Plan: | Bestemmingsplan Son Centrum; Wilhelminalaan - Nieuwstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0848.BP502SONCENTRUM-VA01 |
Op de hoek van de Nieuwstraat, Wilhelminalaan en Emmastraat in de kern Son zijn diverse panden gelegen waar voorheen een garage en thans een kringloopwinkel is gevestigd. Boven de plint op de hoek van de Nieuwstraat en de Wilhelminalaan wordt momenteel gewoond. Woonveste is voornemens deze locatie te herontwikkelen. De bestaande panden worden gesloopt ten behoeve van 16 nieuwe woningen in verschillende woontypologieën. Daarnaast wordt een commerciële plint gerealiseerd ten behoeve van dienstverlening en/of kantoorruimte met of zonder baliefunctie. Indien noodzakelijk kan deze plint ook omgevormd worden naar 4 extra woningen.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerend bestemmingsplan 'Son Centrum'. Het doel van voorliggend bestemmingsplan is een passend juridisch-planologisch kader te scheppen, op basis waarop de voorgestane ontwikkeling kan worden gerealiseerd.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Son en Breugel. De westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Nieuwstraat. In het noorden grenst het plangebied aan de Wilhelminalaan. Voor het overige sluit het bestemmingsplan aan op de omliggende woningen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1. Uitsnede luchtfoto met een globale begrenzing van het plangebied (bron: Bing Maps)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Son Centrum'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 31 maart 2011 en is op 23 mei 2012 onherroepelijk geworden. In figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van de beoogde ontwikkeling opgenomen.
Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied vigeren momenteel de bestemmingen 'Centrum-1', 'Centrum-2' en 'Verkeer'. Ook gelden op enkele locaties de functieaanduidingen 'specifieke vorm van centrum – wonen op de begane grond' en 'bedrijf'. Tevens geldt voor een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. De gewenste ontwikkeling past niet binnen deze bestemmingen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie en gaat in op de ruimtelijke inpassing van de planontwikkeling. In hoofdstuk 3 komt het geldende beleidskader aan bod. In hoofdstuk 4 worden diverse milieuhygiënische en planologische aspecten verantwoord. In hoofdstuk 5 wordt de financiële haalbaarheid beschreven. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planopzet en tot slot komen in hoofdstuk 7 de procedures aan bod.
Een belangrijk element van de ruimtelijke structuur van Son en Breugel zijn de doorgaande wegen Nieuwstraat, Hendrik Veenemanstraat en Kanaalstraat. Deze doorkruisen de kern van Son en ook het centrumgebied in noord-zuidelijke richting. Aan de Nieuwstraat zijn onder andere het Raadhuisplein en het Kerkplein gelegen. Vrijwel direct ten oosten van het Kerkplein ligt het rivierdal van de Dommel. Door de relatief natte omstandigheden en de planologische bescherming vanwege aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden, is dit gebied tot op heden onbebouwd gebleven. De middeleeuwse toren die solitair op het Kerkplein staat vormt een markant herkenningspunt op de overgang van het centrumgebied naar het Dommeldal. Het Kerkplein en Raadhuisplein vormen het oorspronkelijke centrum van de kern Son. Door de relatief grote schaal van de bebouwing is sprake van een herkenbaar centrumgebied.
Het plangebied bevindt zich in het centrum van de kern Son, op de hoek van de Nieuwstraat en de Wilhelminalaan. Momenteel zijn er diverse panden binnen het plangebied aanwezig. Allen anders voor wat betreft massa, vorm, kleurstelling en rooilijn. Grenzend aan het plangebied, aan de overzijde van de Nieuwstraat en Wilhelminalaan zijn in het verleden grootschalige complexen gerealiseerd waar wonen op de verdieping wordt gecombineerd met diverse functies in de plint. Ten westen en zuiden van het plangebied bevinden zich meerdere woningen in diverse woontypologieën. Zo zijn er rijwoningen aan de Emmastraat en bevindt zich op de hoek van de Emmastraat en Wilhelminalaan een vrijstaande woning. In figuur 2.1 en 2.2 zijn impressies opgenomen van de bestaande situatie.
Figuur 2.1 Bestaande situatie gezien vanuit de Nieuwstraat (bron: Google Maps)
Figuur 2.2 Bestaande situatie gezien vanuit de Wilhelminalaan (bron: Google Maps)
Het voorzieningencentrum bevindt zich in het centrum van de kern Son en daarmee in de directe omgeving van het plangebied. De voorzieningenstructuur wordt gevormd door supermarkten, restaurants, winkels en dergelijke. Aan de overzijde van de Wilhelminalaan bevinden zich enkele dienstverlenende functies zoals een notaris. Aan de Nieuwstraat bevinden zich diverse detailhandelsfuncties. Daarnaast zijn hier enkele restaurants en een slijterij gevestigd.
In het plangebied is momenteel de kringloopwinkel gevestigd. De niet door de kringloopwinkel gebruikte panden worden momenteel tijdelijk bewoond (anti-kraak) of zijn in gebruik als schuur en/of garage. In het verleden waren op de locatie aan de zijde van de Wilhelminalaan een tankstation, autogarage, makelaars- en accountantskantoor aanwezig. Het pand op de hoek Nieuwstraat en Wilhelminastraat was vroeger een bloemist. Ter hoogte van de panden aan de Nieuwstraat 3 en 5 woonde een familie die een autoschadeherstelbedrijf runde.
Naast de woongebieden zijn de infrastructurele verbindingen belangrijke structuurdragers van Son en Breugel. De A50 is een belangrijke ontsluiting die ten westen van Son en Breugel is gelegen. De A50 verbindt in noord-zuidrichting de stad Eindhoven met de steden Oss, Arnhem, Nijmegen en Zwolle. De enige provinciale weg binnen de gemeente is de N620 (Bestseweg). Deze weg loopt over in de Boslaan en Wilhelminalaan en is de doorgaande verbinding van de A50 naar Son en later Breugel.
