Buitengebied; Herziening 2017

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0848.BP820BUITENGEBIED-VA03
Plantype: bestemmingsplan

Inhoudsopgave

 

Artikel A Begripsbepalingen

Artikel B Toepassingsbereik

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch met waarden - 1

Artikel 5 Agrarisch met waarden - 2

Artikel 6 Bedrijf

Artikel 7 Bedrijf - Nutsbedrijf

Artikel 8 Bos

Artikel 9 Cultuur en ontspanning

Artikel 10 Groen - Landschapselement

Artikel 11 Maatschappelijk

Artikel 12 Natuur

Artikel 13 Sport

Artikel 14 Verkeer

Artikel 15 Water

Artikel 16 Wonen

Artikel 17 Wonen - Woonwagenstandplaats

Artikel 18 Leiding - Brandstof

Artikel 19 Leiding - Gas

Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Artikel 21 Leiding - Riool

Artikel 22 Leiding - Water

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1

Artikel 24 Waarde - Archeologie 2

Artikel 25 Waarde - Archeologie 3

Artikel 26 Waarde - Archeologie 4

Artikel 27 Waarde - Beschermingszone natte natuurparel

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie

Artikel 29 Waterstaat - Waterbergingsgebied

Artikel 30 Anti-dubbeltelbepaling

Artikel 31 Algemene sloopregels

Artikel 32 Algemene bouwregels

Artikel 33 Algemene aanduidingsregels

Artikel 34 Algemene afwijkingsregels

Artikel 35 Algemene wijzigingsregels

Artikel 36 Overgangsrecht

Artikel 37 Slotregel

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

 

Artikel C Overgangsrecht

Artikel D Slotregel

 

 
Bijlagen:

1: Bedrijvenlijst

2: Onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen

3: Onherroepelijke omgevingsvergunningen

4: Geregistreerde meldingen

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel A Begripsbepalingen

 

plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied; Herziening 2017' met identificatienummer NL.IMRO.0848.BP820BUITENGEBIED-VA03 van de gemeente gemeente Son en Breugel.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

 

 

Artikel B Toepassingsbereik

 

  1. De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Son en Breugel, zoals vastgesteld op 28 april 2011 en opnieuw vastgesteld op 7 februari 2013, wordt herzien zoals aangegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan, tenzij anders aangegeven in deze regels. Voor het overige blijft de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' ongewijzigd van toepassing.

 

  1. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Son en Breugel, zoals vastgesteld op 28 april 2011 en opnieuw vastgesteld op 7 februari 2013, worden herzien zoals aangegeven in hoofdstuk 2 van deze regels. Voor het overige blijven de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' ongewijzigd van toepassing.

 

  1. De regels en verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Son en Breugel, zoals vastgesteld op 28 april 2011 en opnieuw vastgesteld op 7 februari 2013, wordt herzien zoals genoemd onder a en b, inclusief de volgende wijzigingsplannen en partiële herzieningen:

  • 'Buitengebied; Sonniuswijk 21', zoals vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeeente Son en Breugel op 13 november 2012;

  • 'Buitengebied; Ockhuizenweg 3-5', zoals vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeeente Son en Breugel op 1 juli 2014;

  • 'Evenementen', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Son en Breugel op 31 oktober 2013.

 

De in rood weergegeven regels worden toegevoegd of vervangen aan de regels en/of

verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

De in rood weergegeven doorhalingen worden verwijderd uit de regels en/of

verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Son en Breugel;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0848.BP800BUITENGEBIED-VA02, met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5 aardkundige waarde:

waarden in verband met specifieke abiotische kenmerken zoals bodemsamenstelling, hoogteverschillen e.d;

 

1.6 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;

 

1.7 afrastering:

bouwwerken in de vorm van een open constructie, zoals palen verbonden met gaas of prikkeldraad, ter afbakening van een erf/terrein;

 

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en paardenhouderijen; waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  1. een (vollegronds)teeltbedrijf;

  2. een glastuinbouwbedrijf;

  3. een veehouderij;

  4. een overig agrarisch bedrijf.

 

a (vollegronds)teeltbedrijf

een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

 

b glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

 

c veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren. Hierbij worden de volgende typen onderscheiden:

 

veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van dieren, met een bedrijfsvoering die niet geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.

 

intensieve veehouderij (iv):

een veehouderij met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkenshouderij, vleeskalverhouderij, pluimveehouderij, geitenhouderij, pelsdierhouderij of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij;

  

grondgebonden veehouderij:

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. Of hiervan sprake is wordt getoetst op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

 

d overig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, niet zijnde een (vollegronds)teeltbedrijf, glastuinbouwbedrijf of veehouderij, zoals een:

  • paardenhouderij;

  • agrarisch bedrijf dat gericht is op het telen/ kweken van vissen, wormen, insecten of het houden van een diersoort anders dan opgenomen in het begrip veehouderij;

  • agrarisch bedrijf dat gericht is op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen, niet zijnde kassen, plaatsvindt, zoals witlof of champignons.

 

1.9 agrarisch bouwvlak:

een aanduiding "bouwvlak" binnen de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - 1 of Agrarisch met waarden - 2;

 

1.10 agrarisch technisch hulpbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het verlenen leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking. door middel van het telen van gewassen, het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking, zoals: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven;

 

1.11 agrarisch natuurbeheer

gronden waarvan het grondgebruik is gericht op het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden van de gronden en waar bij agrarisch grondgebruik de agrarische productiefunctie ondergeschikt is aan het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden.

 

1.12 agrarisch verwant bedrijf:

een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarische praktijkonderwijs, proefbedrijven en volkstuinen, met uitzondering van mestbewerking.

 

1.13 ambulante handel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen vanuit een marktkraam of een mobiel verkooppunt aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.14 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

 

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.16 bebouwingspercentage:

een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;

 

1.17 bed & breakfast:

een of meerdere gastenkamers of zelfstandige units in een (bedrijfs)woning, een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning of cultuurhistorisch waardevol gebouw, die periodiek wordt verhuurd voor recreatief nachtgebruik op basis van logies en ontbijt;

 

1.18 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

 

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

1.20 beperkingen veehouderij

gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt;

 

1.21 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

 

1.22 beperkt kwetsbaar gebouw:

een gebouw met een kantoor-, cel-, industrie-, sport- of logiesfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit;

 

1.23 beperkt kwetsbaar object:

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

1.24 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;

 

1.25 bestaande bebouwing/ bestaand gebruik:

bebouwing en gebruik, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

 

1.26 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.27 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.28 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

 

1.29 bijgebouw:

een gebouw of onderdeel van een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen;

 

1.30 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

 

1.31 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

 

1.32 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten (virtueel) vlak, waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan;

 

1.34 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

 

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.36 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.37 cultuurhistorisch waardevol pand:

een vanuit historische bouwkunst beeldbepalend pand, al dan niet aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument;

 

1.38 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

 

1.39 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;

 

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt;

 

1.41 dierenverblijf

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

 

1.42 duurzame locatie intensieve veehouderij:

een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het ter plaatse uit te breiden;

 

1.43 ecologische verbindingszone:

zone, die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;

 

1.44 (erf)beplantingsplan

Een (schematisch) inrichtingsplan van een (bouw)perceel ten behoeve van de landschappelijke inpassing van dat (bouw)perceel in de omgeving. Een (erf)beplantingsplan bestaat uit ten minste de volgende onderdelen:

  1. een plattegrond / kaartbeeld met de inrichting van het perceel;

  2. een soortenlijst;

  3. een onderhoudsplan.

Een (erf)beplantingsplan wordt afgestemd op de natuurlijke en landschappelijke omgevingskwaliteiten van het gebied waarbinnen het (bouw)perceel ligt. De toegepaste plantsoorten zijn van inheemse oorsprong.

 

1.45 evenement

een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

 

1.46 evenement categorie A

een lokaal evenement met maximaal 5.000 bezoekers per dag.

 

1.47 evenement categorie B

een lokaal evenement met maximaal 500 bezoekers per dag.

 

1.48 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

 

1.49 extensiveringsgebied:

een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is;

 

1.50 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.51 geluidsgevoelige objecten:

woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en gezondheidszorggebouwen;

 

1.52 geluidsgevoelige terreinen:

terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen;

 

1.53 geluidzoneringsplichtige inrichting:

bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

 

1.54 geomorfologisch:

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;

 

1.55 geurgevoelige objecten:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

 

1.56 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels;

 

1.57 groepsaccommodatie/logeergebouw:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;

 

1.58 groenblauwe mantel

gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden;

 

1.59 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten.Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven worden ook aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf;

 

1.60 herbouwen

het geheel of gedeeltelijk opnieuw oprichten van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarbij de oorspronkelijke afmetingen worden behouden. De locatie van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zinde, kan hierbij afwijken van de oorspronkelijke locatie. Hierbij is het nieuwbouwniveau uit het Bouwbesluit van toepassing.

 

1.61 hokdierhouderij

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

 

1.62 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

 

1.63 houtproductie:

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

 

1.64 hoveniersbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;

 

1.65 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

 

1.66 inpandige statische opslag:

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

 

1.67 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij;

 

1.68 kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;

 

1.69 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;

 

1.70 kassen:

gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

 

1.71 kwetsbaar object:

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

1.72 landbouwdieren:

rundvee, pluimvee (kippen, eenden, ganzen, kalkoenen, parelhoenders, struisvogels e.d.), varkens, schapen, geiten, pelsdieren, konijnen, paarden, wormen e.d., consumptievissen (meerval, forel, paling, zeebaars, zeebrasem, tilapia e.d.);

 

1.73 landbouwontwikkelingsgebied:

een op de verbeelding ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij;

 

1.74 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

 

1.75 lawaaisport:

een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

 

1.76 lokaal evenement

een evenement dat qua karakter, uitstraling en werving voornamelijk gericht is op bezoekers uit de gemeente Son en Breugel.

 

1.77 loon(werk)bedrijf:

een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen- diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden;

 

1.78 manege:

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

 

1.79 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

 

1.80 mestbewerking:

behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product teweeg te brengen;

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;

 

1.81 mestverwerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigingen;

 

1.82 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;

 

1.83 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

 

1.84 nevenactiviteiten:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;

 

1.85 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenfokkerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen;

 

1.86 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:

de vestiging van een agrarisch bedrijf op een nieuw bouwvlak daar waar nog geen bouwmogelijkheden aanwezig zijn, als gevolg van het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf, dan wel het splitsen van een bestaand agrarisch bedrijf;

 

1.87 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

1.88 omschakeling agrarisch bedrijf:

het geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar een andere agrarische bedrijfsvorm;

 

1.89 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

 

1.90 overkapping/ carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

1.91 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

 

1.92 paardenhouderij:

een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan;

 

1.93 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

 

1.94 pensionstalling:

het stallen van paarden van derden;

 

1.95 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

 

1.96 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

1.97 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

1.98 schuilhut:

gebouw, ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid - noodzakelijk in het kader van dierenwelzijn - aan hobbymatig gehouden dieren;

 

1.99 schuilvoorziening:

een bouwwerk, ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan mensen;

 

1.100 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.101 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

 

1.102 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan, dat een bouwwerk is;

 

1.103 stalderingsgebied

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen. Bij de toepassing van de regels van dit bestemmingsplan wordt de begrenzing van het stalderingsgebied bepaald door de begrenzing van het stalderingsgebied in de provinciale Verordening ruimte zoals geldend op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

1.104 standplaats

een stuk grond aangewezen voor het bouwen van één woonwagen alsmede bijbehorende voorzieningen.

 

1.105 streekgebonden producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;

 

1.106 teeltondersteunende kassen:

teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;

 

1.107 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;

  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;

  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;

  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;

  • overig: vraatnetten, boomteelthekken;

 

1.108 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

 

1.109 trekkershut:

een klein vrijstaand gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn;

 

1.110 tuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;

 

1.111 tuincentrum:

een kwekerij en een verkoopplaats waar dode en levende artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel uitmaakt ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie;

1.112 tunnel(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

 

1.113 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

 

1.114 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

 

1.115 verwevingsgebied:

een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;

 

1.116 vloeroppervlak(te):

de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

 

1.117 vollegrondstuinbouw:

een tuinbouwbedrijf waarbij het telen van gewassen plaatsvindt op een zich buiten een kas of buiten containers bevindend stuk teelgrond;

 

1.118 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;

  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

 

1.119 waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (nfiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etcetera;

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;

 

1.120 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;

 

1.121 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan;

 

1.122 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan;

 

1.123 Wet milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

 

1.124 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

 

1.125 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

 

1.126 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

 

1.127 (woon)boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

 

1.128 woonunit:

een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen, niet zijnde een stacaravan.

 

1.129 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats.

 

1.130 zorgvuldige veehouderij:

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

 

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

 

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

 

2.9 peil:

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik;

  2. nevenactiviteiten (voor zover via omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- en/of gebruiksregels kan worden toegestaan);

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. behoud van openheid;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. recreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast;

  7. doeleinden van openbaar nut;

  8. erfbeplanting;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

 

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

 

a Agrarisch bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" gelden de volgende bepalingen:

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn agrarische bedrijven toegestaan.

  2. Indien blijkens de aanduiding "relatie" sprake is van een koppeling van twee aanduidingen "bouwvlak" dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

 

b Type agrarisch bedrijf en omschakeling

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mag een grondgebonden agrarisch (vollegronds) teeltbedrijf worden uitgeoefend. Voorts is - al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarisch (vollegronds) teeltbedrijf - het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan overeenkomstig de onderstaande aanduidingen:

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij" een veehouderij, waarbij geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" een paardenhouderij;

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf' een overig agrarisch bedrijf.

 

c Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

  1. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit.

  2. Het mag enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.

  3. Maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.

  4. De activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van deze functie is niet toegestaan.

 

d Inpandige statische opslag

Ten dienste van het agrarisch bedrijf is inpandige statische opslag toegestaan als nevenactiviteit, tot een maximale vloeroppervlakte van 400 m2. Inpandige statische opslag is niet toegestaan in kassen.

 

e Mestbewerking

Mestbewerking binnen het bouwvlak van een veehouderij wordt als bij het agrarisch bedrijf behorende nevenactiviteit aangemerkt en is toegestaan mits uitsluitend ter plaatse geproduceerde mest wordt bewerkt.

 

f Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" toegestaan;

  2. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" als daar buiten toegestaan.

 

g Behoud openheid

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - aanlegvergunning openheid'/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning openheid' aangeduide gronden is het beleid gericht op het behoud van de grootschalige openheid en het verkavelingspatroon.

 

h Waterhuishoudkundige voorzieningen

De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

i Extensief recreatief medegebruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, vogel/wild-observatieposten, bewegwijzering e.d..

