Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kerkendijk ong. (zuid van 54) Someren
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0847.BP02022038-VS01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Kerkendijk ong. (zuid van 54) Someren' van de gemeente Someren.
 
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0847.XXX
met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 Verbeelding
De kaart waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn
gelegen, zijn aangegeven.
 
1.4 Aanbouw
Een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.
 
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels,
regels worden gesteld voor het gebruik en/ of het bebouwen van de desbetreffende gronden.
 
1.6 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 Aan huis verbonden bedrijf
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige
activiteit, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte
omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning
met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het
uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie
plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van
materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
 
1.8 Aan huis verbonden beroep
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het
beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
lichaamsverzorgend, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met
uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.
 
1.9 Aardkundige waarden
Waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken
en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de
daarmee samenhangende waterhuishouding.
 
1.10 Abiotische waarden
Geheel van waarden in verband van het abiotische milieu ( = niet levende natuur) in de vorm van
specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige
mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
 
1.11 Afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
 
1.12 Agrarisch gebruik
Het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het
houden van dieren.
 
1.13 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.14 Bebouwingsconcentratie
Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
 
1.15 Bebouwingscluster
Een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.
 
1.16 Bebouwingslint
Een lijnvormige verzameling gebouwen langs een weg in het buitengebied, enkelzijdig of dubbelzijdig
aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide
menging van kleinschalige buitengebied- en niet- buitengebiedfuncties.
 
1.17 Bed and breakfast
Het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van
slaap- en sanitaire ruimten, - aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk
één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan
overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden
werkzaamheden en/ of arbeid.
 
1.18 Bedrijf
Een organisatorische eenheid, waarbinnen op een bepaalde locatie commerciële activiteiten worden
uitgeoefend.
 
1.19 Beeldkwaliteit:
het samenstel van de beoordeling van:
  1. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  2. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  3. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  4. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  5. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  6. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  7. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  8. abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.20 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:
het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011 dat op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld.
 
1.21 Bestaande bebouwing
Legale bouwwerken, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit
plan, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften;
 
1.22 Bestaand gebruik
Het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige
bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.
 
1.23 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.24 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.25 Bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
 
1.26 Bewoning
Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
 
1.27 Bijgebouw
Een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen
hoofdgebouw.
 
1.28 Bodemingreep (diepte, oppervlakte)
Werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige
archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.
 
1.29 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
 
1.30 Bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
 
1.31 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.32 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd.
 
1.33 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
 
1.34 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
 
1.35 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij
indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.36 Carport
Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.37 Cultuurhistorische waarden
Waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten
in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om
archeologisch, historisch- landschappelijk, historisch- geografisch en/of historisch- bouwkundig
waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers)
verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
 
1.38 Dagrecreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën die
plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is.
 
1.39 Dove gevel
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn, alsmede een bouwkundige
constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct
grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
 
1.40 Detailhandel
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of
leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.41 Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel
de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest
waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te
ontwikkelen natuurwaarden.
 
1.42 Erfinrichtingsplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt
aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.
 
1.43 Erotische dienstverlening
Elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage,
escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
 
1.44 Escortbedrijf
Het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie die wordt uitgeoefend op een andere plaats dan die waar het escortbedrijf wordt uitgeoefend.
 
1.45 Extensief recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen,
ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-,
rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
 
1.46 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.47 Gebruiken
Gebruiken, doen of laten gebruiken.
 
1.48 Groene erfinrichting
Groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.
 
1.49 Groenvoorzieningen
Allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
 
1.50 Hobbymatig
Uitvoeren van activiteiten in de vrije tijd waarbij geen sprake is van een bedrijfsmatige activiteiten en/of bedrijvigheid.
 
1.51 Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
1.52 Huishouden
Een of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid, gericht op het duurzaam samen zijn.
 
1.53 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater
Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.
 
1.54 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater
Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.
 
1.55 Hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium
Het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het hydrologisch neutraal ontwikkelen.
 
1.56 Infiltratie
Het indringen van water in de bodem.
 
1.57 Infiltratievoorziening
Een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste
grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) hemelwater kan indringen in c.q. passief
kan infiltreren in de bodem.
 
1.58 Kas of hoge tunnel
Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas of
een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder
geconditioneerde klimaatomstandigheden; schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (met
een hoogte van meer dan 1,5 m) worden daaronder ook verstaan.
 
1.59 Kernrand
Een overgangszone tussen bebouwde kom en buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op
korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
 
1.60 Landschapselement
Een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke,
natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.
 
