Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Stipdonk 46a, Lierop
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0847.BP02022030-OW01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Stipdonk 46a, Lierop' met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02022030-ow01
van de gemeente Someren;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 verbeelding:
de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven en zoals opgenomen in het bestemmingsplan.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 abiotische waarden:
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke
 
1.7 arbeidsmigrant:
persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven en zijn hoofdverblijf elders heeft.
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bebouwingsconcentratie:
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
 
1.10 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.
 
1.11 bedrijf (bedrijfsinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
 
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.
 
1.13 bedrijfsmatige exploitatie:
complex van economische activiteiten gericht op winst door de uitoefening van een bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen bedrijfsactiviteiten, de vraag of er voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden, het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement en de vraag of de exploitant een hoofdfunctie elders heeft, factoren zijn die meegewogen kunnen worden.
 
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
 
1.15 beeldkwaliteit:
het samenstel van de beoordeling van:
  1. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  2. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  3. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  4. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  5. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  6. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  7. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  8. abiotische omgeving, patronen en structuren. 
1.16 beeldkwaliteitsplan buitengebied:
het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied dat op 3 november 2022 door de raad is vastgesteld, of hierop volgende herzieningen.
 
1.17 Besluit omgevingsrecht (Bor):
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
 
1.18 bestaande bebouwing:
bebouwing zoals die rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden, daaronder ook begrepen de bebouwing waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijd met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.
 
1.19 bestaand gebruik:
gebruik zoals dat rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden, daaronder ook begrepen het gebruik waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijd met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.
 
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.22 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
 
1.23 bewoning:
het verblijven in of het gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf.
 
1.24 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.26 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
 
1.27 bouwlaag:
doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen.
 
1.28 bouwperceel:
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.
 
1.29 (bouw)perceelgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
 
1.30 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.31 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.33 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.34 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
 
1.35 erotische dienstverlening:
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
 
1.36 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
 
1.37 evenement:
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.
 
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.39 gebruiken:
doen of laten gebruiken.
 
1.40 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie, maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
 
1.41 handelsbedrijf
handelsbedrijf een bedrijf dat bedrijfsmatig goederen ten verkoop uitstalt, te koop aanbiedt, verkoopt of levert.
 
1.42 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
 
1.43 huishouden:
één persoon of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op een duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.
 
1.44 hydrologisch neutraal ontwikkelen:
hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van de keur van Waterschap Aa en Maas. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.
 
1.45 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
 
1.46 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.
 
1.47 inrichtingsplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erg wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
 
1.48 kwaliteitsverbetering:
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
 
1.49 landschappelijk inpassingsplan:
een visueel inrichtingsplan van een perceel voor het op verantwoorde wijze inpassen van gebouwen en andere voorzieningen bestaande uit een ontwerptekening van dat perceel met daarin opgenomen de ligging, soorten en hoeveelheden van landschappelijke elementen waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
 
1.50 landschapswaarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.51 landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.
 
1.52 maaiveld:
de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
 
1.53 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.
 
1.54 milieuhygiëne:
het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.
 
1.55 Natuur Netwerk Brabant:
een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
 
1.56 natuurwaarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
 
1.57 nevenfunctie:
ondergeschikte functie, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
 
1.58 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.59 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.
 
1.60 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
 
1.61 openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.62 oppervlaktewaterlichaam:
samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.
 
1.63 overkapping:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.64 piekberging:
een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.
 
1.65 productiegebonden detailhandel:
detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een nevenfunctie is van dat bedrijf.
 
1.66 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
 
1.67 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.
 
1.68 statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
 
1.69 terreinafscheiding:
afscheiding, inclusief doorgangen en poorten, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein), onder meer bedoeld voor het binnen het terrein houden van dieren, het afscheiden van verschillende functies of het markeren van een erf.
 
1.70 transportbedrijf:
een bedrijf ten behoeve van het verplaatsen van goederen (vracht) over de weg per vrachtauto, over het water per schip, over spoorrails per trein, door de lucht per vliegtuig en door pijpleidingen. Logistieke dienstverlening maakt onderdeel uit van de functies van een transportbedrijf.
 