 

j Bed & Breakfast

Ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” mag Bed & Breakfast worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De Bed & Breakfast mag niet worden uitgeoefend als ter plaatse sprake is van een aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veehouderij”;

  2. De Bed & Breakfast mag uitsluitend worden uitgeoefend in de bedrijfswoning en/of (vrijstaande) bijgebouwen bij de bedrijfswoning;

  3. De Bed & Breakfast mag bestaan uit maximaal 2 slaapkamers met elk maximaal 3 bedden;

  4. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;

  5. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

  6. De verzorging van de Bed & Breakfast wordt uitgeoefend door de particulier eigenaar tevens zijnde (één van) de bewoner(s).

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

3.2.2 Bebouwing binnen bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden opgericht:

  1. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:

  1. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:

  • voor veehouderijen buiten de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  • voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  1. teeltondersteunende kassen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Brabant' en ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' het bouwen van nieuwe teeltondersteunende kassen en de uitbreiding van bestaande teeltondersteunende kassen niet is toegestaan;

  2. per agrarisch bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”, maximaal het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;

  2. bedrijfswoningen uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf; de volwaardigheid dient te worden aangetoond door een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf.waarbij voor veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens de volgende bepalingen gelden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij; er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

3.2.3 Maatvoering en situering bebouwing binnen bouwvlak

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" is als volgt:

 

BEDRIJFSGEBOUWEN PER BOUWVLAK

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

6 m

bouwhoogte

n.v.t.

12 m

afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

 

 

TEELTONDERSTEUNENDE KASSEN

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

8 m

bouwhoogte

n.v.t.

10 m

oppervlakte teeltondersteunende kassen

n.v.t.

1000 m2

 

BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

goothoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

6 m

bouwhoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

10 m

inhoud

 

maximaal 750 m3 , (incl. aangebouwde bijgebouwen)

 

VRIJSTAANDE BIJGEBOUWEN, CARPORTS en/of OVERKAPPINGEN BIJ BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning

n.v.t.

100 m2

goothoogte

n.v.t.

3,5 m

bouwhoogte

n.v.t.

6 m

 

 

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

Inhoud mestopslagsilo's per bedrijf

2500 m3

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m

Bouwhoogte carport c.q overkappingen

3,5 m

Oppervlakte carport c.q. overkappingen

20 m2

Bouwhoogte overige bouwwerken

15 m

Sleufsilo's mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gesitueerd

 

 

 

3.2.4 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van een bestaande (bedrijfs)woning de volgende voorwaarden:

  1. de voorgevel van de te herbouwen (bedrijfs)woning wordt geplaatst in de voorgevelrooilijn van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  2. de bebouwingstypologie (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen (bedrijfs)woning wijkt niet af van de bouwwijze van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  3. er moet, voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden, sprake zijn van zowel een planologische (omgevingsvergunning of melding voor het slopen) als financiële (sloop- en uitvoeringsovereenkomst) zekerheidsstelling omtrent de sloop van de reeds aanwezige (bedrijfs)woning;

  4. herbouw van gesplitste cultuurhistorisch waardevolle panden / boerderijen is niet toegestaan;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

 

3.2.5 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak

Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding "bouwvlak" geldt het volgende:

  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;

  2. het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;

  3. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 3,5 m, (indien en voor zover er sprake is van een bouwwerk);

  4. permanente teeltondersteunende voorzieningen alsmede teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan.

  1. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.

  2. Paardenbakken buiten de aanduiding "bouwvlak", zijn niet toegestaan.

  3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - schuilhut" is een schuilhut toegestaan, met dien verstande dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte en bebouwd oppervlak als maximum geldt.

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' is een zendmast toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 40m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Omgevingsvergunning minicampings

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toestaan van minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. een minicamping en bijbehorende voorzieningen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Brabant';

  2. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'; en/of

  2. binnen een afstand van maximaal 100 m van de aanduiding 'bouwvlak', gerekend vanaf de achtergrens van dit bouwvlak; en/of

  3. binnen een afstand van 100 m van het eigen bestemmingsvlak 'Wonen of 'Bedrijf;

  1. kampeermiddelen dienen op minimaal 25 meter afstand van gebouwen en percelen van derden te worden geplaatst.

  2. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans);

  3. er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan;

  4. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 5,5 m;

  5. de sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;

  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  10. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  11. het is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  12. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

3.3.2 Omgevingsvergunning hogere erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 onder a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding "bouwvlak" een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;

  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;

  3. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

3.3.3 Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 onder c teneinde ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen deze bestemming of de bestemming Wonen paardenbakken toe te staan buiten de aanduiding "bouwvlak", mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" of binnen het bestemmingsvlak Wonen;

  2. de paardenbak wordt aansluitend aan de aanduiding "bouwvlak" of het bestemmingsvlak Wonen gesitueerd;

  3. de paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast;

  4. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;

  5. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;

  6. er is maximaal één paardenbak per bouwvlak dan wel ten behoeve van het bestemmingsvlak Wonen toegestaan en uitsluitend bij het eigen bouwvlak respectievelijk de eigen woning;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;

  9. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

3.3.4 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder a teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits in aanvulling op de voorwaarden in 3.2.4 aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  2. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

3.3.5 Omgevingsvergunning hogere goothoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3, teneinde een goothoogte toe te staan van maximaal 7 m, mits aantoonbaar is dat de hogere goothoogte noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering dan wel voortvloeit uit de milieuwetgeving. De hogere goothoogte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

 

3.3.6 Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Het vergroten van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid, de effecten vanwege waterhuishouding en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

Artikel 3.3.6 onder e is vernietigd als gevolg van de uitspraak van de de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State op 19 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1053).

  1. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  2. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die wordt opgericht;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

 

 

3.3.7 Omgevingsvergunning met betrekking tot het vergroten inhoud van de woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 ten aanzien van de maximaal toegestane inhoud van een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is sprake van een cultuurhistorisch waardevol object, zoals opgenomen in de verbeelding met de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  2. de bestaande bouwmassa van het cultuurhistorisch waardevol object mag niet worden vergroot, waarbij de bouwmassa wordt gebaseerd op de oorspronkelijke bouwmassa, inclusief inpandige bijgebouwen en/of stallen;

  3. de afwijking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het behoud en herstel van de (aanwezige) cultuurhistorische waarden;

  4. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik in overeenstemming met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor mestbewerking van op het eigen bedrijf geproduceerde mest.

 

3.4.2 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;

  3. detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2 onder c;

  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

  5. vrijstaande bijgebouwen en/ of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  6. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;

  7. het bewonen van bedrijfsruimte.

 

 

3.4.3 Veehouderijen

Voor veehouderijen gelden de volgende gebruiksregels:

  1. De vestiging van en de omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt.

  3. Een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen, is niet toegestaan indien daardoor de de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven meer bedraagt dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot een veehouderij waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een veehouderij op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2.  de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 3.3.6 of 3.5.8 is het bepaalde onder d onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Omgevingsvergunning agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder b juncto 3.2.2 teneinde een vorm van agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;

  2. de nevenactiviteit vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  3. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m2;

  4. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;

  5. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  8. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;

  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  11. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;

  12. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

3.5.2 Omgevingsvergunning mestverwerking als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in 3.4.2 onder h jo. 3.2.2 teneinde als nevenactiviteit vergisting van mest en/of andere organische restprodukten en energiegewassen in biovergistingsinstallaties toe te staan en/of bewerking van mest van derden of verwerking van mest zonder vergisting, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak;

  2. bewerking van mest van derden en verwerking van mest en/of andere genoemde producten is toegestaan tot maximaal 25.000 ton op jaarbasis;

  3. verwerking van mest en/of andere genoemde producten van derden is toegestaan;

  4. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  5. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;

  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  7. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  8. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;

  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

3.5.3 Omgevingsvergunning pensionstalling

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder b jo. 3.2.2, teneinde – bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van pensionstalling van paarden toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;

  2. de nevenactiviteit vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  3. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 100 m2;

  4. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;

  5. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

3.5.4 Omgevingsvergunning zorgverlenende nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder b, teneinde – bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak toe te staan bij en gericht op het agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de nevenactiviteit kan uitsluitend worden toegestaan, indien er sprake is van een directe relatie tussen de zorgfunctie en het agrarisch bedrijf;

  3. indien er nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de nevenfunctie, dan kan advies worden ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  4. de nevenactiviteit vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  5. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m2;

  6. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;

  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  9. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  10. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  11. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  12. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

3.5.5 Omgevingsvergunning recreatieve nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder b, teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theehuis, ambachtelijke ijs- of kaasmakerij, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities, bed & breakfastvoorzieningen in een grotere omvang e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering en dient bedrijfsmatig te worden geëxploiteerd;

  2. de nevenactiviteit vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  3. de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied secundair"; de nevenactiviteit is kleinschalig en bezoekersextensief;

  4. verblijfsrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, kamerverhuur, bed & breakfast e.d.; kampeermiddelen en stacaravans zijn niet toegestaan;

  5. er mogen per bedrijf maximaal 5 vakantieappartementen worden toegestaan, met dien verstande dat de appartementen binnen de bestaande bebouwing zijn opgenomen, nieuwbouw is niet toegestaan;

  6. maneges zijn niet toegestaan;

  7. de nevenactiviteit dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'; de nevenactiviteit is daarnaast toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle vrijstaande bijgebouwen;

  8. bed & breakfast is toegestaan met een maximum van 10 (éénpersoons)bedden per agrarisch bedrijf waarbij tevens de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.1.2 onder j van toepassing zijn;

  9. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;

  10. ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;

  11. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  12. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  13. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  14. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  15. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  16. ten behoeve van de nevenactiviteit is ondersteunende horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d.;

  17. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm;

  18. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden;

  19. vooraf kan door de gemeente advies worden ingewonnen bij de commissie Recreatie en Toerisme.

 

3.5.6 Omgevingsvergunning inpandige statische opslag als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder d teneinde een grotere vloeroppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;

  2. de nevenactiviteit vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  3. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;

  4. de vloeroppervlakte van de bebouwing, die wordt aangewend voor de nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 1000 m2;

  5. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;

  6. de milieubelasting mag niet toenemen;

  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  8. het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  9. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  10. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  12. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

 

3.5.7 Omgevingsvergunning tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.2 onder g ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de huisvesting vindt plaats in een bestaand bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan;

  2. deze omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;

  3. de tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;

  4. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;

  5. de huisvesting duurt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;

  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. er dient op eigen erf of terrein in de parkeerbehoefte te worden voorzien.

 

3.5.8 Omgevingsvergunning gebruik dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.3 onder c voor het in gebruik nemen van gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Het in gebruik nemen van dierenverblijven voor het houden van geiten is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' een gebruikswijziging uitsluitend is toegestaan voor een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij; er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  4. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid, de effecten vanwege waterhuishouding en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

Artikel 3.5.8 onder f is vernietigd als gevolg van de uitspraak van de de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State op 19 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1053).

  1. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  2. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die in gebruik wordt genomen;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de ingebruikname van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

3.6.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.6.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

 

3.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  4. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

3.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.

 

3.6.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning openheid"/ "wetgevingzone - aanlegvergunning openheid":
het planten van hoogopgaande beplanting en boomteelt;
het graven en dempen van sloten;

  • de openheid alsmede het grootschalige kavelpatroon, mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2.

  • het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;

  • de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast.

 

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.7.1 Wijziging t.b.v. omschakeling naar/ hervestiging van intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde omschakeling toe te staan van een agrarische bedrijfsvorm, niet zijnde een intensieve veehouderij, naar een intensieve veehouderij, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" met de aanduiding “intensieve veehouderij” mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;

  2. omschakeling is uitsluitend mogelijk ter plaatse van de "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" of "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  3. ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" dient aangetoond te worden dat het een duurzame locatie voor de intensieve veehouderij betreft conform de provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij;

  4. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  5. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd waarin aangetoond wordt, dat tenminste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor goede landschappelijke inpassing;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming.

 

 

3.7.2 Wijziging t.b.v. omschakeling naar paardenhouderij

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde omschakeling toe te staan van een agrarische bedrijfsvorm, niet zijnde een paardenhouderij, naar een paardenhouderij, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" met de aanduiding “paardenhouderij” mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de "Regeling Beëindiging Veehouderijtakken" of de regeling "Ruimte-voor-ruimte";

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' geldt dat omschakeling naar een paardenhouderij enkel is toegestaan indien:

  1. deze omschakeling bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen;

  2. deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

  1. de omvang van de aanduiding "bouwvlak" mag niet meer bedragen dan 1,5 ha en, indien dit noodzakelijk blijkt voor de bedrijfsvoering, mogen bouwvlakken worden vergroot naar maximaal deze maat;

  2. de wijziging vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  3. paardenbakken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht;

  4. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  5. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  6. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming:

  11. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe kan de bestemming worden opgenomen.

  12. bij uitbreiding van het bouwvlak gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

 

 

 

 

3.7.3 Wijziging t.b.v. vergroting/ vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding "bouwvlak" van een agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. vergroting is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';

  2. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de op te nemen aanduiding "bouwvlak";

  3. voor (vollegronds) teeltbedrijven en paardenhouderijen is vergroting tot een omvang van 1,5 ha toegestaan; bij een uitbreiding naar een oppervlakte groter dan 1, 5 ha en maximaal 2,5 ha kan advies worden ingewonnen van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  4. voor intensieve veehouderijen gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" is een uitbreiding toegestaan naar maximaal 2,5 ha.

  2. ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" is een uitbreiding toegestaan tot 1,5 ha toegestaan.

  3. ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied natuur" of "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied overige" zijn vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak ten behoeve van de intensieve veehouderij niet toegestaan.

  1. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  2. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij verruiming wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap;

  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij vergroting van de aanduiding "bouwvlak" wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap;

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd; indien sprake is van uitbreiding of vormverandering van een intensieve veehouderij, dient in het beplantingsplan te worden aangetoond, dat tenminste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor goede landschappelijke inpassing;

  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming.

  7. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

 

 

 

 

3.7.4 Wijziging naar wonen/ t.b.v. woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding "bouwvlak" wijzigen in de bestemming Wonen waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;

  2. de wijziging vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  3. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (beiden inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot;

  4. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;

  5. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;

  6. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan voor het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  7. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst; de minimale inhoud van de beide gesplitste woningen dient 350 m3 te bedragen;

  8. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning; indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 100 m2 vermeerderd met maximaal 25% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 200 m2 per woning; hierbij dient in ieder geval het meerdere dan wat ingevolge deze regeling is toegestaan, te worden gesloopt; sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden en monumentale panden is niet toegestaan;

  9. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

  10. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;

  11. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;

  12. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  13. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  14. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  15. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  16. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  17. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  18. de regels van Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

3.7.5 Wijziging t.b.v. agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" wijzigen in de bestemming Bedrijf teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;

  2. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;

  3. de wijziging vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  4. de omvang van het nieuwe bestemmingsvlak mag na wijziging:

  1. buiten de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' niet meer bedragen dan 1,5 ha;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' niet meer bedragen dan 5.000 m2.

