direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steemertseweg 12-14
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Sinds 1988 is Autobedrijf M. Verberne gevestigd aan de Steemertseweg 12-14 te Lierop. In de loop der tijd is het bedrijf gegroeid. Naast de gebuikelijke reparaties en onderhoud aan voertuigen, is het bedrijf gericht op onderhoud en reparatie van oldtimers en Amerikaanse modellen. De groei van het bedrijf heeft geleid tot ruimtegebrek in de bestaande bedrijfsgebouwen, waardoor het bedrijf auto’s en vrachtauto’s buiten op het erf moest stallen. Dit kwam de uitstraling van het bedrijf niet ten goede en stond een effectieve en efficiente bedrijfsvoering in de weg. Dit heeft geleid tot twee vergunningaanvragen. Voor het perceel Steemertseweg 12 is op 18 juli 2017 vergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsruimte van 500 m2. Daarnaast is op 28 februari 2020 vergunning verleend voor het oprichten van nog eens 500 m2 aan bedrijfsruimte. In totaal is het toegestaan om 1.000 m2 aan bedrijfsgebouwen op het perceel te realiseren.

Het verlenen van deze vergunningen vormt aanleiding om de bestemming van het perceel aan te passen zodat voor een ieder duidelijk is wat is toegelaten ter plekke.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De Steemertseweg ligt in het buitengebied ten noorden van de kern Lierop. Het plangebied wordt aan noordzijde begrensd door de Vleutlaan, aan de westzijde door de Steemertseweg, aan de zuidzijde door de A67 en aan de oostzijde door het open weidelandschap.

De planlocatie is bereikbaar vanaf de Steemertseweg die een verbindingsweg vormt tussen Mierlo en Lierop en vice versa. In de nabijheid van de projectlocatie liggen verbindingen met de N612 en N266 en de A67 waardoor de planlocatie goed bereikbaar is vanuit, onder meer, Someren, Eindhoven en Helmond

In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0001.png"

Figuur 1.1: Globale Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de planlocatie is het bestemmingsplan ‘Buitengebied' het vigerende bestemmingsplan. De gemeenteraad van Someren heeft dit bestemmingplan vastgesteld op 29 juni 2011. Op 25 september 2014 heeft de gemeenteraad van Someren tevens het bestemmingsplan ‘Someren Buitengebied (2011), eerste partiële herziening’ vastgesteld. Beide bestemmingsplannen zijn onherroepelijk.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Someren - Deelgebied 4' is in voorbereiding.

In het bestemmingsplan Buitengebied is het perceel Steemertseweg 12-14 opgenomen als een bedrijfsbestemming. In het bijzonder zijn de gronden bestemd ten behoeve van een autoherstelinrichting (functieaanduiding, nr. 58). Voor een deel is het plangebied bestemd als ‘Agrarisch met waarden – landschappelijke waarden’ (artikel 7). Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en het behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden. Het bouwen van een bedrijfshal binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden –landschappelijke waarden’ is niet toegestaan.

Na het verlenen van de vergunningen in 2017, welke toeziet op het gebruik in strijd met het bestemmingsplan (het oprichten en gebruiken van 500 m2 op agrarische grond), en 2020 is het toegestaan om 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing op het perceel te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplankaart 'Buitengebied' (plangebied rood omkaderd, indicatief)

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. De relevante beleidskaders staan bondig in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 zijn de milieu- en gebiedsaspecten opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstukken 6 komt de haalbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk gaat achtereenvolgens in op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied aan de Steemertseweg 12-14.

2.1 Bestaande situatie

Het perceel Steemertseweg 12-14 te Lierop betreft een bedrijfsperceel ten noorden van de kern Lierop. Op de planlocatie is het bedrijf Autobedrijf M. Verberne gevestigd. De locatie Steemertseweg 12 is kadastraal bekend Gemeente Someren, sectie O, nr. 813.

In figuur 2.1 is het bovenaanzicht van het perceel Steemertseweg 12-14 te zien. Op de afbeelding is te zien dat de vergunde 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing achterop het perceel reeds is gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0003.png"

Figuur 2.1: Bovenaanzicht bebouwing Steemertseweg 12-14

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0004.png"

Figuur 2.2: Bedrijfsbebouwing gezien vanaf de Steemertseweg

2.2 Toekomstige situatie

In 2017 is een vergunning verleend voor de bouw van een schuur van 500 m2 waarbij de afwijking van het gebruik agrarisch naar bedrijf al geregeld is. In 2020 is nogmaals een vergunning verleend voor nog een schuur van 500 m2. Deze vergunningen hebben geresulteerd in een schuur van 1.000 m2 achterop het perceel. De schuur is reeds gerealiseerd. De schuur maakt onderdeel uit van de bedrijfsvoering van het bedrijf.

