Plan: | Buitengebied Steenbergen, wijziging Hanedreef 16A |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0851.bgWPhanedreef16A-o001 |
Het agrarisch bedrijf van de familie Kouters, gevestigd aan de Hanedreef 16A in Kruisland, wil voor de opslag fruitteelt een nieuwe gekoelde bewaarloods realiseren. Dit is in het huidige bouwvlak niet wenselijk vanwege de efficientie voor de bedrijfsvoering. Hierdoor is de initiatiefnemer voorneme, ns het bouwvlak te vervormen.
Het bedrijf omvat een areaal van 18,5 ha. Voor het goed en duurzaam opslaan van producten en om te kunnen voldoen aan de wensen van de afnemers, heeft het bedrijf een nieuwe bewaarloods nodig. Voor een efficiente bedrijfsvoering is het noodzakelijk dat deze achter de huidige bedrijfgebouwen gelegen komt. Hiervoor dient het bouwvlak vervormt te worden. Het bedrijf aan de Hanedreef 16A heeft een bouwvlak van circa 8600m2 groot. In figuur 1.1 is het huidig bouwvlak (rood omlijnd) en het beoogde bouwvlak (blauw omlijnd) weergegeven.
Figuur 1.1 - Huidig bouwvlak en beoogde uitbreiding (Google Maps, 2020)
Het plangebied heeft ter hoogte van de gewenste uitbreiding de bestemming "Agrarisch," hetgeen betekent dat alleen is toegestaan: een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen en/of het houden van dieren.
De gemeente Steenbergen heeft de Adviescommissie Agrarische Bouwactiviteiten (AAB) verzocht om advies uit te brengen over de noodzaak van de uitbreiding. In haar advies constateert de Adviescommissie dat er ter plaatse een uitbreidingsbehoefte van het bedrijf bestaat, maar hier binnen het huidig bouwvlak voldoende ruimte is. Voor een efficiente bedrijfsvoering is het beter meer bouwvlak aan de achterzijde te hebben in plaats van aan de voorzijde. Hiervoor wordt een bouwvlakvervorming geadviseerd. Het volledig advies is bijgevoegd in bijlage 1 bij deze toelichting
Plangebied
Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Kruisland en wordt omgeven door agrarische gronden met daarop de fruitboomgaard en enkele woningen aan de overkant van de Hanedreef. De ontsluiting vindt plaats via de Hanedreef.
In het huidig bouwvlak bevindt zich een woonhuis met daarom heen een tuin. Achter het woonhuis is een drietal bedrijfsgebouwen gelegen. Ook bevindt zich nog een paardenrijbak achter op het terrein.
In figuur 1.2 is het vooraanzicht van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2 - Vooraanzicht plangebied (Google street view, 2019)
In de beoogde situatie wordt het bouwvlak vervormt zodat het bouwvlak ter plaatse van de paardenwei vervalt en dit er aan de achterkant van de huidige schuur bij komt. Het bouwvlak blijft hierbij even groot; circa 8600 m2. De exacte bouwvlakvervorming is weergegeven in figuur 1.3. Hierbij is tevens de locatie van de landschappelijke inpassing vastgesteld.
Vanuit de bedrijfsvoering is het namelijk gewenst om meer bouwvlak aan de achterzijde van het bedrijf te hebben. De bedrijfsinrichting met opslag aan de achterzijde en daaromheen de fruitboomgaard, is namelijk efficiënter in de bedrijfsvoering. Gezien de logistieke inrichting en de omliggende burgerwoningen zou een uitbreiding van gebouwen naar de Hanedreef toe, mogelijk ook meer overlast aan deze burgerwoningen aan de Hanedreef tot gevolg hebben.
