Buitengebied; Ockhuizenweg 9 en 18
Status: | ontwerp |
Identificatie: | NL.IMRO.0848.BP832BUITENGEBIED-ON01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Inhoud
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlage: Staat van bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied; Ockhuizenweg 9 en 18' van de gemeente Son en Breugel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0848.BP832BUITENGEBIED-ON01, met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afrastering:
bouwwerken in de vorm van een open constructie, zoals palen verbonden met gaas of prikkeldraad, ter afbakening van een erf/terrein;
1.6 agrarisch natuurbeheer
gronden waarvan het grondgebruik is gericht op het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden van de gronden en waar bij agrarisch grondgebruik de agrarische productiefunctie ondergeschikt is aan het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden.
1.7 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 bed & breakfast:
een of meerdere gastenkamers of zelfstandige units in een (bedrijfs)woning, een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning of cultuurhistorisch waardevol gebouw, die periodiek wordt verhuurd voor recreatief nachtgebruik op basis van logies en ontbijt;
1.11 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;
1.14 beperkt kwetsbaar gebouw:
een gebouw met een kantoor-, cel-, industrie-, sport- of logiesfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit;
1.15 beperkt kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.16 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
1.17 bestaande bebouwing/ bestaand gebruik:
bebouwing en gebruik, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.21 bijgebouw:
een gebouw of onderdeel van een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen;
1.22 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
1.23 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten (virtueel) vlak, waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan;
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 cultuurhistorisch waardevol pand:
een vanuit historische bouwkunst beeldbepalend pand, al dan niet aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument;
1.30 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.31 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt;
1.33 ecologische verbindingszone:
zone, die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;
1.34 (erf)beplantingsplan
Een (schematisch) inrichtingsplan van een (bouw)perceel ten behoeve van de landschappelijke inpassing van dat (bouw)perceel in de omgeving. Een (erf)beplantingsplan bestaat uit ten minste de volgende onderdelen:
een plattegrond / kaartbeeld met de inrichting van het perceel;
een soortenlijst;
een onderhoudsplan.
Een (erf)beplantingsplan wordt afgestemd op de natuurlijke en landschappelijke omgevingskwaliteiten van het gebied waarbinnen het (bouw)perceel ligt. De toegepaste plantsoorten zijn van inheemse oorsprong.
1.35 evenement
een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.
1.36 evenement categorie A
een lokaal evenement met maximaal 5.000 bezoekers per dag.
1.37 evenement categorie B
een lokaal evenement met maximaal 500 bezoekers per dag.
1.38 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;
1.39 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.40 geluidsgevoelige objecten:
woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en gezondheidszorggebouwen;
1.41 geluidsgevoelige terreinen:
terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen;
1.42 geluidzoneringsplichtige inrichting:
bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
1.43 geomorfologisch:
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;
1.44 geurgevoelige objecten:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.45 groenblauwe mantel
gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden;
1.46 herbouwen
het geheel of gedeeltelijk opnieuw oprichten van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarbij de oorspronkelijke afmetingen worden behouden. De locatie van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zinde, kan hierbij afwijken van de oorspronkelijke locatie. Hierbij is het nieuwbouwniveau uit het Bouwbesluit van toepassing.
1.47 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.48 houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
1.49 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.50 inpandige statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.51 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;
1.52 kassen:
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.53 kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.54 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.55 lawaaisport:
een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
1.56 lokaal evenement
een evenement dat qua karakter, uitstraling en werving voornamelijk gericht is op bezoekers uit de gemeente Son en Breugel.
1.57 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;
1.58 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.59 nevenactiviteiten:
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;
1.60 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.61 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
1.62 paardenhouderij:
een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan;
1.63 pension:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;
1.64 pensionstalling:
het stallen van paarden van derden;
1.65 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
1.66 recreatiewoning:
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.67 risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.68 schuilhut:
gebouw, ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid - noodzakelijk in het kader van dierenwelzijn - aan hobbymatig gehouden dieren;
1.69 schuilvoorziening:
een bouwwerk, ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan mensen;
1.70 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.71 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.72 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan, dat een bouwwerk is;
1.73 standplaats
een stuk grond aangewezen voor het bouwen van één woonwagen alsmede bijbehorende voorzieningen.