1.71 verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
 
1.72 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand. 
1.73 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
 
1.74 water:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
 
1.75 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
 
1.76 wonen:
het verblijven van een huishouden in een (bedrijfs- of plattelands-) woning.
 
1.77 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.78 zelfstandige bewoning:
bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de as van de weg:
tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
 
2.3 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
 
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
 
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.
 
2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.12 het peil:
het peil wordt als volgt gemeten:
  1. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
  2. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder in het bijzonder ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - visueel waardevol; besloten' voor het behoud van het besloten karakter van het landschap;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  4. landschapselementen, groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing;
  5. extensief recreatief medegebruik. 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen 
  1. Op of in de voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  2. In afwijking van het bepaalde in sub a mogen er wel terreinafscheidingen worden gerealiseerd met een bouwhoogte van maximaal 1,00 m1. 
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of: 
  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  3. het plaatsen van zeecontainers;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  7. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  8. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bewoning;
  9. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;
  10. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  11. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten; 
tenzij de regels en/of verbeelding bij deze bestemming middels een specifiek gebruiksregel en/of aanduidingsvlak expliciet bepalen dat het gebruik wel is toegestaan.
 
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.4.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren: 
  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het verwijderen van landschapselementen;
  4. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden. 
3.4.2 Uitzonderingen
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 is niet vereist voor: 
  1. werken en/of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn, danwel op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning. 
3.4.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 3.4.1 onder sub a tot en met sub d genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden: 
  1. verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming en eventuele dubbelbestemmingen zijn toegekend;
  2. het uitvoeren ervan noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden verkleind, zoals omschreven in:
    1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
    3. de specifieke landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in de bijlagen. 
3.4.4 Toelaatbaarheid van verhardingen
 
De in artikel 3.4.1 sub e genoemde omgevingsvergunning voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden, kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden: 
  1. verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming en eventuele dubbelbestemmingen zijn toegekend;
  2. het uitvoeren ervan noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden verkleind;
  3. hydrologisch neutraal worden uitgevoerd op basis van het principe 'hydrologisch neutraal ontwikkelen', zoals opgenomen in artikel 12.1;
  4. niet leiden tot een oneigenlijke vergroting van enig aangrenzend bouwvlak;
  5. niet resulteren in oppervlakteverharding(en):
    1. voor veepaden groter dan 400 m2, welke uitsluitend zijn toegestaan op agrarische huiskavels;
    2. voor overige verhardingen groter dan 200 m2;
  6. niet leiden tot meerdere afzonderlijk vergunde verhardingen per aaneengesloten agrarisch perceel. 
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.5.1 Wijziging naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' wijzigen in de bestemming 'Natuur' of 'Water' voor de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. aan de ontwikkeling van nieuwe natuur en/of landschapselementen ligt een, door een deskundige opgesteld, en door het bevoegd gezag akkoord bevonden natuurontwikkelingsplan ten grondslag;
  2. er mag geen afbreuk worden gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische (bedrijfs)belangen;
  3. de ontwikkeling mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor de waterhuishouding en/of waterkwaliteit. Het bevoegd gezag wint voorafgaand aan de besluitvorming hiervoor advies in bij het betrokken waterschap.
 
Artikel 4 Bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. bedrijven in milieucategorie 1 en 2, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
  2. per bestemmingsvlak is één bedrijf toegestaan;
  3. opslag binnen de logistieke functie van het bedrijf binnen bestaande gebouwen;
  4. productiegebonden detailhandel (verkoop eigen producten) is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  5. één bedrijfswoning, tenzij anders aangeduid in de tabel in artikel 4.2.1 sub d;
  6. ter plaatse van de functieaanduiding 'waterberging' uitsluitend een waterberging;
  7. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  9. landschapselementen, groenvoorzieningen, erfbeplanting en landschappelijke inpassing, hieronder tevens begrepen tuinen en erven;
  10. verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  11. nutsvoorzieningen;
  12. extensief recreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen 
  1. op of in de voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  2. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2;
  3. de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak;
  4. er mag worden gebouwd overeenkomstig de volgende tabel en de navolgende bouwregels:
 