De schuur is in de huidige situatie gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Om recht te doen aan de huidige situatie zal de bedrijfsbestemming uitgebreid moeten worden. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze bestemmingswijziging mogelijk. Voorwaarde voor de verruiming van de bedrijfsbestemming is dat het perceel landschappelijk wordt ingepast.

Om deze reden is een landschapsinvesteringsberekening uitgevoerd en is een schetsontwerp opgesteld voor de landschappelijke inpassing. Uit de berekening blijkt dat er sprake is van een basisinspanning van € 19.679,00,-. Van dit bedrag mogen de realisatiekosten en onderhoudskosten voor 3 jaar verminderd worden. De benodigde kwaliteitsinvestering bedraagt, naast de te realiseren landschappelijke inpassing, € 20.402,74,-. In de bijlage bij de toelichting is de landschapsinvesteringsberekening bijgevoegd.

Hierna wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van het perceel. De landschappelijke inpassing van de planlocatie is tevens als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Onderstaand de schets met landschappelijke inpassing. afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0006.png"

Figuur 2.3: Landschappelijke inpassing planlocatie

Ter verduidelijking worden hierna de te realiseren landschappelijke elementen opgesomd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0007.png"

Hoofdstuk 3 Beleidsuitgangspunten

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.

De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:

  • 1. De energietransitie.
  • 2. Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
  • 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
  • 4. Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.

Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Relevantie voor het projectgebied

De complementariteit tussen stad en platteland is zo uitgewerkt dat er een aantrekkelijk en concurrerend palet aan vestigings- en leefmilieus is. Zowel op het niveau van wonen, werken als voorzieningen. De variatie in het landschap en het respect voor behoud van erfgoed bieden een aantrekkelijke omgeving als uitloopgebied voor de inwoners van steden en dorpen en voor recreatie.

Onderhavig initiatief betreft het planologisch vastleggen van de reeds vergunde 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing.De provinciale Omgevingsvisie gaat niet specifiek in op dergelijke, kleinschalige wijzigingen. Het initiatief is daarmee niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

3.1.2 Interim Omgevingsverordening

Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 in werking getreden en betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Sinds eind 2019 is de provinciale Interim omgevingsverordening een aantal keren gewijzigd.

De Interim omgevingsverordening heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Werkingsgebieden binnen het plangebied

Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Relevantie voor het projectgebied

Het plangebied is gelegen in het Landelijk gebied en in de groenblauwe mantel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0008.png" Figuur 3.1: Ligging plangebied in het landelijk gebied (Provinciale Interim Omgevingsverordening, 2019)

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    • 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
    • 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
    • 3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
  • er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
  • overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • de vestiging heeft geen betrekking op:
    • 1. een kantoor met baliefunctie;
    • 2. lawaaisport;
    • 3. mestbewerking.

Groenblauwe mantel

De provincie streeft naar samenhangende aanpak van natuur, landschap en water die de omgevingskwaliteit en recreatiemogelijkheden versterkt en waardoor de gevolgen van klimaatveranderingen voor de natuur en het watersysteem beter kunnen worden opgevangen. Om de robuustheid van het systeem te bevorderen, zijn er gebieden opgenomen als verbinding tussen het Natuur Netwerk Brabant en het landelijk gebied - de groenblauwe mantel.

Binnen de Groenblauwe mantel is het beleid gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van een klimaatbestendig en veerkrachtig watersysteem en de ontwikkeling van groenblauwe waarden, natuur en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB.

