Plan: | Buitengebied Dinteloord en Prinsenland, wijziging Vlietdijk 12 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0851.bgWPvlietdijk12-o001 |
Het agrarisch bedrijf 'Klein Tiengemeten' van de familie Vos, gevestigd aan de Polderweg 2 in Dinteloord, wil voor de opslag van akkerbouwproducten een nieuwe bewaarloods realiseren aan de Vlietdijk 12 in Dinteloord.
De familie Vos had een akkerbouwbedrijf op het eiland Tiengemeten in de Hoeksche Waard. In 2006 is het eiland in natuurgebied veranderd en is het familiebedrijf verhuisd naar Dinteloord. Als verwijzing naar de 'roots' en ter herinnering aan het oude bedrijf hebben ze het nieuwe bedrijf 'Klein tiengemeten' genoemd.
Het bedrijf omvat een areaal van 350 hectare. Voor het goed en duurzaam opslaan van producten en om te kunnen voldoen aan de wensen van de afnemers, heeft het bedrijf een nieuwe bewaarplaats nodig. In deze bewaarplaats worden aardappelen in kisten opgeslagen en met de nieuwste technieken gekoeld, zodat de aardappelen een jaar rond bewaard kunnen worden.
Het bedrijf aan de Vlietdijk 12 heeft een oude, ongeïsoleerde schuur met een asbest dak erop. De initiatiefnemer is voornemens dit asbestdak te saneren in verband met de huidige regelgeving. Daarbij is de initiatiefnemer gelijk van plan een nieuwe, duurzame schuur te bouwen, waar de volgende generatie Vos veel plezier van moet gaan krijgen. Omdat de huidige machines en vrachtwagens groter zijn dan in vroegere tijden, is het noodzakelijk dat de nieuwe schuur verder van de toegangsweg wordt geplaatst dan de bestaande schuur. Vooral met het inschuren van de aardappelen is er veel ruimte nodig voor tractoren en inschuurmaterieel. Met het afleveren van de producten is het ook noodzakelijk dat de vrachtwagens kunnen keren op het erf.
Om deze redenen vraagt de initiatiefnemer medewerking voor het verschuiven en “vervormen” van het bouwvlak, zodat meer ruimte gecreëerd wordt bij de nieuw te bouwen loods en toekomstige uitbreiding of nieuwbouw. Het totale oppervlakte van het bouwvlak zal hierbij het zelfde blijven, het is niet noodzakelijk deze te vergroten.
Deze ontwikkeling is niet rechtstreeks mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Dinteloord en Prinsenland', inclusief 1e herziening. In de regels van het geldende bestemmingplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de beoogde bouwvlak-wijziging mogelijk gemaakt kan worden.
De ligging van de plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 - Ligging en situatie plangebied (luchtfoto: Google Maps 2020).
Plangebied
Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van Dinteloord en ten noordwesten van de kern De Heen. Het plangebied wordt omgeven met voornamelijk akkerland. Ten oosten, zuiden en westen grenst het plangebied aan agrarische percelen. Ten noorden loopt de Vlietdijk met aan de overkant een burgerwoning en ander agrarisch bedrijf met bedrijfswoning.
De ontsluiting vindt hoofdzakelijk plaats via de Vlietdijk.
In figuur 1.2 is het vooraanzicht van het plangebied weergegeven. In figuur 1.3 is de positionering van het huidig bouwvlak ten opzichte van de locatie van de nieuwe bewaarloods weergegeven. Hieruit blijkt dat het bouwvlak een grootte heeft van (60mx120) 7200m2.
Figuur 1.2 - Vooraanzicht plangebied (Google Street View, 2009)
Figuur 1.3 - Positionering huidig bouwvlak ten opzichte van de nieuwe beoogde bewaarloods
In de beoogde situatie wordt het bouwvlak verplaatst richting het zuiden en vervormd zodat het bouwvlak smaller en langwerpiger wordt. Hierdoor kan een nieuwe bewaarloods gerealiseerd worden van ruim circa 50 meter lang, 26 meter breed en 13,5 meter hoog. De loods heeft hiermee een oppervlakte van ruim 1.250 meter. In figuur 1.4 is de positionering van het beoogde bouwvlak inclusief de nieuwe beoogde bewaarloods weergegeven. Hieruit blijkt dat het bouwvlak een grootte heeft van (48mx150m) 7200m2, waardoor de totale oppervlakte hetzelfde blijft als in de huidige situatie. Figuur 1.5 bevat een impressie van de nieuwe bewaarloods.