Het plangebied ligt op de hoek van de Nieuwstraat, Wilhelminalaan en Emmastraat in Son en Breugel. De percelen worden ontsloten via de Wilhelminalaan en Emmastraat. Parkeren vindt in de bestaande situatie plaats aan de weg.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 16 nieuwe woningen in verschillende woontypologieën. Zo is er 1 vrijstaande woning met ruime tuin voorzien in het zuiden van het plangebied. In het oosten van het plangebied worden 4 patiowoningen gerealiseerd met eigen binnentuin. Aan de westzijde van het plangebied zijn 3 stadswoningen beoogd met tuin. Direct grenzend aan deze stadswoningen wordt een (appartementen)complex gerealiseerd. In de twee bovenste bouwlagen zijn 8 appartementen beoogd. De begane grond wordt ingericht als commerciële plint ten behoeve van dienstverlening en/of kantoorruimte met of zonder baliefunctie. Indien noodzakelijk kan deze plint ook omgevormd worden naar 4 extra woningen.
In figuur 2.3 en 2.4 zijn enkele impressies opgenomen van de toekomstige situatie.
Figuur 2.3 Situatietekening (bron: LSWA architecten)
Figuur 2.4 Beoogde plattegrond en aanzicht appartementencomplex met plint (bron: LSWA architecten)
De verschillende panden worden gerealiseerd in een meer moderne, kubistische stijl. Er is veel differentiatie in kleurstelling, hoogte en vorm waardoor een speels geheel ontstaat wat goed aansluit bij de panden in de directe omgeving. Alleen de voorziene stadswoningen zijn voorzien van een kap. De overige panden worden plat afgedekt. De stadswoningen zijn daarnaast georiënteerd op de Nieuwstraat, de overige woningen richten zich op de nieuw te realiseren interne ontsluitingsweg of de Wilhelminalaan. Het (appartementen)complex op de hoek van de Wilhelminalaan en Nieuwstraat vindt qua bouwmassa aansluiting bij de panden gerealiseerd aan de overzijde van de Nieuwstraat en Wilhelminalaan. Hier wordt de centrumfunctie van deze locatie gemarkeerd en ontstaat er een versterking van het bebouwingslint.
Gezien de ligging van het plangebied in een gebied waar woningen gecombineerd worden met allerlei voorzieningen zoals detailhandel en horeca, ligt het voor de hand het voormalig terrein te herontwikkelen tot woongebied met een beperkt commerciële invulling.
Bij de nieuwbouw wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met constructies die het verlies van warmte in de winter beperken en in de zomermaanden zorgen dat de warmte buiten blijft. Vanuit het bouwbesluit wordt de duurzaamheid berekend aan de hand van de energie prestatie coëfficiënt (EPC) en de GPR. Hierbij moet de EPC score maximaal 0,4 en de GPR minimaal 7 zijn. Om deze normen te halen worden maatregelen getroffen zoals het aanbrengen van triple glas, het gebruik van een warmtepomp in combinatie met zonnecellen en het aanbrengen van een ander isolatiepakket. In het kader van de vergunningverlening worden de maatregelen nader uitgewerkt.
Ontsluiting
Het plangebied wordt aan de noordkant ontsloten via de Wilhelminalaan, aan de oostelijke zijde grenst het plangebied aan de Emmastraat en aan de westelijke zijde grenst het aan de Nieuwstraat. De Wilhelminalaan gaat in westelijke richting over in de Boslaan en Bestseweg. De Bestseweg gaat in oostelijke richting over in de Veerstraat en dan verder door de kom Breugel. Vanaf de Bestseweg wordt aangetakt op de op- en afritten van de A50 richting Eindhoven of Veghel.
De wegen rondom het plangebied zijn allen gelegen binnen de bebouwde kom met, ter hoogte van het plangebied, een maximum snelheid van 30 km/h. De Nieuwstraat en Wilhelminalaan hebben binnen de verkeersstructuur een ontsluitende functie. De Emmastraat betreft een woonstraat waar de nadruk ligt op de verblijfsfunctie. Op de Wilhelminalaan beschikt de weg vanaf de Nieuwstraat in oostelijke richting over fietssuggestiestroken. In westelijke richting zijn eveneens fietssuggestiestroken aanwezig. De Nieuwstraat heeft ter hoogte van het plangebied een indeling met 2x1 rijstroken. Hierbij zijn ten behoeve van het fietsverkeer fietsstroken aanwezig. De Emmastraat is ingedeeld als enkele rijloper waarbij het fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gebruik maken van dezelfde verkeersruimte. De Wilhelminalaan, Nieuwstraat en Emmastraat beschikken allen over een trottoir voor voetgangers.
Op de Wilhelminalaan, ten oosten van de kruising met de Emmastraat, is op circa 2 minuten lopen vanaf het plangebied een bushalte gelegen. Hier halteren bussen richting Eindhoven en Best.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
In de nieuwe situatie worden er nieuwe woningen gerealiseerd en een commerciële plint. De plannen voorzien in de realisatie van 16 nieuwe woningen, verschillend van typologie. Er komt 1 vrijstaande woning met tuin, 4 patiowoningen met binnentuin en 3 stadswoningen eveneens met een tuin. Daarnaast komt er een complex met op de eerste en tweede bouwlaag 8 appartementen. De begane grond van dit complex wordt een commerciële plint waar ruimte is voor dienstverlening en/of kantoorruimte met of zonder baliefunctie. Deze plint kan indien noodzakelijk ook omgevormd worden naar 4 extra woningen.
