onderdeel van de verbinding tussen Amsterdam en Hoorn wordt gezien als cultuurhistorisch waardevol, evenals het verharde jaagpad dat daarbij hoort. Het streven voor dit element is het behouden en reconstrueren om te komen tot een beleefbare en bruikbare historische infrastructuur van vaarwegen langs de hoogtepunten uit de Gouden Eeuw. Het gemaal heeft geen invloed op deze infrastructuur.

Het plangebied is tevens onderdeel van de 'Noorder IJ- en zeedijken'. De dijken zijn beschermd op grond van de provinciale monumentenverordening Noord-Holland. De bescherming richt zich op het behoud van het totale ensemble van het dijklichaam, buitendijkse landen, het oude tracé van de dijk, de wielen en de kleiputten. Vanwege de herkenbaarheid van deze dijken in het open landschap is handhaving van een brede open zone aan weerszijden van de dijken gewenst. Voor de herkenbaarheid van de dijken is de continuïteit van het dijkprofiel, het behoud van het oorspronkelijke dijktracé en materiaalkeuze van belang. Door de bebouwing te integreren in de dijk, blijft het dijktracé herkenbaar als horizontale lijn in het landschap (zie paragraaf 2.3).

De provincie Noord-Holland heeft middels een brief laten weten dat het plaatsen van het gemaal noodzakelijk is en past binnen de waterstaatkundige geschiedenis van de dijk (zie Bijlage 9). Daarbij nodigt het ontwerp uit dat de bezoeker van de dijk de omgeving kan beleven. De provincie adviseert daarmee positief over de voorgestelde aanpassing.

Aardkundig waardevolle gebieden

Het gebied ten westen van de dijk (Nieuwendam) is een aardkundig waardevol gebied dat valt onder het bodembeschermingsregime van de provincie (zie figuur 7). Dit gebied omvat de Purmer Ee en wordt begrensd door de dijk. De Purmer Ee is een voormalige zeearm, die zorgt voor de afwatering van het veengebied. Het aardkundig waardevol gebied loopt tot aan de teen van de dijk. Het gemaal wordt op een nog aan te winnen stuk land ten westen van het dijklichaam gesitueerd. Dit betekent dat de aardkundige waarden (beperkt) geschaad worden. De aardkundige waarde is meegenomen in de afweging van de locatiekeuze en uiteindelijk is gekozen voor de huidige locatie, in de wetenschap dat de aardkundige waarde aan de grens van het gebied hierdoor waarschijnlijk verstoord wordt.

Het plan raakt een beperkt deel van het aardkundig waardevolle gebied de Purmer Ee. De Purmer Ee als geheel blijft echter intact. Het gemaal doet niets af aan de beleving van dit gebied als aardkundig waardevol gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0009.png"

Figuur 9. Aardkundige waarden ten westen van het plangebied.

4.4.3 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.5 Archeologie

4.5.1 Normstelling en beleid

Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Voor rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Monumentenwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.

Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

4.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart (zie figuur hieronder) van de gemeente Waterland ligt het grootste deel van het plangebied in een zone waarbinnen een archeologische onderzoeksverplichting geldt voor plannen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm (Waarde - Archeologie 4). Ook valt het plangebied gedeeltelijke in een zone waar een onderzoeksplicht geldt voor plannen dieper dan 35 cm en groter dan 100 m2 (Waarde - Archeologie 2).

Op basis van de archeologische verwachting en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen is archeologisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is geconcludeerd dat bij bodemingrepen ten behoeve van het gemaal archeologische resten kunnen worden aangesneden die de geschiedenis van de bouw en opbouw van de dam en de dijk inzichtelijk maken. Op basis hiervan is een Programma van Eisen (Pve) opgesteld. In dit PvE is een werkprotocol beschreven hoe tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden omgegaan moet worden met archeologische resten. Dit houdt in dat tijdens of direct voorafgaand aan de grondwerkzaamheden archeologische werkzaamheden worden verricht. Ook wordt uitgelegd hoe vervolgens om wordt gegaan met eventuele archeologische sporen Dit plan is opgenomen in Bijlage 11.