De impressies van de gevels en plattegronden/doorsnedes zijn opgenomen als respectievelijk bijlage 1 en 2.
Groen / Landschappelijke inpassing
Ten behoeve van de landschappelijke en ecologische waarden wordt één streekeigen boomsoort en de bestaande haag behouden en een zeeuwse haag aangeplant van circa 30m aan de noordoostzijde van het perceel. De streekeigen boomsoort betreft een Quercus Robur en de haag langs de Vlietdijk betreft een gecultiveerde haag, deze worden planologisch geborgd middels de landschappelijke inpassing. De zeeuwse haag wordt circa 30 meter lang en wordt aangeplant in wildverband in de maat 60-80cm met 10 stuks per m2 (300 stuks totaal). De haag heeft de volgende soortensamenstelling:
Zowel de bestaande haag en boom als de nieuw aan te planten Zeeuwse haag zijn aangegeven in figuur 1.4.
Figuur 1.4 - Beoogde situatie nieuwe bewaarloods (Hanse Staalbouw, 22-11-2021)
Figuur 1.5 - Impressie nieuwe bewaarloods (Hanse Staalbouw, 12-1-2021)
Het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan "Buitengebied
Dinteloord en Prinsenland" in combinatie met het bestemmingsplan "Buitengebied Dinteloord en Prinsenland - 1e herziening" van de gemeente Steenbergen. In figuur 2.1 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dinteloord en Prinsenland' (vastgesteld op 20-06-2013). Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch'. In lid 3.1 van het betreffende bestemmingsartikel is het gebruik vastgelegd. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Figuur 2.1 - Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Dinteloord en Prinsenland' (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op 28 juni 2018 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Dinteloord en Prinsenland - 1e herziening' vastgesteld. Het bevat kleine wijzigingen ten opzichte van het oude plan. De voornaamste wijziging is de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' die direct langs het plangebied is gelegen. De verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 - Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Dinteloord en Prinsenland - 1e herziening' (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3.7.4 bevat een wijzigingsbevoegdheid voor vormverandering van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit artikel luidt:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van het bouwvlak van een (vollegronds)teeltbedrijf te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In het hoofdstuk hiervoor is de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.7.4 uit het huidig bestemmingsplan weergegeven. In dit hoofdstuk wordt per wijzigingsvoorwaarde getoetst of hieraan kan worden voldaan.
a. | de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond; | De noodzaak is aangetoond in de aanleiding van onderhavig plan; dat is het hebben van voldoende ruimte voor het inschuren van onder meer aardappelen in de nieuwe bewaarloods. |
b. | de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast voor een (vollegronds)teeltbedrijf; | Het betreft een bouwvlakwijziging voor een nieuwe bewaarloods van een akkerbouwbedrijf. |
c. | omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies worden ingewonnen bij de AAB; | Hier is geen aanleiding voor. |
d. | het bouwvlak dient minimaal 50% dezelfde gronden te blijven omvatten zoals weergegeven op de verbeelding; | Het bouwvlak blijft minimaal 50% dezelfde grond bevatten, dit is te herleiden uit figuur 1.3. |
e. | gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, geen bouwwerken zijnde mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen door de wijziging; | Er komen geen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, geen bouwwerken zijnde buiten het bouwvlak te liggen. |
f. | er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven; | In de nabije omgeving is 1 woning aanwezig, ter plaatse van de Vlietdijk 5. De afstand van deze woning tot het beoogde bouwvlak bedraagt ruim 60 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand van 30 meter voldaan. Daarnaast bevindt zich tussen beide objecten de hoger gelegen Vlietdijk, waardoor geluid- en zichthinder wordt beperkt. Hierdoor vindt geen onevenredige aantasting plaats. |
g. | er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard; | Deze omgevingsaspecten worden elk in hoofdstuk 4 behandeld en leiden niet tot overwegende bezwaren. |
h. | het wijzigen is niet toegestaan ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant zoals aangeduid op de verbeelding; | Hieraan wordt voldaan, want het plangebied is gelegen buiten Natuur Netwerk Brabant. |