 
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels: 
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag niet meer zijn dan in de tabel in artikel 4.2.1 sub d is aangegeven;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m1;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 8 m1;
  4. in afwijking van het bepaalde onder b. en c. bedraagt ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ de maximale goothoogte 7 m1 en de maximale bouwhoogte 10 m1;
  5. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  6. de afstand tot de as van de weg bedraagt ten minste 20 m1;
  7. bij herbouw van bedrijfsbebouwing dient een afstand van ten minste 5,00 m1 tot de bestemmingsgrens in acht te worden genomen. 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfsdoeleinden
 
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: 
  1. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹.
4.2.4 Bedrijfswoningen
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen: 
  1. per bestemmingsvlak is het aantal bedrijfswoningen toegestaan zoals opgenomen in de tabel in artikel 4.2.1 sub d;
  2. bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  3. bij nieuwbouw van een bedrijfswoning moet aangetoond zijn dat deze bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van deze bedrijfswoning niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten andere bedrijfswoning;
  4. herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle woning is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;
  5. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  6. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
  7. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
  8. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
  9. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  10. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  11. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.
4.2.5 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning
 
Voor het bouwen van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen: 
  1. per bedrijfswoning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
  4. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  5. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  6. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  7. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  8. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹.  
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij bedrijfswoning
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: 
  1. per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;
    2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
    3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
    4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
    5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
    6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹, behalve als de bestaande overkapping dichter op de bestemmingsgrens staat; dan is deze afstand bepalend;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹. 
4.2.7 Voorwaardelijke verplichting bluswatervoorziening
 
Een omgevingsvergunning voor het oprichten van de bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ wordt alleen verleend als: 
  1. een particuliere bluswatervoorziening op eigen terrein wordt gerealiseerd. 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken van de bouwlocatie voor herbouw van een bedrijfswoning
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.4 sub b voor de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  2. de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
  3. aangetoond dient te worden dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van (her)bouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;
  4. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  7. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd en dit is ook geborgd;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2. 
4.3.2 Afwijken voor een grotere oppervlakte bijgebouwen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.5, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning tot maximaal 350 m². Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden: 
  1. per m2 uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;
  
  1. de oppervlakte te slopen bebouwing op de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
  2. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  3. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning en de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  4. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of: 
  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. het plaatsen van zeecontainers;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van opstallen voor het huisvesten van arbeidsmigranten;
  8. het gebruik van opstallen, behoudens bedrijfswoningen, alsmede het gebruik van vrijstaande en/of aangebouwde bijgebouwen, niet vergund middels een omgevingsvergunning als zijnde een (onderdeel van de) woning, voor bewoning;
  9. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;
  10. het gebruik van gronden voor tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  11. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;
  12. het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van bewoning door derden.
tenzij de regels en/of verbeelding bij deze bestemming middels een specifiek gebruiksregel en/of aanduidingsvlak expliciet bepalen dat het gebruik wel is toegestaan.
 
4.4.2 Opslag
 
Binnen de bestemming is opslag binnen de logistieke functie van het gevestigde bedrijf toegestaan. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. er dient gebruik gemaakt te worden van bestaande bebouwing;
  2. buitenopslag is uitgesloten;
  3. opslag in kassen is uitgesloten. 
4.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
 
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden conform de in 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
 
4.4.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
 
Een omgevingsvergunning voor het oprichten van de bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ wordt alleen verleend als: 
  1. er op het bouwperceel voorzien is in regenwaterberging, welke regenwater vertraagd infiltreert en werkend aanwezig is;
  2. er dient 30 millimeter per vierkante meter dakoppervlak te worden opgevangen en lokaal verwerkt;
  3. de bergingscapaciteit dient binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn. 
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Afwijken voor kleinschalige nevenfuncties
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub e voor kleinschalige nevenfuncties bij een bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. het bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van een kleinschalige nevenfunctie;
  2. de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoners van de betreffende locatie;
  3. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de kleinschalige nevenfunctie is 350 m²;
  4. er dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;
  5. detailhandel is uitgesloten;
  6. buitenopslag is uitgesloten
  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.
4.5.3 Afwijken voor buitenopslag
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub d voor buitenopslag bij een bedrijf. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. de buitenopslag plaatsvindt binnen het bestemmingsvlak van het betreffende bedrijf;
  2. de opslag is noodzakelijk voor het ter plaatse aanwezige bedrijf;
  3. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2. 
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.6.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren: 
  1. het verwijderen van landschapselementen, landschappelijke inrichting en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  3. het aanleggen van oppervlakteverhardingen met een omvang van meer dan 500 m².
4.6.2 Uitzonderingen
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet vereist voor: 
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning. 
4.6.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden: 
  1. geen afbreuk doen aan de waarden en kwaliteiten van de gronden, zoals omschreven in:
    1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
    3. de specifieke landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in de bijlagen;
  2. (op bedrijfsniveau) hydrologisch neutraal worden uitgevoerd, conform artikel 12.1, voor wat betreft:
    1. het oppervlaktewater;
    2. het grondwater;
    3. de impact op de waterkwaliteit;
  3. het bevoegd gezag voorafgaand aan de vergunningverlening advies heeft ingewonnen en gekregen bij het betrokken waterschap ter toetsing van voorgestelde voorziening(en) aan de actuele wet- en regelgeving voor de onder sub b opgenomen criteria.
 
Artikel 5 Waarde - Ecologie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen, mede bestemd voor: 
  1. behoud, herstel, versterking en duurzame ontwikkeling van de op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan Brabant vastgelegde ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden en kenmerken van het op deze gronden gelegen 'Natuur Netwerk Brabant';
  2. andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, donkerte en cultuurhistorische waarden en kenmerken;
  3. behoud, herstel, versterking en duurzame ontwikkeling van bosgebieden, kleinere bosjes en houtopstanden die vallen onder het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming. 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
 
Op of in de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Op of in de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, en ten dienste van de in artikel 5.1 omschreven bestemming, worden gebouwd. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. de maximaal toegestane bouwhoogte van terreinafscheidingen is 2,00 m1;
  2. de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen is 3,00 m1;
  3. het maximaal toegestane oppervlak van bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen is 10 m2. 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel
5.2.2 voor het bouwen van terreinafscheidingen hoger dan 2,00 m1. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden: 
  1. het belang van de in artikel 5.1 genoemde waarden wordt niet aangetast;
  2. de betreffende bebouwing is mogelijk op grond van de onderliggende enkel- en/of dubbelbestemming(en). 
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan: 
  1. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  2. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming. 
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting herplant
 
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden conform de in 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Ecologie’ herplant heeft plaatsgevonden overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
 
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.5.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren: 
  1. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m1, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
  2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het verwijderen van landschapselementen;
  4. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  5. het verwijderen van gewassen en beplanting, anders dan landschapselementen, voor zover deze deel uitmaken van het 'Natuur Netwerk Brabant';
  6. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas voor tuinbouw of agrarische houtteelt. 
5.5.2 Uitzonderingen
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 5.5.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die: 
  1. vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de overige bestemmingen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn danwel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning. 
5.5.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 5.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien: 
  1. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;
  2. het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:
    1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
 
Artikel 6 Waarde – Waterbergende functie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Waterbergende functie ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor: 
  1. de instandhouding en bescherming van de waterbergende functie van deze gronden. 
6.2 Bouwregels
 
Ten aanzien van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel: 
  1. in aanvulling op het bepaalde onder de op de gronden voorkomende (dubbel)bestemming(en) is het op gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Waterbergende functie’ alleen toegestaan bouwwerken te bouwen als deze bouwwerken de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de waterbergende functie van de gronden niet minder geschikt maken. 
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
6.3.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan: 
  1. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  2. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming. 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Vergunningplicht
 