In de planregels is het archeologisch werkplan geborgd door het opgenomen van een omgevingsvergunningenstelsel. Uitgangspunt is dat een omgevingsvergunning wordt verleend wanneer de aanvrager een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate wordt veiliggesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0011.png"

Figuur 10. Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart

4.5.3 Conclusie

Op basis van het archeologiebeleid is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In een PvE wordt uitgelegd hoe moet worden omgegaan met archeologische sporen bij de uitvoering van werkzaamheden. Vanuit het aspect archeologie zijn er verder geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Normstelling en beleid

Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

4.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (kenmerk: 20150304-12-10529 ). Het plan heeft een zodanige invloed op de waterhuishouding. Voor de ontwikkeling wordt daarom de procedure normale procedure gevolgd. Dit houdt in dat overleg met het waterschap nodig is. Een samenvatting van de watertoets is opgenomen in Bijlage 12. De toegestuurde uitgangspunten zijn verwerkt in de onderstaande tekst.

Waterkwantiteit

Ter plaatse van het gemaal is een beperkte demping van oppervlaktewater noodzakelijk. Aan de westzijde van de Nieuwendam wordt een stuk land van circa 750 m2 aangewonnen in de Purmer Ee. De demping van 750 m2 wordt bij aanleg van natuurvriendelijke oevers in het kader van de KRW maatregelen teruggegraven in de Schermerboezem. Dit is een uitgangspunt van het projectplan.

Door de bouw van het gemaal vindt een verhardingstoename plaats van circa 750 m2 aan de instroomzijde dus het deel van het gemaal dat binnen de boezem valt en daarmee onder de keur valt). Deze toename is minder dan de 800 m2 uit de Keur 2009 waardoor compensatie voor de verharding aan deze zijde van het gemaal niet noodzakelijk is.

Waterkwaliteit

Het Monnickendammergat vormt het ontvangend waterlichaam voor water dat door het gemaal wordt uitgeslagen. Het Monnickendammergat staat in verbinding met het Markermeer. De waterbodem van het Monnickendammergat wordt ter plaatse van de uitstroom uitgebaggerd om slibopwerveling te voorkomen. Een vergelijkbare verdieping zal ook ter plaatse van de instroom in de Purmer Ee gebaggerd worden. Bij een voldoende verdieping ter plaatse van in- en uitstroom zullen de stroomsnelheden laag blijven en wordt slibtransport voorkomen. Optioneel kan dit verdiepte gedeelte afgebakend worden met een doorlatende strekdam van breuksteen.

Daarnaast wordt vervuiling van oppervlaktewater voorkomen, door geen uitlogende materialen (zoals koper, zink en lood) toe te passen. Er worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast.

De verantwoordelijkheid van de waarborging van de functionaliteit van de uitstroom en het direct achter de uitstroom op diepte te baggeren en te houden deel van het Monnickendammergat en de Purmer Ee ligt bij het hoogheemraadschap. Dit is belangrijk in verband met mogelijke toekomstige sedimentatie op die locatie in het Monnickendammergat. HHNK verricht periodiek onderhoudsbaggerwerk in het verdiepte deel rond de uitstroom.

Waterkeringen

Het gemaal Monnickendam is binnendijks van de Nieuwendam geprojecteerd. De Nieuwendam betreft een primaire waterkering. Daarbij dient rekening gehouden te worden met een standaard vrijwaringszone 100 meter uit de teen van de waterkering (zie paragraaf 3.2.3. Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie). Voor het gemaal is echter sprake van een maatschappelijk belang en een alternatief buiten de vrijwaringszone van 100 meter is niet mogelijk.

De perskokers van het gemaal kruisen de primaire waterkering. Volgens bijlage B7 van de TAW Leidraad Kunstwerken moeten gemalen in een primaire waterkering twee afsluitmiddelen hebben, die onafhankelijk van elkaar zijn. Het meest gangbaar is een terugslagklep in het buitenhoofd en een afsluiter in het gemaal. Door het realiseren van deze voorzieningen blijft de dijk tijdens en na uitvoering functioneren als primaire waterkering.