Figuur 1.3 - Beoogde bouwvlakvervorming (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Landschapsplan
Voor de bouwvlakvervorming dient een kwaliteitsverbetering van het landschap gedaan te worden. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld. Met de landschappelijke inpassing is gekozen om het huidig bouwvlak af te schermen met behulp van een haag bestaande uit elzen en beuken van 1 meter breed. Langs deze haag wordt een strook bloemrijk grasland aangelegd met een breedte van 3m. De lengte van deze zijde is circa 125 meter lang. Met een totale breedte van 4 meter wordt ruim 500 m2 in de landschappelijke kwaliteit geïnvesteerd. Dit is een landschappelijke inpassing van ruim 10%. In paragraaf 4.1.7 blijkt dat hiermee wordt voldaan aan het 'Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap in West-Brabant'. In figuur 1.4 is het landschapsplan weergegeven.
Figuur 1.4 - Landschapsplan (Rho adviseurs, 2021)
Beuken- en Elzenhaag
De huidige beuken-elzenhaag wordt verlengd, zodat deze van het begin van het huidig bouwvlak tot het eind van het huidig bouwvlak loopt. De haag heeft hiermee een afmeting van 125m lang en 1m breed. De haag wordt bijgeplant met de soorten beuk (Fagus sylvatica) en Zwarte els (Alnus glutinosa) van plantformaat 100 - 120 cm. De plantafstand bedraagt 0,2m.
Naast het uit het zicht nemen van het huidig bouwvlak en de versterking van het landschappelijk karakter, biedt de haag tevens schuil- en verblijfplaats aan de foeragerende vogels en kleine zoogdieren.
Bloemrijkgrasland
Langs de beukenelzen haag wordt voor een breedte van 3 meter een strook met bloemrijkgrasland gerealiseerd. Dit is ten behoeve van de biodiversiteit rondom de boomkwekerij. Bijkomend voordeel is dat de insecten tevens een positieve invloed hebben op de onderlinge bestuiving van de fruitbomen.
Het vigerende bestemmingsplan betreft ''Bestemmingsplan Buitengebied Steenbergen'' in combinatie met het bestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen - 1e herziening" van de gemeente Steenbergen. In figuur 1.5 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Steenbergen ' (vastgesteld op 24-09-2015). Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. In lid 3.1 van het betreffende bestemmingsartikel is het gebruik vastgelegd.
Figuur 1.5 - Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Steenbergen' (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op 28 juni 2018 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Steenbergen - 1e herziening' vastgesteld. Het bevat kleine wijzigingen in de regels ten opzichte van het oude plan. De verbeelding is niet gewijzigd. Het plangebied heeft wederom de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. In lid 3.1 van het betreffende bestemmingsartikel is het gebruik vastgelegd. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met dien verstande dat:
met de daarbij behorende:
Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 3.7.1 bevat een wijzigingsbevoegdheid voor vormverandering van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een (vollegronds)teeltbedrijf. Dit artikel luidt: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van het bouwvlak van een (vollegronds)teeltbedrijf te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In het volgende hoofdstuk wordt het planvoornemen getoetst aan deze wijzigingsvoorwaarde.
In het hoofdstuk hiervoor is de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.7.1 uit het huidig bestemmingsplan weergegeven. In dit hoofdstuk wordt per wijzigingsvoorwaarde getoetst of hieraan kan worden voldaan.