1.61 Landschappelijke waarden
Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of
object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat
bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueelruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.62 Maaiveld:
De bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
 
1.63 Mantelzorg
Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding, die
hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
 
1.64 Mestbewerking
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of
hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding,
hygiënisatie of indamping van mest.
 
1.65 Milieucategorie
De milieucategorie die aan een bepaalde bedrijfsactiviteit is toegekend in de Brochure bedrijven en
milieuzonering, editie 2009, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ISBN
9789012130813, zoals deze luidt op de datum van ter inzage legging van het vastgesteld van dit
bestemmingsplan.
 
1.66 Natuurwaarden
De waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of
abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
 
1.67 Ondergeschikte functie
Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan
zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als
hoofdfunctie herkenbaar blijft.
 
1.68 Ondersteunende horeca
Horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is.
Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de
hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig
herkenbaar blijft.
 
1.69 Paardenbak
Een voorziening in de open lucht bestaande uit een hekwerk en een paardrijbodem voor het berijden,
africhten en laten lopen van paarden.
 
1.70 Peil:
  1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang.
  2. In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.71 Piekberging ( hemelwater)
Een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig
hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen;
 
1.72 Prostitutie
Het zich tegen vergoeding aan anderen beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele
handelingen.
 
1.73 Recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel,
toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.
 
1.74 Recreatieve nevenactiviteiten
Een aanvullende, ondergeschikte recreatieve activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit.
 
1.75 Routegebonden horeca
Een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande
bebouwing consumpties worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.
 
1.76 Verblijfsrecreatie
Een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een
overnachting ter plaatse.
 
1.77 Verhard oppervlak
De oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende
gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
 
1.78 Verordening ruimte
de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.
 
1.79 Voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van
de weg die:
  • gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.80 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn
ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan
gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.
 
1.81 Woning/ wooneenheid
Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden,
waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de as van de weg:
tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk,
waar die afstand het kortst is.
 
2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat
bouwperceel voorkomend bouwwerk.
 
2.3 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het
bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan
te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op
de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
 
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de
minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
 
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de
inhoud van een bouwwerk.
 
2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren.
 
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
 
2.12 het peil:
Het peil wordt als volgt gemeten:
  1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  2. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 3.4.2;
  3. (on)verharde paden, wegen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. tuinen en erven;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging en - infiltratie;
  7. groenvoorzieningen en groene erfinrichting;
  8. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landschappelijke inpassing’ zijn de gronden tevens bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
  1. Op of in de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming.
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landschappelijke inpassing’ is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan.
  3. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.
  4. Bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend.
  5. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 7.2.
  6. De dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
3.2.2 Hoofdbebouwing
Ten aanzien van de hoofdbebouwing gelden de volgende bouwregels:
  1. de woning mag een inhoud hebben van maximaal 900 m³. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
  2. bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  3. indien een gevellijn is aangeduid, mogen het hoofdgebouw en het bijgebouw slechts achter de gevellijn worden gerealiseerd;
  4. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
  5. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
  6. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 8 m¹;
  7. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  8. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding– dove gevel’ dient de gevel uitgevoerd te worden als dove gevel;
3.2.3 Bijgebouwen
Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning is maximaal 150 m²;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
  4. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
  5. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  6. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  7. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt maximaal 25 m¹.
3.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. Per woning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;
    2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
    3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
    4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
    5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  2. De maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen is 2,5 m¹;
  3. De bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijken ten behoeve van herbouw woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel
3.2.1 onder d, ten behoeve van de herbouw van een woning op een andere plaats binnen het
bestemmingsvlak. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 8 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  2. de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande woning;
  3. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  4. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  6. de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 7.2.
3.3.2 Afwijken ten behoeve van afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel
3.2.3 onder e, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1 tot de
bestemmingsgrens. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  4. de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is anderszins duurzaam geborgd;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 7.2.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het gebruiken van bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruiken van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten, uitgezonderd aan huis verbonden beroepen;
  3. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
3.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de
woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 150 m²;
  2. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
  3. de beroepsactiviteit mag zowel in het hoofdgebouw als in een bijgebouw worden uitgeoefend;
  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  5. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  7. detailhandel is niet toegestaan;
  8. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamaanduiding.
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van gronden zoals benoemd in de in lid 3.1 opgenomen
bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke
vorm van wonen – landschappelijke inpassing’ de landschappelijke inpassing overeenkomstig het
landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan of een kwalitatief
daarmee vergelijkbaar plan dat door het bevoegd gezag is geaccordeerd, binnen 24 maanden na het
onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en duurzaam in stand wordt gehouden. 16
 
3.4.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van gronden zoals benoemd in de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als op eigen terrein 0,03 m3 waterberging per m2 verhard oppervlak wordt gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden. De waterberging dient binnen 24 maanden na inwerkingtreden van het bestemmingsplan gerealiseerd te zijn.
 
3.4.5 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van gronden zoals benoemd in de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als op eigen terrein 3 parkeerplaatsen zijn aangelegd en duurzaam in stand worden gehouden. De parkeerplaatsen dienen binnen 24 maanden na inwerkingtreden van het bestemmingsplan gerealiseerd te zijn.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Bed and breakfast als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel
3.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast die
wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing.
Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 7.2.
3.5.2 Verhuur fietsen/rijtuigen als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel
3.4.1 onder f, ten behoeve van het door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte
functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste
de volgende randvoorwaarden:
  1. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  2. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 7.2.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Wijzigingsbevoegdheid voor ‘Wonen plus’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de bestemming ‘Wonen’ de aanduiding ‘Wonen plus’
toe te voegen ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieën 1 of
2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure
bedrijven en milieuzonering, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij moet voldaan
worden aan de volgende voorwaarden:
  1. de bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;
  2. de maximaal toegestane oppervlakte voor de bedrijfsbebouwing is 350 m2, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in de sloopbonusregeling (artikel 3.3.1) dienen te worden toegepast;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. parkeren, laden en lossen vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  5. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  6. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamaanduiding;
  7. buitenopslag is niet toegestaan;
  8. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  9. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 7.2.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  
  1. de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
 
Op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte groter dan 250 m2 en een diepte van meer dan 40 cm1, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
    3. de verplichting om de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. in afwijking van het bepaalde in sub a kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval
verstaan:
  1. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  2. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor dan wel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
  
4.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit
te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  5. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
  6. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.
4.4.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.4.1 is niet vereist voor werken en/of
werkzaamheden die:
  1. minder dan 40 cm1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m2;
  2. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  3. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de
    bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  3. alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;
  4. een rapport als bedoeld onder sub b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder sub b beschouwd;
  5. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
    2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting om de werken en/of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige
aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten
aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.
6.2 Bestaande maten en hoeveelheden
  1. indien afstanden tot de bestemmingsgrens, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  2. in het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.
6.3 Ondergronds bouwen
 
6.3.1 Algemeen
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan
binnen de gevelgrenzen van de woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane
bebouwing. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de
maximale toegestane inhoud.
 
6.3.2 Afwijken van de regeling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3.1 voor het
toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) buiten de
gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt ten behoeve van de huisvesting van de veestapel;
  2. de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m².
  3. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
  4. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd.
  5. afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 8.2;
  6. inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
7.1 10%-regeling
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels
voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages
tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
  1. deze regeling niet geldt voor veehouderijen;
  2. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
  3. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2.
7.2 Bouwen op kleinere afstand tot de as van de weg
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand
van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelinrichting dient te worden aangetoond;
  2. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  4. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  5. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.
Artikel 8 Overige regels
 
8.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
 
  1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  2. Regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
  3. uitgangspunt voor ‘omgaan met afstromend hemelwater’ is de voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden – bergen – afvoeren;
  4. indien het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden en mogelijkheden om af te wijken van het bestemmingsplan resulteren in een toename aan verhard oppervlak vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
8.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
 
8.2.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de
ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan
het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. alle bouwplannen en ontwikkelingen dienen vergezeld te gaan van een eigen beeldkwaliteitsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2021;
  2. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  3. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  4. verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2021;
  5. er is sprake van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de Verordening Ruimte.
8.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 8.2.1, houdt in ieder geval in dat:
  1. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  2. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  3. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing
    plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
8.2.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is
aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van
andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
 
8.3 Parkeren, laden en lossen
 
8.3.1 Algemeen
  1. Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
    1. Dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;
    2. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de parkeerkencijfers van het CROW worden gebruikt;
    3. Voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden.
  2. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
8.3.2 Afmeting parkeerplaatsen
Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op
gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  1. Indien de afmetingen voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m1 bij 5,00 m1 bedraagt;
  2. Indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een
    personenauto ten minste 1,8 m1 bij 5,50 m1 en ten hoogste 3,25 m1 bij 6,00 m1 bedraagt, en in geval van haaksparkeren ten minste 2,50 m1 bij 5,00 m1 bedraagt.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te
    veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen
    geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Kerkendijk ong. (zuid van 54) Someren'.