1.74 streekgebonden producten:
producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;
1.75 teeltondersteunende kassen:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
1.76 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
overig: vraatnetten, boomteelthekken;
1.77 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
1.78 tuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;
1.79 tuincentrum:
een kwekerij en een verkoopplaats waar dode en levende artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel uitmaakt ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie;
1.80 tunnel(kas):
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.81 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;
1.82 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.83 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.84 vollegrondstuinbouw:
een tuinbouwbedrijf waarbij het telen van gewassen plaatsvindt op een zich buiten een kas of buiten containers bevindend stuk teelgrond;
1.85 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.86 waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (nfiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etcetera;
1.87 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
1.88 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan;
1.89 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan;
1.90 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.91 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.92 wonen
het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden
1.93 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.94 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.95 (woon)boerderij:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
1.96 woonunit:
een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen, niet zijnde een stacaravan.
1.97 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.9 peil:
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
2.10 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarisch gebruik;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
doeleinden van openbaar nut;
erfbeplanting;
behoud, versterking en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en landschapswaarden;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1.
3.1.2.1 Teeltondersteunende voorzieningen
Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan.
3.1.2.2 Waterhuishoudkundige voorzieningen
De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.1.2.3 Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, vogel/wild-observatieposten, bewegwijzering e.d..
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
3.2.2 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken geldt het volgende:
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 3,5 m, (indien en voor zover er sprake is van een bouwwerk);
permanente teeltondersteunende voorzieningen alsmede teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan.
Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.
Paardenbakken zijn niet toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning hogere erfafscheiding
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
3.3.2 Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder c teneinde ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen deze bestemming of de bestemming Wonen paardenbakken toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak Wonen;
de paardenbak wordt aansluitend aan het bestemmingsvlak Wonen gesitueerd;
de paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast;
schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;
de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;
er is maximaal één paardenbak ten behoeve van het bestemmingsvlak Wonen toegestaan en uitsluitend bij de eigen woning;
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;
het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
detailhandel;
buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
vrijstaande bijgebouwen en/ of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
het bewonen van bedrijfsruimte.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)
3.5.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.5.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
3.5.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 3.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.
3.5.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden |
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden |
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2. |
|
Artikel 4 Wonen
4.1 bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen;
recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:
4.1.2.1 Aantal woningen
Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
4.1.2.2 Beroep aan huis
In een woning mag een beroep aan huis worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 100 m2.
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.
Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
4.1.2.3 Bed & Breakfast
Binnen de bestemming ‘Wonen’ mag Bed & Breakfast worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De Bed & Breakfast mag bestaan uit maximaal 2 slaapkamers met elk maximaal 3 bedden;
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
De verzorging van de Bed & Breakfast wordt uitgeoefend door de particulier eigenaar tevens zijnde (één van) de bewoner(s).
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:
de inhoud van een woning mag maximaal 600 m3 bedragen, exclusief aangebouwde bijgebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aaduiding.
indien de bestaande inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;
4.2.3 Maatvoering en situering
Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:
WONING |
MIN. |
MAX. |
goothoogte |
n.v.t. |
6 m |
bouwhoogte |
n.v.t. |
10 m |
BIJGEBOUWEN, CARPORTS en/of OVERKAPPINGEN BIJ WONING |
MAX. |
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen |
200 m2 waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding. |
goothoogte |
3,5 m |
bouwhoogte |
6 m |
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE |
MAX. |
Bouwhoogte erfafscheidingen |
Voor voorgevelrooilijn: 1 m; |
Bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde |
10 m |
4.2.4 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van een bestaande (bedrijfs)woning de volgende voorwaarden:
de voorgevel van de te herbouwen (bedrijfs)woning wordt geplaatst in de voorgevelrooilijn van de aanwezige (bedrijfs)woning;
de bebouwingstypologie (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen (bedrijfs)woning wijkt niet af van de bouwwijze van de aanwezige (bedrijfs)woning;
er moet, voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden, sprake zijn van zowel een planologische (omgevingsvergunning of melding voor het slopen) als financiële (sloop- en uitvoeringsovereenkomst) zekerheidsstelling omtrent de sloop van de reeds aanwezige (bedrijfs)woning;
herbouw van gesplitste cultuurhistorisch waardevolle panden / boerderijen is niet toegestaan;
de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4 onder a teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits in aanvulling op de voorwaarden in 4.2.4 aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Wonen' gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor vrijstaande bijgebouwen en/ of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
wonen;
tuinen, erven en verhardingen;
aan-huis-verbonden beroepen;
aan-huis-verbonden bedrijven;
onoverdekte zwembaden;
verkeersvoorzieningen, waaronder een ontsluitingsweg;
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
paden en wegen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw wordt pas verleend indien:
de totale oppervlakte van woningen en bijgebouwen en overkappingen gezamenlijk niet meer bedraagt dan 70% van de oppervlakte van het bouwperceel;
het bevoegd gezag een inrichtingsplan voor de bestemming 'woongebied' heeft goedgekeurd;
verzekerd is dat voorzieningen voor waterberging worden aangelegd, waarbij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
hemelwater, afkomstig van daken van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen, binnen het plangebied wordt geborgen of wordt geïnfiltreerd, waarbij een bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening met een minimale omvang van 60 m³ per 1.000 m² verhard oppervlak dient te worden gerealiseerd;
in aanvulling op het bepaalde onder 1, geldt voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² dat de bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening op eigen terrein wordt gerealiseerd, tenzij de benodigde waterberging in een collectieve voorziening is verzekerd;
de bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaarde bouwen gebouwen' geldt tevens dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw pas wordt verleend indien verzekerd is dat bij het agrarisch bedrijf aan de Ockhuizenweg 9 het houden van vee anders dan melkrundvee (met bijbehorend vrouwelijk jongvee) is beëindigd.