  1. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan zoals opgenomen in maximaal de categorieën 1 of 2 van de bij deze regels als bijlage gevoegde Bedrijvenlijst of daarmee vergelijkbare bedrijven;

  3. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;

  4. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;

  5. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden, tenzij dit voor het functioneren van het bedrijf noodzakelijk is;

  6. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  7. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  11. detailhandel is niet toegestaan;

  12. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  13. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  14. de regels van de bestemming Bedrijf worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

3.7.6 Wijziging t.b.v. niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding "bouwvlak" wijzigen in de bestemming Bedrijf teneinde gebruik van de aanwezige bebouwing toe te staan voor niet-agrarische bedrijven, voor zover niet begrepen onder 3.7.5 mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;

  2. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;

  3. de wijziging vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  4. de omvang van het nieuwe bestemmingsvlak mag na wijziging niet meer bedragen dan 5.000 m2.

  5. het hergebruik dient te passen in de omgeving;

  6. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan;

  7. de omzetting is slechts toegestaan naar bedrijven zoals opgenomen in maximaal de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels als bijlage gevoegde Bedrijvenlijst of daarmee vergelijkbare bedrijven;

  8. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  9. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;

  10. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie, met een maximum van 400 m2; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;

  11. detailhandel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit en de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 100 m2;

  12. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;

  13. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;

  14. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;

  15. er is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van dit bestemmingsplan toegestane omvang en de beoogde activiteit leidt niet tot een grootschalige ontwikkeling;

  16. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  17. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  18. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  19. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  20. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  21. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  22. de regels van Bedrijf worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

3.7.7 Wijziging naar teeltondersteunende kassen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een grotere maximale oppervlakte teeltondersteunende kassen toe te kunnen staan dan opgenomen in 3.2.3, indien en voor zover:

  1. de teeltondersteunende kassen ten dienste staan aan een (vollegronds)tuinbouwbedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf;

  2. de oppervlakte van teeltondersteunende kassen wordt niet groter dan 5000 m2:

  3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Brabant' en ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' het bouwen van nieuwe teeltondersteunende kassen en de uitbreiding van bestaande teeltondersteunende kassen niet is toegestaan.

 

3.7.8 Wijziging t.b.v. uitbreiding c.q. koppeling afvalverwerkingsbedrijf Ockhuizenweg

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden aan de Ockhuizenweg 3, wijzigen in de bestemming Bedrijf, door de gronden gelegen binnen de aanduiding "bouwvlak" te wijzigen in de bestemming Bedrijf en aan te duiden als 'sb-avb' (specifieke vorm van bedrijf- afvalverwerkingsbedrijf) , teneinde een uitbreiding/koppeling van het naastgelegen afvalverwerkingsbedrijf toe te kunnen staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de agrarische activiteit wordt opgeheven;

  2. ten behoeve van de nieuwe functie is binnen het onderhavige bestemmingsvlak (gelegen aan Ockhuizenweg 3) maximaal 1350 m2 bebouwing toegestaan;

  3. er is buitenopslag toegestaan voor lege emballage, transportvoertuigen en containers, een en ander uitsluitend ten behoeve van de onderhavige bestemming;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  5. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  6. de regels van Bedrijf worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

3.7.9 Wijziging t.b.v. inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" wijzigen in Wonen met een aanduiding ten behoeve van inpandige statische opslag, teneinde - naast het gebruik ten behoeve van de woonfunctie - hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te kunnen staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;

  2. voor de wijziging naar de woonfunctie gelden de voorwaarden als op genomen in 3.7.4 a t/m e;

  3. het hergebruik voor inpandige statische opslag dient te passen in de omgeving;

  4. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;

  5. voor de inpandige statische opslag is een vloeroppervlakte van maximaal 1000 m2 toegestaan; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;

  6. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;

  7. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;

  8. de opslag mag niet bestemd zijn voor handel dan wel voor een elders gevestigd (niet-)agrarisch bedrijf;

  9. detailhandel is niet toegestaan;

  10. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  12. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  13. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  14. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  15. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  16. de regels van Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard; zij het dat een aanduiding ten behoeve van inpandige opslag wordt toegevoegd met de bijbehorende voorwaarden.

 

3.7.10 Wijziging t.b.v. ruwvoeropslag

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de realisatie van voorzieningen voor ruwvoeropslag. Hiervoor mag het bouwvlak worden vergroot en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ruwvoeropslag" worden toegevoegd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer en het is niet mogelijk de ruwvoeropslag binnen het bouwvlak te realiseren;

  2. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;

  3. uitsluitend ten behoeve van ruwvoeropslag mag het bouwvlak worden vergroot met een maximum van 5.000 m² waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak nooit meer bedraagt dan 2 ha;

  4. de vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bouwvlak;

  5. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch – ruwvoeropslag" is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;

  6. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming.

 

Artikel 4 Agrarisch met waarden - 1

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik;

  2. nevenactiviteiten; (voor zover via omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels kan worden toegestaan);

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. recreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast;

  7. doeleinden van openbaar nut;

  8. erfbeplanting;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 4.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

 

a Agrarisch bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" gelden de volgende bepalingen:

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn agrarische bedrijven toegestaan.

  2. Indien blijkens de aanduiding "relatie" sprake is van een koppeling van twee aanduidingen "bouwvlak" dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

 

b Type agrarisch bedrijf en omschakeling

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mag een grondgebonden agrarisch (vollegronds) teeltbedrijf worden uitgeoefend. Voorts is -al dan niet in combinatie met een grondgebonden (vollegronds) teeltbedrijf- het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan overeenkomstig de aanduiding:

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij" een veehouderij, waarbij geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" tevens een intensieve veehouderij;

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" een paardenhouderij.;

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "boomteelt" een boomteeltbedrijf.

 

c Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

  1. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit.

  2. Het mag het enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.

  3. Maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.

  4. De activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van deze functie is niet toegestaan.

 

d Inpandige statische opslag

Ten dienste van het agrarisch bedrijf is inpandige statische opslag toegestaan als nevenactiviteit, tot een maximale vloeroppervlakte van 400 m2. Inpandige statische opslag is niet toegestaan in kassen.

 

e Mestbewerking en vergisting

Mestbewerking binnen het bouwvlak van een veehouderij wordt als bij het agrarisch bedrijf behorende nevenactiviteit aangemerkt en is toegestaan mits uitsluitend ter plaatse geproduceerde mest wordt bewerkt.

 

f Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" toegestaan, met dien verstande dat teeltondersteunende kassen uitsluitend na verlening van omgevingsvergunnging voor het afwijken van de bouwregels zijn toegestaan;

  2. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" als daarbuiten toegestaan. Buiten de aanduiding "bouwvlak" is dit echter uitsluitend toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning).

 

g Landschappelijke waarden en natuurwaarden: leefgebied kwetsbare soorten

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten" is het beleid gericht op behoud van natuurwaarden met name voor zover gericht op behoud en herstel van de biotopen voor:

  1. amfibieën, door bescherming van poelen, verspreide bomen en struwelen;

  2. kleine zoogdieren, door bescherming van ruigten, struwelen, houtwallen, hagen en ruige slootranden;

  3. planten, door goede waterkwaliteit en geen verstoorde bodem;

  4. dagvlinders, door bescherming van kleinschalig landschap, kruiden- en bloemrijke perceelsranden en bermen, ruigten en soortenrijke overgangssituaties van grasland naar struweel of bos.

 

h Landschappelijke en natuurwaarden: struweelvogels

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels", het beleid is gericht op behoud en bescherming van het leefgebied van struweelvogels. Dit houdt in dat gestreefd wordt naar bescherming van de ruimtelijke verscheidenheid van houtopstanden, bosperceeltjes en open natuur- en landbouwgebieden.

 

i Aardkundige waarden

Het beleid richt zich op behoud en bescherming van aardkundige waarden. Dit houdt in dat ter plaatse van de 'wro zone- aanlegvergunning aardkundig waardevol"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol', de aan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen, dienen te worden beschermd.

 

j Hoge akkers

Het beleid richt zich op behoud en bescherming van de hoge akkers. Dit houdt in dat ter plaatse van de 'wro zone- aanlegvergunning hoge akkers”/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning hoge akkers', de aan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door hoogteligging en relief van de akkers, de verkaveling en ontsluiting en de openheid van de akkers, dienen te worden beschermd.

 

k Waterhuishoudkundige voorzeningen

De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

 

l Extensief recreatief medegebruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, vogel/wild-observatieposten, bewegwijzering e.d.

 

m Bed & Breakfast

Ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” mag Bed & Breakfast worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De Bed & Breakfast mag niet worden uitgeoefend als ter plaatse sprake is van een aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veehouderij”;

  2. De Bed & Breakfast mag uitsluitend worden uitgeoefend in de bedrijfswoning en/of (vrijstaande) bijgebouwen bij de bedrijfswoning;

  3. De Bed & Breakfast mag bestaan uit maximaal 2 slaapkamers met elk maximaal 3 bedden;

  4. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;

  5. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

  6. De verzorging van de Bed & Breakfast wordt uitgeoefend door de particulier eigenaar tevens zijnde (één van) de bewoner(s).

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

4.2.2 Bebouwing binnen bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden opgericht:

  1. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:

  1. het oprichten van kassen niet is toegestaan;

  2. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:

  • voor veehouderijen buiten de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  • voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  1. per agrarisch bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”, maximaal het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;

  2. bedrijfswoningen uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf; de volwaardigheid dient te worden aangetoond door een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  1. binnen het agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'boomteelt' zijn – in afwijking van het bepaalde onder a en b, uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de boomteelt toegestaan, zoals containervelden, waterbassins e.d.

  2. voor de als zodanig aangeduide 'paardenhouderijen' geldt, dat er naast de benodigde bedrijfsgebouwen en stallen, een rijhal is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1000 m2;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf. waarbij voor veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens de volgende bepalingen gelden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij; er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

4.2.3 Maatvoering en situering bebouwing binnen bouwvlak

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" is als volgt:

 

BEDRIJFSGEBOUWEN PER BOUWVLAK

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

6 m

bouwhoogte

n.v.t.

12 m

afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

 

 

BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

goothoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

6 m

bouwhoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

 

n.v.t.

10 m

inhoud

 

maximaal 750 m3 , (incl. aangebouwde bijgebouwen)

 

VRIJSTAANDE BIJGEBOUWEN, CARPORTS en/of OVERKAPPINGEN BIJ BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning

n.v.t.

 100 m2

goothoogte

n.v.t.

3,5 m

bouwhoogte

n.v.t.

6 m

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

Inhoud mestopslagsilo's per bedrijf

2500 m3

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m

Bouwhoogte carport c.q overkappingen

3,5 m

Oppervlakte carport c.q. overkappingen

20 m2

Bouwhoogte overige bouwwerken

15 m

Sleufsilo's mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gesitueerd

 

 

4.2.4 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van een bestaande (bedrijfs)woning de volgende voorwaarden:

  1. de voorgevel van de te herbouwen (bedrijfs)woning wordt geplaatst in de voorgevelrooilijn van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  2. de bebouwingstypologie (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen (bedrijfs)woning wijkt niet af van de bouwwijze van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  3. er moet, voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden, sprake zijn van zowel een planologische (omgevingsvergunning of melding voor het slopen) als financiële (sloop- en uitvoeringsovereenkomst) zekerheidsstelling omtrent de sloop van de reeds aanwezige (bedrijfs)woning;

  4. herbouw van gesplitste cultuurhistorisch waardevolle panden / boerderijen is niet toegestaan;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

 

4.2.5 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak

Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding "bouwvlak" geldt het volgende:

  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:

  2. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;

  3. het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;

  4. nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

  5. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.

  6. Paardenbakken buiten de aanduiding "bouwvlak", zijn niet toegestaan.

  7. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - schuilhut" is een schuilhut toegestaan, met dien verstande dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte en bebouwd oppervlak als maximum geldt.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Omgevingsvergunning minicampings

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toestaan van minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. een minicamping en bijbehorende voorzieningen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Brabant';

  2. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'; en/of

  2. binnen een afstand van maximaal 100 m van de aanduiding 'bouwvlak', gerekend vanaf de achtergrens van dit bouwvlak; en/of

  3. binnen een afstand van 100 m van het eigen bestemmingsvlak 'Wonen of 'Bedrijf;

  1. kampeermiddelen dienen op minimaal 25 meter afstand van gebouwen en percelen van derden te worden geplaatst;

  2. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans);

  3. er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan;

  4. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 5,5 m;

  5. de sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;

  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  10. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

4.3.2 Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5 onder a3, teneinde teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toe te kunnen staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. er zijn uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;

  2. de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  3. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 4.1.

 

4.3.3 Omgevingsvergunning hogere erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5 onder a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding "bouwvlak" een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;

  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;

  3. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

4.3.4 Omgevingsvergunning met betrekking tot het vergroten inhoud van de woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 ten aanzien van de maximaal toegestane inhoud van een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is sprake van een cultuurhistorisch waardevol object, zoals opgenomen in de verbeelding met de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  2. de bestaande bouwmassa van het cultuurhistorisch waardevol object mag niet worden vergroot, waarbij de bouwmassa wordt gebaseerd op de oorspronkelijke bouwmassa, inclusief inpandige bijgebouwen en/of stallen;

  3. de afwijking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het behoud en herstel van de (aanwezige) cultuurhistorische waarden;

  4. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

4.3.5 Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5 onder c teneinde ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen deze bestemming of de bestemming Wonen paardenbakken toe te staan buiten de aanduiding "bouwvlak", mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" of binnen het bestemmingsvlak Wonen;

  2. de paardenbak wordt aansluitend aan de aanduiding "bouwvlak" of het bestemmingsvlak Wonen gesitueerd;

  3. de paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast;

  4. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;

  5. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;

  6. er is maximaal één paardenbak per bouwvlak dan wel ten behoeve van het bestemmingsvlak Wonen toegestaan en uitsluitend bij het eigen bouwvlak respectievelijk de eigen woning;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;

  9. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

4.3.6 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4 onder a. teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits in aanvulling op de voorwaarden in 4.2.4 aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  2. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

4.3.7 Omgevingsvergunning hogere goothoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, teneinde een goothoogte toe te staan van maximaal 7 m, mits aantoonbaar is dat de hogere goothoogte noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering dan wel voortvloeit uit de milieuwetgeving. De hogere goothoogte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

4.3.8 Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder a voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Het vergroten van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid, de effecten vanwege waterhuishouding en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

Artikel 4.3.8 onder e is vernietigd als gevolg van de uitspraak van de de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State op 19 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1053).

  1. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  2. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die wordt opgericht;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik in overeenstemming met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor mestbewerking van op het eigen bedrijf geproduceerde mest.

 

4.4.2 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;

  3. detailhandel, behoudens het bepaalde in 4.1.2 onder c;

  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

  5. vrijstaande bijgebouwen en/ of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  6. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;

  7. het bewonen van bedrijfsruimte;

  8. het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen;

  9. het afgraven, verlagen, egaliseren of ophogen van de bodem ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning aardkundig waardevol"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol'.

 

4.4.3 Veehouderijen

Voor veehouderijen gelden de volgende gebruiksregels:

  1. De vestiging van en de omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt.

  3. Een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen, is niet toegestaan indien daardoor de de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven meer bedraagt dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot een veehouderij waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een veehouderij op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2.  de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 4.3.8 of 4.5.8 is het bepaalde onder d onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

 

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1 Omgevingsvergunning agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder b juncto 4.2.2 teneinde een vorm van agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;

  2. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m2;

  3. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;

  4. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  7. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;

  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

4.5.2 Omgevingsvergunning mestverwerking als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in 4.4.2 onder j juncto 4.2.2 teneinde als nevenactiviteit vergisting van mest en/of andere organische restprodukten en energiegewassen in biovergistingsinstallaties toe te staan en/of bewerking van mest van derden of verwerking van mest zonder vergisting, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak;

  2. bewerking van mest van derden en verwerking van mest en/of andere genoemde producten is toegestaan tot maximaal 25.000 ton op jaarbasis;

  3. verwerking van mest en/of andere genoemde producten van derden is toegestaan;
    het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  4. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;

  5. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  6. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  7. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;

  8. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

4.5.3 Omgevingsvergunning pensionstalling

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder b , teneinde - bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van pensionstalling van paarden toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;

  2. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 100 m2;

  3. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;

  4. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  7. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  8. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

 

4.5.4 Omgevingsvergunning zorgverlenende nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder b, teneinde - bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak toe te staan bij en gericht op het agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de nevenactiviteit kan uitsluitend worden toegestaan, indien er sprake is van een directe relatie tussen de zorgfunctie en het agrarisch bedrijf;

  3. indien er nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de nevenfunctie, dan kan advies worden ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  4. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m2;

  5. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, exclusief inpandige statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;

  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

4.5.5 Omgevingsvergunning recreatieve nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder b, teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theehuis, ambachtelijke ijs- of kaasmakerij, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities, bed & breakfastvoorzieningen in een grotere omvang e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering en dient bedrijfsmatig te worden geëxploiteerd;

  2. de nevenactiviteit is kleinschalig en bezoekers extensief;

  3. verblijfsrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, kamerverhuur, bed & breakfast e.d.; kampeermiddelen en stacaravans zijn niet toegestaan;

  4. er mogen per bedrijf maximaal 5 vakantieappartementen worden toegestaan, met dien verstande dat de appartementen binnen de bestaande bebouwing zijn opgenomen, nieuwbouw is niet toegestaan;

  5. maneges zijn niet toegestaan;

  6. de nevenactiviteit dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'; de nevenactiviteit is daarnaast toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle vrijstaande bijgebouwen;

  7. bed & breakfast is toegestaan met een maximum van 10 (éénpersoons)bedden per agrarisch bedrijf waarbij tevens de voorwaarden zoals genoemd in artikel 4.1.2 onder m van toepassing zijn;

  8. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;

  9. ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;

  10. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  11. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  12. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  13. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  14. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt; ten behoeve van de nevenactiviteit is ondersteunende horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d.;

  15. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm;

  16. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden;

  17. vooraf kan door de gemeente advies worden ingewonnen bij de commissie Recreatie en Toerisme.

 

4.5.6 Omgevingsvergunning inpandige statische opslag als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder d teneinde een grotere vloeroppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;

  2. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;

  3. de vloeroppervlakte van de bebouwing, die wordt aangewend voor de nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 1000 m2;

  4. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;

  5. de milieubelasting mag niet toenemen;

  6. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  7. het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  8. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden.

 

4.5.7 Omgevingsvergunning tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.2 onder g ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de huisvesting vindt plaats in een bestaand bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan;

  2. deze omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;

  3. de tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;

  4. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;

  5. de huisvesting duurt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;

  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. er dient op eigen erf of terrein in de parkeerbehoefte te worden voorzien.

 

4.5.8 Omgevingsvergunning gebruik dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.3 onder c voor het in gebruik nemen van gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Het in gebruik nemen van dierenverblijven voor het houden van geiten is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' een gebruikswijziging uitsluitend is toegestaan voor een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij; er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  4. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid, de effecten vanwege waterhuishouding en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

Artikel 4.5.8 onder f is vernietigd als gevolg van de uitspraak van de de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State op 19 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1053).

  1. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  2. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die in gebruik wordt genomen;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de ingebruikname van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

 

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

4.6.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.6.4. opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

 

4.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 4.6.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning dan wel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  4. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

4.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 4.6.1. bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1.1, nader gedetailleerd in 4.1.2. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 4.6.4. de toetsingscriteria weergegeven.

 

4.6.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;

het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden

tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke en natuurwaarden;

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2;

het aanbrengen van verhardingen dient

noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief

medegebruik;

 

  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke en natuurwaarden;

  • de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast.

het vellen of rooien van houtgewas;

er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke en natuurwaarden;

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten"
het dempen van poelen, sloten en greppels;
het diepwoelen, diepploegen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;

de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  • er mag geen onherstelbare schade plaatsvinden aan ecologische waarden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten";

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden- struweelvogels": beplanten van gronden met hoogopgaande beplanting en boomteelt;

de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling

van het agrarisch bedrijf;

  • er mag geen onherstelbare schade plaatsvinden van het foerageergebied van de struweelvogels ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels";

het aanbrengen van lage en hoge (voor zover het geen bouwwerken betreft) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

 

 

 

de activiteiten zijn noodzakelijk voor een

doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;

  • rekening moet worden gehouden met de landschappelijke en natuurwaarden als bepaald in 4.1;

 

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning hoge akkers"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning openheid' het afgraven, ophogen en egaliseren dan wel het diepploegen en diepwoelen van de bodem.

  • er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarde van de akkers.

 

 

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.7.1 Wijziging t.b.v. omschakeling naar intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde omschakeling toe te staan van een agrarische bedrijfsvorm, niet zijnde een intensieve veehouderij, naar een intensieve veehouderij niet zijnde pelsdierhouderij, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" met de aanduiding “intensieve veehouderij” respectievelijk de aanduiding "gemengd" mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. omschakeling is uitsluitend mogelijk ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied";

  2. ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" dient aangetoond te worden dat het een duurzame locatie voor de intensieve veehouderij betreft conform de provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij;

  3. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  4. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  5. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd waarin aangetoond wordt, dat tenminste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor goede landschappelijke inpassing;

  7. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming.

 

4.7.2 Wijziging t.b.v. omschakeling naar paardenhouderij

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde omschakeling toe te staan van een agrarische bedrijfsvorm, niet zijnde een paardenhouderij, naar een paardenhouderij, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" met de aanduiding “paardenhouderij” mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' geldt dat omschakeling naar een paardenhouderij enkel is toegestaan indien:

  1. deze omschakeling bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen;

  2. deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

  1. de omvang van de aanduiding "bouwvlak" mag niet meer bedragen dan 1,5 ha , indien dit noodzakelijk blijkt voor de bedrijfsvoering mogen bouwvlakken worden vergroot naar maximaal deze maat; de rijhal mag niet groter zijn de 1000 m2;

  2. paardenbakken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht;

  3. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  4. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  5. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  8. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd.

 

4.7.3 Wijziging t.b.v. vergroting./vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding "bouwvlak", mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. vergroting is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' geldt dat vergroting/ vormverandering enkel is toegestaan indien deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

  3. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de op te nemen aanduiding "bouwvlak";

  4. voor (vollegronds) teeltbedrijven en paardenhouderijen, is vergroting tot een omvang van 1,5 ha toegestaan;

  5. voor intensieve veehouderij gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" is een uitbreiding toegestaan tot 1,5 ha toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied natuur" of "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied overige" zijn vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak ten behoeve van de intensieve veehouderij niet toegestaan;

  1. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  2. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij verruiming wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap;

  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij vergroting van de aanduiding "bouwvlak" wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap;

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd; indien sprake is van uitbreiding of vormverandering van een intensieve veehouderij, dient in het beplantingsplan te worden aangetoond, dat tenminste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor goede landschappelijke inpassing;

  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  7. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

 

4.7.4 Wijziging naar wonen/ t.b.v. woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding “bouwvlak" wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;

  2. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (beiden inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot;

  3. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;

  4. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;

  5. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan voor het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  6. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst; de minimale inhoud van de beide gesplitste woningen dient 350 m3 te bedragen;

  7. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning; indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 100 m2 vermeerderd met maximaal 25% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 200 m2 per woning; hierbij dient in ieder geval het meerdere dan wat ingevolge deze regeling is toegestaan, te worden gesloopt; sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden en monumentale panden is niet toegestaan;

  8. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

  9. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;

  10. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;

  11. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  12. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  13. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  14. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  15. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  16. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  17. de regels van de bestemming Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

4.7.5 Wijziging t.b.v. inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" wijzigen in Wonen met een aanduiding ten behoeve van inpandige statische opslag, teneinde - naast het gebruik ten behoeve van de woonfunctie - hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te kunnen staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;

  2. voor de wijziging naar de woonfunctie gelden de voorwaarden als op genomen in 4.7.4 a t/m d;

  3. het hergebruik voor inpandige statische opslag dient te passen in de omgeving;

  4. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;

  5. voor de inpandige statische opslag is een vloeroppervlakte van maximaal 1000 m2 toegestaan; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;

  6. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;

  7. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;

  8. de opslag mag niet bestemd zijn voor handel dan wel voor een elders gevestigd (niet-)agrarisch bedrijf;

  9. detailhandel is niet toegestaan;

  10. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  12. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  13. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  14. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  15. de regels van Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard; zij het dat een aanduiding ten behoeve van inpandige opslag wordt toegevoegd met de bijbehorende voorwaarden.

 

4.7.6 Wijziging t.b.v. ruwvoeropslag

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de realisatie van voorzieningen voor ruwvoeropslag. Hiervoor mag het bouwvlak worden vergroot en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ruwvoeropslag" worden toegevoegd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer en het is niet mogelijk de ruwvoeropslag binnen het bouwvlak te realiseren;

  2. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;

  3. uitsluitend ten behoeve van ruwvoeropslag mag het bouwvlak worden vergroot met een maximum van 5.000 m² waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak nooit meer bedraagt dan 2 ha;

  4. de vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bouwvlak;

  5. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch – ruwvoeropslag" is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;

  6. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming.

 

 

 

 

Artikel 5 Agrarisch met waarden - 2

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik;

  2. nevenactiviteiten; (voor zover via omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels kan worden toegestaan);

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;

  4. behoud en bescherming van aardkundige waarden;

  5. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. extensief recreatief medegebruik;

  8. recreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast;

  9. doeleinden van openbaar nut;

  10. erfbeplanting;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1:

 

a Agrarisch bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" gelden de volgende bepalingen:

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn agrarische bedrijven toegestaan.

  2. Indien blijkens de aanduiding "relatie" sprake is van een koppeling van twee aanduidingen "bouwvlak" dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

 

b Type agrarisch bedrijf en omschakeling

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mag een grondgebonden agrarisch (vollegronds) teeltbedrijf worden uitgeoefend. Voorts is -al dan niet in combinatie met een grondgebonden (vollegronds) teeltbedrijf- het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan overeenkomstig de aanduiding:

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij" een veehouderij, waarbij geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" tevens een intensieve veehouderij;

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" een paardenhouderij;

  • ter plaatse van de aanduiding "boomteelt" een boomteeltbedrijf.

 

c Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

  1. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit.

  2. Het mag enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.

  3. Maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.

  4. De activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van deze functie is niet toegestaan.

 

d Inpandige statische opslag

Ten dienste van het agrarisch bedrijf is inpandige statische opslag toegestaan als nevenactiviteit, tot een maximale vloeroppervlakte van 400 m2. Inpandige statische opslag is niet toegestaan in kassen.

 

e Mestbewerking

Mestbewerking binnen het bouwvlak van een veehouderij wordt als bij het agrarisch bedrijf behorende nevenactiviteit aangemerkt en is toegestaan mits uitsluitend ter plaatse geproduceerde mest wordt bewerkt.

 

f Natuurwaarden

Het beleid is gericht op behoud en herstel van de aanwezige natuurwaarden.

 

g Aardkundige waarden

Het beleid richt zich op behoud en bescherming van aardkundige waarden. Dit houdt in dat ter plaatse van de 'wro zone- aanlegvergunning aardkundig waardevol”/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundige waarden', de aan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen, dienen te worden beschermd.

 

h Hoge akkers

Het beleid richt zich op behoud en bescherming van de hoge akkers. Dit houdt in dat ter plaatse van de 'wro zone- aanlegvergunning hoge akkers”/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning hoge akkers', de aan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door hoogteligging en relief van de akkers, de verkaveling en ontsluiting en de openheid van de akkers, dienen te worden beschermd.

 

i Waterhuisoudkundige voorzieningen

De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden van de bestemming Water zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

j Bergbezinkbassins

De gronden die op de plankaart zijn aangeduid met 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bergbezinkbassins", zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van bergbezinkbassins en de daarbij behorende voorzieningen.

 

k Extensief recreatief medebruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, vogel/wild-observatieposten, bewegwijzering e.d.

 

l Bed & Breakfast

Ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” mag Bed & Breakfast worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De Bed & Breakfast mag niet worden uitgeoefend als ter plaatse sprake is van een aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veehouderij”;

  2. De Bed & Breakfast mag uitsluitend worden uitgeoefend in de bedrijfswoning en/of (vrijstaande) bijgebouwen bij de bedrijfswoning;

  3. De Bed & Breakfast mag bestaan uit maximaal 2 slaapkamers met elk maximaal 3 bedden;

  4. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;

  5. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

  6. De verzorging van de Bed & Breakfast wordt uitgeoefend door de particulier eigenaar tevens zijnde (één van) de bewoner(s).

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

5.2.2 Bebouwing binnen bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden opgericht:

  1. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:

  1. het oprichten van kassen niet is toegestaan;

  2. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:

  • voor veehouderijen buiten de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  • voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  1. per agrarisch bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”, maximaal het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;

  2. bedrijfswoningen uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf; de volwaardigheid dient te worden aangetoond door een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf waarbij voor veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens de volgende bepalingen gelden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel

  • gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij; er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

5.2.3 Maatvoering en situering bebouwing binnen bouwvlak

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" is als volgt:

BEDRIJFSGEBOUWEN PER BOUWVLAK

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

6 m

bouwhoogte

n.v.t.

12 m

afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

 

 

BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

goothoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

6 m

bouwhoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

10 m

inhoud

 

maximaal 750 m3 , (incl. aangebouwde bijgebouwen)

 

VRIJSTAANDE BIJGEBOUWEN, CARPORTS en/of OVERKAPPINGEN BIJ BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning

n.v.t.

 100 m2

goothoogte

n.v.t.

3,5 m

bouwhoogte

n.v.t.

6 m

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

Inhoud mestopslagsilo's per bedrijf

2500 m3

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m

Bouwhoogte carport c.q overkappingen

3,5 m

Oppervlakte carport c.q. overkappingen

20 m2

Bouwhoogte overige bouwwerken

15 m

Sleufsilo's mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gesitueerd

 

 

5.2.4 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van een bestaande (bedrijfs)woning de volgende voorwaarden:

  1. de voorgevel van de te herbouwen (bedrijfs)woning wordt geplaatst in de voorgevelrooilijn van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  2. de bebouwingstypologie (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen (bedrijfs)woning wijkt niet af van de bouwwijze van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  3. er moet, voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden, sprake zijn van zowel een planologische (omgevingsvergunning of melding voor het slopen) als financiële (sloop- en uitvoeringsovereenkomst) zekerheidsstelling omtrent de sloop van de reeds aanwezige (bedrijfs)woning;

  4. herbouw van gesplitste cultuurhistorisch waardevolle panden / boerderijen is niet toegestaan;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

 

5.2.5 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak

Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding "bouwvlak" geldt het volgende:

  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;

  2. het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;

  3. nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

  1. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.

  2. Paardenbakken buiten de aanduiding "bouwvlak", zijn niet toegestaan.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Omgevingsvergunning minicamping

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toestaan van minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. een minicamping en bijbehorende voorzieningen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Brabant';

  2. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'; en/of

  2. binnen een afstand van maximaal 100 m van de aanduiding 'bouwvlak', gerekend vanaf de achtergrens van dit bouwvlak; en/of

  3. binnen een afstand van 100 m van het eigen bestemmingsvlak 'Wonen of 'Bedrijf;

  1. kampeermiddelen dienen op minimaal 25 meter afstand van gebouwen en percelen van derden te worden geplaatst;

  2. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans);

  3. er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan;

  4. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 5,5 m;

  5. de sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;

  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  10. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven waarden.

 

5.3.2 Omgevingsvergunning hogere erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.5 onder a sub 1 teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding "bouwvlak" een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;

  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;

  3. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in 5.1.

 

5.3.3 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 onder a teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits in aanvulling op de voorwaarden in 5.2.4 aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  2. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

5.3.4 Omgevingsvergunning met betrekking tot het vergroten inhoud van de woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 ten aanzien van de maximaal toegestane inhoud van een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is sprake van een cultuurhistorisch waardevol object, zoals opgenomen in de verbeelding met de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  2. de bestaande bouwmassa van het cultuurhistorisch waardevol object mag niet worden vergroot, waarbij de bouwmassa wordt gebaseerd op de oorspronkelijke bouwmassa, inclusief inpandige bijgebouwen en/of stallen;

  3. de afwijking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het behoud en herstel van de (aanwezige) cultuurhistorische waarden;

  4. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

5.3.5 Omgevingsvergunning hogere goothoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, teneinde een goothoogte toe te staan van maximaal 7 m, mits aantoonbaar is dat de hogere goothoogte noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering dan wel voortvloeit uit de milieuwetgeving. De hogere goothoogte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven waarden.

 

5.3.6 Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder a voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Het vergroten van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid, de effecten vanwege waterhuishouding en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

Artikel 5.3.6 onder e is vernietigd als gevolg van de uitspraak van de de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State op 19 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1053).

  1. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  2. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die wordt opgericht;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik in overeenstemming met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor mestbewerking van op het eigen bedrijf geproduceerde mest.

 

5.4.2 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;

  3. detailhandel, behoudens het bepaalde in 5.1.2 onder c;

  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

  5. vrijstaande bijgebouwen en/ of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  6. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;

  7. het bewonen van bedrijfsruimte;

  8. het afgraven, verlagen, egaliseren of ophogen van de bodem ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning aardkundig waardevol"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol';

  9. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken.

 

5.4.3 Veehouderijen

Voor veehouderijen gelden de volgende gebruiksregels:

  1. De vestiging van en de omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt.

  3. Een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen, is niet toegestaan indien daardoor de de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven meer bedraagt dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot een veehouderij waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een veehouderij op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2.  de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 5.3.6 of 5.5.5 is het bepaalde onder d onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Omgevingsvergunning zorgverlenende nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2 onder b teneinde – bedrijfsmatige- nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. de nevenactiviteit kan uitsluitend worden toegestaan, indien er sprake is van een directe relatie tussen de zorgfunctie en het agrarisch bedrijf;

  3. indien er nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de nevenfunctie, dan kan advies worden ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  4. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m2;

  5. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf mag maximaal 500 m2 bedragen; de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen wordt hierbij niet meegerekend;

  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven waarden.

 

5.5.2 Omgevingsvergunning recreatieve nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2 onder b teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theehuis, ambachtelijke ijs- of kaasmakerij, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities, bed & breakfastvoorzieningen in een grotere omvang e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering en dient bedrijfsmatig te worden geëxploiteerd;

  2. de nevenactiviteit is kleinschalig en bezoekersextensief

  3. verblijfsrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, kamerverhuur, bed & breakfast e.d.; kampeermiddelen en stacaravans zijn niet toegestaan;

  4. er mogen per bedrijf maximaal 5 vakantieappartementen worden toegestaan, met dien verstande dat de appartementen binnen de bestaande bebouwing zijn opgenomen, nieuwbouw is niet toegestaan;

  5. maneges zijn niet toegestaan;

  6. de nevenactiviteit dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'; de nevenactiviteit is daarnaast toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle vrijstaande bijgebouwen;

  7. bed & breakfast is toegestaan met een maximum van 10 (éénpersoons)bedden per agrarisch bedrijf waarbij tevens de voorwaarden zoals genoemd in artikel 5.1.2 onder l van toepassing zijn;

  8. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;

  9. ondergeschikte en ondersteunende horeca, met een inpandige oppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;

  10. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  11. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  12. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  13. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  14. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  15. ten behoeve van de nevenactiviteit is ondersteunende horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d.;

  16. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm;

  17. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven waarden;

  18. vooraf kan door de gemeente advies worden ingewonnen bij de commissie Recreatie en Toerisme.

 

5.5.3 Omgevingsvergunning inpandige statische opslag als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2 onder d teneinde een grotere vloeroppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;

  2. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;

  3. de vloeroppervlakte van de bebouwing, die wordt aangewend voor de nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 1000 m2;

  4. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;

  5. de milieubelasting mag niet toenemen;

  6. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  7. het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  8. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven waarden.

 

5.5.4 Omgevingsvergunning tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.2 onder h ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de huisvesting vindt plaats in een bestaand bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan;

  2. deze omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;

  3. de tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;

  4. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;

  5. de huisvesting duurt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;

  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. er dient op eigen erf of terrein in de parkeerbehoefte te worden voorzien.

 

5.5.5 Omgevingsvergunning gebruik dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.3 onder c voor het in gebruik nemen van gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Het in gebruik nemen van dierenverblijven voor het houden van geiten is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' een gebruikswijziging uitsluitend is toegestaan voor een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij; er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  4. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid, de effecten vanwege waterhuishouding en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

Artikel 5.5.5 onder f is vernietigd als gevolg van de uitspraak van de de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State op 19 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1053).

  1. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  2. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die in gebruik wordt genomen;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de ingebruikname van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

5.6.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.6.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

 

5.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 5.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  4. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

5.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 5.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 5.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 5.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.

 

5.6.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

  • het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;

het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;

  • ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning aardkundig waardevol"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol' mogen deze aardkundige waarden niet blijvend worden aangetast;

  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden;

  • het afgraven, ophogen en egaliseren danwel het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
    (buiten de gronden met de aanduiding wro-zone - aanlegvergunning aardkundig waardevol"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol'')

er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden;

  • ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning hoge akkers"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning hoge akkers' mogen de cultuurhistorische waarden van de akkers niet blijvend worden aangetast;

  • het vellen of rooien van houtgewas;

  • het omzetten van grasland in bouwland;

  • het dempen van poelen en sloten;

  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaardenwaarden;

  • het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2.

  • het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;

  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke en natuurwaarden.

 

 

 

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.7.1 Wijziging naar wonen/ t.b.v. woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding "bouwvlak" wijzigen in de bestemming Wonen waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk;

  2. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (beiden inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot;

  3. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;

  4. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;

  5. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan voor het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  6. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst; de minimale inhoud van de beide gesplitste woningen dient 350 m3 te bedragen;

  7. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning; indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 100 m2 vermeerderd met maximaal 25% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 200 m2 per woning; hierbij dient in ieder geval het meerdere dan wat ingevolge deze regeling is toegestaan, te worden gesloopt; sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden en monumentale panden is niet toegestaan;

  8. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

  9. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;

  10. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;

  11. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  12. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  13. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  14. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  15. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  16. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  17. de regels van de bestemming Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

5.7.2 Wijziging naar Bos of Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen gronden wijzigen in de bestemming Natuur ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuurelementen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de inrichting dient zodanig te zijn dat de nabijgelegen agrarische bedrijven geen onevenredige belemmering ondervinden in de bedrijfsontwikkeling;

  2. de natuurontwikkeling op deze gronden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaren;

  3. de grondeigenaar is bereid en in staat om het terrein als natuur in te richten;

  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming.

 

5.7.3 Wijziging t.b.v. vergroting./vormverandering agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding "bouwvlak" tot maximaal 1,5 ha, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. vergroting is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' geldt dat vergroting/ vormverandering enkel is toegestaan indien deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

  3. de vergroting en/of vormverandering is uitsluitend toegestaan indien aangetoond wordt, dat de wijziging noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de huisvestigingseisen voortvloeiend uit het 'Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij'en uit de op grond van de 'Gezondheids- en welzijnswet voor dieren' gestelde eisen;

  4. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  5. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; bij vergroting van de aanduiding "bouwvlak" wordt hieromtrent advies ingewonnen bij het waterschap;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd; indien sprake is van uitbreiding of vormverandering van een intensieve veehouderij, dient in het beplantingsplan te worden aangetoond, dat tenminste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor goede landschappelijke inpassing;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  9. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

 

5.7.4 Wijziging t.b.v. ruwvoeropslag

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de realisatie van voorzieningen voor ruwvoeropslag. Hiervoor mag het bouwvlak worden vergroot en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ruwvoeropslag" worden toegevoegd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer en het is niet mogelijk de ruwvoeropslag binnen het bouwvlak te realiseren;

  2. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;

  3. uitsluitend ten behoeve van ruwvoeropslag mag het bouwvlak worden vergroot met een maximum van 5.000 m² waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak nooit meer bedraagt dan 2 ha;

  4. de vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bouwvlak;

  5. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch – ruwvoeropslag" is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;

  6. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;

  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  10. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming.

 

 

 

 

Artikel 6 Bedrijf

 

6.1 bestemmingsomschrijving

 

6.1.1 Algemeen

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. niet-agrarische bedrijven;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

6.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 6.1.1:

 

a Type bedrijf

Afkorting

Aanduiding/ type bedrijf

Adres

Beb. Opp in m2 

Afwijkende maatvoeringseis

A

niet agrarische bedrijvigheid

 

 

 

(sb-avb)

specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkingsbedrijf

Ockhuizenweg 5

2200

 

(sb-au)

specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf

Planetenlaan 3a

350

 

(sb-ba)

specifieke vorm van bedrijf – baken Eindhoven airport

Sonniuswijk ong.

6

 

(sb-gas)

specifieke vorm van bedrijf - gasstation

Stakenburgstraat ong.

100

 

 

 

 

 

 

B

agrarisch verwante en/of agrarische hulpbedrijven

 

 

 

(sb-lw)

specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf

Olen 6c

 2420

 

(sb-ato)

specifieke vorm van bedrijf – agrarisch toeleveringsbedrijf

Olen 9

1360

 

(sb-dp)

specifieke vorm van bedrijf - dierenpension

Stakenburgstraat 21

1060

 

(sb--ob)

specifieke vorm van bedrijf - ontsmettingen en bestrijdingen voor de agrarische sector

Sonniuswijk 43/45

2500

 

(tc)

tuincentrum

Wolfswinkel 1

380

 

(nb)

nutsbedrijf (rioolgemaal)

Kanaaldijk Noord ong.

50

 

(sb-brb)

specifieke vorm van bedrijf-
boomrooibedrijf

Airborneweg 25

610

 

(sb-aao)

specifieke vorm van bedrijf-
aardappelopslag

Bokt 1

900

 

(hv)

hovenier

De Kuilen 3d

280

 

(hv)

hovenier

De Kuilen 4a

0

 

(hv)

hovenier

Van den Elsenstraat 60

220

 

(hv)

hovenier

Rooijseweg 4

1220

 

(hv)

hovenier

Hooijdonk 7

600

max 53 m2 voor detailhandel

(op)

opslag

Kanaaldijk zuid 1a

300

 

(op)

opslag

De Kuilen 4

800

 

(op)

opslag (caravans)

Rooijseweg 12

3600

 

(hv)
(tc)

Tuincentrum
hoveniersbedrijf

Eindhovenseweg 27

4000

max. 2690 m2 voor detailhandel

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

6.2.2 Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:

per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:

  1. indien ter plaatse de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” is opgenomen, een bedrijfswoning niet is toegestaan;

  2. indien ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” is aangegeven, het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan.

 

6.2.3 Bouwvlak

Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding "bouwvlak" is aangegeven, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

 

6.2.4 Bebouwde oppervlakte

De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in 6.1; deze bebouwde oppervlakte is exclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.

 

6.2.5 Maatvoering

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is als volgt:

 

BEDRIJFSGEBOUWEN

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

6 m

bouwhoogte

n.v.t.

10 m

afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

n.v.t.

 

BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

goothoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

6 m

bouwhoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

10 m

inhoud

 

maximaal 750 m3, (incl. aangebouwde bijgebouwen)

afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

n.v.t.

 

VRIJSTAANDE BIJGEBOUWEN, CARPORTS en/of OVERKAPPINGEN BIJ (BEDRIJFS)WONING

MIN.

MAX.

gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen

n.v.t.

 100 m2

goothoogte

n.v.t.

3,5 m

bouwhoogte

n.v.t.