Tijdens de uitvoering blijft de integriteit van de dijkring gewaarborgd door middel van een tijdelijke waterkering. Om de waterkerende functie op lange termijn (planologisch) te waarborgen is in de regels een dubbelbestemming opgenomen ten behoeve van de bescherming van de waterkering.

Toekomstige uitbreiding van de waterkering

Op termijn is in het kader van het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) verzwaring van de waterkering aan de orde. Daarbij kan een binnendijkse en/of een buitendijkse uitbreiding aan de orde zijn. Door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is nagegaan wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van de toetsing van de primaire waterkering. De informatie die momenteel beschikbaar is over dat stuk van de dijk is de volgende:

  • Het dijkvak van de locatie van het gemaal Monnickendam is in de meest recente toetsingsronde afgekeurd op macrostabiliteit en voldoet daarmee niet aan de norm. Het stuk dijk wordt daarom opgenomen in het volgende dijkversterkingsprogramma (het nHWBP). Binnen het dijkversterkingsprogramma dat momenteel in uitvoering is (het HWBP2) is deze dijkstrekking niet opgenomen. In de toetsing die ten grondslag ligt aan het HWBP2 was dit stuk van de dijk namelijk niet afgekeurd.
  • In eerste instantie betekent dit, dat recent afgekeurde dijkstrekkingen in meer detail in een vervroegde verkenning onderzocht worden. Daarbij wordt bepaald wat de situatie is en welke maatregelen eventueel nodig zijn.
  • De vervroegde verkenning start op z'n vroegst in 2017, dat moet nog wel een akkoord krijgen van het landelijke HWBP bureau.
  • In de situatie van de dijkstrekking ter plaatse van het toekomstig gemaal Monnickendam wordt een voorverkenning uitgevoerd om al in het najaar van 2015 enige duiding te kunnen geven welke maatregelen ter plaatse eventueel nodig zullen zijn.

Op het onderdeel stabiliteit is ter plaatse van het gemaal zelf juist door de realisatie van het gemaal met alle bijhorende constructies straks geen sprake meer van een afkeuring. Wat wel speelt is het vraagstuk hoe een (eventueel) breder dijkprofiel in de toekomst kan aansluiten op de gemaalconstructie. Verkend is of een binnendijkse verbreding, een buitendijkse verbreding of een combinatie van beide mogelijk is. Uit de verkenning blijkt dat aan de instroomkant (bij een binnendijkse verbreding) die aansluiting volledig in grond uitgevoerd kan worden. Aan de uitstroomzijde is een toevoeging nodig aan de constructie van het uitstroomwerk in de vorm van een tweetal betonnen uitlopers.

Wanneer dijkverzwaring aan de orde is, wordt hiervoor een zelfstandige planologische procedure doorlopen. Met deze procedure kan de bestemming worden gewijzigd voor zover dat nodig is voor constructieve aanpassingen.

Afvalwaterketen

Het afvloeiende hemelwater van het verhard oppervlak van het gemaal wordt direct afgevoerd naar de boezemwatergang. Verontreiniging van het afvloeiende hemelwater wordt zoveel mogelijk voorkomen door het uitsluitend toepassen van duurzame (niet-uitlogende) materialen. Voor een toiletvoorziening in het gemaal is een aansluiting op de riolering noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Gemalen zijn geen vergunningplichtige inrichtingen, maar vallen onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, afgekort Barim.

4.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Voor de codering van een gemaal wordt aansluiting gezocht bij de omschrijving 'waterdistributiebedrijf', waarbij onderscheid wordt gemaakt in pompvermogen. Het pompvermogen van het gemaal Monnickendam is kleiner dan 1 MegaWatt, waardoor een richtafstand van 30 meter geldt. Voor de planlocatie geldt dat er geen objecten zijn gelegen binnen de richtafstand (zie figuur 5). Daarmee is er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0012.png"

Figuur 11 Richtafstanden voor geluid

Toevoeging hierop is dat incidentele verhogingen van het momentane geluidsniveau tot 10 dB boven het gemiddelde niveau zich slechts voordoen bij hoge uitzondering. Met betrekking tot het maximale geluidsniveau worden dan ook geen problemen verwacht.