i. | het wijzigen vindt gelijktijdig plaats met de wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'; | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
j. | een vormverandering van het agrarisch bouwvlak gaat gepaard met de wijziging van de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' naar de bestemming 'Agrarisch'; | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
k. |
het wijzigen binnen de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken; | Hieraan wordt voldaan met de bouw van de nieuwe loods wordt ingezet op openheid, door slechts één streekeigen boomsoort aan te planten aan de noordzijde langs de Vlietdijk inclusief een zeeuwse haag van 25m. Het plangebied is namelijk gelegen in een zeer open poldergebied, waardoor te veel groene inpassing niet gewenst is. Hierdoor blijven de landschappelijke waarden behouden. Door het aanplanten van één streekeigen boomsoort en een zeeuwse haag aan de noordzijde van het perceel (langs de Vlietdijk) worden de ecologische waarden en landschappelijke waarden van het gebied versterkt. |
l. |
wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap; | Er is geen kwaliteitsverbetering van het landschap noodzakelijk voor onderhavige ontwikkeling. In paragraaf 4.1.7 wordt dit nader toegelicht. |
m. |
er wordt ter plaatse van het bouwvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - (vollegronds)teeltbedrijf' opgenomen met toevoeging van de planregel dat ter plaatse uitsluitend een (vollegronds)teeltbedrijf is toegestaan; | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
n. | het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing. | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de mede overheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Doorwerking plangebied
De NOVI richt zich op een dusdanig schaalniveau dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen
voor de betreffende ontwikkeling. De NOVI vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau.
Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Doorwerking plangebied
In het Barro zijn geen beperkingen opgelegd ter hoogte van het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de toelichting van het bestemmingsplan.
Doorwerking plangebied
De realisatie van de beoogde nieuwe bewaarloods van circa 1.250 m2 inclusief de bijbehorende bouwvlakvervorming betreft volgens de huidige jurisprudentie geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie
- Werken aan een klimaatproof Brabant
- Werken aan de slimme netwerkstad
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Doorwerking plangebied
De beoogde nieuwe bewaarloods wordt een nieuw en duurzaam gebouw. In tegenstelling tot het oude gebouw met een niet geïsoleerd asbest dak, bevat het nieuwe gebouw een geïsoleerd dak met hoge kwaliteit sandwichpanelen. Verder krijgt het een moderne uitstraling dat past bij het agrarisch bedrijf van nu. Het nieuwe gebouw is belangrijk voor de vitaliteit en concurrentiepositie van het agrarisch bedrijf. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 1 juli 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerst stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
De volgende artikelen zijn van belang voor de beoogde ontwikkeling:
Artikel 2.20
Boven, in of onder een Diep grondwaterlichaam is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden.
Artikel 2.39 Zorgplicht Stiltegebied
Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een Stiltegebied de na te streven stilte en rust wordt verstoord, is verplicht:
Artikel 2.40 Streefwaarde Stiltegebied
Binnen een Stiltegebied geldt een streefwaarde van 40 dB(A) LAeq, 24 uur.
Artikel 2.41 Grenswaarde milieubelastende activiteit Stiltegebied
Als grenswaarde voor een aanvaardbare geluidbelasting vanwege een locatiegebonden milieubelastende activiteit in een Stiltegebied geldt:
Artikel 3.36 Reservering waterberging
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Reservering waterberging strekt mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.
Lid 2
De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft indien dat bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling van functies.
Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:
Lid 2
De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Doorwerking plangebied
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Lid 1
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Lid 2
Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
Lid 3
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
Lid 4
Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.