Onderhavig initiatief voorziet in de planologische verankering van de reeds vergunde 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing. Hierbij wordt de groene landschappelijke inpassing tevens in het plan verankerd, welke tevens zorgt voor de bescherming van de groenblauwe waarden. Het plan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er kan gesteld worden dat er geen provinciale belangen in het geding zijn.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Someren 2028

De Wet ruimtelijke ordening verplicht alle overheden tot het opstellen van een structuurvisie. Om aan deze Wro-verplichting te voldoen, heeft de gemeente Someren een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente opgesteld. In deze structuurvisie wordt aan de hand van thema's omschreven wat de ambities van de gemeente Someren zijn voor het jaar 2028. Onderdeel van de 'Structuurvisie Someren 2028' is de 'Algemene Structuurvisiekaart Someren 2028'. Navolgend is een uitsnede van deze kaart weergegeven waarop de planlocatie met een rode cirkel is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0009.png" Figuur 3.2: uitsnede Algemene Structuurvisiekaart Someren 2028 waarop het projectgebied is aangeduid (rode cirkel)

De gemeenteraad van Someren heeft op 24 april 2013 de Structuurvisie Someren vastgesteld.Someren is een gemeente met aantrekkelijke kernen en een afwisselend buitengebied. Het is ook een gemeente waarin veel ruimtelijke ontwikkelingen gaande zijn en zich ook in de (nabije)toekomst gaan voordoen. De druk op de ruimte en de wens om de bestaande ruimtelijkekwaliteiten te behouden en daar waar het kan te versterken, vraagt om een samenhangende visie op ruimtelijke ontwikkelingen

De projectlocatie maakt onderdeel uit van het Kampenlandschap. Het Kampenlandschap kenmerkt zich door een kleinschalige structuur waarin bebouwing door het aanleggen van groenstructuren goed is in te passen.

Geconcludeerd wordt dat de voorziene ontwikkeling voldoet aan de relevante beleidsuitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en gebiedsaspecten

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.

4.1 Bodem

De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. Bij een bestemmingswijziging wordt bodemonderzoek noodzakelijk geacht, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een ‘strengere’ bodemgebruiksvorm inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, wordt de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet noodzakelijk geacht.

Toetsing plan

Middels dit plan wordt de reeds vergunde en gerealiseerde 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing planologisch vastgelegd. Er is geen sprake van grondroerende werkzaamheden of activiteiten die invloed hebben op de bodemkwaliteit.

4.2 Geluid

Algemeen

Geluidhinder kan ontstaan als gevolg van verschillende activiteiten. De Wet geluidhinder (verder Wgh) vormt het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en geluid afkomstig van geluidgezoneerde bedrijventerreinen.

Toetsing plan

Onderhavig projectvoornemen behoeft niet getoetst te worden op bovenstaande onderdelen inzake geluid. Er is namelijk géén sprake van een toename of uitbreiding van geluidsgevoelige objecten. De loods is namelijk niet aan te merken als een geluidgevoelig object. Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de loods.

4.3 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico’s worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Toetsing plan

In onderhavig geval is er geen sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het beleid is derhalve niet van toepassing en er behoeft ook geen afweging te worden gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt, dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid. Er is geen belemmering ten aanzien van het aspect ‘externe veiligheid’.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

Wet milieubeheer

Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dit dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen.

Wet ruimtelijke ordening

Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.Het luchtkwaliteitonderzoek dient te zijn uitgevoerd zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan waarin onderhavige ontwikkeling is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0010.png"

Tabel 4.1: Grenswaarden luchtkwaliteitseisen Wet milieubeheer

Toetsing

Door de uitbreiding van het garagebedrijf is er in beperkte mate sprake van extra verkeersaantrekkende werking. Gelet op de geringe uitbreiding is er geen sprake van een in betekenende mate bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderhavig plan voldoet dus aan de normen voor luchtkwaliteit.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Het doel van milieuzonering is tweeledig:

  • door het toepassen van milieuzonering wordt hinder ter plaatse van woningen of andere gevoelige objecten al in het ruimtelijk spoor voorkomen;
  • door het toepassen van milieuzonering wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.

Omgevingstype

In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk ‘rustige woonwijk’/‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een ‘rustige woonwijk’. Voor woningen in een ‘gemengd gebied’ mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het omgevingstype van het plangebied kan worden getypeerd als ‘gemengd gebied’. Doordat er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied’ kunnen de indicatieve afstanden met één afstandstrap worden verlaagd.

Toetsing plan

Het autoreparatie bedrijf is al volgt te typeren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022034-OW01_0011.png" Figuur 4.1 : Categorie-indeling VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’

De dichtstbijzijnde woning op Steemertseweg 11 is op 20 m afstand gelegen ten opzichte van het bedrijfperceel. Dit betreft de woning tegenover het bedrijf.

De richtafstand bedraagt 30 m ten aanzien van het aspect ‘geluid’.