De ontwikkelingen hebben een verkeersgeneratie tot gevolg. Deze is berekend op basis van kentallen van het CROW zoals opgenomen in publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Uitgangspunt bij deze berekeningen is een ligging van het plangebied in een weinig stedelijke gemeente (bron: CBS). Omdat het gaat om een kern met centrumvoorzieningen is het gebiedstype 'centrum' aangehouden. De te realiseren woningen worden allemaal in het koopsegment aangeboden. Er is gerekend met het 'worst case' scenario waarbij de hoogste verkeersgeneratie per type woning wordt gegeven. Hierdoor is uitgegaan van het type 'koop, vrijstaand' voor de vrijstaande woning en voor de patiowoningen en de stadswoningen van het type 'koop, tussen/hoek'. Voor de appartementen is gebruik gemaakt van koop op etage in de categorie duur. De verkeersgeneratie komt voor de woningen uit op circa 130 mvt/etmaal op een weekdag. Omgerekend naar werkdag (factor 1,11%) komt dit uit op 145 mvt/etmaal op een werkdag.
Voor de te realiseren commerciële plint is nog niet bekend wat de invulling gaat worden. Conform de regels van het bestemmingsplan is dienstverlening en/of kantoorruimte met of zonder baliefunctie mogelijk in een ruimte van in totaal 300 m2. Deze plint kan indien noodzakelijk ook omgevormd worden naar 4 extra woningen Om de verkeersgeneratie te berekenen, wordt ook hier gewerkt met het 'worst case' scenario. De functie welke het meeste verkeer genereert, is een kantoor met baliefunctie. Een kantoorruimte met baliefunctie met een oppervlak van 300 m2 bvo genereert maximaal 40 mvt/etmaal op een weekdag (ruim 50 mvt/etmaal op een werkdag) terwijl 4 extra woningen een verkeersgeneratie kennen van 30 mvt/etmaal op een weekdag.
Concluderend kan worden gesteld dat de totale verkeersgeneratie van het plangebied maximaal 195 mvt/etmaal werkdag zal zijn.
De te verwachten verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling bedraagt 195 mvt/etmaal op een werkdag. Door de sluiting van de kringloopwinkel (circa 1.600 m2) wordt ook een deel van de huidige verkeersgeneratie weggenomen. De huidige verkeersgeneratie is niet bekend. Echter is de verkeersgeneratie als gevolg van de te realiseren functies al dermate laag dat deze nauwelijks of geen invoed zal hebben op de verkeersafwikkeling. De omliggende wegenstructuur biedt voldoende capaciteit om het verkeer af te kunnen wikkelen.
Parkeren
Ook de parkeerbehoefte van de ontwikkeling kan bepaald worden op basis van kencijfers van het CROW. Hiervoor gelden dezelfde uitgangspunten als bij het bepalen van de verkeersgeneratie. Het plan voorziet in de realisatie van 18 parkeerplaatsen op de centrale parkeervoorziening en 3 parkeerplaatsen aan de Nieuwstraat. Daarnaast zijn reeds 11 openbare parkeerplaatsen gelegen langs de Nieuwstraat en Wilhelminalaan ter hoogte van het plangebied.
Voor de commerciële plint is nog geen invulling bekend. Om de parkeersituatie in de toekomstige situatie in beeld te brengen is daarom voor twee varianten een parkeerbalans opgesteld. Het betreft de volgende twee arianten:
Bij het opstellen van de parkeerbalans per variant is rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen door middel van aanwezigheidspercentages per dagdeel. De verschillende balansen zijn opgenomen in bijlage 1 en in onderstaande figuren. Hieruit blijkt dat de variant waarbij de plint wordt ingevuld met woningen de hoogste maatgevende parkeersituatie kent. Het piekmoment doet zich voor op de werkdagavond met een parkeerbehoefte van 26 parkeerplaatsen. In de huidige situatie ligt het piekmoment op de zaterdagmiddag met een parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen. Afgezet tegen de totale beschikbare capaciteit in en rondom het plangebied blijkt voor alle varianten sprake van een sluitende parkeerbalans.
Parkeerbehoefte | werkdagochtend | werkdagmiddag | werkdagavond | koopavond | werkdagnacht | zaterdagmiddag | zaterdagavond | zondagmiddag |
Huidige situatie | 14 | 21 | 6 | 20 | 3 | 25 | 3 | 3 |
Nieuwe situatie variant 1 (plint met commerciële dienstverlening) | 17 | 17 | 21 | 24 | 19 | 15 | 20 | 17 |
Verschil in parkeerbehoefte met huidige situatie | +3 | -4 | +15 | +4 | +16 | -10 | +17 | -14 |
Parkeerbehoefte | werkdagochtend | werkdagmiddag | werkdagavond | koopavond | werkdagnacht | zaterdagmiddag | zaterdagavond | zondagmiddag |
Huidige situatie |
14 |
21 | 6 | 20 | 3 | 25 | 3 | 3 |
Nieuwe situatie variant 2 (plint met woningen) | 13 | 13 | 26 | 23 | 24 | 18 | 25 | 21 |
Verschil in parkeerbehoefte met huidige situatie | -1 | -8 | +20 | +3 | +21 | -7 | +22 | +18 |
Figuur 2.5 Overzichten parkeerbehoefte
De in de huidige situatie aanwezige functies kennen eveneens een parkeerbehoefte. Deze parkeerbehoefte komt te vervallen en zou verrekend mogen worden. Voor de nu aanwezige functies is ook een parkeerbalans opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 2 en in bovenstaande figuren. Hieruit blijkt in vergelijking met het maatgevende moment in de nieuwe situatie (werkdagavond), in de huidige situatie een parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen. Als gevolg van de ontwikkeling zal de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie dan met 20 parkeerplaatsen toenemen. De realisatie van 21 nieuwe parkeerplaatsen binnen het plangebied zou dan reeds in deze additionele behoefte voorzien. De grootste toename in de parkeerbehoefte als gevolg van het plan vindt plaats op de zaterdagavond. De toename bedraagt dan ten opzichte van de huidige situatie 22 parkeerplaatsen. Er zal dan een beroep gedaan worden op de vrijgekomen capaciteit in het omliggend gebied.