Doorwerking plangebied
Het plangebied bevat verschillende beperkingen vanuit de omgevingsverordening. Desalniettemin wordt in het planvoornemen; geen grondwater onttrokken, geen overmatige geluidsoverlast geproduceerd en neemt het waterbergend vermogen van het gebied niet af omdat de oude bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Verder levert de ontwikkeling een positieve bijdrage aan de landschappelijke waarden doordat de oude (vervallen) agrarische bedrijfsbebouwing plaats maakt voor een nieuw, modern agrarisch gebouw. De landschappelijke kwaliteitsverbetering betreft in dit project dan ook de sloop van oude (vervallen) opstallen. Het planvoornemen voldoet hiermee aan de regels uit de Interim-omgevingsverordening.
3.2.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant
Door de komst van de nieuwe Omgevingswet heeft de provincie straks één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. Het ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant ligt momenteel ter inzage en bevat enkele wijzigingen ten opzichte van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Hoofdstuk 2 bevat rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Ter plaatse van het plangebied gelden regels ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bodemenergie, grondwateronttrekking, landelijk gebied, stiltegebied, waterberging, beperkingen veehouderijen. Hoofdstuk 3 bevat zogenoemde instructieregels voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Hoofdstuk 4 omvat instructieregels voor omgevingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Doorwerking plangebied
Het ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant bevat geen belangrijke wijzigingen voor het plangebied ten opzichte van de Interim omgevingsverordening die in de vorige subparagraaf is behandeld.
3.4.1 Structuurvisie gemeente Steenbergen
De gemeente heeft op 31 mei 2012 conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een nieuwe structuurvisie voor het gehele gemeentelijke grondgebied vastgesteld. De nieuwe visie bevat geen ingrijpend nieuw beleid, maar vervangt de StructuurvisiePlus uit 2002 en integreert de beleidsuitgangspunten uit de Gebiedsvisie 2007, de IDOP’s, de Nota van uitgangspunten voor het buitengebied, het Economisch beleidsplan en de recreatievisies tot een uitvoeringsgericht beleidsinstrument. De uitgangspunten van genoemde beleidsdocumenten zijn in deze paragraaf per document nader uiteengezet. Daarnaast zijn in de visie de provinciale gebiedsontwikkelingen Brabantse Wal en Waterpoort met bijbehorende deelprojecten opgenomen c.q. vertaald. Op 12 februari 2019 heeft er een partiële herziening plaatsgevonden voor de structuurvisie.
Het buitengebied bestaat in de structuurvisie uit laagdynamische gebieden. In de laagdynamische gebieden geldt als beleidsuitgangspunt het behoud en versterken van huidige waarden. Vier gebieden zijn er te onderscheiden:
1. De zone rondom de Vliet vormt een belangrijk gebied voor recreatie, natuur, landschap en de waterhuishouding. Bestaande agrarische of niet agrarische bedrijven kunnen gehandhaafd blijven en onder voorwaarden te vertalen in het bestemmingsplan eventueel uitbreiden. Het beleid is hier in eerste instantie gericht op het versterken van het landschappelijke en natuurlijke karakter en het versterken van de waterhuishoudkundige functies (waterbeheersing en waterberging) van de zone. Ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Extensieve recreatieve ontwikkelingen zijn hier wel mogelijk.
2. De open zeekleipolders vormen het tweede laagdynamische gebied. De kenmerkende landschappelijke waarden (openheid) moeten worden behouden. Hier ligt de nadruk op behoud en versterking van de landbouwsector.
3. Het overgangsgebied tussen zand en klei aan de zuidoostzijde van Steenbergen vormen het derde laagdynamische gebied. Dit gebied is opgedeeld in een besloten bosgebied en het meer open krekenlandschap. In deze gebieden staat zowel de landbouwsector als het behoud en versterken van het groene karakter voorop.
4. Ten slotte kan het gebied Heense Slikken worden genoemd. Dit gebied is puur aangewezen voor natuurontwikkeling en –behoud. Andere functies worden hier niet wenselijk geacht.