De verkeersaantrekkende werking van een gemaal blijft in de regel beperkt tot één of enkele personenwagens per week. Periodiek bezoekt een vrachtwagen het gemaal voor het afvoeren van roostergoed. Gelet op deze aantallen mag worden verwacht dat de indirecte hinder als gevolg van de verkeersaantrekkende werking geen problemen oplevert.

Geluid draagt onder water verder dan in de open lucht. De pompen in het gemaal produceren onderwatergeluid, hetgeen voor overnachtende personen in de nabijgelegen jachthaven merkbaar kan zijn. Dit geluid wordt met name geproduceerd door de propeller (cavitatie) en de aandrijving. Wettelijke normen of richtlijnen over wat de maximale geluidsdruk op de wand van een schip zijn niet beschikbaar. Belangrijk is echter dat de pompen op minimaal 150 meter afstand liggen van de dichtst bij gelegen ligplaats (na de geplande uitbreiding van de zeilhoek). Onderwatergeluid van het gemaal valt op deze afstand in het niet bij bijvoorbeeld een passerend jacht. Geconcludeerd wordt daarom dat er geen sprake is van onevenredige hinder.

4.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Bodem

4.8.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

4.8.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ten behoeve van de aanleg van het gemaal is inzicht gewenst in de kwaliteit van de waterbodem ter plaatse van de toekomstige in- en uitstroom. Hiertoe is een vooronderzoek en een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5717 en de NEN 5720. Ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem (grond- en grondwater) ter plaatse van het nieuwe gemaal is een vooronderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd.

De bodemopbouw in het plangebied van boven naar beneden uit klei op veen op klei. Volgens gegevens over de diepere ondergrond uit ARCHIS ligt op 14 tot 18 m -NAP zand. In tabel 1 is de regionale bodemopbouw en geohydrologische situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPLGMOgemaal-va01_0013.png"

Tabel 2 Regionale bodemopbouw en geohydrologische situatie

Ter plaatse van de instroom is de waterkolom circa 1,7 m diep. Er is een sliblaag aangetroffen met een dikte variërend van 0,6 tot 1,2 m. De vaste waterbodem bestaat uit zwak zandige klei. Het aanwezige slib ter plaatse van de toekomstige instroom voldoet aan kwaliteitsklasse A (industrie). De klei is vrij toepasbaar.

Ter plaatse van de uitstroom is de waterkolom circa 1,0 m diep. Bij één boring is een laagje slib aangetroffen van circa 10 cm dikte. Deze voldoet aan kwaliteitsklasse A (industrie). De vaste waterbodem bestaat voornamelijk uit klei. Bij een tweetal boringen is naast klei ook een veenlaag van circa 1,5 à 2,0 m dikte aanwezig. De kleilaag heeft als kwaliteit klasse B (industrie) terwijl de veenlaag voldoet aan klasse A (wonen).

Op basis van het vooronderzoek worden, vanwege de aanwezigheid van de N247, hoogstens licht verhoogde gehalten verwacht in de grond en in het grondwater. Zodoende zijn

4.8.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen aan de orde die de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouw projecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
4.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De realisatie van het gemaal leidt niet tot een toename van het verkeer, alleen voor regulier en speciaal onderhoud is sprake van bestemmingsverkeer. Het gemaal wordt voorzien van elektrisch aangedreven pompen en een verwarmingsinstallatie. Een noodstroomaggregaat kan eventueel aangesloten worden, maar is niet permanent aanwezig. Dit betekent dat emissies niet aan de orde zijn. Een significante toename van de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) is daarom op voorhand uit te sluiten. Het plan valt dan ook onder de regeling 'Niet in betekende mate bijdragen' en is daarmee vrijgesteld van aanvullend onderzoek.

4.9.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

4.10.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Uit gegevens van de Provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het gemaal is geen risicobron en wordt niet aangemerkt als kwetsbaar object. Hieruit volgt dat het aspect externe veiligheid niet tot belemmeringen leidt. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Over de N247 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg. Dit houdt in dat er langs de route geen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Er zijn langs deze weg geen knelpunten in verband met externe veiligheid. Omdat binnen het plangebied geen functies met een hoge personendichtheid worden mogelijk gemaakt, staat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Normstelling en beleid

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

4.11.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Aan de hand van een KLIC-melding is een inventarisatie van aanwezige kabels en leidingen gemaakt. In paragraaf 5.3 van het projectplan is opgenomen welke dit zijn. De volgende activiteiten zijn noodzakelijk in het kader van de stichting van gemaal Monnickendam:

  • Het verleggen van een drinkwaterleiding (DN300), waarbij er rekening mee gehouden wordt dat dit een drukleiding is in een primaire waterkering en daarmee moet voldoen aan alle eisen uit de NEN3651. Dit is realiseerbaar.
  • Het nemen van tijdelijke maatregelen zoals ondersteuning of het verleggen van middenspanningskabels die worden gekruist door de perskokers van het gemaal. In het projectplan wordt een overzicht van de aanwezige kabels en leidingen gegeven waarvoor tijdelijke maatregelen worden getroffen tijdens de uitvoering.
  • Het doen van een recente KLIC-melding voor aanvang van de werkzaamheden vanwege één verwijderde persleiding en om de recentelijk aangebrachte persleiding van HHNK in de Purmer Ee kaart te brengen.

De noodzakelijke maatregelen worden voorafgaand aan de werkzaamheden in overleg met de kabel- en leiding beheerders uitgewerkt. Daarnaast wordt voor het gemaal een energievoorziening aangelegd.

4.11.3 Conclusie

De aanwezige kabels en leidingen leiden niet tot belemmeringen ten aanzien van de voorgestelde planvorming.

4.12 Explosievenonderzoek

4.12.1 Aanleiding

Bij het roeren van de ondergrond, is een kans aanwezig dat gestuit wordt op achtergebleven conventionele explosieven (CE) in de bodem. Deze explosieven kunnen een gevaar vormen bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden. CE resteren uit bombardementen en gevechten in de Tweede Wereldoorlog. Deze bombardementen hebben vooral plaatsgevonden op strategische doelen, zoals binnensteden, verbindingswegen, spoorwegen, spoorwegstations, bruggen en havens. In de omgeving van die doelen kunnen in enkele gevallen blindgangers voorkomen, of dropping van niet gebruikte explosieven. Ver buiten die doelen is de kans klein op het aantreffen van CE. Met behulp van een literatuuronderzoek is bekeken of oorlogshandelingen ter plaatse van of nabij de locatie hebben plaatsgevonden en of mogelijk CE in de bodem aanwezig kunnen zijn.

4.12.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich enkele strategische doelen, zoals binnensteden, bruggen, sluizen en havens. Uit een eerste inventarisatie blijkt dat bij Monnickendam een aantal luchtgevechten hebben plaatsgevonden waarbij ook vliegtuigen zijn neergestort. Over de nabijgelegen plaats Purmerend wordt ook meldingen gemaakt van oorlogshandelingen. In nader onderzoek (zie bijlage) zijn geen feiten gevonden die de aanwezigheid van explosieven in of direct nabij het plangebied doet vermoeden.

4.12.3 Conclusie

Vanuit historische vooronderzoek op het aspect explosieven zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan te verwachten.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Digitalisering

In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het tekenen van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) van 9 april 2015.

5.1.2 Opbouw van de bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle toelichtingen starten met een tekst waarin de bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd.

Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.

Bouwregel
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij aangehouden moet worden.

Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Wanneer nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt. Indien van toepassing wordt advies ingewonnen van de waterbeheerder, leidingbeheerder, wegbeheerder en dergelijke.

Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege de benodigde afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt (door middel van een omgevingsvergunning) slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn.

5.1.3 Overgangsbepaling

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht is gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik wordt met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is gericht op het uiteindelijk verdwijnen van deze bouwwerken of de beëindiging van het gebruik ervan, zodat de situatie in overeenstemming raakt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.1.4 Algemene toetsingscriteria

In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt ten aanzien van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.

Het bebouwingsbeeld
Er moet worden gestreefd naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:

  • 5. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • 6. een goede bouwhoogte- / breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;

een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd.