Fietsparkeren
Voor de appartementen worden bergingen op de begane grond gerealiseerd. In deze bergingen wordt het fietsparkeren verzorgd. Voor de overige woningen geldt dat de fietsen op eigen terrein geparkeerd moeten worden. Ten behoeve van de commerciële plint kunnen de fietsen aan de zijde van de Nieuwstraat en Wilhelminastraat geparkeerd worden.
De gemeente Son en Breugel staat bekend om de groene sfeer. In het plangebied is naast de aanleg van (openbare) parkeerplaatsen ook ruimte voor groen voorzien. Zo wordt er groen aangelegd rondom de parkeerplaatsen aan de zijde van de patiowoningen. Ook ter plaatse van de entree aan de Wilhelminalaan komt een groenstrook waardoor er een natuurlijke entree ontstaat. De patiowoningen georiënteerd op de Wilhelminalaan krijgen evenals de andere woningen daar een eigen voortuin. In het plangebied zijn geen nieuwe waterstructuren voorzien.
De beoogde ontwikkeling is vertaald naar een juridisch-planologisch kader in de vorm van het bestemmingsplan. De inhoud van de regeling sluit aan op het bestemmingsplan 'Son Centrum'. Aan de gronden onder en rondom de woningen is de bestemming 'Wonen' toegekend met aan de voorzijde waar nodig de bestemming 'Tuin'. Het (appartementen)complex is bestemd als 'Centrum'. Het openbaar gebied inclusief de ontsluitingsweg en openbare parkeerplaatsen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur.
Toetsing
Vanwege de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van strijd met het SVIR en het Barro, beiden gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. De beoogde ontwikkeling betreft gedeeltelijk een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst moet worden. Toetsing vindt plaats in de volgende paragraaf.
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Deze is in 2014 partieel herzien. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieu's en voor een kennis innovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.
Toetsing
Met de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de door de provincie vastgelegde ruimtelijke belangen 'concentratie van verstedelijking' en 'sterk stedelijk netwerk'. Bij de opgave voor wonen en werken ligt het accent op de herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied' en voorziet in herstructurering.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is nader uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om bovenstaande doelen te realiseren. In de Verordening ruimte zijn kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen. De Verordening ruimte wordt hierna besproken.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte 2014 opgesteld.
De Verordening ruimte 2014 is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en is op 19 maart 2014 in werking getreden. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. De gewijzigde verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden. Hierna wordt getoetst aan de relevante hoofdstukken en artikelen.
Hoofdstuk 2 Algemene regels
Artikel 3 'Bevordering ruimtelijke kwaliteit'
In de Verordening ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording dient te bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt ingeval van vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied in dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald. In geval van een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden. Daarnaast dient te worden verantwoord dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie past in de omgeving, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft. Tenslotte dient te worden beschreven dat een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte 2014 aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Zoals in dit bestemmingsplan wordt aangetoond, houdt het initiatief op een goede wijze rekening met eerdergenoemde aspecten en past de ontwikkeling binnen de omgeving. Er is sprake van een fysieke verbetering van de locatie aangezien door de toekomstige bebouwing een aantrekkelijk woonmilieu en verbetering van de aanzichten aan de doorgaande weg worden gecreëerd. In hoofdstuk 4 'Milieuhygiënische en planologische verantwoording' is aangetoond dat er geen belemmeringen vanuit de diverse milieuaspecten aan de orde zijn. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de financiële haalbaarheid. Hierna wordt aangetoond dat voorliggende ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' (verder: de Ladder) is juridisch verankerd in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ingevolge de Ladder moet een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' in de toelichting gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen. De stappen betreffen:
Toetsing
Ingevolge stap 1 dient allereerst sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling'. De realisatie van 16 nieuwe woningen (en 20 wanneer de plint ook omgevormd wordt tot woningen) wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van artikel 3.1.6, lid 2 Bro.
Ter hoogte van de beoogde commerciële plint, is op dit moment reeds een commerciële invulling aanwezig. Hier zijn op de begane grond en verdieping diverse functies in het vigerende bestemmingsplan toelaatbaar, zoals detailhandel, met uitzondering van perifere en grootschalige detailhandel, horeca in categorie 1, wonen, kantoren met baliefunctie, publiekverzorgende ambacht en dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en culturele voorzieningen. Deze functies zijn tevens toelaatbaar op de locatie waar de drie nieuwe stadswoningen voorzien zijn. Met de beoogde ontwikkeling wordt de commerciële ruimte beperkt tot 300 m2. Daarnaast worden de toelaatbare functies beperkt. Onder meer maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzieningen, detailhandel en horeca zijn in de toekomst niet meer toelaatbaar. Voor wat betreft de commerciële plint is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conform de uitgangspunten van de Verordening ruimte 2014 (artikel 4.3) dient bij de nieuwbouw van woningen de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording te bevatten over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg worden nagekomen. De beoogde nieuwbouw moet zich verhouden tot de afspraken die regionaal zijn gemaakt. Zoals in paragraaf 3.2.4 wordt aangegeven, voldoet het planvoornemen aan de regionale behoefte om binnen de kern Son woningen te realiseren. Wat betreft stap 2: het planvoornemen is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling geeft invulling aan de herstructurering van een voormalig bedrijfs/woonperceel binnen een woongebied. Daarmee is stap 3 niet aan de orde en past de ontwikkeling binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Regionale Agenda Wonen Zuidoost Brabant is vastgesteld op 16 december 2015. Uitgangspunt is een flexibel en realistisch programma. Geen statisch programma waarbij na 5 of 10 jaar wordt gekeken hoe het ermee staat, maar een programma dat wordt aangepast als daar aanleiding voor is en dat met de tijd meegaat.