6 m

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m

Bouwhoogte carport c.q overkappingen

3 m

Oppervlakte carport c.q. overkappingen

20 m2

Bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde

10 m

 

Voor zover in de tabel in 6.1 maatvoeringseisen zijn opgenomen, gelden deze eisen in afwijking van bovenstaande tabel.

 

6.2.6 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van een bestaande (bedrijfs)woning de volgende voorwaarden:

  1. de voorgevel van de te herbouwen (bedrijfs)woning wordt geplaatst in de voorgevelrooilijn van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  2. de bebouwingstypologie (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen (bedrijfs)woning wijkt niet af van de bouwwijze van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  3. er moet, voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden, sprake zijn van zowel een planologische (omgevingsvergunning of melding voor het slopen) als financiële (sloop- en uitvoeringsovereenkomst) zekerheidsstelling omtrent de sloop van de reeds aanwezige (bedrijfs)woning;

  4. herbouw van gesplitste cultuurhistorisch waardevolle panden / boerderijen is niet toegestaan;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

 

 

 

 

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Omgevingsvergunning oppervlakte bebouwing niet-agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde van de in 6.2 gestelde maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing van niet-agrarische bedrijven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de in 6.2.4 juncto 6.1.2 opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot, indien het de bedrijven betreffen als opgenomen onder A in de tabel; indien de aanvraag een agrarisch verwant of agrarisch hulpbedrijf betreft, zijnde de bedrijven als opgenomen onder B in de tabel, kan een uitbreiding van max. 25% kan worden toegestaan;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. kan ter plaatse van het bestemmingsvlak met de aanduiding 'sb-avb' (afvalverwerkingsbedrijf) een vergroting van de toegestane maximale bebouwde oppervlakte worden toegestaan van maximaal 1000 m2;

  3. de vergroting dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;

  4. de belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast;

  5. er vindt geen toename van de milieubelasting plaats;

  6. er vindt geen opslag buiten de gebouwen plaats;

  7. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  8. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  9. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  10. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  11. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;

  12. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 6.1 omschreven waarden.

 

6.3.2 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.6 onder a teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits in aanvulling op de voorwaarden in 6.2.6 aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  2. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

6.3.3 Omgevingsvergunning met betrekking tot het vergroten inhoud van de woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 ten aanzien van de maximaal toegestane inhoud van een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is sprake van een cultuurhistorisch waardevol object, zoals opgenomen in de verbeelding met de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  2. de bestaande bouwmassa van het cultuurhistorisch waardevol object mag niet worden vergroot, waarbij de bouwmassa wordt gebaseerd op de oorspronkelijke bouwmassa, inclusief inpandige bijgebouwen en/of stallen;

  3. de afwijking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het behoud en herstel van de (aanwezige) cultuurhistorische waarden;

  4. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

 

6.4.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. detailhandel, behoudens voor zover noodzakelijk ten behoeve van de bestemming;

  3. voor (ondersteunende) horeca;

  4. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  5. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;

  6. het bewonen van bedrijfsruimte;

  7. een seksinrichting.

  8. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  9. risicovolle inrichtingen;

 

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.5.1 Wijziging naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. aangetoond dient te worden dat er sprake is van een ruimtelijke en milieukundige verbetering; een ruimtelijke en milieukundige verbetering betekent dat er een afname van bebouwing (niet zijnde gemeentelijk monument of een rijksmonument dan wel woonboerderijpand) plaatsvindt alsmede een visueel ruimtelijke verbetering van de situatie en/of een vermindering van de milieubelasting;

  2. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;

  3. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  4. voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen uit 6.2;

  5. detailhandel is niet toegestaan behoudens voor zover zulks in ondergeschikte vorm noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en niet leidt tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 100 m2;

  6. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;

  7. geen zelfstandige kantoorvoorziening of een baliefunctie toegestaan;

  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  9. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  11. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  12. uit een over te leggen onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

 

6.5.2 Wijziging naar wonen/ t.b.v. woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning (inclusief inpandige deel/stal) mag niet worden vergroot;

  2. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;

  3. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan voor het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  4. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst; de minimale inhoud van de beide gesplitste woningen dient 350 m2 te bedragen;

  5. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning; indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 100 m2 vermeerderd met maximaal 25% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 200 m2 per woning; hierbij dient in ieder geval het meerdere dan wat ingevolge deze regeling is toegestaan, te worden gesloopt; sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden en monumentale panden is niet toegestaan;

  6. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

  7. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;

  8. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;

  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  10. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  12. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  13. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  14. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  15. de regels van de bestemming Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

6.5.3 Wijziging t.b.v. een (vollegronds)teeltbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van het opnemen van de bestemming met bijbehorende regels als opgenomen in Artikel 3 Agrarisch of Artikel 4 Agrarisch met waarden - 1 teneinde ter plaatse van het bestemmingsvlak indien geen aanduiding "bouwvlak" is opgenomen, een aanduiding "bouwvlak op te nemen ten behoeve van een agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het betreft uitsluitend een grondgebonden bedrijf (vollegronds)teeltbedrijf;

  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een agrarisch bedrijf dat na verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf; dienaangaande wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  3. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;

  4. de bedrijfswoning wordt gevestigd in de bestaande woning;

  5. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische kwaliteiten van het gebied;

  7. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  9. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  11. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  12. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend in het wijzigingsplan;

  13. de regels van de bestemming Agrarisch of Agrarisch met waarden - 1worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

 

 

 

Artikel 7 Bedrijf - Nutsbedrijf

 

7.1 bestemmingsomschrijving

 

7.1.1 Algemeen

De voor Bedrijf - Nutsbedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een waterwinbedrijf;

  2. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

7.2.2 Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen geldt, dat het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan.

 

7.2.3 Bouwvlak

Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding "bouwvlak" is aangegeven, mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van carports en overkappingen, uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

 

7.2.4 Maatvoering

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is als volgt:

 

BEDRIJFSGEBOUWEN

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

6 m

bouwhoogte

n.v.t.

10 m

afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

n.v.t.

 

BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

goothoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

6 m

bouwhoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

10 m

inhoud

 

maximaal 750 m3, (incl. aangebouwde bijgebouwen)

afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

n.v.t.

 

 

VRIJSTAANDE BIJGEBOUWEN, CARPORTS en/of OVERKAPPINGEN BIJ BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen

n.v.t.

 100 m2

goothoogte

n.v.t.

3,5 m

bouwhoogte

n.v.t.

6 m

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m

Aantal carports c.q. overkappingen per bedrijfswoning

1

Bouwhoogte carport c.q overkappingen

3 m

Oppervlakte carport c.q. overkappingen

20 m2

Bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde

15 m

 

7.2.5 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van een bestaande (bedrijfs)woning de volgende voorwaarden:

  1. de voorgevel van de te herbouwen (bedrijfs)woning wordt geplaatst in de voorgevelrooilijn van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  2. de bebouwingstypologie (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen (bedrijfs)woning wijkt niet af van de bouwwijze van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  3. er moet, voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden, sprake zijn van zowel een planologische (omgevingsvergunning of melding voor het slopen) als financiële (sloop- en uitvoeringsovereenkomst) zekerheidsstelling omtrent de sloop van de reeds aanwezige (bedrijfs)woning;

  4. herbouw van gesplitste cultuurhistorisch waardevolle panden / boerderijen is niet toegestaan;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

 

 

 

 

Artikel 8 Bos

 

8.1 bestemmingsomschrijving

 

8.1.1 Algemeen

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bosbouw en houtproductie;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;

  4. het als zodanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;

  5. behoud en bescherming van de aardkundige waarden;

  6. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  8. extensief recreatief medegebruik;

  9. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

  10. scoutingsactiviteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos – scoutingsactiviteiten’;

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in 8.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

 

8.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 8.1.1:

 

a Verhouding tussen de doeleinden

Binnen deze bestemming is het beleid primair gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden. Houtproductie is toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan het bosbehoud en het behoud van de landschappelijke en natuurwaarden.

 

b Extensief recreatief medegeruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, vogel/wild-observatieposten, bewegwijzering e.d.

 

c Waterhuishoudkundige voorzieningen

De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

 

8.2.2 Maatvoering

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal 3 m;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor erfafscheidingen maximaal 1 m.

 

8.3 Specifieke gebruiksregels

 

8.3.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:

  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. voor lawaaisporten;

  3. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

 

8.3.2 Scoutingactiviteiten

In afwijking van het bepaalde in 8.3.1 mag, ten behoeve van én in combinatie met scoutingactiviteiten, uitsluitend op de tot ‘Bos’ bestemde gronden met de aanduiding ‘ specifieke  vorm van bos – scoutingactiviteiten’ worden overnacht.

 

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

8.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 8.4.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

 

8.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

8.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 8.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 8.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 8.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

 

8.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen;

  • de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het beheren dan wel verbeteren van het bos dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik;

  • de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige natuurwaarden; hiertoe wordt de terreinbeheerder gehoord;

  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding;

het egaliseren, vergraven of ophogen van de bodem;

  • het aanwezige reliëf mag niet worden aangetast;

  • de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke- en natuurwaarden.

 

 

 

 

Artikel 9 Cultuur en ontspanning

 

9.1 bestemmingsomschrijving

 

9.1.1 Algemeen

De voor Cultuur en ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sauna en wellness;

  2. zwembaden;

  3. sportvoorzieningen;

  4. voorzieningen voor congres en zaal;

  5. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, horecavoorzieningen en kinderopvangvoorzieningen;

  6. terrassen en ligweiden;

  7. tuinen, erven en verhardingen;

  8. groenvoorzieningen;

  9. paden en wegen;

  10. parkeervoorzieningen

  11. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  12. zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ont-vangstinstallatie’;

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

9.2.2 Bouwvlak

Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding "bouwvlak" is aangegeven, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

 

9.2.3 Bedrijfswoning

Binnen deze bestemming is geen bedrijfswoning toegestaan.

 

9.2.4 Maatvoering

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is als volgt:

 

BEDRIJFSGEBOUWEN

MIN.

MAX.

goothoogte

 

7 m

bouwhoogte

n.v.t.

7 m

dakhelling

n.v.t.

60 graden

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

Bouwhoogte zend-/ontvangstinstallatie

40 m

Bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde

3 m

 

9.3 Specifieke gebruiksregels

 

9.3.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:

  1. voor woondoeleinden in de vorm van bewoning van de (bij)gebouwen;

  2. seksinrichtingen.

 

 

 

Artikel 10 Groen - Landschapselement

 

10.1 bestemmingsomschrijving

 

10.1.1 Algemeen

De voor Groen - Landschapselement aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting al dan niet ter landschappelijke inpassing;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals doorgangen en overeenkomstig de in 10.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

 

10.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 10.1.1:

 

a Waterhuishoudkundige voorzieningen

De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erfafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1 m.

 

10.3 Specifieke gebruiksregels

 

10.3.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:

  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het aanbrengen van verhardingen, anders dan bedoeld in 10.4.4.

 

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

10.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 10.4.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

 

10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

10.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 10.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 10.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 10.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

 

10.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

  • het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang;

  • de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;

  • de wegen en overige verhardingen betekenen geen blijvende aantasting van de aanwezige landschappelijke waarde;

  • het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van een doorgang.

  • het verwijderen moet noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;

  • het verwijderen betekent geen blijvende aantasting van de aanwezige landschappelijke waarde.

 

 

 

 

Artikel 11 Maatschappelijk

 

11.1 bestemmingsomschrijving

 

11.1.1 Algemeen

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen zoals opgenomen in de Staat van maatschappelijke functies in 11.1.2;

  2. tuinen, erven en verhardingen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. evenementen categorie B;

een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 11.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

 

11.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 11.1.1:

 

a Type functie

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend toegestaan de functies genoemd in de navolgende Staat van maatschappelijke functies:

 

Afkorting

Aanduiding/functie

Adres

Bebouwde oppervlakte

(bp)

begraafplaats

Planetenlaan 1b

 550 m2

(sm-scouting)

scouting

Dutmellapad 2

413 m2

 

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mogen worden opgericht gebouwen en bouwwerk geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.

 

11.2.2 Bouwvlak

Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding "bouwvlak" is aangegeven, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

 

11.2.3 Bedrijfswoning

Binnen deze bestemming is geen bedrijfswoning toegestaan.

 

11.2.4 Bebouwde oppervlakte

De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in 11.1.

 

 

11.2.5 Maatvoering

De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:

 

GEBOUWEN

MAX. hoogte begraafplaats

MAX. hoogte scouting

goothoogte

6 m

4 m

bouwhoogte

10 m

6 m

dakhelling

n.v.t.

minimaal 20°, maximaal 55°

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX. begraafplaats

MAX. scouting

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m

2 m

De bouwhoogte voor voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik zoals banken, picknicktafels e.d.

n.v.t.

2 m

Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

6 m

3 m

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

 

11.3.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:

  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. voor verblijfsrecreatie.

 

11.3.2 Evenementen

Evenementen categorie B zijn toegestaan onder de volgende voorwaarde:

  1. Het aantal evenementen mag niet meer bedragen dan 2 per jaar met een duur van maximaal 5 dagen per evenement inclusief opbouw- en afbouwdagen.

 

 

 

 

Artikel 12 Natuur

 

12.1 bestemmingsomschrijving

 

12.1.1 Algemeen

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;

  3. het als zondanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;

  4. behoud en bescherming van aardkundige waarden;

  5. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. extensief recreatief medegebruik;

  8. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

  9. agrarisch natuurbeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – agrarisch natuurbeheer’;

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in 12.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

 

12.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 12.1.1:

 

a Bescherming van waarden

Binnen de bestemming "Natuur" is het beleid gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden.

 

b Extensief recreatie medegeruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, vogel/wild-observatieposten, bewegwijzering e.d.

 

c Aardkundige waarden

Gestreefd wordt naar behoud en bescherming van aardkundige waarden. Dit houdt in dat ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning aardkundig waardevol"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol' de aan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen, dienen te worden beschermd.

 

d Waterhuishoudkundige voorzieningen

De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

e Bergbezinkbassins

De gronden die op de plankaart zijn aangeduid met "specifieke vorm van agrarisch met waarden - bergbezinkbassins", zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van bergbezinkbassins en de daarbij behorende voorzieningen.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

 

12.2.2 Maatvoering

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal 3 m;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor erfafscheidingen maximaal 1 m.

 

12.3 Specifieke gebruiksregels

 

12.3.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. voor lawaaisporten;

  3. voor verblijfsrecreatie;

  4. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;

  5. voor het afgraven, verlagen, egaliseren of ophogen van de bodem ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning aardkundig waardevol"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol'.

 

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

12.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 12.4.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

 

12.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 12.4.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

12.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 12.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 12.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 12.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

 

12.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

  • het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en half verhardingen.

  • de verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik;

  • de verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden;

  • de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onomkeerbare aantasting van de aardkundige waarden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - aanlegvergunning aardkundig waardevol"/ 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol'.