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:  
  1. het ophogen van de bodem;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven en egaliseren;
  3. het aanbrengen van drainage;
  4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; 
6.4.2 Uitzonderingen
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 6.4.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die: 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.4.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder de volgende voorwaarden: 
  1. Indien er sprake is van verlies van het waterbergend vermogen, vinden er binnen het bestemmingsvlak maatregelen plaats die het verlies aan waterbergend vermogen volledig compenseren;
  2. De werken en/ of werkzaamheden mogen niet leiden tot een toename van afwatering op omliggende bestemmingsvlakken;
  3. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij de waterbeheerder.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:  
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken. 
8.2 Bestaande maten en hoeveelheden
  1. Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats. 
8.3 Ondergronds bouwen
 
8.3.1 Algemeen
 
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (tot maximaal 3,5 m1 onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs-)woning en de verder binnen bouwvlakken toegestane bebouwing met uitzondering van dierenverblijven en andere gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.
 
8.3.2 Afwijken voor het ondergronds bouwen buiten de gevelgrenzen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing buiten de gevelgrenzen van de bovengrondse bebouwing. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. er is sprake van maximaal één ondergrondse bouwlaag, tot maximaal 3,5 m1 onder peil;
  2. het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt voor de huisvesting van de veestapel;
  3. de totale oppervlakte van ondergrondse bebouwing binnen een bouwvlak mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m2;
  4. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m1 te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat, dan is deze afstand bepalend;
  5. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2;
  7. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw. 
8.4 Nadere eisen bij bouwactiviteiten 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen en de vormgeving van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op een bouwperceel;
  2. de onder sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    1. indien dit noodzakelijk is voor de bescherming en waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig danwel landschappelijke beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing van de bebouwing in de omgeving;
    2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:  
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening; 
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kleinschalige, kortstondige, incidentele evenementen waarvoor op grond van andere regelgeving een vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend.
 
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Overige zone - bebouwingsconcentratie
 
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' zijn de gronden tevens aangewezen als zoekgebied voor ruimte voor ruimte-woningen.
 
10.2 Vrijwaringszone – invliegfunnel
 
Binnen de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone- invliegfunnel’ is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot meer dan 45m¹ boven NAP.
 
10.4 Functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'
 
10.4.1 Algemeen 
  1. In afwijking van de regels elders in dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' uitsluitend bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de omliggende functies, gebouwen en/of verhardingen;
  2. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing ' moet de landschappelijke inpassing, overeenkomstig bijlage 1 of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd en duurzaam in stand worden gehouden.
10.4.2 Bouwregels 
  1. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het aanleggen van (half)verharding niet toegestaan;
    Het bepaalde onder sub a is van toepassing ongeacht eventuele bouw-, gebruiks- en/of afwijkingsregels van andere op de gronden voorkomende (dubbel)bestemmingen elders in dit plan;
  2. Percelen en delen van percelen met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.
10.4.3 Regels voor het uitvoeren van een werk en/of werkzaamheden
 
10.4.3.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren: 
  1. erfbeplanting, landschappelijke inpassing en voorzieningen ten behoeve van hydrologisch neutraal bouwen en/of gebruiken te verwijderen voor zover deze voorzieningen en maatregelen zijn opgenomen in de bijlage;
  2. (half)verhardingen aan te leggen.
10.4.3.2 Uitzonderingen
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 10.4.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden: 
  1. waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
  3. welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
10.4.3.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 10.4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien: 
  1. de werken en/of werkzaamheden zijn opgenomen in een aangepaste landschappelijke inpassingsplan dat kwalitatief en kwantitatief gelijk gesteld kan worden met het landschappelijke inpassingsplan uit de bijlage in artikel 10.2.1 en als dusdanig is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
  2. het aangepaste landschappelijke inpassingsplan als voorwaardelijke bepaling en instandhoudingsverplichting wordt opgenomen in de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.3.1.
 
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Afwijken voor het houden van evenementen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het buitengebied met dien verstande dat: 
  1. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten, waaronder begrepen ten minste de aspecten geur, geluid en veiligheid;
  3. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  4. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.
11.2 Afwijken van de maatvoering met maximaal 10%
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor een andere maatvoering dan de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale bouwmaten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en/of bebouwingspercentages tot maximaal 10% van die maten en/of percentages, met dien verstande dat: 
  1. deze regeling niet geldt voor veehouderijen;
  2. de afwijking vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing noodzakelijk is;
  3. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking van deze maten zijn opgenomen;
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2. 
11.3 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de bestemmingsgrens
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de minimaal vereiste afstand tot de bestemmingsgrens, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning, bijgebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  2. er moet worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
  3. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  4. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  5. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.
11.4 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de (as van de) weg
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven dat met dien verstande dat: 
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting aanwezig is;
  2. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  4. de wegbeheerder wordt gehoord;
  5. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.
11.5 Afwijken voor het bouwen op grotere afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de maximale afstand van 20 meter tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bijgebouwen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  2. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  3. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  4. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.
 
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen  
  1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  2. regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
  3. uitgangspunt voor ‘omgaan met afstromend hemelwater’ is de voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden – bergen – afvoeren;
  4. indien het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden en mogelijkheden om af te wijken van het bestemmingsplan resulteren in een toename aan verhard oppervlak vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
12.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
 
12.2.1 Algemeen 
  1. Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het bij de ontwikkeling betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een landschappelijke inpassing en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
    2. nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
    3. de landschappelijke inpassing moet in een redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling;
  2. alle ruimtelijke ontwikkelingen die op basis van de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Someren als categorie 2 of 3 ontwikkeling worden aangemerkt, moeten vergezeld gaan van een landschappelijk inpassingsplan, dat voldoet aan het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
12.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
 
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 12.2.1 sub a, houdt in ieder geval in dat: 
  1. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  2. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  3. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
12.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
 
Het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere aanwezige waarden en belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
 
12.4 Parkeren, laden en lossen
 
12.4.1 Algemeen
 
Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, moet een ontwikkeling voorzien in voldoende parkeergelegenheid, als ook (verkeers)ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat: 
  1. dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding, binnenplanse afwijking en/of een (functie)wijziging;
  2. de noodzakelijke parkeervoorzieningen en verkeersruimte(n) als dusdanig en feitelijk voor onbepaalde tijd in stand moeten worden gehouden;
  3. voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen en verkeersruimte(n) worden de parkeerkencijfers en parkeernormen van het CROW gebruikt;
  4. de te realiseren voorzieningen mogen zich in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende bouwperceel bevinden, doch uitsluitend binnen het geldende bestemmingsvlak of, in het geval van een agrarisch bedrijf, binnen het bouwvlak.
12.4.2 Afwijken van de parkeernorm in verband met bijzondere omstandigheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.1 voor wat betreft de te hanteren parkeernorm(en) indien het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
 
11.4.3 Afwijken van de parkeernorm en/of ruimte voor laden en lossen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.1 voor wat betreft het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein indien op een andere wijze in de nodige parkeer of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
12.4.4 Minimale afmeting van parkeerplaatsen
 
Een ruimte voor het parkeren van voertuigen moet tenminste de afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s c.q. bedrijfswagens. Hierbij gelden de volgende minimale afmetingen: 
  1. voor een voor gehandicapten gereserveerde parkeerruimte voor personenauto’s:
    1. bij haaksparkeren: ten minste 3,5 m1 bij 5 m1;
    2. bij langsparkeren: niet mogelijk en toepasbaar;
  2. voor een reguliere parkeerruimte voor personenauto’s:
    1. bij haaksparkeren: ten minste 2,5 m1 bij 5 m1;
    2. bij langsparkeren: ten minste 1,8 m1 bij 5 m1;
  3. voor parkeren ten behoeve van bedrijfswagens moet de benodigde parkeerbehoefte en -ruimte op basis van de bedrijfsvoering en/of een melding Activiteitenbesluit danwel Omgevingsvergunning milieu concreet in beeld worden gebracht.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken 
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
13.2 Overgangsrecht gebruik 
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, zoals bedoeld onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Stipdonk 46a, Lierop’.