In de stedelijke regio Eindhoven-Helmond geldt het Convenant Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven. Dit convenant regelt dat de randgemeenten een deel van de Eindhovense woningbehoefte voor hun rekening nemen. Eindhoven heeft aangegeven dat zij inmiddels wel in staat zijn om in haar eigen woningbehoefte te voorzien. De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven voeren nu overleg over het regionale woningbouwprogramma en mogelijk herverdeling tussen de gemeenten. Daarom is in de laatste vastgestelde Regionale Agenda Wonen besloten om alleen de woningbouwafspraken van de gehele regio op te nemen en niet onder te verdelen. Onderstaande tabel geeft de provinciale prognose voor de lokale behoefte van Son en Breugel aan, te weten 960 woningen. Voorliggende ontwikkeling is één van de projecten waarmee in deze woningbehoefte wordt voorzien.
Figuur 3.1 Regionale woningbouwprogramma Zuidoost-Brabant 2015-2025
De Toekomstvisie (vastgesteld op 21 juni 2012) geeft in grote lijnen de ambities weer voor de komende 20 jaar. De Toekomstvisie geeft richting aan de toekomst van Son en Breugel. De ambities tot 2030 zijn weergegeven aan de hand van de volgende kernthema's.
Ontwikkeling en groei
De bevolkingsopbouw, waarin de leeftijdsgroep 20 tot 40-jarigen sterk is ondervertegenwoordigd, wordt meer in evenwicht gebracht. Er wordt gestreefd naar een lichte groei van het aantal inwoners. Dat is nodig om de sociaal-culturele, sport- en winkelvoorzieningen, maar ook de gemeentelijke financiële positie op niveau te kunnen houden. Om dit te kunnen bereiken, kunnen tot circa 2030 minstens 700/850 woningen tot 1550 woningen gebouwd worden. De groei van het aantal woningen gaat niet ten koste van het unieke groene karakter van Son en Breugel. Dat betekent dat er wordt gebouwd binnen de bebouwde kommen op inbreidings- en herontwikkelingslocaties of beperkt aan de randen.
Gemeenschapszin
Son en Breugel kenmerkt zich door een sterke sociale samenhang, een open interactie met de buitenwereld, veel maatschappelijke activiteiten en een sterke betrokkenheid van veel inwoners. Dat uit zich onder andere in een zeer breed en actief verenigingsleven, goede voorzieningen, veel actieve mantelzorgers en een rijke variatie aan evenementen. Sociale ontmoeting is een voorwaarde en daaraan leveren voorzieningen dicht bij de mensen een bijdrage. De gemeente staat voor de opgave om een balans te vinden in wat nodig en wat mogelijk is.
De groene identiteit
De sterke waarde van de natuur in Son en Breugel wordt bewaakt en waar mogelijk versterkt. Onderhoud van de natuurgebieden geschiedt op duurzame wijze met aandacht voor de biodiversiteit en de cultuurhistorische waarden van de gebieden. De cultuurhistorische- en de recreatieve waarde van het buitengebied wordt hoog gewaardeerd en bewaakt. Het groene buitengebied behoudt haar kleinschalige karakter.
Economie
De gemeente ondersteunt en stimuleert de economische bedrijvigheid en het ondernemerschap en hecht daarbij veel waarde aan startende ondernemers. Een goed vestigings- en ondernemersklimaat is daarbij van essentieel belang. Dit wordt onder andere bereikt door voldoende ruimte beschikbaar te stellen voor bedrijvigheid, maar ook door een goed beheer van en investeringen in de openbare ruimte en (sociale) veiligheid.
Mobiliteit
Son en Breugel vormt een spin in het mobiliteitsnetwerk van de regio. Dat geldt voor de auto, de fiets, het openbaar vervoer, te voet, over water. Dat biedt kansen, maar geeft ook beperkingen en overlast. Het vinden en bewaken van de juiste balans hierin is een belangrijke opgave voor de gemeente.
De gemeente Son en Breugel heeft op 6 februari 2014 de 'Structuurvisie Son en Breugel een ruimtelijke uitnodiging voor 2020/2030' vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de ambities uit de Toekomstvisie uitgewerkt voor het ruimtelijk domein. De structuurvisie biedt een kader waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. Niet primair gericht op uitbreiding van het stedelijk gebied maar vooral op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan toevoegen van woningen op een herontwikkelingslocatie binnen de bebouwde kom zonder dat daarbij het groene karakter van Son en Breugel wordt aangetast. Daarnaast wordt er ruimte voor bedrijvigheid (kantoren en dienstverlening) behouden waardoor deze voorzieningen zich in het centrum van de kern Son kunnen blijven vestigen.
De 'Woonvisie 2012-2020 Typisch Son en Breugel' is vastgesteld op 20 december 2012. Het 'Woningbouwprogramma 2016/2020 - 2030' is vastgesteld op 16 juli 2016. Het aspect wonen uit de Toekomstvisie is in de 'Woonvisie 2012-2020' en het 'Woningbouwprogramma 2016/2020 - 2030' verder uitgewerkt en concreet gemaakt.
De belangrijkste opgave is om de dynamiek op de woningmarkt terug te brengen. Om dit te bereiken, zijn in de woonvisie de volgende zes beleidsdoelen opgenomen:
In het Woningbouwprogramma 2016/2020 - 2030 is het realistisch woningbouwprogramma voor de toekomst bepaald. Er is een maximale bandbreedte van 1550 woningen voor de planperiode tot en met 2030. Voor 685 woningen zijn al programmatische afspraken vastgelegd. Dat houdt in dat voor het resterende woningbouwprogramma van 865 woningen tot en met 2030 nog programmatische afspraken gemaakt moeten worden. Naast deze kwantitatieve behoefte is een gewenst kwalitatief programma vastgelegd. Hierbij is een onderscheid gemaakt in een verdeling qua gewenste prijscategorie en verschijningsvorm van de woningen.