Gelet op het feit dat de locatie van de woning langs een drukke weg en de nabijheid van de A67 is gelegen is er sprake van een ‘gemengd gebied’ waardoor met een afstandsstap kan worden afgeweken van de afstand uit de brochure. De aan te houden afstand, in nieuwe situaties, voor woningen bedraagt daar 10 m. Daarbij is van belang dat de uitbreiding op ongeveer 60 m is gelegen van de woning, aan de achterzijde van het bedrijf.

Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmeringen voor dit plan.

4.6 Ecologie

Algemeen

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.

Toetsing plan

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. In de wijdere omgeving van het plangebied enkele NNB-gebieden. Het plangebied ligt op ruime afstand van deze waardevolle gebieden en is zelf niet gelegen in een NNB of stiltegebied. De omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden, afgewisseld met verspreid gelegen bebouwing.

Soortenbescherming

Aangezien de schuur reeds gerealiseerd is, kan gesteld worden dat er geen ecologische waarden in het geding zijn.

Conclusie

Er is vanuit het aspect ecologie geen belemmering te verwachten door onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Cultuurhistorie en archeologie

4.7.1 Archeologie

Beleid

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Belangrijker nog is dat sinds 2007 gemeenten wettelijk zijn belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dat wil zeggen dat men rekening dient de houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische resten.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Is de verwachting dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn, dan is vooronderzoek nodig.

Onderzoek

Aangezien de schuur reeds gerealiseerd is, kan gesteld worden dat er geen archeologische waarden in het geding zijn.

4.7.2 Cultuurhistorie

Beleid

Op 5 juli 2011 heeft een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2012 dient ieder bestemmingsplan een analyse van cultuurhistorische waarden te bevatten. Door de wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

Onderzoek

Aangezien de schuur reeds gerealiseerd is, kan gesteld worden dat er geen cultuurhistorische waarden in het geding zijn.

4.8 Water

Algemeen

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Om dit te realiseren is de watertoets van toepassing verklaard op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch verankerd in het ruimtelijk ordeningsbeleid. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze meewegen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.

4.8.1 Beleidskader

Algemeen

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021, het Waterbeheerprogramma van het waterschap Aa en Maas, Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:

  • Vasthouden-infiltreren-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Hierna wordt ingegaan op enkele beleidsstukken.

Keur 2015

Voor waterhuishoudkundige ingrepen ter plaatse van het projectgebied is de ‘Keur waterschap Aa en Maas 2015’ van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden omhandelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kanworden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², toename van een verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² en projecten met een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m². Op basis van de Keur en de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’ wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 500 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.

Vrijstelling voor verhardingstoename onder 500 m2

Plannen met een verhardingstoename tot 500 m2 zijn onder de nieuwe keur vrijgesteld van compensatie. De gebouwen in het plangebied zijn reeds in 2017 en 2020 vergund en tevens gerealiseerd. Vanuit het watersysteem geredeneerd bestaat er geen aanleiding om onder deze oppervlaktemaat compenserende maatregelen te eisen.

Riolering buitengebied

Het buitengebied is helemaal gerioleerd (met drukriolering, vacuümsysteem) of voorzien van een IBA. Het perceel is aangesloten op het gemengde stelsel van de gemeente Someren.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten op basis van de Wet gemeentelijke watertaken verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. Middels het ‘verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Someren 2018-2022’ (vGRP) geeft de gemeente Someren invulling aan deze verantwoordelijkheid door een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel.

De doelstellingen voor de komende planperiode zijn als volgt:

  • I. Zorgen voor inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerd stedelijk afvalwater;
  • II. Zorgen voor het transport van het ingezamelde stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt;
  • III. Zorgen voor doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (voor zover nietverzorgd door particulieren);
  • IV. Beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming in het openbaar gemeentelijk gebied;
  • V. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering;
  • VI. Zorgen voor het klimaat adaptief maken van de riolering en de inrichting.

Onderzoek

Aangezien de schuur reeds gerealiseerd is, kan gesteld worden dat er geen nieuwe belemmeringen zijn op het gebied van water.

Conclusie

Het aspect water betreft geen belemmeringen voor dit plan.

4.9 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak aangepast hoeft te worden.

Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een 'directe bouwtitel'. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake moet zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. Afhankelijk van de situatie kan een eindbestemming een globaal karakter hebben en meerdere functies bevatten (bestemmingen). Een flexibel bestemmingsplan betekent overigens niet dat geen rekening wordt gehouden met de bestaande omgeving en omliggende functies. Zo zijn onder meer voorwaarden opgenomen voor de maximale bouwhoogtes en de maximaal te realiseren woningen.

5.1 Bestemmingsplan

5.1.1 Opbouw

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

5.1.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding van het analoge bestemmingsplan zijn met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).

5.1.3 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van I&M, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.

De regels zijn als volgt ingedeeld:

Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen en het tweede artikel bevat de wijze van meten.

Hoofdstuk 2: Regels met betrekking tot de bestemmingen

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijkingen van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Eventuele wijzigingsbevoegdheden.


In dit hoofdstuk worden de bestemmingen van gronden als eerste beschreven en daarna gevolgd door de eventuele dubbelbestemmingen voor leidingen en waarden. In 5.2 is een beschrijving gegeven per bestemming.


Hoofdstuk 3: Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:


Anti-dubbeltelregel: met deze bepaling wordt beoogd misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen;


Algemene bouwregels: deze regeling regelt dat indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in de regels is bepaald, deze afwijkende maatvoering mag worden gehandhaafd;


Algemene aanduidingsregels: in deze regels wordt ingegaan op de geldende regels omtrent de aanduiding 'vrijwaringszone - radar'.

Algemene afwijkingsregels: deze regeling bevat algemene regels voor het afwijken van o.a. de opgenomen maten, afmetingen en percentages;

Overige regels: deze regels gaan in op hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit, het waarborgen van belangen van derden en andere waarden en regels omtrent parkeren en laden/lossen.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:


Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.

Slotregel: in deze regel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen.

5.2 Beschrijving van de bestemmingen

Bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'

Voor het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' toegekend. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor al dan niet bedrijfsmatige doeleinden, groenvoorzieningen, landschapselementen, infiltratie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en externsief reacreatief medegebruik. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter inpassing van gebouwen en verhardingen.

In beginsel mag niet gebouwd worden ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', echter is het in afwijking van deze regels toegestaan om een terreinafscheiding van maximaal 1 m1 te realiseren. Dit is echter niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.

Bestemming 'Bedrijf'

Middels dit plan is de bestemming 'Bedrijf' uitgebreid. Op deze manier valt de loods binnen de bedrijfsbestemming. De voor 'Bedrijf' aangewezen grond is bestemd voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2 (conform de brochure van de VNG (versie 2009)). Op het perceel is voor de aanwezige autoherstelinrichting de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 100' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is een autoherstelinrichting toegestaan. Ter plaatse van de bestemming is maximaal 1 bedrijf en bedrijfwoning toegestaan.

Tevens zijn de gronden bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen, verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven, extensief recreatief medegebruik en het verkoop van eigen producten met een bruto vloeroppervlakte van 50 m2.

In totaal mag 1855 m2 aan bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden. Dit is de oppervlakte exclusief bedrijfswoning en daarbijbehorende bijgebouwen. In de regels zijn verdere regels opgenomen omtrent bebouwingsmogelijkheden en afwijkingen.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'

Voor het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Dit wil zeggen dat deze gronden nog niet vrijgegeven kunnen worden vanuit het aspect archeologie. Voordat op deze gronden bodemverstorende activiteiten kunnen plaatsvinden dient of archeologisch vervolgonderzoek te worden uitgevoerd of dienen de bodemverstorende activiteiten archeologisch begeleid te worden.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Het planvoornemen moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Financieel

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarvoor een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Geen exploitatieplan is nodig als het verhaal van kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

De wijzigingen die door middel van onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt betreffen geen bouwplan, zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van anterieure overeenkomsten is daarom niet aan de orde.

6.2 Maatschappelijk

Van belang is dat er ook draagvlak is voor de voorgenomen ontwikkelingen. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient vooroverleg plaats te vinden met relevante instanties zoals de provincie en het waterschap. Vanuit het Waterschap Aa en Maas en de Provincie Noord - Brabant zijn vooroverlegreacties ingekomen. De inhoudelijke reactie en de gemeentelijke reactie hierop zijn in de nota van vooroverlegreacties opgenomen en als bijlage bij het plan toegevoegd.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen kunnen worden ingediend bij de gemeenteraad en worden bij de besluitvorming betrokken.

De resultaten van de ter inzagelegging worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt