direct naar inhoud van Regels
Plan: Vaartdijk ong, Someren-Eind
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02022003-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:
het bestemmingsplan 'Vaartdijk ong, Someren' van de Gemeente Someren.

1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02022003-OW01 met bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 Verbeelding: de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.

1.4 Aan huis verbonden beroep: 
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs-)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.5 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en -samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

1.8 Abiotische waarden:
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

1.9 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB):
commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.

1.10 Agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.11 Agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds-)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.12 Agrarisch gebruik/doeleinden: 
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.

1.13 Agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, met uitzondering van mestbewerking.

1.14 Agrarisch-technisch hulpbedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en -handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

1.15 Agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

1.16 Ambachtelijk bedrijf: 
een bedrijf dat geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, inclusief het als ondergeschikte functie verkopen en/of leveren van goederen, die rechtstreeks verband houden met het ambacht.

1.17 Arbeidsmigrant:
persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven.

1.18 Archeologisch deskundige: 
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior-archeoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.19 Archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.20 Archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 9.6 van de Erfgoedwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.21 Archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.22 Architectonische waarden:
de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.

1.23 A-waterloop:
oppervlaktewaterlichaam met een maatgevende aan- en/of afvoer van meer dan 30 liter per seconde.

1.24 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.25 Bebouwingscluster: 
vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.

1.26 Bebouwingsconcentratie:
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.27 Bebouwingslint:
min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand stedelijk gebied.

1.28 Bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.

1.29 Bed and breakfast:
het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.30 Bedrijf (bedrijfsinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

1.31 Bedrijfsgebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.

1.32 Bedrijfsmatige exploitatie: 
complex van economische activiteiten gericht op winst door de uitoefening van een bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen bedrijfsactiviteiten, de vraag of er voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden, het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement en de vraag of de exploitant een hoofdfunctie elders heeft, factoren zijn die meegewogen kunnen worden.

1.33 Bedrijfswoning:
en woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.

1.34 Beeldbepalend pand:
een pand dat door zijn uiterlijke verschijningsvorm, historische bouwkunst en ligging kenmerkend is voor de omgeving en is opgenomen in de lijst met beeldbepalende panden uit de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’ of diens rechtsopvolger en zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

1.35 Beeldkwaliteit: 
het samenstel van de beoordeling van:

  • a. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  • b. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  • c. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  • d. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  • e. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  • f. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  • g. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  • h. abiotische omgeving, patronen en structuren.

1.36 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:
het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011 dat op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld of diens rechtsopvolger en zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.

1.37 Beperkingen veehouderij:
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.

1.38 Besluit omgevingsrecht (Bor): 
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.39 Bestaande bebouwing:
bebouwing zoals die rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Hieronder valt ook de bebouwing waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.

1.40 Bestaand gebruik:
gebruik zoals dat rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Hieronder valt ook het gebruik waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.

1.41 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.

1.42 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.43 Bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.44 Bewoning:
het verblijven in of het gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf.

1.45 Bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.46 Bodemingreep (diepte, oppervlakte):
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.

1.47 Boerderij/boerderijgebouw:
een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een langgevelboerderij.

1.48 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.49 Bouwen, ondergronds: 
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.50 Bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.51 Bouwperceel: 
een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.52 Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.

1.53 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.54 Bouwwerk: 
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.55 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV):
instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten.

1.56 Buitenrijbaan:
niet-overdekte piste, doorgaans voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.57 Consumptieruimte:
ruimte in een (ondersteunende) horecagelegenheid waar gasten/klanten hun consumpties gebruiken/nuttigen.

1.58 Covergisting(installatie): 
(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of CO2 (ten behoeve van gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.

1.59 Cultuurhistorische waarde:
waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.60 Cultuurhistorisch waardevolle woning:
woning dat van cultuurhistorische waarde wordt geacht op grond van typering, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijzondere vormgeving, bijdrage aan herkenbaarheid van de omgeving en/of gaafheid en karakteristieke elementen én zoals opgenomen in de lijst met beeldbepalende panden uit de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’ (bijlage 2), danwel een monumentale status hebben als bedoeld in de Erfgoedwet in de vorm van een Rijksmonument, een provinciaal monument of een gemeentelijk monument.

1.61 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing:
bebouwing die van cultuurhistorische waarde wordt geacht op typering, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijzondere vormgeving, bijdrage aan herkenbaarheid van de omgeving en/of gaafheid en karakteristieke elementen en bepalend voor de identiteit van een plek of gebied en aanknopingspunten biedend voor toekomstige ontwikkelingen.

1.62 Cumulatieve
geurhinder (achtergrondbelasting): geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.

1.63 Dagbesteding:
voorziening waar aan ouderen, mensen met een handicap, mensen met psychiatrische problemen of in het kader van een re-integratietraject een zinvolle invulling van de dag wordt geboden, zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.64 Dagrecreatie: 
het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daarmee een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.65 Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.66 Detailhandel, productiegebonden:
detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een nevenactiviteit is van dat bedrijf.

1.67 Detailhandel, volumineuze:
detailhandel met een groot winkeloppervlak in auto's, boten, caravans, keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; bij rechtstreeks samenhangende artikelen kan gedacht worden aan inbouwapparatuur en tegels. Onder volumineuze detailhandel wordt tevens begrepen een tuincentrum en detailhandel in grove bouwmaterialen, alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.

1.68 Dierenverblijf: 
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de inpandige daartoe behorende voorzieningen.

1.69 Dierenweide: 
een niet voor het grote publiek geopende, kunstmatig afgeschermde weide, die is gelegen in niet-openbaar gebied, met voorzieningen waar verschillende boerderijdieren in lage aantallen worden gehouden.

1.70 Differentiatievlak:
een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming afwijkende functies en/ of maatvoeringen zijn toegestaan.

1.71 Dove gevel:
een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A). Bij uitzondering mag een dove gevel te openen delen bevatten, mits die niet direct grenzen aan geluidgevoelige ruimten.

1.72 Ecologische verbindingszone (evz):
een als zodanig in een bestemmingsplan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.

1.73 Erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.74 Erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

1.75 Erfinrichtingsplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.

1.76 Erotische dienstverlening: 
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.77 Escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.78 Evenement: 
een tijdelijke activiteit gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.79 Extensief recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.80 Fouragehandel:
een bedrijf dat ruwe en bewerkte voeders en strooisels voor agrarische bedrijven in de land- en tuinbouw verhandelt en transporteert.

1.81 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.82 Gebruiken:
gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.83 Gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als nevenactiviteit het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.

1.84 Geluidsreducerende voorzieningen:
voorzieningen die lawaai (voor een fors deel) moeten tegenhouden zodat de achterliggende voorzieningen (meestal woningen) minder geluidshinder ondervinden, zoals een geluidsscherm en geluidswal.

1.85 Gietwatervoorziening:
een voorziening waarmee hemelwater opgevangen wordt voor hergebruik ten behoeve van de teelt van gewassen, zoals een watersilo, waterbassin of een vijver.

1.86 Glastuinbouwbedrijf: 
een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet-grondgebonden wordt aangemerkt.

1.87 Groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie, maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.88 Groepsaccommodatie: 
een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfsruimten.

1.89 Grondgebonden veehouderij: 
veehouderij die voldoet aan één van de volgende criteria:

  • a. de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie;
  • b. tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
  • c. tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
  • d. indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.


1.90 grootschalige ontwikkeling:
ontwikkeling waarbij, blijkens een economisch effectenonderzoek, de som van het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen meer dan 150.000 bedraagt.

1.91 GVE (groot vee-eenheid):
eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1 GVE overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe.

1.92 Hervestiging agrarisch bedrijf:
het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bedrijfsbestemmingsvlak naar een ander agrarisch bedrijfsbestemmingsvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.

1.93 Hokdierhouderij:
veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

1.94 Hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.95 Horeca(-bedrijf):
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse met uitzondering van discotheken.

1.96 Houtteelt: 
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldingen herplantplicht ex artikel 4.3 en 4.4 van de Wet Natuurbescherming.

1.97 Huishouden:
één of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op duurzaam samen zijn.

1.98 Huiskavel:
kavel grenzend aan het bouwperceel van een agrarisch bedrijf.

1.99 Huisvesting tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.100 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.