5.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
De volgende bebouwingstypologie is van toepassing: vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde en aaneengebouwde woningen, en beneden/bovenwoningen.
Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan 50.
De afstand van de voorgevel tot de voorste bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3 m.
De afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
De afstand van halfvrijstaande en geschakelde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
De afstand van de eindwoning van aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
Het maximum aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 3 indien het hoofdgebouw wordt gebouwd met een plat dak, en niet meer bedragen dan 2 indien het hoofdgebouw wordt gebouwd met een kap.
De maximale bouwhoogte mag in ieder geval niet meer bedragen dan 11 m.
De diepte van vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 15 m.
De diepte van halfvrijstaande en geschakelde woningen mag niet meer bedragen dan 12 m.
De diepte van aaneengebouwde woningen mag niet meer bedragen dan 10 m.
5.2.3 Bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
Bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
Erkers, balkons of luifels en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen morgen voor de voorgevellijn worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
De afstand tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
De oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2.
Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijgebouwen en overkappingen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.
Per bouwperceel dient een ruimte van 30 m2, onbebouwd te blijven.
De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m2.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afstand zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder e voor het overschrijden van de afstand van de eindwoning van aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde tot 1,5 meter, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:
De overschrijding vanuit stedenbouwkundig oogpunt dient aanvaardbaar te zijn.
5.3.2 Diepte woningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder i, j, k voor het bouwen van woningen met een diepere bouwdiepte. Voor het bouwen van deze hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
De diepte van een woning mag niet meer bedragen dan 20 m.
Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 1, met dien verstande dat een tweede bouwlaag is toegelaten mits de oppervlakte van deze bouwlaag niet meer bedraagt dan 25 % van de oppervlakte van de begane grond. De maximale bouwhoogte mag in ieder geval niet meer bedragen dan 7 m.
5.3.3 Hogere bouwhoogte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder f voor het overschrijden van de bouwhoogte van bijgebouwen tot 5,5 m, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De bouwhoogte dient vanuit de perceelgrens gelijkmatig op te lopen.
De overschrijding vanuit stedenbouwkundig oogpunt dient aanvaardbaar te zijn.
De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30o en niet meer dan 55o.
5.4 Specieke gebruiksregels
5.4.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Binnen de bestemming ‘Woongebied’ is de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De omvang van aan huis verbonden beroepen mag niet meer bedragen dan 30 m².
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
Aan huis verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
Detailhandel is niet toegestaan.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 sub a voor het toestaan van een maximale gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven van 60 m2 waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden;
detailhandel is niet toegestaan;
de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Artikel 6 Leiding - Brandstof
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de volgende brandstofleidingen; één en ander met de bijbehorende voorzieningen:
een ondergrondse buisleiding (met een diameter van 24 Inch en een druk van ten hoogste 62 bar) voor het transport van olieproducten met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding en bijbehorende voorzieningen (zoals afsluiters, afsluiters huisjes, meet- 8i regel kasten etc.)
een ondergrondse buisleiding (met een diameter van 36 inch en een druk van ten hoogste 43 bar) voor het transport van ruwe olie met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding en bijbehorende voorzieningen (zoals afsluiters, afsluiters huisjes, meet- 8t regel kasten etc.).