 

 

 

 

Artikel 13 Sport

 

13.1 bestemmingsomschrijving

 

13.1.1 Algemeen

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 13.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

 

13.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 13.1.1:

 

a Staat van sportvoorzieningen

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduiding uitsluitend toegestaan de voorzieningen genoemd in de navolgende Staat van recreatieve voorzieningen:

 

Afkorting

Aanduiding/functie

Adres

Bebouwde oppervlakte

(ma)

manege

Sonniuswijk 35

 4960 m2 

(ma)

manege

Sonniuswijk 36

 3090 m2 

(ma)

manege

Sonniuswijk 37

 2900 m2 

(mb)

modelvlieg
terrein

Sonniuswijk ong

60 m2 

 

b Ondergeschikte horeca

Binnen de bestemming is horeca toegestaan, uitsluitend in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de ter plaatse toegestane maneges.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

 

13.2.2 Bouwvlak

Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding "bouwvlak" is aangegeven, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

 

13.2.3 Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:

Per aangeduid bedrijf als opgenomen in 13.1.2 onder a is maximaal één bedrijfswoning toegestaan met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "modelvliegterrein" geen bedrijfswoning is toegestaan.

13.2.4 Bebouwde oppervlakte

De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in 13.1.2 onder a; deze bebouwde oppervlakte is exclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.

 

13.2.5 Maatvoering

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is als volgt:

 

BEDRIJFSGEBOUWEN

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

6 m

bouwhoogte

n.v.t.

10 m

 

BEDRIJFSWONING

MIN.

MAX.

goothoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

6 m

bouwhoogte bedrijfswoning, excl. aangebouwde bijgebouwen

n.v.t.

10 m

inhoud

 

maximaal 750 m3, (incl. aangebouwde bijgebouwen)

afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

5 m

n.v.t.

 

 

VRIJSTAANDE BIJGEBOUWEN, CARPORTS en/of OVERKAPPINGEN BIJ BEDRIJFSWONING

MAX.

gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen

 100 m2

goothoogte

3,5 m

bouwhoogte

6 m

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m

Bouwhoogte carport c.q overkappingen

3 m

Oppervlakte carport c.q. overkappingen

20 m2

Bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde

10 m

 

13.3 Specifieke gebruiksregels

 

13.3.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:

  1. voor woondoeleinden, met uitzondering van een op grond van het bepaalde in 13.2.3 toegestane bedrijfswoning;

  2. een risicovolle inrichting.

 

 

 

 

Artikel 14 Verkeer

 

14.1 bestemmingsomschrijving

 

14.1.1 Algemeen

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

verkeersdoeleinden in de vorm van:

  1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - gebiedsontsluitingsweg" voor een gebiedsontsluitingsweg, bestaande uit maximaal 2 rijstroken;

  2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - onverharde weg" voor een onverharde weg of semi-verharde weg, bestaande uit maximaal 1 rijstrook;

  3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - onverharde weg" de instandhouding van deze weg als onverharde respectievelijke semi-verharde weg in verband met landschappelijke, cultuurhistorische en/of recreatieve waarden;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. evenementen categorie B;

  6. ambulante handel.

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of (vrijliggende) fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen en sloten.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming, alsmede gebouwen ten dienste van openbare nutsvoorzieningen.

 

14.2.2 Gebouwen t.b.v. nutsvoorzieningen

Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen dienen aan het volgende te voldoen:

  1. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

14.2.3 Kapel

Binnen deze bestemming is aan de Kuilen ong, een kapel toegestaan met een maximale bebouwde oppervlakte van 6 m2 en een bouwhoogte van 3 m.

 

14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 15 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 18 m mag bedragen.

 

 

 

 

Artikel 15 Water

 

15.1 bestemmingsomschrijving

 

15.1.1 Algemeen

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. water met ecologische waarden;

  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;

  4. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;

  5. beheer en onderhoud van de watergang;

  6. beeldende kunstwerken;

  7. vijvers;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden,

beschoeiingen e.d.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

 

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

 

 

Artikel 16 Wonen

 

16.1 bestemmingsomschrijving

 

16.1.1 Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen;

  2. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in 16.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

16.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 16.1.1:

 

a Aantal woningen

Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen is en dat ter plaatse van de aanduding 'tuin' geen woningen zijn toegestaan.

 

b Beroep aan huis

In een woning mag een beroep aan huis dan wel bed & breakfast worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 100 m2.

  2. Een bed & breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden.

  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.

  4. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

  5. Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.

  6. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.

  7. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

c Bed & Breakfast

Binnen de bestemming ‘Wonen’ mag Bed & Breakfast worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De Bed & Breakfast mag bestaan uit maximaal 2 slaapkamers met elk maximaal 3 bedden;

  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;

  3. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

  4. De verzorging van de Bed & Breakfast wordt uitgeoefend door de particulier eigenaar tevens zijnde (één van) de bewoner(s).

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

16.2.2 Inhoud

Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:

  1. de inhoud van een woning mag maximaal 600 m3 bedragen, exclusief aangebouwde bijgebouwen;

  2. indien de bestaande inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;

 

16.2.3 Maatvoering en situering

Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:

 

WONING

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

6 m

bouwhoogte

n.v.t.

10 m

 

BIJGEBOUWEN, CARPORTS en/of OVERKAPPINGEN BIJ WONING

MAX.

gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen

100 m2

goothoogte

3,5 m

bouwhoogte

6 m

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m

Bouwhoogte carports cq overkappingen

3 m

Oppervlakte carports cq overkappingen

20 m2 

Bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde

10 m

 

16.2.4 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van een bestaande (bedrijfs)woning de volgende voorwaarden:

  1. de voorgevel van de te herbouwen (bedrijfs)woning wordt geplaatst in de voorgevelrooilijn van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  2. de bebouwingstypologie (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen (bedrijfs)woning wijkt niet af van de bouwwijze van de aanwezige (bedrijfs)woning;

  3. er moet, voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden, sprake zijn van zowel een planologische (omgevingsvergunning of melding voor het slopen) als financiële (sloop- en uitvoeringsovereenkomst) zekerheidsstelling omtrent de sloop van de reeds aanwezige (bedrijfs)woning;

  4. herbouw van gesplitste cultuurhistorisch waardevolle panden / boerderijen is niet toegestaan;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

 

16.2.5 Afwijkende oppervlakte bijgebouwen

In afwijking van het bepaalde in 16.2.3 met betrekking tot de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen:

  1. wordt voor de bestemmingsvlakken Hooidonck 1 en Hooidonck 1a een gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan van maximaal 215 m2 per bestemmingsvlak;

  2. wordt voor het bestemmingsvlak Keske 8 een gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan van maximaal 250 m2 per bestemmingsvlak;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' geldt de met deze aanduiding aangeduide oppervlakte als maximum.

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

16.3.1 Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.3 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen te vergroten, mits voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  1. indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 100 m2 vermeerderd met maximaal 25% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal van 200 m2; hierbij dient in ieder geval het meerdere dan wat ingevolge deze regeling is toegestaan, te worden gesloopt;

  2. sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' is niet toegestaan;

  3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  5. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. bij monumentale panden is een positief advies van de monumentencommissie vereist.

 

16.3.2 Omgevingsvergunning voor vergroting inhoud woning

Ten behoeve van het stimuleren van sloop van overtollige bebouwing kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de maximale inhoud voor een burgerwoning tot een maximum van 850 m3 onder de volgende voorwaarden:

  1. per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;

  2. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;

  3. geen omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,

  2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,

  3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,

  4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

  1. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;

  2. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  4. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

 

16.3.3 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.4 onder a teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits in aanvulling op de voorwaarden in 16.2.4 aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  2. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

16.3.4 Omgevingsvergunning met betrekking tot het vergroten inhoud van de woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 ten aanzien van de maximaal toegestane inhoud van een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is sprake van een cultuurhistorisch waardevol object, zoals opgenomen in de verbeelding met de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  2. de bestaande bouwmassa van het cultuurhistorisch waardevol object mag niet worden vergroot, waarbij de bouwmassa wordt gebaseerd op de oorspronkelijke bouwmassa, inclusief inpandige bijgebouwen en/of stallen;

  3. de afwijking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het behoud en herstel van de (aanwezige) cultuurhistorische waarden;

  4. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;

  5. de gebruiksmogelijkheden van omliggende bestemmingen en percelen mogen niet onevenredig worden beperkt en het gebruik van de (bedrijfs)woning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe moet een beplantingsplan worden overlegd.

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de bestemming 'Wonen' gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  1. In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor vrijstaande bijgebouwen en/ of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

  2. De gronden bestemd voor ‘Wonen’ ter plaatse van het bestemmingsvlak Sonniuswijk 42 (de ‘Paulushoef’) zijn mede bestemd voor maatschappelijke doeleinden in de vorm van een museum gericht op operatie ‘Market Garden’.

 

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

16.5.1 Wijziging t.b.v. woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van deze gronden wijzigen teneinde toevoeging van woningen door bouwkundige aanpassingen (splitsing) van bestaande boerderijgebouwen mogelijk te maken. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan voor het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';

  2. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (beiden inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot;

  3. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;

  4. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;

  5. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst; de minimale inhoud van de woningen dient 350 m2 te bedragen;

  6. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning;

  7. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;

  8. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;

  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  10. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

 

 

 

 

Artikel 17 Wonen - Woonwagenstandplaats

 

17.1 bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Woonwagenstandplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:

Wonen in de vorm van woonwagenstandplaatsen, een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woonwagens met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

17.2.2 Aantal standplaatsen en maatvoering woonwagens

  1. Het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 16.

  2. Per standplaats mag slechts één woonwagen worden gebouwd.

  3. De inhoud van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 350 m3.

  4. De goothoogte van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 4 m.

  5. De bouwhoogte van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  6. Op iedere woonwagenstandplaats mogen gebouwen ten behoeve van sanitaire doeleinden en bergingsdoeleinden worden gebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte hiervan per woonwagenstandplaats niet meer mag bedragen dan 25 m2 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

  7. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen, die maximaal 2 m mogen bedragen.

 

17.3 Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  1. vrijstaande bijgebouwen en/ of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  2. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

 

 

 

 

Artikel 18 Leiding - Brandstof

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de volgende brandstofleidingen; één en ander met de bijbehorende voorzieningen:

  1. een ondergrondse buisleiding (met een diameter van 24 Inch en een druk van ten hoogste 62 bar) voor het transport van olieproducten met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding en bijbehorende voorzieningen (zoals afsluiters, afsluiters huisjes, meet- 8i regel kasten etc.)

  2. een ondergrondse buisleiding (met een diameter van 36 inch en een druk van ten hoogste 43 bar) voor het transport van ruwe olie met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding en bijbehorende voorzieningen (zoals afsluiters, afsluiters huisjes, meet- 8t regel kasten etc.).

 

18.2 Bouwregels

  1. Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en leveringszekerheid.

  2. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, indien:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken buisleiding(en) niet worden geschaad,

  2. vooraf schríftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant, er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

18.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de in 18.1 genoemde buisleiding(en) en bijbehorende voorzieningen.

 

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

18.5.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half-)verhardingen;

  2. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  4. het verwijderen van beplanting;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

  6. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  7. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

  8. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, ophogen, woelen of mengen van gronden;

  9. het wijzigen van maaiveld- of weghoogte;

  10. het aanbrengen, verwijderen of herstellen van ondergrondse kabels, leidingen of drainage;

  11. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere open of gesloten oppervlakteverhardingen;

  12. het aanleggen, verdiepen, vergraven, verruimen, verbreden of dempen van greppels, sloten, watergangen, vijvers en overige waterpartijen;

  13. het in de bodem heien, indrijven, ingraven of aanbrengen van voorwerpen zoals palen, hekwerken, lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  14. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;

  15. het aanbrengen van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen welke dieper dan 30 cm wortelen en/of hoger opgroeien dan 1,5 meter.

  16. het rooien van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen.

 

18.5.2 Uitzonderingen

Het onder 18.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

 

18.5.3 Verlening

De in 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 18.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

 

 

 

Artikel 19 Leiding - Gas

 

19.1 bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding; één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

 

19.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding, alsmede uit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schríftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

19.4.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half-)verhardingen;

  2. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  4. het verwijderen van beplanting;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

  6. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  7. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

 

19.4.2 Uitzonderingen

Het onder 19.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

 

19.4.3 Verlening

De in 19.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 19.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

20.1 bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsverbinding;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

 

20.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

20.4.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;

  2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 m;

  3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;

  4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld of weghoogte.

 

20.4.2 Uitzonderingen

Het onder 20.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

 

20.4.3 Verlening

De in 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 20.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

 

 

 

Artikel 21 Leiding - Riool

 

21.1 bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een rioolpersleiding, één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

 

21.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

21.4.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half-)verhardingen;

  2. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  4. het verwijderen van beplanting;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

  6. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  7. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

 

21.4.2 Uitzonderingen

Het onder 21.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

 

21.4.3 Verlening

De in 21.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 21.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

 

 

 

Artikel 22 Leiding - Water

 

22.1 bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een watertransportleiding; één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

 

22.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

22.4.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half-)verhardingen;

  2. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  4. het verwijderen van beplanting;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;

  6. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  7. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

 

22.4.2 Uitzonderingen

Het onder 22.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

 

22.4.3 Verlening

De in 22.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 22.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

 

 

 

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1

 

23.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere

daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming

van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Omgevingsvergunning voor bouwen

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10 m² en dieper dan 30 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het gestelde onder 23.2.1a hoeft de aanvrager van een reguliere bouwvergunning geen rapport als bedoeld onder te overleggen indien:

  1. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Het gestelde in deze bepaling geldt niet voor ondergrondse kelders;

  2. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;

  3. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;

  4. naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in ander beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

23.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 23.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van

de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bij die vooraarden te stellen kwalificaties;

  4. de verplichting om na de beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

 

 

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

23.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke

vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken

en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt.

 

23.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 23.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  3. onderdeel uitmaken van een archeologisch onderzoek of daarop gericht zijn, mits verricht door een ter zake deskundige.

 

23.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 23.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

  2. Voor zover de in lid 23.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorwaarden te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

  1. De vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

23.3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 10 m² en de diepte meer dan 30 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.

  2. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

  3. De vergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning voor het slopen in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.

  4. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.

 

23.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet

ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie 1, als bedoeld in artikel 23.1, geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

 

 

Artikel 24 Waarde - Archeologie 2

 

24.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere

daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming

van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

24.2 Bouwregels

 

24.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het gestelde onder 24.2.1 a hoeft de aanvrager van een reguliere bouwvergunning geen rapport als bedoeld onder te overleggen indien:

  1. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Het gestelde in deze bepaling geldt niet voor ondergrondse kelders;

  2. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;

  3. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;

  4. naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in ander beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

24.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 24.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van

de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bij die vooraarden te stellen kwalificatie;

  4. de verplichting om na de beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

 

 

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

24.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke

vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt.