1.101 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.

1.102 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsingsinstrumentarium:
hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van de keur van Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.

1.103 Hydrologische waarden:
waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie in relatie tot een of meer van de volgende omstandigheden:

  • e. eveneens aanwezige aardkundige waarden;
  • f. eveneens aanwezige waterafhankelijke natuurwaarden;
  • g. eveneens aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van waterafhankelijke natuurwaarden.


Daarbij behoren tevens kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil, kwelsituatie) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild).

1.104 Infiltratie:
het indringen van water in de bodem.

1.105 Infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.106 Inpassingsplan: 
een visueel inrichtingsplan van een perceel ten behoeve van het op verantwoorde wijze inpassen van gebouwen en andere voorzieningen bestaande uit een ontwerptekening van dat perceel met daarin opgenomen de ligging, soorten en hoeveelheden van landschappelijke elementen.

1.107 Interim omgevingsverordening:
de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, vastgesteld d.d. 25 oktober 2019, of diens rechtsopvolger.

1.108 Intern salderen:
de mogelijkheid om binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen geen Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen, waarbij de voorwaarde wordt gesteld dat de veehouder de ammoniakreductie die hij daardoor mist, compenseert door het toepassen van verdergaande technieken dan BBT in de overige huisvestingssystemen binnen hetzelfde bestemmingsvlak.

1.109 Kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.110 Kampeerterrein:
een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.111 Kamperen:
het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.

1.112 Kas of hoge tunnel:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander licht doorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden; schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m¹) worden daaronder ook verstaan.

1.113 Kernrandzone:
overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.

1.114 Kinderopvang:
het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, waarbij minimaal 6 kinderen worden opgevangen.

1.115 Kwaliteitsverbetering:
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

1.116 Landschapswaarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.117 Landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.

1.118 Lawaaisport: 
een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.

1.119 Maaiveld:
de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.

1.120 Maatschappelijke voorziening:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorziening.

1.121 Manege:
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport, het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het al dan niet bieden van huisvesting en verzorging van paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte en ondersteunende functies, voorzieningen en activiteiten.

1.122 Mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

1.123 Milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.

1.124 Milieuhygiëne:
het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.

1.125 Minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.

1.126 Natuur Netwerk Brabant:
een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.127 Natuurwaarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.128 Nevenactiviteit/nevenfunctie: 
ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

1.129 Niet-agrarisch bedrijf: 
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van niet-agrarische diensten.

1.130 Nieuwvestiging:
vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.

1.131 Noodwoning: 
een woning die in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’ specifiek was aangeduid als 'woning vallende onder het overgangsrecht'.

1.132 Nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.133 Omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.134 Omschakeling:
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.

1.135 Ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.

1.136 Ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.

1.137 Onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.138 Ondersteunende detailhandel:
detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.139 Ondersteunende functie:
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.140 Ondersteunende (dag)horeca:

  • h. ondersteunende horeca: horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft. Daar waar ondersteunende horeca is toegestaan, zijn feesten, partijen en vergaderingen niet toegestaan.
  • i. ondersteunende daghoreca: in aanvulling op het hetgeen gesteld wordt onder a., geldt voor daghoreca het volgende: horeca die gericht is op het verstrekken van eenvoudige maaltijden en dranken gedurende de dagperiode van 09:00 uur tot uiterlijk 17:00 uur en daarmee een bijdrage levert aan de exploitatie van de voorziening waarvan zij onderdeel uitmaakt.


1.141 Open gebied:
een ruimtelijk begrensd gebied met landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid.

1.142 Openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.143 Openheid:
het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting.

1.144 Oppervlaktewaterlichaam:
samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

1.145 Overig agrarisch bedrijf: 
agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

1.146 Overkapping:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.147 Peil:

  • j. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • k. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.


1.148 Perceel:
zie bouwperceel.

1.149 Piekberging (hemelwater):
een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.

1.150 Plattelandswoning:
een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt uitgeoefend.

1.151 Productiegerichte paardenhouderij:
een vorm van een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Ook paardenmelkerijen vallen hieronder.

1.152 Recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.

1.153 Recreatiebedrijf:
een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.

1.154 Recreatiewoning:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.

1.155 Referentiesituatie:
de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.

1.156 Routegebonden horeca:
een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

1.157 Ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.158 Ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.

1.159 SNF:
Stichting Normering Flexwonen.

1.160 Stacaravan:
een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.

1.161 Stalderingsgebied:
gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.

1.162 Statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.163 Structurele voorziening voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers: woningen/wooneenheden, hotels, pensions, logiesgebouwen of andere gebouwen, als zodanig bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers waarbij zelfstandige bewoning is uitgesloten.

1.164 Teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of -bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:

  • l. (teelt)ondersteunende kas: een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
  • m. hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m¹ en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen.
  • n. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m¹, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.
  • o. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen of containervelden: permanente teeltondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m¹, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
    • 1. containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
    • 2. containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
  • p. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m¹, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
  • q. overige teeltondersteunende voorzieningen of boomteelthekken: een permanente teeltondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m¹, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.


1.165 Terras:
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

1.166 Trekkershut:
een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.

1.167 Tuin: 
een beplante, veelal afgesloten ruimte, grenzend aan een hoofdgebouw dat in verschillende vormen voorkomt, zoals siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen. Verhardingen zijn niet toegestaan.

1.168 Tuinbouwbedrijf:
en agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen in de open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.

1.169 Veehouderij: 
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.170 Veldschuur:
een gebouw dat wordt gebruikt voor de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen ten behoeve van het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende agrarische gronden, dat zowel planologisch, feitelijk als functioneel niet aan een naastgelegen bouwvlak te koppelen is. Binnen de veldschuur en de direct aangrenzende gronden is een bedrijfsmatige inrichting niet toegestaan.

1.171 Verblijfsruimte: 
een verblijfsruimte is een ruimte in een gebouw waarin de mensen verblijven volgens de gebruiksfunctie.

1.172 Verblijfsrecreatie:
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.

1.173 Verenigingskampeerterrein:
een kampeerterrein ten behoeve van de eigen doeleinden van een vereniging of organisatie met sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke doeleinden.


1.174 Verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.175 Volière:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestemd voor het houden van dieren.

1.176 Volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht, met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen, waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

1.177 Vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:
vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.

1.178 Voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • r. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • s. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.


1.179 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.180 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.181 Wonen:
het verblijven van een huishouden in een (bedrijfs-)woning, daaronder ook begrepen een plattelandswoning.

1.182 Wonen plus: 
het door een van de bewoners aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit met maximaal milieucategorie 2 zoals bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.183 Woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.184 Woningsplitsing:
het opdelen van een bestemde woning in twee of meer zelfstandige woningen of wooneenheden.

1.185 Woonunit:
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

1.186 Zelfstandige bewoning:
bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.

1.187 Zorgboerderij: 
instelling waar mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking, psychiatrische cliënten en/of zorgbehoevende ouderen met een zorg- en/of hulpvraag terecht kunnen voor dagbesteding, dagopvang en/of arbeidstraining.

1.188 Zorgvuldige veehouderij:
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de as van de weg: 
tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 De afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.3 Het bebouwingspercentage: 
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 De breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.7 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 De inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.

2.10 De lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.11 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 Het peil: het peil wordt als volgt gemeten:

  • a. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 3.4.2;
  • c. (on)verharde paden, wegen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. tuinen en erven;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging en -infiltratie;
  • g. groenvoorzieningen en groene erfinrichting;
  • h. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’, zijn de gronden tevens bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

  • a. Op of in de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming.
  • b. Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', is het oprichten van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet toegestaan.
  • c. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven door middel van de maatvoering ‘maximum aantal wooneenheden’.
  • d. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2

3.2.2 Hoofdbebouwing

Ten aanzien van de hoofdbebouwing gelden de volgende bouwregels:

  • a. de woning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte’ de woning een inhoud hebben van maximaal 900 m³;
  • c. bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  • d. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
  • e. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
  • f. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • g. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  • h. in afwijking van het bepaalde in sub g is de afstand van de woning tot de bestemmingsgrens ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte’ ten minste 8 m¹;
  • i. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

3.2.3 Bijgebouwen

Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bouwregels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning is maximaal 100 m²;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte’ een oppervlakte aan bijgebouwen van 150 m² toegestaan;
  • c. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;
  • d. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
  • e. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • f. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
  • g. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹;
  • h. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  • i. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.

3.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:

  • a. Per woning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    • 1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;
    • 2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
    • 3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
    • 4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
    • 5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
    • 6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;
  • c. de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder sub a, sub b en sub c mag de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 2,5 m¹ bedragen en moet de afstand tot de bestemmingsgrens van deze bouwwerken ten minste 5 m¹ bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken ten behoeve van oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.3a en 3.2.3b voor het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 350 m². Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:

  • a. per m² uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m² zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;

Type landschap   aantal m2 te slopen bebouwing om 1m2 extra bebouwing mogelijk te maken  
NNB   1  
Kampenlandschap   2  
Beekdallandschap   2  
Oude heideontginningen   3  
Jonge heideontginningen   3 1/2  
Bebouwingsconcentraties   2  

  • b. de oppervlakte te slopen bebouwing op de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
  • c. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2.

3.3.2 Afwijken ten behoeve van herbouw woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor de herbouw van een woning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  • b. de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande woning;
  • c. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • f. de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2.

3.3.3 Afstand tot bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.3 en 3.2.4 voor de bouw van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde op een kortere afstand dan 5 m¹ tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • b. er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is;
  • c. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruiken van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat
    • 1. aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan;
  • c. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  • d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;
  • e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf;
  • f. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • g. het gebruik van gronden voor lawaaisporten;
  • h. het plaatsen van zeecontainers;
  • i. het gebruik van de woning ten behoeve van bewoning door arbeidsmigranten;
  • j. het gebruik van gronden en/of opstallen voor horeca;

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

3.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 150 m²;
  • b. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
  • c. de beroepsactiviteit mag zowel in het hoofdgebouw als in een bijgebouw worden uitgeoefend;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • e. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  • g. detailhandel is niet toegestaan;
  • h. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.

3.4.3 Bewoning anders dan door een huishouden

In afwijking van wonen van een huishouden in een woning als bedoeld in artikel 3.1 in samenhang met de begripsomschrijving van een huishouden zoals opgenomen in artikel 1.97 is het toegestaan om een woning te bewonen anders dan door een huishouden. Hierbij gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het is toegestaan om maximaal 4 personen te huisvesten in één woning.
  • b. Per 3 huisvestingsplaatsen dient 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn.

3.4.4 Landschappelijke inpassing
  • a. Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden.

3.4.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Vaartdijk ongenummerd (tussen nr. 11 en nr. 13) conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ (uit artikel 2) de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Minicamping als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1 voor het toestaan van een minicamping als ondergeschikte nevenactiviteit die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;
  • b. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  • d. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  • e. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹;
  • f. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
  • g. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  • h. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • i. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2.

3.5.2 Theehuis/uitspanning (routegebonden horeca) als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1 voor het als ondergeschikte nevenactiviteit vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m² inclusief terras;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  • d. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  • e. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
  • f. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8. 2.

3.5.3 Verhuur fietsen/rijtuigen als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1 voor het als ondergeschikte nevenactiviteit door de bewoner(s) van de betreffende locatie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 802.

3.5.4 Dagrecreatie als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1 voor het als ondergeschikte nevenactiviteit vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  • c. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2.

3.5.5 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 30..1 voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
  • c. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op of in de gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden landschappelijke inpassing te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld.

3.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.6.1 is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

3.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. De werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;
  • b. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:
    • 1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    • 2. de specifieke erfbeplantingsplannen;
    • 3. in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’, zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. landschapselementen;
  • e. infiltratie;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • g. extensief recreatief medegebruik;
  • h. erfbeplanting.

4.2 Bouwregels
  • a. Op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen er wel terreinafscheidingen en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd op de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden.
  • c. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m¹ bedragen

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1a voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • b. een schuilgelegenheid is slechts toegestaan binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’;
  • c. een schuilgelegenheid is niet toegestaan binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie';
  • d. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de bestemming 'Wonen' of andere gelijk te stellen bestemming op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid te gebruiken
  • e. per agrarisch perceel mag maximaal één schuilgelegenheid worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 2.500 m²;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m¹ en ten hoogste 10 m¹ van de bestemmingsgrens;
  • g. de schuilhut moet minimaal aan één zijde open zijn;
  • h. de maximaal toegestane goothoogte is maximaal 2,5 m¹;
  • i. de maximaal toegestane bouwhoogte is maximaal 3 m¹;
  • j. de dakhelling is minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;
  • k. de oppervlakte is maximaal 25 m²;
  • l. binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
  • m. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap. Om te bepalen of de schuilgelegenheid passend is in het landschap, wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  • n. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 34.2.

4.3.2 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1c voor een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m¹. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  • b. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verwijderen van groen ter plaatse van de functieaanduiding ‘groenvoorziening’;
  • d. het plaatsen van zeecontainers;
  • e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  • f. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  • g. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  • h. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • i. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bewoning;
  • j. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;
  • k. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • l. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

4.4.2 Landschappelijke inpassing

Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken ten behoeve van het aanleggen van verharding

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1b voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, danwel het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen kan worden toegestaan indien:

  • a. dit ten dienste staat van de doeleinden die zijn genoemd in artikel 4.1;
  • b. de ontwikkeling voorziet in een hydrologische afweging op basis van het principe ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’, zoals opgenomen in artikel 9;
  • c. er geen oneigenlijke vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ plaatsvindt;
  • d. de maximaal toelaatbare oppervlakteverharding voor veepaden op agrarische huiskavels bedraagt 400 m²;
  • e. de maximaal toelaatbare oppervlakteverharding voor overige verhardingen bedraagt 200 m²;
  • f. per aaneengesloten agrarisch perceel kan slechts eenmalig een vergunning worden verleend voor het aanleggen van een oppervlakteverharding.
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verwijderen van landschapselementen;
  • d. het verwijderen van erfbeplanting ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld;
  • e. het verwijderen van onverharde wegen of paden.

4.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

4.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;
  • b. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:
  • c. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
  • d. de specifieke erfbeplantingsplannen;
  • e. in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Wijziging van 'Agrarisch' naar 'Natuur' en/of 'Water' (ontwikkeling van landschapselementen, natuur en/of wateren)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ of ‘Water’ ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische belangen.

4.7.2 Wijziging van 'Agrarisch' naar 'Agrarisch' met functieaanduiding 'speciefieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ toevoegen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing. Hierbij geldt de voorwaarde dat de inpassing direct aansluit bij het bestemmingsvlak waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

4.7.3 Wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen' (voor Ruimte voor Ruimte-woning'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van het oprichten van een Ruimte voor Ruimtewoning. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er is een bouwtitel Ruimte voor Ruimte aanwezig, samengesteld conform de geldende regelgeving in dit kader;
  • b. de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende functies mogen niet worden belemmerd door de wijziging;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.
  • d. de overige regels zoals neergelegd in Artikel 3 ‘Wonen’ zijn van overeenkomstige toepassing op de nieuw te bouwen woning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

6.2 Bestaande maten en hoeveelheden
  • a. Indien afstanden tot de bestemmingsgrens en bouw- en of goothoogten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in Hoofdstuk 3 en 4 van deze regels bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van (her-)bouw van gebouwen is het bepaalde onder sub a alleen van toepassing indien de (her-)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

6.3 Ondergronds bouwen
6.3.1 Algemeen

Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (tot maximaal 3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs-)woning en de verder binnen bouwvlakken toegestane bebouwing met uitzondering van dierenverblijven en andere gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.

6.3.2 Afwijken van de regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (tot maximaal 3,5 m¹ onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt ten behoeve van de huisvesting van de veestapel;
  • b. de totale oppervlakte van ondergrondse bebouwing binnen een bouwvlak mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m²;
  • c. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
  • d. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  • e. afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 8.2;
  • f. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Overige zone - beperkingen veehouderij
7.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is de uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan.

7.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.1.3 Bouwregels

6.1.3.1 Algemeen

De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een veehouderij, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen niet onder de werking van dit artikel vallen.

a Gebouwen

De oppervlakte van de gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en) heeft ten hoogste de omvang van de gebouwen die:

  • a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
  • b. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning.

b Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De oppervlakte van bouwwerken geen gebouwen zijnde heeft ten hoogste de omvang van de bouwwerken geen gebouwen zijnde die:

  • a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
  • b. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning.

7.1.4 Strijdig gebruik

Uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij zijn uitgesloten, tenzij er sprake is van een grondgebonden veehouderij.

7.2 Overige zone - stalderingsgebied
7.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.

7.2.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.3 Het bouwen van dierverblijven voor hokdieren
  • a. Toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw en/of bouwwerk als dierenverblijf voor hokdieren is verboden;
  • b. In afwijking van het bepaalde in sub a is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor hokdieren ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ toegestaan als bewijs is overlegd dat:
    • 1. binnen het stalderingsgebied, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
    • 2. de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
      • ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
      • ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
    • 3. voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.
  • c. Onder de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren, als bedoeld in sub a wordt verstaan de oppervlakte van het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • d. Het te saneren dierenverblijf als bedoeld in sub b voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het betreft een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf;
    • 2. het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren;
  • e. In afwijking van het bepaalde onder sub d onder 2) geldt voor veehouderijen die gebruik maken de ‘Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij’, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat alleen de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren dat nodig is om het aantal dieren te huisvesten overeenkomstig de gedane mededeling, meetelt als inbreng voor een te saneren dierenverblijf;
  • f. Het bewijs dat aan de voorwaarden van sub b is voldaan, wordt uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Evenementen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van de gebruiksregels elders in dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik ten behoeve van het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het buitengebied met dien verstande dat:

  • a. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten, waaronder begrepen ten minste de aspecten geur, geluid en veiligheid;
  • c. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • d. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

8.2 10% - regeling

Het bevoegd gezag kan in afwijking van de bouwregels elders in dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor een andere maatvoering dan de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale bouwmaten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en/of bebouwingspercentages tot maximaal 10% van die maten en/of percentages, met dien verstande dat:

  • a. deze regeling niet geldt voor veehouderijen;
  • b. de afwijking vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing noodzakelijk is;
  • c. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking van deze maten zijn opgenomen;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 8.2.

8.3 Bouwen op kleinere afstand tot de as van de weg

Het bevoegd gezag kan in afwijking van de bouwregels elders in dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting is aangetoond;
  • b. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • c. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  • d. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  • e. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bouw- of bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  • b. Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt.
  • c. Uitgangspunt voor ‘omgaan met afstromend hemelwater’ is de voorkeursvolgorde: hergebruik - vasthouden - bergen - afvoeren.
  • d. Indien het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden resulteren in een toename aan verhard oppervlak met meer dan 500 m², vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint in die gevallen advies in van het betrokken waterschap.

9.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
9.2.1 Algemeen
  • a. Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een landschappelijke inpassing en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
    • 2. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
    • 3. de landschappelijke inpassing moet in een redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling.
  • b. Alle ontwikkelingen die op basis van de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Someren als categorie 2 of 3 ontwikkeling zijn aan te merken, moeten vergezeld gaan van een eigen landschappelijk inpassingsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

9.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 8.2.1 sub a, houdt in ieder geval in dat:

  • a. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  • b. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.

9.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

9.4 Parkeren, laden en lossen
9.4.1 Algemeen

Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:

  • a. Dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;
  • b. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de parkeerkencijfers van het CROW worden gebruikt;
  • c. Voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden.

9.4.2 Afwijken van de parkeernorm in verband met bijzondere omstandigheden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 voor wat betreft de te hanteren parkeernorm indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

9.4.3 Afwijken van de parkeernorm en/of ruimte voor laden en lossen in verband met een andere wijze van oplossen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 voor wat betreft het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

9.4.4 Afmeting parkeerplaatsen

Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet tenminste de afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen voor een voor gehandicapten gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,5 m¹ bij 5 m¹ bedraagt;
  • b. indien de afmetingen voor een parkeerruimte:
    • 1. in het geval van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,8 m¹ bij 5,5 m¹ en ten hoogste 3,25 m¹ bij 6 m¹ bedraagt;
    • 2. in geval van haaksparkeren, voor een personenauto ten minste 2,5 m¹ bij 5 m¹ bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, zoals bedoeld onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Vaartdijk ong, Someren-Eind'.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Someren van [datum]

Mij bekend,

de raadsgriffier