Met de in de nieuwe structuurvisie opgenomen Uitvoeringsparagraaf heeft de gemeente een uitvoeringsgericht beleidsinstrument. De beleidsuitgangspunten uit het grondbeleid voor zover van belang voor de structuurvisie worden hieronder herhaald:
1. Gezien de mogelijkheden die de Wro en de afdeling grondexploitatie Wro bieden op het gebied van kostenverhaal en regierol zal per locatie afhankelijk van de wensen/doelen, grondposities, juridische instrumenten en kwaliteit initiatiefnemer een afweging plaatsvinden van de te volgen grondpolitiek (passief/facilitair of actief).
2. Bij particuliere grondexploitatie (gebiedsontwikkelingen) sluit de gemeente bij
voorkeur een tijdig een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van een
aangewezen bouwplan waarvoor een aangewezen planologische maatregel wordt
genomen teneinde het kostenverhaal verzekerd te krijgen.
3. Indien het tijdig sluiten van een anterieure overeenkomst (met alle eigenaren
binnen een plangebied) niet mogelijk is kan besloten worden om een exploitatieplan vast te stellen.
4. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt altijd een planschade-overeenkomst opgesteld.
Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer.
5 De gemeente vraagt een bijdrage ruimtelijke ontwikkelingen (op basis van artikel 6.24 lid 1 Wro) bij ieder plan conform het bepaalde in deze structuurvisie. De bijdrage wordt gestort in de reserve ruimtelijke ontwikkeling.
6. De structuurvisie wordt periodiek geactualiseerd als juridische basis voor het vragen van de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling.
7. De bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen bedraagt € 6,80 per m2 uitgeefbare grond (prijspeil 2018) en wordt jaarlijks geïndexeerd conform het consumentenprijsindexcijfer (CPI).
Doorwerking plangebied
Het planvoornemen past binnen de doelen van de structuurvisie. De Vlietdijkzone is een belangrijk gebied voor recreatie, natuur, landschap en de waterhuishouding. Bestaande agrarische of niet agrarische bedrijven kunnen gehandhaafd blijven en onder voorwaarden te vertalen in het bestemmingsplan eventueel uitbreiden. Het beleid is hier in eerste instantie gericht op het versterken van het landschappelijke en natuurlijke karakter en het versterken van de waterhuishoudkundige functies (waterbeheersing en waterberging) van de zone. Het planvoornemen voorziet in de vernieuwing van een bestaand agrarisch bedrijf wat de landschappelijke kwaliteit ten goede komt. Het planvoornemen voorziet in de vervorming van een bouwvlak en de realisatie van een nieuwe bewaarloods zodat de agrarische bedrijfsbebouwing beter aansluit bij de wensen en eisen van de tegenwoordige tijd en van de toekomst. Hierdoor kan het bedrijf weer een duurzame bedrijfsvoering ontwikkelen waarmee het klaar is voor de toekomst. De totale omvang van het bouwvlak wijzigt niet, het plan betreft daarom geen uitbreiding. De ontwikkeling is hierdoor in overeenstemming met de 'Structuurvisie gemeente Steenbergen'.
Toetsing en conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling dient aannemelijk te worden gemaakt of de bereikbaarheid voor alle vervoersmodaliteiten goed is en of er sprake is van een goede verkeersafwikkeling.
In de toekomstige situatie zal deze ontsluiting niet wijzigen. De beoogde bewaarloods wordt alleen ingezet om producten te bewaren. Omdat het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte door deze ontwikkeling niet zullen veranderen zal dit ook in de toekomst niet tot knelpunten leiden. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de aspecten verkeer en parkeren.
Toetsing en conclusie
Vast moet staan dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. In het kader van de vervorming van het bouwvlak is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen echter wel. De uitvoering van het verkennend bodemonderzoek wordt dan ook vooruit geschoven naar de fase van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Het aspect bodem levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsing en conclusie
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
De huidige situatie is circa 5000 m2 van het perceel verhard. Hiervan bestaat 1250 m2 uit dakoppervlak van de bestaande bebouwing. De overige grond is onverhard. Het plangebied bestaat uit kleigrond met een relatief lage infiltratiecapaciteit. In de huidige situatie wordt nagenoeg het hemelwater afgevoerd op het oppervlaktewater (sloten).
In de toekomstige situatie blijft eenzelfde hoeveelheid van circa 5000m2 van het perceel verhard. Hiervan bestaat 1250m2 uit het dakoppervlak van de nieuwe bebouwing. De overige grond is wederom onverhard. Ook in de nieuwe situatie wordt het hemelwater afgevoerd op het oppervlaktewater. In de nieuwe situatie wordt tevens een zeeuwse haag van 30m geplant, hierbij is rekening gehouden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (figuur 4.1). De nieuwe beplanting vormt geen belemmering voor de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Figuur 4.1 - Beoogde landschapselementen (Rho adviseurs, 2022)
Het planvoornemen heeft dan ook geen gevolgen voor het water. De bouwvlakvervorming, sloop van de oude bebouwing en bouw van de nieuwe bebouwing hebben dan ook geen gevolgen voor het water. Dit komt omdat de nieuwe situatie niets veranderd aan de waterkwantiteit of waterkwaliteit.
In bijlage 3 is het wateradvies van het waterschap Brabantse Delta opgenomen.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsing en conclusie
In het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is zowel de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Steenbergen als de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant bekeken.
Cultuurhistorische inventarisatiekaart
Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Steenbergen is het plangebied aangeduid als Overig historische bouwkunst (figuur 4.2).
Figuur 4.2 - Cultuurhistorische inventarisatiekaart
Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant
Ook de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is beschikbaar. Hieruit blijkt dat op de planlocatie een aanduiding voor een cultuurhistorisch waardevol element aanwezig is. In de omschrijving wordt benoemd dat ter plaatse van het plangebied zich een cultuurhistorisch waardevolle boerderij bevindt. In figuur 4.3 is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart weergegeven.
Figuur 4.3 - Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant (Geoloket, 2018)
In figuur 4.4 is het vooraanzicht van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij weergegeven. De afbeelding dateert van 1986 en de agrarische bedrijfswoning is inmiddels gesloopt en nieuw gebouwd. De historische agrarische bedrijfsbebouwing is nog aanwezig in het plangebied.
Figuur 4.4 - Cultuurhistorische boerderij aan de Vlietdijk 12 (Geoloket, 2018)
Hoewel de historische bedrijfsbebouwing nog aanwezig is, voldoet de bebouwing niet meer aan de eisen van het agrarisch bedrijf van deze tijd. Hierdoor dient een keuze gemaakt te worden tussen de concurrentiepositie van het agrarisch bedrijf ter plaatse en de cultuurhistorische waarde van deze oude boerderij. Daarbij komt dat de provincie Noord-Brabant reeds veel oude vervallen agrarische opstallen bevat, waardoor de keuze uitgaat naar sloop van de historische bebouwing en de schaalvergroting van de agrarische sector.
Het aspect cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsing en conclusie
Het bouwvlak is bestemd met een enkelbestemming 'Agrarisch'. Buiten het bouwvlak ligt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden'. Het nieuwe bouwvlak wordt dus op beide bestemmingen gelegd. In de wijzigingsregels is aangegeven dat de archeologische waarden niet mogen worden aangetast. Hiervoor dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat de voorgenomen planrealisatie niet zal leiden tot aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. In bijlage 4 is het volledig archeologisch onderzoek weergegeven.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.5). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak, ligt op een afstand van circa 3,1 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN gebied bevindt zich langs de Steenbergsche Vliet op circa 360 meter (figuur 4.6).
Figuur 4.5 - Natura 2000-gebied ten opzichte van het plangebied (rood gearceerd) (bron: www.natura2000.nl)
Figuur 4.6 - Natuur Netwerk Nederland (kaartviewer Brabant)
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Tevens kunnen effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.
Stikstofdepositie in de gebruiksfase is ook op voorhand uit te sluiten, omdat hier alleen sprake van is als er een toename is in verkeersintensiteiten of de bebouwing wordt verwarmd met gas, hier is in onderhavige ontwikkeling geen sprake van.
Voor stikstofdepositie in de aanlegfase is een nieuwe wet aangenomen die de berekening van de aanlegfase niet langer verplicht.
Soortenbescherming
Voor de realisatie van de beoogde nieuwe bewaarloods dienen de oude opstallen gesloopt te worden. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor mogelijk aanwezige beschermde soorten. Ook de bouw van de nieuwe schuur kan nadelige gevolgen hebben voor mogelijk aanwezig beschermde soorten. Voor de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten is verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd.
In dit onderzoek wordt aanbevolen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal 15 maart – 31 augustus) uit te voeren. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen van vogels plaatsvinden kunnen mogelijke nestlocaties van algemene broedvogels worden vernietigd. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
Wanneer bomen en struweel worden verwijderd is aanvullend onderzoek naar functioneel leefgebied van de huismus noodzakelijk.
Wanneer heiwerkzaamheden zullen plaatsvinden, wordt aanbevolen nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen uit te voeren, alvorens de werkzaamheden worden uitgevoerd. Het onderzoek na vleermuizen dient gericht te zijn op de mogelijke aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en de ruige dwergvleermuis.
In bijlage 5 is het volledig verkennend ecologisch onderzoek toegevoegd.
Indien de werkzaamheden in het broedseizoen plaatsvinden zal voorafgaand aan de werkzaamheden een inspectie worden gedaan op broedvogels door een erkend ecoloog. Voor de bouw van de loods worden geen bomen of struweel meer verwijderd. Tot slot wordt de loods op staal gefundeerd op ruime afstand van de woning. Hierbij vinden geen heiwerkzaamheden plaats waardoor vleermuizen niet worden verstoord. Kortom, het planvoornemen voorziet niet in het verstoren van beschermde diersoorten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Toetsingskader
Artikel 3.9 'Kwaliteitsverbetering landschap' uit de Interim-Omgevingsverordening luidt dat 'een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving'.
Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant is geregeld in het ''Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant''. De handreiking bevat afspraken die in het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) van West-Brabant zijn gemaakt. Ruimtelijke ontwikkelingen worden in de handreiking ingedeeld in verschillende categorieën, deze zijn hieronder weergegeven.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling valt in categorie 1 van de handreiking. Deze ontwikkelingen hebben over het algemeen een minimale invloed op de omgeving. Paragraaf 3.1. lid d. uit het Afsprakenkader bepaald dat voor kleinschalige ontwikkelingen, waarvan de regio en de provincie afgesproken hebben dat voor deze ontwikkelingen vanwege de (zeer) geringe ruimtelijke impact, geen kwaliteitsverbeteringsvereiste geldt. Deze ontwikkelingen worden specifiek benoemd in het Afsprakenkader en zijn daarmee limitatief. 'Vormverandering van een (agrarisch) bouwvlak of van een bestemmingsvlak (zonder
afwijking van de geldende bouwregels), indien de vormverandering niet leidt tot een
verslechtering van de kwaliteit van het landschap'' is één van de benoemde ontwikkelingen. Hierdoor is een landschappelijke kwaliteitsinvestering niet nodig. Voor het leveren van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende en ecologische waarden en kenmerken wordt het initiatief wel landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing is toegelicht in paragraaf 1.2.
Conclusie
Een landschappelijke kwaliteitsinvestering is niet noodzakelijk in het kader van het ''Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant''. Voor het versterken van de ecologische waarden van het gebied wordt dit wel gedaan.
Toetsingskader
Voor de toetsing aan het aspect milieuhinder dient rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25). Daarnaast geldt op basis van jurisprudentie dat te allen tijde sprake moet zijn van een "goede ruimtelijke ordening". Voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen indien sprake is van een milieuhinderlijk en/of milieugevoelige functie. Daarbij moet ter plaatse van de woning een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en rekening gehouden worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de omliggende bedrijven.
Toetsing
De woningen in het gebied rondom het plangebied, liggen in een gebied met akkerbouw. Er is sprake van een matige functiemenging. Voor de woningen geldt het gebiedstype rustig buitengebied. Op grond van de richtlijn ' Bedrijven en milieuzonering VNG' moet de afstand tussen een akkerbouwbedrijf en een woning ten minste 30 meter bedragen voor het aspect geluid.