De woonsituatie
Er moet rekening worden gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.

De verkeersveiligheid
Verkeersveiligheid staat onder druk door de toename van (zwaarder) verkeer op de kleinere wegen. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt, moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.

De milieusituatie
Hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op worden gelet dat bestaande milieubelastende functies niet in het functioneren worden beperkt. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.

De gebruiksmogelijkheden
Gronden en gebouwen moeten worden gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.

5.2 Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. De bestemmingen '‘Natuur - 2’, en 'Verkeer' ' uit het geldende bestemmingsplan komen te vervallen, aangezien het huidige en toekomstige gebruik van de gronden met deze bestemming een ander gebruik kent, namelijk 'Bedrijf'.

5.2.1 Bedrijf - Gemaal

Voor het gemaal is de bestemming 'Bedrijf - Gemaal' opgenomen. Omdat het gemaal grenst aan de provinciale weg en deel uitmaakt van de berm van deze weg, is de bestemming mede bestemd voor wegen, paden en bermen.

Om de gebouwen beperkt te houden is in de planregels bepaald dat gebouwen binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Ook is er een maximale bouwhoogte bepaald, waardoor de bebouwing ruimtelijk ondergeschikt blijft aan de waterkering.

Voor de toeritten en het terrein boven de instroomvoorziening geldt ook deze bestemming. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar wel bouwwerken worden geplaatst. Ook de maatvoering van hekwerken en overige bouwwerken zoals de kroosverwijderaar zijn gebonden aan een maximum.

5.2.2 Verkeer

Voor de N247 geldt als hoofdbestemming de bestemming 'Verkeer'. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, omdat die strijdig zijn met de verkeersveiligheid. Bouwwerken zoals (erf)afscheidingen en verkeerslichten zijn wel toegestaan.

5.2.3 Leiding - Leidingstrook

De persleidingen van het gemaal door de dijk worden inbestemd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Ter bescherming van de leidingen geldt ter plaatse van deze dubbelbestemming een omgevingsvergunningplicht voor graafwerkzaamheden.

5.2.4 Waarde- Aardkundig

De provincie Noord-Holland heeft in de structuurvisie en de verordening een aantal aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Deze hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig'. Ter bescherming van deze waarde, is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Voor bepaalde werken en werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dit betreft het aanleggen en dempen van sloten, ontgrondingen en andere ingrijpende wijzigingen in de bodemstructuur. Deze vergunning wordt slechts verleend als het gaat om werkzaamheden die geen onevenredige afbreuk doen aan de aardkundige waarden binnen de dubbelbestemming.

5.2.5 Waarde - Archeologie 2

Ter bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Deze zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. In de Archeologienota is per zone aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Binnen deze dubbelbestemming is geregeld dat bij ingrepen vanaf 100 m2 en een diepte van 35 centimeter archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

5.2.6 Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Deze zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. In de Archeologienota is per zone aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Binnen deze dubbelbestemming is geregeld dat bij ingrepen vanaf 2.500 m2 en een diepte van 40 centimeter archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

5.2.7 Waterstaat - Waterkering

Het plangebied is voorzien van deze dubbelbestemming. Het plangebied betreft een primaire waterkeringen. Deze waterkering is van belang voor de bescherming van het achterland tegen het water.

Het plangebied betreft een waterkeringen met cultuurhistorische waarde. Ook vanwege deze aspecten is het van belang dat het plangebied een vertaling krijgen in het bestemmingsplan. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorziet hierin. Met deze bestemming wordt voorzien in het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische waarde van de waterkering.

Ter bescherming van de waterkerende functie en de cultuurhistorische waarde is voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder het ophogen en afgraven van gronden, het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen een omgevingsvergunning nodig. Alvorens de vergunning wordt verleend, wordt de beheerder om advies gevraagd. Daarnaast mogen er geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken worden gebouwd, uitgezonderd de bestaande gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken. Via afwijking kunnen nieuwe gebouwen worden toegestaan. Bij een dergelijke aanvraag moet worden getoetst aan verschillende -ruimtelijke- criteria, welke in de bestemming zijn genoemd. Ook hierbij wordt de waterbeheerder om advies gevraagd. De omgevingsvergunning wordt vervolgens door Burgemeester en wethouders verleend.