Toetsing
De te realiseren woningen worden allemaal in het koopsegment aangeboden, in diverse prijsklassen. Hiermee wordt voldaan aan de gewenste differentiatie voor wat betreft prijscategorie en wordt er een bijdrage geleverd aan het aantal benodigde koopwoningen in de gemeente. De ontwikkeling voorziet daarnaast ook in diverse woningtypologieën. Naast appartementen worden er patiowoningen, stadswoningen een en vrijstaande woning gerealiseerd. Deze differentiatie in typologieën draagt bij aan de gewenste aandacht voor verschillende en bijzondere woonvormen in de gemeente. Door ook een aantal kleinere wooneenheden toe te voegen, kunnen verschillende doelgroepen (alleenstaanden, jongeren, senioren) zich op deze locatie vestigen.
De welstandsnota 'Mooi Son en Breugel; samen doen!' is vastgesteld op 22 december 2011. In deze welstandsnota is het kader voor het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente Son en Breugel neergelegd. Doel van de nota is het behartigen van het publieke belang door de gemeente, waarbij individuele vrijheid van de burgers wordt afgewogen tegen het uiterlijk aanzien van de gemeente. Dit doet de gemeente door middel van:
Toetsing
Het ontwerp van de beoogde ontwikkeling wordt conform de welstandsnota voorgelegd aan het Ruimtelijk Kwaliteitsteam.
Qua beleid ligt binnen de gemeente Son en Breugel de aandacht op het herontwikkelen van locaties binnen bestaand stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de gemeentelijke en provinciale beleidsintenties van 'bouwen binnen het stedelijk gebied'. Voor wat betreft de woningtypologie voldoet de beoogde ontwikkeling aan de uitgangspunten van de Woonvisie en het woningbouwprogramma.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3) en een nader onderzoek (zie bijlage 4). In de bijbehorende briefrapportage staat beschreven dat uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in de bovengrond de parameters cadmium, lood en zink in concentraties boven de achtergrondwaarden zijn gemeten.
De eerder aangetroffen matige verontreiniging met lood is niet meer aangetoond. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is derhalve vanuit de Wet Bodembescherming geen noodzaak tot sanering of sanerende maatregelen. Wel dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond niet zondermeer kan worden toegepast binnen en buiten de locatie.
Nieuwe woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.
30 km/u-wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.
Uitgangspunten
De ontwikkeling ligt niet binnen de wettelijke geluidszone van de gezoneerde wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Wilhelminalaan en Nieuwstraat beoordeeld.
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is opgenomen in de rapportage 'Son Centrum; Wilhelminalaan - Nieuwstraat - Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' (Rho adviseurs, 2017). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 5.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de Wilhelminalaan op alle voorziene woningen binnen het plangebied sprake is van een overschrijding van de richtwaarde van de 48 dB. Ten aanzien van het wegverkeer op de Nieuwstraat geldt dit alleen voor de stadswoningen en appartementen. Voor beide bronnen geldt dat de maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden.
Omdat de richtwaarde wordt overschreden is onderzocht of maatregelen ter reductie van de geluidbelasting haalbaar en/of doelmatig zijn of dat er bezwaren zijn op basis van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële inzichten. Hieruit blijkt dat maatregelen ter reductie van de geluidbelasting niet toegepast kunnen worden.
Indien de wegen op basis van de Wgh gezoneerd zouden zijn, is bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en de onaanvaardbaarheid van maatregelen, het vaststellen van een hogere waarde mogelijk. Omdat 30 km/u-wegen buiten de Wgh vallen is een verdere procedure in het kader van de wet niet noodzakelijk. Omdat de maximaal aanvaardbare geluidbelasting van 63 dB niet wordt overschreden, wordt daarom gesteld dat sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. De geluidwering van de woningen zal zodanig zijn dat voldaan wordt aan de vastgestelde norm van 33 dB voor het binnenwaardeniveau (Bouwbesluit).
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit toestaan indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In het 'Besluit niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 16 woningen en een commerciële plint waarin ook 4 woningen gerealiseerd kunnen worden. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 195 mvt/etmaal (zie paragraaf 2.2.2 Ontsluiting en parkeren). Uit de nibm-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,23 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,04 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Wilhelminalaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig.
Onderzoek
Conform de professionele risicokaart is ten noordoosten van het plangebied op circa 60 meter een dierenspeciaalzaak gevestigd die onder het Vuurwerkbesluit valt. De afstanden die gelden vanuit het Vuurwerkbesluit vormen geen belemmering voor het plangebied. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is gelegen in het centrum van de kern Son. In de directe omgeving zijn naast wonen diverse commerciële functies aanwezig, waaronder horeca en detailhandel. Het plangebied maakt in het vigerende bestemmingsplan ook deel uit van een gebied waar een centrumbestemming vigeert. Er is dan ook sprake van omgevingstype 'gemengd gebied'.
Direct naast enkele beoogde woningen wordt in het plangebied commerciële ruimte mogelijk gemaakt. Beoogde functies die hierbij mogelijk worden gemaakt zijn in de volgende tabel aangegeven, inclusief hun richtafstand ten opzichte van omgevingstype 'gemengd gebied' conform de VNG-uitgave.
Functie | SBI-code 2008 | Richtafstand |
Kantoren (met en zonder baliefunctie) | 63, 63-71, 73, 74, 77, 78, 80-82 | 0 meter |
Dienstverlening (zonder reisbureau, kapsalon en wasserette) | 791, 96013, 9603 | 0 meter |
Tabel 4.1 Toegestane functies met richtafstanden ten opzichte van omgevingstype 'gemengd gebied'
Aan de betreffende richtafstand voor deze mogelijk nieuwe functies wordt voldaan. Direct naast het plangebied ligt een restaurant (SBI-code 561). De richtafstand ten opzichte van gemengd gebied is hiervoor 0 meter. Aan deze richtafstand ten opzichte van wonen wordt voldaan. Ook voor de omliggende horeca en detailhandel in de omgeving van het plangebied geldt een richtafstand van 0 meter voor de woningen in het plangebied. Hier wordt eveneens aan voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nog te realiseren woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn die door de woningbouwontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Daarnaast zal de beoogde commerciële ruimte geen milieuhinder veroorzaken voor de huidige en toekomstige woningen. Het aspect bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. Hiervoor zal dan ook een Klic-melding gedaan worden.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder waarna de opmerkingen verwerkt worden in de waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Waterschapsbeleid
Het waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft hoe het waterschap samen met andere partijen invulling willen geven aan het waterbeheer in de planperiode. Dit waterbeheerplan is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe die bereikt moeten worden. Het betreft alle aspecten rondom het beheer van de watergangen, stuwen, gemalen, transportstelsels en rioolwaterzuiveringen, zowel onder normale omstandigheden als in het geval van calamiteiten.
Het plan is afgestemd op het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan (PMWP) en het Stroomgebiedsbeheerplan. Er wordt een indeling gemaakt in de volgende thema's:
Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels zijn vastgelegd in de Keur Waterschap De Dommel 2015. De Keur bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater. Zo zijn er bijvoorbeeld verboden opgesteld voor het leggen, verplaatsen of weghalen van duikers, stuwen, bruggen en dergelijke. Ook wordt als plicht bijvoorbeeld genoemd wie onderhoudsplichtig is. Afwijken van de verboden en verplichtingen is mogelijk. Hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Wilhelminalaan en Nieuwstraat te Son en Breugel en is vrijwel volledig verhard. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Son ligt is het plangebied niet gekarteerd. Ten oosten van het plangebied bestaat de bodem uit enkeerdgronden en fijn zand en is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 m en 1,2 m beneden het maaiveld.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig verhard. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen met bijbehorende tuinen, parkeerplaatsen en ontsluiting en een commerciële ruimte die ook ingevuld kan worden met woningen. De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een toename van verharding (tabel 4.2). Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Oppervlaktes | Huidig m2 | Toekomstig m2 |
daken | 1918 | 1170 |
terrein verharding | 1201 | 1594 |
onverhard terrein | 0 | 355 |
Totaal | 3119 | 3119 |
Tabel 4.2 Wijzigingen verhard/onverhard oppervlak huidige en toekomstige situatie
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
De herinrichting van het plangebied is een verbetering van de waterhuishouding ter plaatse. Momenteel is het plangebied vrijwel volledige verhard. In de toekomstige situatie is er sprake van een afname van de totale verharding. Via de achtertuinen van de woningen zal het hemelwater deels via natuurlijke infiltratie worden afgewikkeld. Verder bestaat de mogelijkheid om hemelwater te hergebruiken en te bufferen bijvoorbeeld middels regentonnen op eigen terrein. Daarnaast zal binnen het plangebied voor de beoogde nieuwbouw een gescheiden rioleringsstelsel worden aangelegd, zodat schoon hemelwater gescheiden wordt afgevoerd van vuil water.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
In het plangebied zijn diverse panden aanwezig die op dit moment in gebruik zijn ten behoeve van de kringloopwinkel, als garage/schuur of ten behoeve van het wonen.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 16 woningen en een commerciële plint waar eventueel ook 4 woningen in gerealiseerd kunnen worden. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Verordening ruimte 2014
De bescherming van gebieden is geregeld via de Verordening ruimte. Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan. Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.
Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van het NNN dienen conform de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.1). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen circa 200 meter ten oosten van het plangebied en betreft de waterloop de Dommel. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux en is gelegen circa 12 km ten zuiden van het plangebied.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden en EHS (bron: geo-loket provincie Noord-Brabant)
Gezien de ruime afstand en geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden en EHS gebieden. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het NNN staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Om de ecologische waarden in het plangebied vast te kunnen stellen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in bijlage 6.
In de quickscan is geconcludeerd dat de locatie een geschikt habitat vormt voor de aanwezigheid van verschillende soorten. Voor uitvoering van de sloop van panden dient aanvullend onderzoek uitgevoerd dient te worden om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen alsmede nestplaatsen van de huismus en gierzwaluw in de te slopen bebouwing.
Nader veldonderzoek naar de vleermuis, huismus en gierzwaluw is uitgevoerd in het najaar van 2016 en het voorjaar van 2017. Uit de resultaten van het onderzoek (zie bijlage 7) komt naar voren dat buiten het plangebied gewone en ruige dwergvleermuizen foerageren en baltsen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen, foerageren en baltsen. Er zijn geen verblijfplaatsen of vliegroutes waargenomen. Vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zoals de huismus of gierzwaluw zijn niet vastgesteld in of direct rond het plangebied. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels zoals de winterkoning en roodborst is het van belang om op een manier te werken dat nesten en eieren van vogels niet worden beïnvloed.
Voor overtredingen ten aanzien van overige broedvogels geldt dat verstoring op voorhand kan worden voorkomen door potentiële nestgelegenheden te verwijderen buiten het broedseizoen of binnen het broedseizoen na controle op afwezigheid van in gebruik zijnde nesten. Verder dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Conclusie
Bij de voorgenomen plannen is geen sprake van het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen ten aanzien van Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde plant- en diersoorten tevens uitgesloten. De realisatie en uitvoering van het planvoornemen is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader archeologie
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
In opdracht van de gemeente Son en Breugel heeft archeologisch adviesbureau Past2Present archeologiebeleid geformuleerd. Dit beleid is vastgelegd in het rapport 'Archeologie als nieuwe conditie in de bestemmingsplannen van de gemeente Son en Breugel'. Op 22 april 2009 heeft de gemeenteraad van Son en Breugel met de vaststelling van dit rapport het archeologiebeleid voor het hele grondgebied van de gemeente vastgelegd.