In de nabije omgeving is 1 woning aanwezig, ter plaatse van de Vlietdijk 5. De afstand van deze woning tot het beoogde bouwvlak bedraagt ruim 60 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand van 30 meter voldaan. Daarnaast bevindt zich tussen beide objecten de hoger gelegen Vlietdijk, waardoor geluid- en zichthinder wordt beperkt.
Conclusie
Aan de richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dat behoort bij dit gebied.
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Toetsing en conclusie
Aangezien er geen toename zal zijn van de verkeersaantrekkende werking van het perceel, zie paragraaf 4.1.1, blijkt uit de rekentool 'niet in betekende mate', dat deze totale verkeersaantrekkende werking niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/). Deze tool hoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N257. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof respectievelijk 16,77 ug/m3 en 16,74 ug/m3 bedragen. Hiermee liggen de concentraties langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden. In figuur 4.6 is het plangebied (rood omkaderd) ten opzichte van het rekenpunt (rood omcirkeld) weergegeven. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
Figuur 4.7 - Plangebied (rood omkaderd) ten opzichte van rekenpunt (rood omcirkeld) (NSL-monitoringstool)
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Toetsing en conclusie
Figuur 4..8 Uitsnede risicokaart met het plangebied zwart omcirkeld
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via het water, de weg, het spoor of door buisleidingen (figuur 4.8).
Ten oosten bevindt zich de risicovolle inrichting Mts Bom & Vos & Vos. Het betreft een bedrijf waar opslag van 5 m3 propaan plaatsvindt in een bovengrondse tank. De veiligheidsafstand betreft 20 meter. Het plangebied bevindt zich op circa 920 meter en bevindt zich hiermee op voldoende afstand. Ten westen bevindt zich risicovolle inrichting De Noordheen vof waar een propaantank van 4 m3 is gelegen. De veiligheidscontour is 10 meter conform het activiteitenbesluit. Het plangebied bevindt zich op circa 1,7 kilometer en is hiermee ruim buiten de veiligheidscontour gelegen. De locatie bevindt zich niet in een PR-contour of invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich niet in een invloedsgebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het
plangebied in het wijzigingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling
heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de
ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
Het wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting.
De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de regels van het vigerende
bestemmingsplan voor het buitengebied van Dinteloord en Prinsenland.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding
omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van
de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de
huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de
verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP
2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De
bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor
omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
• inleidende regels;
• bestemmingsregels;
• algemene regels;
• overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke
ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch
plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
In de regels van onderhavig wijzigingsplan worden de regels van het bestemmingsplan
"Buitengebied Dinteloord en Prinsenland" (zoals vastgesteld op 24 september 2015, identificatienummer NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v002) in samenhang met het
bestemmingsplan "Buitengebied Dinteloord en Prinsenland - 1e herziening" (zoals vastgesteld op 28 juni 2018, identificatienummer NL.IMRO.0851.bgBPdtlherziening1-v001), voor zover relevant, van toepassing verklaard. Dit houdt in dat de regels uit het moederplan en de herziening tevens gelden voor onderhavig wijzigingsplan, met daarnaast de eventuele aanpassingen voortvloeiend uit het wijzigingsplan, zoals een functieaanduiding 'agrarisch met waarden - landschappelijke inpassing'. Voor het overige blijven de regels uit het moederplan ongewijzigd van toepassing.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Tijdens de termijn van inspraak wordt vooroverleg gepleegd met de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta. Deze reacties worden verwerkt in voorliggend plan.
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden samengevat en beantwoord en waar nodig verwerkt in het wijzigingsplan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het planvoornemen betreft een ontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf. Het betreft een agrarisch familiebedrijf van enige omvang, waardoor voldoende eigen middelen kunnen worden ingezet. Met de nieuwe schuur krijgt het bedrijf meer opslagcapaciteit, waardoor er meer inkomsten worden gegenereerd. Met deze inkomsten kan de ontwikkeling worden gefinancierd.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Het kostenverhaal is verzekerd aangezien er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt gesloten. Het plan is hiermee voor de gemeente een kostenneutrale ontwikkeling.