5.2.8 Vrijwaringszone dijk

Ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk, mag er in de vrijwaringszone van de dijk niet worden gebouwd. De vrijwaringszone is aangeduid in dit bestemmingsplan. Er mogen geen ingrepen plaatsvinden die de structuur van de dijk negatief beïnvloeden. Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken mogen daarom niet bij recht worden gebouwd. Deze kunnen bij afwijking worden toegestaan. Hiervoor moet een omgevingsvergunning worden verleend. Daarnaast is een (afhankelijk van de situatie) een Watervergunning of een projectplan nodig voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

De vrijwaringszone betreft een theoretische zone. Met een berekening wordt de werkelijke zone berekend. Dit gebeurt doorgaans in het kader van ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone. Als van een tracé de werkelijke zone is berekend, kan met een wijzigingsprocedure het overige deel van de zone worden verwijderd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, geeft de gemeente belanghebbenden de gelegenheid om, via een inspraakprocedure, een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Bovendien is het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (zie Hoofdstuk 7).

Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan heeft de in de Wro opgenomen formele procedure doorlopen. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage is gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen (zie hoofdstuk 8).

Vaststellingsfase
Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (mogelijk gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat hier om een initiatief van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Op de meerjarenbegroting van HHNK is budget gereserveerd voor de realisatie van dit gemaal. Het budget wordt daadwerkelijk toegekend op het moment dat het algemeen bestuur een realisatiebesluit heeft genomen. De gemeente draagt bij dit plan geen financiële risico's. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.

6.4 Grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is geregeld dat alle kosten die verband houden met het initiatief, te weten de kosten voor het maken van het bestemmingsplan (inclusief onderzoekskosten) en eventuele planschade worden betaald door de initiatiefnemer.

Omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is, besluit de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

7.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Monnickendam - Gemaal Monnickendam' is met ingang van 20 april 2015 zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn drie inspraakreacties op het plan ingediend.

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan een aantal vaste advies- en overlegpartners. Er zijn overlegreacties ingediend door de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Rijkswaterstaat West-Nederland Noord;
  • Omgevingsdienst IJmond, Regio Waterland.

De ingediende reacties zijn samengevat en voorzien van een antwoord door de gemeente (zie Bijlage 15). Per reactie is vermeld of deze leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2 Aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan

De inspraak- en overlegreacties hebben geleid tot de volgende aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan:

Verbeelding

  • Waar nodig wordt de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan verder afgestemd op de uitwerking van het verkeerskundig ontwerp (voorlopig ontwerp).

Regels

  • De bestemming 'Bedrijf - Gemaal' wordt ook bestemd voor 'wegen, paden en bermen'.

Toelichting

  • De toetsing aan artikel 14 van de PRV wordt enigszins aangepast;
  • De toetsing aan artikel 15 van de PRV aangevuld;
  • In de toelichting wordt ingegaan op de regels met betrekking tot landaanwinning uit het Barro en de tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan;
  • Uitbreidbaarheid ontwerp bij toekomstige dijkversterking aangeven.

Hoofdstuk 8 Zienswijzen en vaststelling

8.1 Ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan

Op 3 september 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Waterland besloten om het ontwerpbestemmingsplan ‘Monnickendam – Gemaal Monnickendam’ ter inzage te leggen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 18 september 2015 tot en met 29 oktober 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode had eenieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een antwoord van de gemeente. De nota zienswijze is als bijlage 17 bij de toelichting opgenomen.

8.2 Aanpassing van het bestemmingsplan

De antwoorden hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Wel wordt een ambtshalve wijziging van de verbeelding voorgesteld om definitieve verkeerskundige ontwerp goed te kunnen inpassen. De provincie heeft in een brief van 20 november 2015 een akkoord op het verkeerskundig ontwerp gegeven. De brief is als bijlage 18 bij de toelichting opgenomen.

8.3 Vaststelling van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt vervolgens 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.