a. | de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond; | De familie Kouters exploiteert in maatschap een fruitteeltbedrijf. Aanliggend aan het bedrijf is 11 ha cultuurgrond gelegen; aan de overzijde van de (doodlopende) Hanedreef is een kavel van 7 ha gelegen. Alle grond is in gebruik voor de teelt van appels en peren, hetgeen circa 13 ha appels en 5 ha peren betreft. De bedrijfsbebouwing omvat twee bedrijfswoningen, de Hanedreef 16a waar G. Kouters woont en de Hanedreef 16 waar zijn ouders wonen. Aangebouwd aan de Hanedreef 16a is een oude landbouwschuur van circa 400 m2 aanwezig. Het hoofdbedrijfsgebouw voor de fruitteelt betreft een oudere loods van circa 600 m2 die in 2002 is verlengd met een courante loods van 25 x 30 meter. De oudere landbouwschuur is enkel in gebruik voor stalling en opslag. In het hoofdbedrijfsgebouw zijn tien koelcellen met verschillende afmetingen ingericht, staat een sorteerlijn met een waterdumper opgesteld, en is er ruimte voor de opslag van fust en de stalling van enig materieel. In het AAB advies is de behoefte aan een loods van 30x25 meter aan de achterzijde van het huidig agrarisch bedrijf onderschreven. Hiermee is de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering aangetoond. (zie bijlage 1) |
b. | de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast voor een (vollegronds)teeltbedrijf; | De familie Kouters exploiteert in maatschap een fruitteeltbedrijf. Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf dat de omvang heeft van een volwaardig agrarisch bedrijf (zie bijlage 1) |
c. | omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies worden ingewonnen bij de AAB; | Dit advies heeft de gemeente Steenbergen gevraagd aan de AAB en heeft geleid tot het advies dat er een uitbreiding van de bedrijfshallen gewenst is. Echter is hiervoor voldoende ruimte in het bouwvlak beschikbaar, ware het niet dat uitbreiding aan de voorzijde vanwege de bedrijfsvoering niet gewenst is. Hierdoor is geadviseerd het bouwvlak te vervormen, waarbij het bouwvlak ter plaatse van de huidige paardenwei vervalt en dit aan de achterzijde van het bedrijf wordt toegevoegd. |
d. | het bouwvlak dient minimaal 50% dezelfde gronden te blijven omvatten zoals weergegeven op de verbeelding; | Het huidig bouwvlak is circa 8600m2 groot. De beoogde verschuiving betreft de huidige paardenwei aan de voorkant, deze vervalt en komt er aan de achterkant van de loods bij. Dit gedeelte is circa 2400m2 groot. Dit betekent dat circa 72% van het bouwvlak hetzelfde is als in de huidige situatie. |
e. | gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, geen bouwwerken zijnde mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen door de wijziging; | Er komen geen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, geen bouwwerken zijnde buiten het bouwvlak te liggen. |
f. | er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven; | In de nabije omgeving zijn enkele woningen aanwezig, ter plaatse van de Hanedreef. De afstand van de meest nabijgelegen woning tot het beoogde bouwvlak bedraagt circa 120 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand van 30 meter voldaan. Daarnaast bevindt zich tussen beide objecten het huidig agrarisch bedrijf waardoor geluid- en zichthinder wordt beperkt. Het meest nabijgelegen agrarisch bedrijf ligt ook op 120 meter afstand, dit is ruim voldoende om overlast te voorkomen. Het naastgelegen agrarisch bedrijf bouwvlak is gelegen op circa 60m van de beoogde ontwikkeling. |
g. | er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard; | Deze omgevingsaspecten worden elk in hoofdstuk 4 behandeld en leiden niet tot overwegende bezwaren. |
h. | het wijzigen is niet toegestaan ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant zoals aangeduid op de verbeelding; | Hieraan wordt voldaan, want het plangebied is gelegen buiten Natuur Netwerk Brabant (zie paragraaf 4.1.6). |
i. | het wijzigen vindt gelijktijdig plaats met de wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'; | De huidige paardenwei wordt bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Verder zijn er geen overige gronden. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
j. | een vormverandering van het agrarisch bouwvlak gaat gepaard met de wijziging van de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' naar de bestemming 'Agrarisch'; | Er zijn geen overige gronden, dus aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
k. |
het wijzigen binnen de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken; ; | Het plangebied is niet gelegen in de groenblauwe mantel. Door de realisatie van het landschapsplan worden de ecologische en landschappelijke waarden wel verbeterd. |
l. |
wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap; | Er is een kwaliteitsverbetering van het landschap noodzakelijk voor onderhavige ontwikkeling. In paragraaf 4.1.7 wordt dit nader toegelicht. |
m. |
er wordt ter plaatse van het bouwvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - (vollegronds)teeltbedrijf' opgenomen met toevoeging van de planregel dat ter plaatse uitsluitend een (vollegronds)teeltbedrijf is toegestaan; | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
n. | het bepaalde in de artikelen 3, 5 en 6 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de mede overheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Doorwerking plangebied
De NOVI richt zich op een dusdanig schaalniveau dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. De NOVI vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau.
Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
Doorwerking plangebied
In het Barro zijn geen beperkingen opgelegd ter hoogte van het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duuzame verstedelijking
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de toelichting van het bestemmingsplan.
Doorwerking plangebied
De realisatie van de beoogde bouwvlakvervorming betreft volgens de huidige jurisprudentie geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De nut en noodzaak voor de ontwikkeling betreft de toekomstige uitbreiding van (gekoelde) opslagruimte in het verlengde van de bestaande loodsen.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie
- Werken aan een klimaatproof Brabant
- Werken aan de slimme netwerkstad
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Doorwerking plangebied
De beoogde bouwvlakvervorming is benodigd voor de duurzame ontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf. Hiermee kan het bedrijf moderniseren met nieuwe duurzame gebouwen die aansluiten op de bedrijfsvoering van de tegenowoordige tijd. Verder krijgt het bedrijf een moderne uitstraling dat past bij het agrarisch bedrijf van nu. Het nieuwe gebouw is tevens belangrijk voor de vitaliteit en concurrentiepositie van het agrarisch bedrijf. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 1 juli 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerst stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
De volgende artikelen zijn van belang voor de beoogde ontwikkeling:
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Lid 1
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Lid 2
Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
Lid 3
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
Lid 4
Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.
Doorwerking plangebied
Het plangebied bevat verschillende beperkingen en eisen vanuit de omgevingsverordening. De belangrijkste eis vanuit de omgevingsverordening is de kwaliteitsverbetering van het landschap. De ontwikkeling levert een positieve bijdrage aan de landschappelijke waarden door het aanplanten van 500m2 bosplantsoen. De ontwikkeling wordt hiermee afgeschermd en aan het zicht onttrokken. Door de aanplant van bosplantsoen en daarmee de toename van de hoeveelheid verblijf en leefgebied en voedsel voor fauna wordt de biodiversiteit vergroot. Hierdoor nemen de ecologische waarden van het gebied toe.
De landschappelijke kwaliteitsinvestering voldoet aan het ''Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant''. Het planvoornemen voldoet hiermee aan de regels uit de Interim-omgevingsverordening.
3.2.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant
Door de komst van de nieuwe Omgevingswet heeft de provincie straks één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. Het ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant ligt momenteel ter inzage en bevat enkele wijzigingen ten opzichte van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Hoofdstuk 2 bevat rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Ter plaatse van het plangebied gelden regels ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bodemenergie, grondwateronttrekking, landelijk gebied, stiltegebied, waterberging, beperkingen veehouderijen. Hoofdstuk 3 bevat zogenoemde instructieregels voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Hoofdstuk 4 omvat instructieregels voor omgevingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Doorwerking plangebied
Het ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant bevat geen belangrijke wijzigingen voor het plangebied ten opzichte van de Interim omgevingsverordening die in de vorige subparagraaf is behandeld.
3.4.1 Structuurvisie gemeente Steenbergen
De gemeente heeft op 31 mei 2012 conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een nieuwe structuurvisie voor het gehele gemeentelijke grondgebied vastgesteld. De nieuwe visie bevatt gee ingrijpend nieuw beleid, maar vervangt de StructuurvisiePlus uit 2002 en integreert de beleidsuitgangspunten uit de Gebiedsvisie 2007, de IDOP’s, de Nota van uitgangspunten voor het buitengebied, het Economisch beleidsplan en de recreatievisies tot een uitvoeringsgericht beleidsinstrument. De uitgangspunten van genoemde beleidsdocumenten zijn in deze paragraaf per document nader uiteengezet. Daarnaast zijn in de visie de provinciale gebiedsontwikkelingen Brabantse Wal en Waterpoort met bijbehorende deelprojecten opgenomen c.q. vertaald. Op 12 februari 2019 heeft er een partiële herziening plaatsgevonden voor de structuurvisie.
Het buitengebied bestaat in de structuurvisie uit laagdynamische gebieden. In de laagdynamische gebieden geldt als beleidsuitgangspunt het behoud en versterken van huidige waarden. Vier gebieden zijn er te onderscheiden:
1. De zone rondom de Vliet vormt een belangrijk gebied voor recreatie, natuur, landschap en de waterhuishouding. Bestaande agrarische of niet agrarische bedrijven kunnen gehandhaafd blijven en onder voorwaarden te vertalen in het bestemmingsplan eventueel uitbreiden. Het beleid is hier in eerste instantie gericht op het versterken van het landschappelijke en natuurlijke karakter en het versterken van de waterhuishoudkundige functies (waterbeheersing en waterberging) van de zone. Ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Extensieve recreatieve ontwikkelingen zijn hier wel mogelijk.
2. De open zeekleipolders vormen het tweede laagdynamische gebied. De kenmerkende landschappelijke waarden (openheid) moeten worden behouden. Hier ligt de nadruk op behoud en versterking van de landbouwsector.
3. Het overgangsgebied tussen zand en klei aan de zuidoostzijde van Steenbergen vormen het derde laagdynamische gebied. Dit gebied is opgedeeld in een besloten bosgebied en het meer open krekenlandschap. In deze gebieden staat zowel de landbouwsector als het behoud en versterken van het groene karakter voorop.
4. Ten slotte kan het gebied Heense Slikken worden genoemd. Dit gebied is puur aangewezen voor natuurontwikkeling en –behoud. Andere functies worden hier niet wenselijk geacht.
Met de in de nieuwe structuurvisie opgenomen Uitvoeringsparagraaf heeft de gemeente een uitvoeringsgericht beleidsinstrument. De beleidsuitgangspunten uit het grondbeleid voor zover van belang voor de structuurvisie worden hieronder herhaald:
1. Gezien de mogelijkheden die de Wro en de afdeling grondexploitatie Wro bieden op het gebied van kostenverhaal en regierol zal per locatie afhankelijk van de wensen/doelen, grondposities, juridische instrumenten en kwaliteit initiatiefnemer een afweging plaatsvinden van de te volgen grondpolitiek (passief/facilitair of actief).
2. Bij particuliere grondexploitatie (gebiedsontwikkelingen) sluit de gemeente bij
voorkeur een tijdig een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van een
aangewezen bouwplan waarvoor een aangewezen planologische maatregel wordt
genomen teneinde het kostenverhaal verzekerd te krijgen.
3. Indien het tijdig sluiten van een anterieure overeenkomst (met alle eigenaren
binnen een plangebied) niet mogelijk is kan besloten worden om een exploitatieplan vast te stellen.
4. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt altijd een planschade-overeenkomst opgesteld.
Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer.
5 De gemeente vraagt een bijdrage ruimtelijke ontwikkelingen (op basis van artikel 6.24 lid 1 Wro) bij ieder plan conform het bepaalde in deze structuurvisie. De bijdrage wordt gestort in de reserve ruimtelijke ontwikkeling.
6. De structuurvisie wordt periodiek geactualiseerd als juridische basis voor het vragen van de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling.
7. De bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen bedraagt € 6,80 per m2 uitgeefbare grond (prijspeil 2018) en wordt jaarlijks geïndexeerd conform het consumentenprijsindexcijfer (CPI).
Doorwerking plangebied
Het planvoornemen past binnen de doelen van de structuurvisie. Het plangebied is gelegen in het overgangsgebied tussen zand en klei aan de zuidoostzijde van Steenbergen en vormt het derde laagdynamische gebied. Het gebied bestaat uit het open krekenlandschap. In deze gebieden staat zowel de landbouwsector als het behoud en versterken van het groene karakter voorop. Het beleid is daarom gericht op het behoud en versterken van de agrairsche sector en versterken van het groen. Het planvoornemen voldoet hieraan met de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak en landschappelijke inpassing. De ontwikkeling is hierdoor in overeenstemming met de 'Structuurvisie gemeente Steenbergen'.
Toetsing en conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling dient aannemelijk te worden gemaakt of er sprake is van een goede verkeersafwikkeling en of er voldoende parkeergelegenheid is.
Verkeersafwikkeling
Met de beoogde bouwvlakvervorming kunnen niet meer gebouwen gerealiseerd worden dan in de huidige situatie het geval is. In planologisch opzicht heeft de bouwvlakvervorming dan ook geen invloed op het aspect verkeer en parkeren.
Het verkeer wikkelt zich af de Hanedreef, Molenstraat, Gastelseweg, Kruislandseweg naar de N268. Vanaf hier is de A17 en de rest van Nederland bereikbaar. Op deze wegen is voldoende capaciteit voor het huidig verkeer.
Parkeren
De parkeerbehoefte neemt niet toe. Het bouwvlak blijft namelijk even groot. Verder is er op eigen terrein voldoende mogelijkheid en ruimte om in deze parkeerbehoefte te voorzien. De exacte locatie van de parkeerplaatsen wordt bepaald wanneer de definitieve inrichtingstekeningen bekend zijn.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de aspecten verkeer en parkeren.
Toetsing en conclusie
Vast moet staan dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. In het kader van de vervorming van het bouwvlak is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen echter wel. De uitvoering van het verkennend bodemonderzoek wordt dan ook vooruit geschoven naar de fase van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Het aspect bodem levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsing en conclusie
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
De huidige situatie is het plangebied geheel onverhard. Het gehele plangebied bestaat momenteel uit agrarische grond. Het plangebied bestaat uit een zware zandgrond met een redelijke infiltratiecapaciteit.
In de toekomstige situatie wordt mogelijk een loods van 30x25 gerealiseerd, waardoor het dakoppervlak met 750m2 toeneemt. Verder wordt mogelijk 300m2 erfverharding toegevoegd. Het water van het dakopperlvak wordt opgevangen voor irrigatie. De erfverharding wordt op afschot gelegd richting de boomgaard, zodat dit natuurlijk afvloeit richting de boomgaard, om daar in de ondergrond te infiltreren. Op deze manier blijft het water in het omgeving en kan het in de bodem infiltreren. Er wordt dus geen water afgevoerd op het gemeentelijk rioleringstelsel.
De bouwvlakvervorming heeft dan ook geen gevolgen voor het water. Dit komt omdat de nieuwe situatie niets veranderd aan de waterkwantiteit of waterkwaliteit.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsing en conclusie
In het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is zowel de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Steenbergen als de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant bekeken.
Cultuurhistorische inventarisatiekaart
Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Steenbergen is het plangebied niet aangeduid. Verderop in de Hanedreef is wel een gemeentelijk monument gelegen, het planvoornemen heeft hier echter geen invloed op (figuur 4.1).
Figuur 4.1 - Cultuurhistorische inventarisatiekaart
Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant
Ook de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn.
Het aspect cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsing en conclusie
Het huidig bouwvlak is bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch'. Rondom het bouwvlak ligt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Het nieuwe bouwvlak wordt dus op de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' gelegd. In het bestemmingsplan worden de hoge archeologische tot middelhoge archeologische waarden beschermd door middel van een gebiedsaanduiding. Deze zijn binnen het plangebied aanwezig. Ook in de wijzigingsregels is aangegeven dat de archeologische waarden niet mogen worden aangetast. Doordat er nog geen sprake is van concrete bouwplannen wordt archeologisch onderzoek pas uitgevoerd, bij de omgevingsvergunning voor bouwen, de gebiedsaanduiding 'archeologische verwachtingswaarde' wordt hiervoor overgenomen in de regels van het wijzigingsplan.
Hiervoor is archeologisch onderzoek uitgevoerd (Transect, 5 oktober 2022). Hieruit blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor de periode Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum en een lage verwachting voor de periode Bronstijd t/m de Nieuwe tijd.
Voor het plangebied zijn in het kader van het wijzigingsplan geen aanvullende maatregelen nodig. Bij aanvraag van de bouwvergunning zijn wel mogelijk aanvullende maatregelen nodig. De bodem lijkt bewerkt te zijn tot ca. 60 cm – Mv, waardoor bodemvorming grotendeels ontbreekt. Wel zouden er nog diepere grondsporen aanwezig kunnen zijn aangezien niet duidelijk is hoe diep de oorspronkelijke bodem verstoord is. Indien eventuele nieuwbouw bodemingrepen worden voorzien dieper dan 50 cm zou een proefsleuvenonderzoek kunnen worden uitgevoerd om te zien of er grondsporen aanwezig zijn. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Steenbergen).
In het kader van het wijzigingsplan wordt een bestemming 'waarde - archeologie opgenomen, waarmee voor bodemverstoringen van meer dan 100m2 en dieper dan 0,5m een archeologisch onderzoek overlegd moet worden. Het aspect archeologie vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.2). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn Brabantse Wal, Krammer-Volkerak en Hollands Diep, op afstanden van respectievelijk 9,77 km, 9,85 km en 13,04 km. In figuur 4.2 zijn de omliggende Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied weergegeven. Het dichtstbijzijnde NNN gebied betreft de Laaikreek, dit is een watergang op circa 750 meter ten zuiden van het plangebied .
Figuur 4.2 - Omliggende Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (rode stip) (www.natura2000.nl)
Figuur 4.3 - Omliggende NNN-gebieden ten opzichte van het plangebied (rode stip) (Kaartviewer Brabant, 2021)
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Door de beperkte omvang van de ontwikkeling kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten. Hierdoor is voor zowel de gebruiksfase als voor de aanlegfase een AERIUS-berekening gemaakt. Uit beide berekening blijkt dat de ontwikkeling een stikstofdepositie heeft van 0,00 mol/ha/jaar. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3 en 4 bij deze toelichting
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Soortenbescherming
Voor de beoogde bouwvlakvervorming dienen geen opstallen te worden gesloopt of beplantingen te worden gerooid. De ontwikkeling bevat slechts een bouwvlakvervorming op agrarische grond. Hierbij is nog geen sprake van concrete bouwplannen. Hierdoor worden geen werkzaamheden uitgevoerd die een negatief effect kunnen hebben voor mogelijk aanwezige beschermde soorten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Beleid en normstelling
Artikel 3.9 'Kwaliteitsverbetering landschap' uit de Interim-Omgevingsverordening luidt dat 'een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving'.
Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant is geregeld in het ''Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant''. De handreiking bevat afspraken die in het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) van West-Brabant zijn gemaakt. Ruimtelijke ontwikkelingen worden in de handreiking ingedeeld in verschillende categorieën, deze zijn hieronder weergegeven.
Onderzoek
Onderhavige ontwikkeling valt in categorie 2 van de handreiking. Deze categorie betreft ontwikkelingen die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en
(traditioneel) als passend binnen en eigen aan het landelijk gebied worden beschouwd. Bij deze categorie is een goede landschappelijke inpassing van het bouw-, of bestemmingsvlak vereist. Daarmee wordt beoogd om het initiatief in samenhang met de al bestaande situatie en rekening houdend met de kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord in te passen, zodanig dat de landschappelijke kwaliteit wordt verbeterd. Landschappelijke inpassing vindt plaats op of direct aansluitend aan het bouw-/bestemmingsvlak.
De landschappelijke inpassing moet in verhouding zijn met (de impact van) de ruimtelijke
ontwikkeling. Dit is maatwerk. In dit project is uitgegaan van 10% landschappelijke inpassing. Met een uitbreiding van 5000m2, betekend dit dat 500m2 landschappelijk ingepast moet worden. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld, dat is toegelicht in paragraaf 1.2.
Conclusie
De landschappelijke kwaliteitsinvestering voldoet aan het ''Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant''. Het aspect landschap vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Voor de toetsing aan het aspect milieuhinder dient rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25). Daarnaast geldt op basis van jurisprudentie dat te allen tijde sprake moet zijn van een "goede ruimtelijke ordening". Voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen indien sprake is van een milieuhinderlijk en/of milieugevoelige functie. Daarbij moet ter plaatse van de woning een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en rekening gehouden worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de omliggende bedrijven.
Toetsing
De woningen in het gebied rondom het plangebied, liggen in een gebied met voornamelijk fruitboomgaard. Er is sprake van een matige functiemenging. Voor de woningen geldt het gebiedstype rustig buitengebied. Op grond van de richtlijn ' Bedrijven en milieuzonering VNG' moet de afstand tussen een agrarisch bedrijf en een woning ten minste 30 meter bedragen voor het aspect geluid.
In de nabije omgeving zijn zeven woonbestemmingen aanwezig. Deze zijn gelegen ter plaatse van de Hanedreef 15, 17, 19, 23, 25, 27 en 29. De afstand van deze woning tot het beoogde bouwvlak bedraagt ruim 120 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand van 30 meter voldaan.
Daarnaast bevindt zich op het naastgelegen perceel en aan de overkant van de Hanedreef een agrarische bestemming, waarvoor eveneens een richtafstand van 30 meter geldt. De werkelijke afstand tot het meest nabijgelegen agrarisch bouwvlak bedraagt circa 55 meter. Hierdoor wordt aan de richtafstand voldaan. In figuur 4.5 zijn de omliggende functies ten opzichte van het beoogde bouwvlak weergegeven.
Figuur 4.5 - Omliggende functies ten opzichte van het beoogde bouwvlak (blauw omlijnd) (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Aan de richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Toetsing en conclusie
NIBM
Uit de NIBM-tool blijkt dat met een verkeerstoename van 40 mvt/dag de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. In figuur 4.6 is de uitkomst van de NIBM tool weergegeven.
Figuur 4.6 - NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/). Deze tool hoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A17. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof respectievelijk 21,31 ug/m3 en 17,61 ug/m3 bedragen. Hiermee liggen de concentraties langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden. In figuur 4.7 is het plangebied (rode vlak) ten opzichte van het rekenpunt (rood omcirkeld) weergegeven. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
Figuur 4.6 - Plangebied (rode vlak) ten opzichte van rekenpunt (rood omcirkeld)
(NSL-monitoringstool)
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Toetsing en conclusie
In figuur 4.7 is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hieruit blijkt dat in een straal van 2 kilometer geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via het water, de weg, het spoor of door buisleidingen.
Figuur 4.5 - Uitsnede risicokaart met het plangebied groen arceerd (www.risicokaart.nl)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het
plangebied in het wijzigingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling
heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de
ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
Het wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting.
De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de regels van het vigerende
bestemmingsplan voor het buitengebied van Steenbergen
.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding
omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van
de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de
huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de
verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP
2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De
bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor
omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
• inleidende regels;
• bestemmingsregels;
• algemene regels;
• overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke
ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch
plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
In de regels van onderhavig wijzigingsplan worden de regels van het bestemmingsplan
"Buitengebied Steenbergen - 1e herziening" (zoals vastgesteld op 28 juni 2018, identificatienummer NL.IMRO.0851.bgBPstbherziening1-v001 ) in samenhang met het
bestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen" (zoals vastgesteld op 24 september 2015, identificatienummer NL.IMRO.0851.bgBPstbgeheel-v003 ), voor zover relevant, van toepassing verklaard. Dit houdt in dat de regels uit het moederplan en de herziening tevens gelden voor onderhavig wijzigingsplan, met daarnaast de eventuele aanpassingen voortvloeiend uit het wijzigingsplan, zoals een functieaanduiding 'agrarisch met waarden - landschappelijke inpassing'. Voor het overige blijven de regels uit het moederplan ongewijzigd van toepassing.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Tijdens de termijn van inspraak wordt vooroverleg gepleegd met de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta. Deze reacties worden verwerkt in voorliggend plan.
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden samengevat en beantwoord en waar nodig verwerkt in het wijzigingsplan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het planvoornemen betreft een ontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf. Het betreft een agrarisch familiebedrijf van enige omvang, waardoor voldoende eigen middelen kunnen worden ingezet. Met de nieuwe bewaarloods krijgt het bedrijf meer opslagcapaciteit, waardoor er meer inkomsten worden gegenereerd. Met deze inkomsten kan de ontwikkeling worden gefinancierd.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Het kostenverhaal is verzekerd aangezien er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt gesloten. Het plan is hiermee voor de gemeente een kostenneutrale ontwikkeling.