Teneinde in een vroeg stadium te kunnen bepalen of archeologisch onderzoek verplicht is in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen, dan wel bij concrete voorstellen tot ruimtelijke ordeningsprojecten, zijn bij het vaststellen van het rapport 'Archeologie als conditie in de bestemmingsplannen van de gemeente Son en Breugel' voor diverse ruimtelijke ingrepen selectiecriteria opgenomen. Door middel van ondergrenzen is aangegeven voor welke ruimtelijke ingrepen in de bodem wel dan wel geen archeologische vervolgactiviteiten gelden. In de diverse ruimtelijke plannen werkt dit door in archeologische planregels.
De archeologische beleidskaart betreft een kaart, zonder archeologisch inhoudelijke informatie, die duidelijk aangeeft voor welke gebieden welke ondergrens geldt in de gemeente Son en Breugel.
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart Son en Breugel (2009) met markering plangebied
Onderzoek
Blijkens de archeologische beleidskaart van de gemeente Son en Breugel is het plangebied deels aangeduid als 'gebied met een lage archeologische verwachting' en deels als 'archeologisch onderzoeksgebied B' (zie figuur 4.2). Voor de gronden met de aanduiding 'archeologisch onderzoeksgebied B' geldt dat bij een bepaalde omvang en diepte van werken en werkzaamheden nader onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden dient te worden uitgevoerd. De onderzoeksplicht is in het vigerende bestemmingsplan geborgd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze dubbelbestemming is overgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat voor (bouw)werken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter archeologisch onderzoek verplicht is.
Toetsingskader cultuurhistorie
Gemeenten spelen van oudsher een rol bij de monumentenzorg. In het verleden hing de aard en intensiteit van monumentenbeleid vaak samen met de “historiciteit” van de gemeente. Met de beleidsnotitie 'Monumenten in beeld' (2011) is het gemeentelijk kader geschetst voor het monumentenbeleid. Het beleid van de gemeente Son en Breugel heeft zich de periode voor de vaststelling van het beleid gericht op het faciliteren van eigenaren in vergunningprocedures voor rijksmonumenten. Tot aan 2011 waren er geen gemeentelijke monumenten aangewezen. Inmiddels zijn er een aantal gemeentelijke monumenten aangewezen.
Onderzoek
Voor het plangebied is met name de ligging in de nabijheid van rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten van belang. Het voormalig Raadhuis op de Markt en de 17e eeuwse boerderij aan de Dommelstraat als rijksmonument liggen in de nabijheid van het plangebied. Dit geldt ook voor het gemeentelijke monument aan de H. Veenenmastraat 7. De rijks- en gemeentelijke monumenten liggen echter op een dergelijke afstand dat de ontwikkeling van het plangebied niet van invloed is. De huidige panden op locatie zijn niet opgenomen als gemeentelijk monument.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt in geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Mogelijke aanwezige archeologische waarden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zoals opgenomen.
De kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen. Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd in een anterieure exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Inhoudelijk is voor de wijze van bestemmen aangesloten op het vigerend bestemmingsplan 'Son Centrum'.
Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de 4 hoofdstukken die tezamen de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan vormen en volgt een beschrijving van de toegepaste bestemming.
In het kader van de SVBP2012 dient een vaste volgorde en indeling van het bestemmingsplan aangehouden te worden. Deze is hieronder aangegeven.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Voor de toegepaste bestemming zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wijziging) toegestaan. Wel dient er te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bouwhoogte, dakhelling en dergelijke).
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Dit hoofdstuk bevat:
Hierna volgt een beschrijving van de bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen.
Deze gronden zijn bestemd voor centrumvoorzieningen en woningen. Op de begane grond zijn kantoren met of zonder baliefunctie, publiekverzorgende ambacht en dienstverlening en wonen toegestaan. Op de verdieping zijn woningen toegestaan. De bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven, verhardingen, erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming. Tevens is vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaatsen' twee parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.
De nieuw te realiseren ontsluitingsweg, openbare parkeerplaatsen en openbare groenstroken zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Aan de zijde van de Nieuwstraat en Wilhelminalaan heeft de bestemming aansluiting gevonden op de vigerende bestemming 'Verkeer' aldaar.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven, verhardingen, aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven, groenvoorzieningen, paden, wegen, onoverdekte zwembaden, (ondergrondse) parkeervoorzieningen en water-/waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook zijn regels opgenomen over de typologie van de toegestane woningen. In de planregels zijn bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde opgenomen. Onder stringente voorwaarden zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven rechtstreeks toegestaan. Binnen de bestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het gebruik van de woning voor een aan-huis-verbonden beroep en bedrijf tot een maximum vloeroppervlak van 60 m².
De gronden binnen deze bestemming zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor (bouw)werken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter is archeologisch onderzoek verplicht gesteld in het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Son Centrum; Wilhelminalaan – Nieuwstraat' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in overleg gezonden naar de betrokken instanties. De reacties hebben geen aanleiding gegeven voor aanpassing van het bestemmingsplan. Het plan heeft daarnaast de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. In dat kader heeft het ontwerpbestemmingsplan in de periode van 9 maart 2017 tot en met 19 april 2017 voor een ieder ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn drie zienswijzen ontvangen. Het resultaat van de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening is in de Zienswijzennotitie ontwerpbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Son Centrum; Wilhelminalaan – Nieuwstraat' samengevat. In deze notitie (bijlage 8), is aangegeven welke aanpassingen zijn gedaan naar aanleiding van de ingediende zienswijzen.
Het bestemmingsplan is vastgesteld op 30 augustus 2017. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd, van 14 september 2017 tot en met 25 oktober 2017. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.