6.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en leveringszekerheid.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, indien:
de belangen en de veiligheid van de betrokken buisleiding(en) niet worden geschaad,
vooraf schríftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant, er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de in 6.1 genoemde buisleiding(en) en bijbehorende voorzieningen.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)
6.5.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, ophogen, woelen of mengen van gronden;
het wijzigen van maaiveld- of weghoogte;
het aanbrengen, verwijderen of herstellen van ondergrondse kabels, leidingen of drainage;
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere open of gesloten oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, vergraven, verruimen, verbreden of dempen van greppels, sloten, watergangen, vijvers en overige waterpartijen;
het in de bodem heien, indrijven, ingraven of aanbrengen van voorwerpen zoals palen, hekwerken, lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
het aanbrengen van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen welke dieper dan 30 cm wortelen en/of hoger opgroeien dan 1,5 meter.
het rooien van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen.
6.5.2 Uitzonderingen
Het onder 6.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.
6.5.3 Verlening
De in 6.5.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 6.5.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Artikel 7 Leiding - Water
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een watertransportleiding; één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)
7.4.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het aanbrengen van (half-)verhardingen;
het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
het verwijderen van beplanting;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
7.4.2 Uitzonderingen
Het onder 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.
7.4.3 Verlening
De in 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 7.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
De op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die meer bedragen dan de maximale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
9.2 Ondergronds bouwen
Op plaatsen waar een woning met bijgebouwen is of gelijktijdig wordt gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- danwel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder de woning of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bebouwing voor:
seksinrichtingen.
10.2 Ondergeschikte functie
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel
11.1.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding "luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel" geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 160 m boven NAP tot 170 m boven NAP in verband met een funnel (obstakelvrij vlak), dat aangeeft het beschermingsgebied van een gedeeltelijke funnel van vliegtuigen. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d..
11.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 11.1.1 onder de voorwaarde dat de werking van de funnel niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie.
11.2 Veiligheidszone - leiding
11.2.1 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' geldt het volgende:
de bouw van kwetsbare objecten is niet toegestaan;
de bouw van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan, met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.
11.2.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding "veiligheidszone - leiding" te wijzigen in die zin dat:
de aanduiding "veiligheidszone - leiding" vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de leiding buiten werking is gesteld;
de aanduiding "veiligheidszone - leiding" wordt verkleind of vervalt, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging in transportparameters de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of niet meer aanwezig is of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden of anderszins een kleinere plaatsgebonden 10-6/jr risicocontour geldt.
11.3 Vrijwaringszone - radar
11.3.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone – radar" geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 45 m boven NAP teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Deze maximum hoogte mag ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d..
11.3.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 11.3.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
van deze regels en toestaan dat het bestemmingsvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
van de regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
ten behoeve van kunst-/reclameobjecten, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 50 m, met dien verstande dat vooraf advies wordt ingewonnen bij de Dienst vastgoed Defensie;
ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m, met dien verstande dat vooraf advies wordt ingewonnen bij de Dienst vastgoed Defensie;
ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m.
van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
12.2 Afwijken huisvesting huishouden
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in dit bestemmingsplan ten behoeve van de huisvesting van een groep personen zonder onderlinge verbondenheid en continuïteit in samenstelling, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Afwijken is uitsluitend toegestaan binnen de bestemming(en) ‘Wonen’.
De huisvesting is niet toegestaan in vrijstaande bijgebouwen.
Het aantal woningen mag niet toenemen.
Huisvesting is uitsluitend toegestaan in niet-zelfstandige woonruimte(n).
De huisvesting is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een groep van maximaal 4 niet verbonden personen.
De huisvesting mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient voldaan te worden aan het bepaalde in artikel 13.2.
De huisvesting is uitsluitend toegestaan als sprake is van een goed woon- en leefklimaat, waaronder ook wordt verstaan een evenwichtige spreiding binnen de gemeente van locaties waarvoor afwijking wordt verleend.
12.3 Algemene omgevingsvergunning voor afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken:
van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
ten behoeve van een zend- en/of ontvangstinstallatie tot niet meer dan 50 m.
Artikel 13 Overige regels
13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
13.2 Parkeren en laden en lossen
13.2.1 Parkeren en laden lossen
Hiervoor gelden de volgende regels:
In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen dient te worden voldaan aan de minimum kencijfers zoals opgenomen in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.
Het parkeren en laden en lossen dient op eigen terrein plaats te vinden.
13.2.2 Afwijken parkeren en laden en lossen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.1 onder e voor het realiseren van parkeergelegenheid op andere gronden dan op eigen gronden, onder de voorwaarden dat:
er geen sprake is van een onevenredige toename van de parkeerdruk in het openbaar gebied, en;
er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, en;
er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1 onder c indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1.1 met maximaal 10%.
14.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied;Ockhuizenweg 9 en 18';