 

24.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 24.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  3. onderdeel uitmaken van een archeologisch onderzoek of daarop gericht zijn, mits verricht door een ter zake deskundige.

 

24.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 24.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

  2. Voor zover de in lid 24.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorwaarden te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

  1. De vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

24.3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.

  2. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

  3. De vergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning voor het slopen in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.

  4. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.

 

24.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet

ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie 2, als bedoeld in artikel 24.1, geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

 

 

Artikel 25 Waarde - Archeologie 3

 

25.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere

daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming

van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

25.2 Bouwregels

 

25.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het gestelde onder 25.2.1 a hoeft de aanvrager van een reguliere bouwvergunning geen rapport als bedoeld onder te overleggen indien:

  1. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Het gestelde in deze bepaling geldt niet voor ondergrondse kelders;

  2. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;

  3. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 40 centimeter onder het bestaande maaiveld;

  4. naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in ander beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

  1. Het onder a. en b. bepaalde, geldt niet voor de gronden gelegen binnen agrarische bouwvlakken. Binnen de agrarische bouwvlakken gelden uitsluitend de bouwregels als opgenomen binnen de ter plaatse voorkomende bestemming.

 

25.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 25.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van

de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bij die vooraarden te stellen kwalificaties.

  4. de verplichting om na de beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

 

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

25.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke

vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt.

 

25.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 25.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

  1. de gronden gelegen binnen de agrarische bouwvlakken;

  2. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  4. onderdeel uitmaken van een archeologisch onderzoek of daarop gericht zijn, mits verricht door een ter zake deskundige.

 

25.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 25.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

  2. Voor zover de in lid 25.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorwaarden te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

  1. De vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

25.3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.

  2. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

  3. De vergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning voor het slopen in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.

  4. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.

 

25.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet

ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie 3, als bedoeld in artikel 25.1, geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 26 Waarde - Archeologie 4

 

26.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere

daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming

van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

26.2 Bouwregels

 

26.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het gestelde onder 26.2.1 a hoeft de aanvrager van een reguliere bouwvergunning geen rapport als bedoeld onder te overleggen indien:

  1. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Het gestelde in deze bepaling geldt niet voor ondergrondse kelders;

  2. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;

  3. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 40 centimeter onder het bestaande maaiveld;

  4. naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in ander beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

  1. Het onder a. en b. bepaalde, geldt niet voor de gronden gelegen binnen agrarische bouwvlakken. Binnen de agrarische bouwvlakken gelden uitsluitend de bouwregels als opgenomen binnen de ter plaatse voorkomende bestemming.

 

26.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 26.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van

de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bij die vooraarden te stellen kwalificaties.

  4. de verplichting om na de beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

 

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

26.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke

vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt.

 

26.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 26.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. de gronden gelegen binnen de agrarische bouwvlakken;

  2. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  4. onderdeel uitmaken van een archeologisch onderzoek of daarop gericht zijn, mits verricht door een ter zake deskundige.

 

 

 

26.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 26.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

  2. Voor zover de in lid 26.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorwaarden te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

  1. De vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

26.3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 1000 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.

  2. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

  3. De vergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning voor het slopen in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.

  4. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.

 

26.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet

ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie 4, als bedoeld in artikel 26.1, geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 27 Waarde - Beschermingszone natte natuurparel

 

27.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Beschermingszone natte natuurparel aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

 

27.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

27.2.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;

  3. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.

 

27.2.2 Uitzonderingen

Het in 27.2.1 opgenomen omgevingsvergunningsvereiste geldt niet voor:

  1. zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

  3. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen op moment van in werking treden van het reconstructieplan.

 

27.2.3 Verlening

Een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 27.2.1 of de elders in dit bestemmingsplan genoemde omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamhedenen mag alleen worden verleend indien door die andere werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

 

27.2.4 Advies waterstaatsgezag

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 27.2.1 hoort het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag.

 

 

 

 

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie

 

28.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische waarde van het dijklichaam.

 

28.2 Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in elk geval begrepen het verlagen of afgraven van het dijklichaam.

 

 

 

 

Artikel 29 Waterstaat - Waterbergingsgebied

 

29.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. de tijdelijke opvang van water.

 

29.2 Bouwregels

 

29.2.1 Algemeen

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m.

 

29.2.2 Kaden

en het aanbrengen of wijzigen van kaden is uitsluitend toegestaan, voor zover deze activiteiten worden uitgevoerd in het kader van normaal beheer en onderhoud.

 

29.3 Afwijken van de bouwregels

 

29.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 29.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), danwel het aanbrengen of wijzigen van kaden toe te staan, indien het waterbergend vermogen van de gronden niet onevenredig wordt aangetast.

 

29.3.2 Advies waterschap

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 29.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

 

29.4.1 Omgevingsvergunningsplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) gronden op te hogen.

 

29.4.2 Uitzonderingen

Het onder 29.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

 

29.4.3 Verlening

De in 29.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden het waterbergend vermogen van de gronden niet onevenredig wordt aangetast. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 29.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

 

Artikel 30 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 31 Algemene sloopregels

 

31.1 Omgevingsvergunning voor het slopen van beeldbepalende bouwwerk

 

31.1.1 Sloopverbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) een als 'cultuurhistorische waarde' aangeduid cultuurhistorisch waardevol bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

31.1.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 31.1.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan sloopvergunning danwel omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;

  2. die het normale onderhoud betreffen;

  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

31.1.3 Verlening

De in 31.1.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:

  1. indien de instandhouding van het bouwwerk geen bijdrage meer levert aan de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk en de omgeving; en/of

  2. indien het bouwwerk niet meer beschikt over de eigenschappen die het de cultuurhistorische waarden heeft verschaft.

 

31.1.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen wint het bevoegd gezag advies in van een terzake deskundige (commissie) omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het slopen geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het pand en de omgeving.

 

 

 

Artikel 32 Algemene bouwregels

 

32.1 Afwijkende maatvoering

Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn gebouwd in overeenstemming met de Woningwet danwel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.

 

32.2 Ondergronds bouwen

  1. Op plaatsen waar een woning met bijgebouwen is of gelijktijdig wordt gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- danwel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

  2. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder de woning of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

 

32.3 Afstand bebouwing tot wegen

 

32.3.1 Afstand

Voor de bebouwing van de langs de hierna genoemde wegen gelegen gronden, moeten de volgende afstanden in acht genomen worden:

verharde wegen: 15 m uit de as van de rijbaan;

onverharde wegen: 10 m uit de as van de rijbaan.

 

32.3.2 Omgevingsvergunning afwijken afstand

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 32.3.1, teneinde het oprichten van bebouwing binnen de voorgeschreven afstand toe te kunnen staan, mits de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd.

 

 

Artikel 33 Algemene aanduidingsregels

 

33.1 Cultuurhistorische waarde

Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' is de bestemming mede gericht op het behoud, beheer en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken.

 

33.2 Luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel

 

33.2.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding "luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel" geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 160 m boven NAP tot 170 m boven NAP in verband met een funnel (obstakelvrij vlak), dat aangeeft het beschermingsgebied van een gedeeltelijke funnel van vliegtuigen. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d..

 

33.2.2 Afwijken

  1. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 33.2.1 onder de voorwaarde dat de werking van de funnel niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.

  2. Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie.

 

33.3 Wro-zone/ wetgevingzone

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

  1. "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied natuur";

  2. "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied overig";

  3. "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";

  4. "reconstructiewetzone - verwevingsgebied";

  5. "wro-zone - aanlegvergunning aardkundig waardevol" / 'wetgevingzone - aanlegvergunning aardkundig waardevol';

  6. "wro-zone - aanlegvergunning hoge akkers" / 'wetgevingzone - aanlegvergunning hoge akkers';

  7. "wro-zone - aanlegvergunning openheid" / 'wetgevingzone - aanlegvergunning openheid';

gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

 

33.4 Veiligheidszone - bevi

 

33.4.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' geldt het volgende:

  1. de bouw van kwetsbare objecten is niet toegestaan;

  2. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan, met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.

 

33.4.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding "veiligheidszone - bevi" te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding "veiligheidszone - bevi" vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de risicovolle inrichting buiten werking is gesteld;

  2. de aanduiding "veiligheidszone - bevi" wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de risicovolle inrichting de plaatsgebonden 10-6/jr risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt.

 

 

33.5 Veiligheidszone - leiding

 

33.5.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' geldt het volgende:

  1. de bouw van kwetsbare objecten is niet toegestaan;

  2. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan, met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.

 

33.5.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding "veiligheidszone - leiding" te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding "veiligheidszone - leiding" vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de leiding buiten werking is gesteld;

  2. de aanduiding "veiligheidszone - leiding" wordt verkleind of vervalt, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging in transportparameters de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of niet meer aanwezig is of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden of anderszins een kleinere plaatsgebonden 10-6/jr risicocontour geldt.

 

 

33.6 Veiligheidszone - lpg

 

33.6.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt het volgende:

  1. de bouw van kwetsbare objecten is niet toegestaan;

  2. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan, met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.

 

33.6.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding "veiligheidszone - lpg" te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding "veiligheidszone - lpg" vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de risicovolle inrichting buiten werking is gesteld;

  2. de aanduiding "veiligheidszone - lpg" wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de risicovolle inrichting de plaatsgebonden 10-6/jr risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden 10-6/jr risicocontour geldt.

 

 

33.7 Veiligheidszone - propaantanks

 

33.7.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' geldt het volgende:

  1. de bouw van kwetsbare objecten is niet toegestaan;

  2. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan, met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.

 

33.7.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding "veiligheidszone - propaan" te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding "veiligheidszone - propaan" vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de propaantank buiten werking is gesteld;

  2. de aanduiding "veiligheidszone - propaan" wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering de risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere risicocontour geldt.

 

 

33.8 Vrijwaringszone - radar

 

33.8.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone – radar" geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 45 m boven NAP teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Deze maximum hoogte mag ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d..

 

33.8.2 Afwijken

  1. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 33.8.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.

  2. Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie.

 

 

33.9 Wro-zone - wijzigingsgebied reservering waterberging

 

33.9.1 Reserveringsgebied waterberging

Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied reservering waterberging"/ "wetgevingzone - wijzigingsgebied reservering waterberging" strekt de bestemming mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

 

33.9.2 Wijzigingsbevoegdheid waterbergingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied reservering waterberging"/ "wetgevingzone - wijzigingsgebied reservering waterberging" een dubbelbestemming toe te voegen ten behoeve van waterbergingsgebied, indien dit gebied door het daartoe bevoegd gezag wordt aangewezen als waterbergingsgebied.

 

33.10 Overige zone - evenemententerrein - 8

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - evenemententerrein - 8’ zijn evenementen categorie A en evenementen categorie B toegestaan onder de volgende voorwaarde:

  1. Het aantal evenementen categorie A mag niet meer bedragen dan 1 per jaar met een duur van maximaal 4 dagen per evenement inclusief opbouw- en afbouwdagen.

 

33.11 Overige zone - evenemententerrein - 7

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - evenemententerrein - 7’ zijn evenementen categorie A en evenementen categorie B toegestaan onder de volgende voorwaarde:

  1. Het aantal evenementen categorie A mag niet meer bedragen dan 1 per jaar met een duur van maximaal 6 dagen per evenement inclusief opbouw- en afbouwdagen.

 

33.12 Overige zone - evenemententerrein - 6

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - evenemententerrein - 6’ zijn evenementen categorie A en evenementen categorie B toegestaan onder de volgende voorwaarde:

  1. Het aantal evenementen categorie A mag niet meer bedragen dan 1 per jaar met een duur van maximaal 6 dagen per evenement inclusief opbouw- en afbouwdagen.

 

33.13 Overige zone - evenemententerrein - 9

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - evenemententerrein - 9’ zijn evenementen categorie A en evenementen categorie B toegestaan onder de volgende voorwaarde:

  1. Het aantal evenementen categorie A mag niet meer bedragen dan 1 per jaar met een duur van maximaal 5 dagen per evenement inclusief opbouw- en afbouwdagen.

 

33.14 Natuurnetwerk Brabant

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant' is de bestemming mede gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken.

 

33.15 Groenblauwe mantel

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' is het beleid gericht op

behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

 

33.16 Vervallen aanduidingen

  1. Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - recontructiewetzone extensiveringsgebied vervallen" is de aanduiding "recontructiewetzone - extensiveringsgebied natuur" en de aanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied overige zone" met bijbehorende regels vervallen.

  2. Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - recontructiewetzone verwevingsgebied vervallen" is de aanduiding "recontructiewetzone - verwevingsgebied" met bijbehorende regels vervallen.

  3. Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - recontructiewetzone landbouwontwikkelingsgebied vervallen" is de aanduiding "recontructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" met bijbehorende regels vervallen.

  4. Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - recontructiewetzone overig vervallen" is de aanduiding "recontructiewetzone - overig" met bijbehorende regels vervallen.

  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - veiligheidszone propaantanks vervallen’ is de aanduiding ‘veiligheidszone - propaantanks' met bijbehorende regels vervallen.

  6. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gasleiding vervallen' is de oorspronkelijke dubbelbestemming voor de gasleiding met bijbehorende regels vervallen.

 

 

Artikel 34 Algemene afwijkingsregels

 

34.1 Algemene omgevingsvergunning voor afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken:

  1. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

  2. ten behoeve van een zend- en/of ontvangstinstallatie tot niet meer dan 50 m.

 

34.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. het een bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;

  2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;

  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;

  5. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding wordt gemaakt bij het bevoegd gezag en het vrijstaand bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.

 

34.3 Afwijken bijlagen Wnb/ Nbw vergunningen en meldingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.3 onder d, 4.4.3 onder d of 5.4.3 onder d waarbij:

  • verleende en onherroepelijke vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998; dan wel

  • verleende en onherroepelijke omgevingsvergunningen die zijn verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel

  • ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde meldingen als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming,

alsnog aangemerkt worden als bestaande stikstofrechten, mits wordt aangetoond dat deze rechten voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan onherroepelijk zijn geworden.

 

 

 

Artikel 35 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen en aan gronden

de bestemming Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 of Waarde - Archeologie 4 toekennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

 

 

Artikel 36 Overgangsrecht

 

36.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

36.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

36.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 36.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 36.1.1 met maximaal 10%.

 

36.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 36.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

36.2 Overgangsrecht gebruik

 

36.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

36.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 36.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

36.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 36.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

36.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 36.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 37 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

 

Artikel C Overgangsrecht

 

D.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

D.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel D Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied; Herziening 2017'.

 

Vastgesteld: 10 januari 2019

Vastgesteld bestuurlijke lus: 2021