Veegplan XII, gemeente Someren 2021

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0847.BP02021004-OW01
Plantype: bestemmingsplan

Inhoud

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Artikel 7 Agrarisch met waarden - Natuurwaarden

Artikel 8 Bedrijf

Artikel 9 Groen

Artikel 10 Natuur

Artikel 11 Tuin

Artikel 12 Wonen - Buitengebied

Artikel 13 Leiding - Water

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

Artikel 16 Waarde - Archeologie 5

Artikel 17 Waarde - Attentiegebied waterhuishouding

Artikel 18 Waarde - Ecologie

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Artikel 20 Algemene bouwregels

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

Artikel 23 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

Artikel 25 Slotregel

 

 

Bijlagen:

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan Dertiensedijk 24

Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan Nieuwendijk 84

Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan Hollandseweg 15

Bijlage 4 Landschappelijk inpassingsplan Ploegstraat 55

Bijlage 5 Landschappelijk inpassingsplan Heistraat 26

Bijlage 6 Landschappelijk inpassingsplan Kanaaldijk zuid 24-24a

Bijlage 7 Landschappelijk inpassingsplan Kerkenhuis 12

Bijlage 8 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011

Bijlage 9 Beeldbepalende panden

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Veegplan XII, gemeente Someren 2021' met identificatienummer

NL.IMRO.0847.BP02021004-OW01 van de gemeente Someren.

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende

bijlagen.

 

1.3 aan huis verbonden beroep:

het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.

 

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.6 aardkundige waarden:

waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

 

1.7 abiotische waarden:

geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (= niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

 

1.8 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB):

Commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.

 

1.9 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

 

1.10 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

 

1.11 agrarisch gebruik/doeleinden:

het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.

 

1.12 agrarisch-technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en -handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

 

1.13 agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

 

1.14 arbeidsmigrant:

persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven en zijn hoofdverblijf elders heeft.

 

1.15 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

1.16 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

 

1.17 architectonische waarden:

de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.

 

1.18 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.19 bebouwingscluster:

vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.

 

1.20 bebouwingsconcentratie:

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

 

1.21 bebouwingslint:

min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand stedelijk gebied.

 

1.22 bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.

 

1.23 bed and breakfast:

het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.

 

1.24 bedrijf (bedrijfsinrichting)

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

 

1.25 bedrijfsgebouw:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.

 

1.26 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.

 

1.27 beeldkwaliteit:

het samenstel van de beoordeling van:

  1. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;

  2. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;

  3. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;

  4. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;

  5. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;

  6. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;

  7. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;

  8. abiotische omgeving, patronen en structuren.

 

1.28 beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:

het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 zoals op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld.

 

1.29 beperkingen veehouderij:

gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.

 

1.30 besluit omgevingsrecht (BOR):

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

 

1.31 bestaande bebouwing:

legale bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.32 bestaand gebruik:

Het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.33 bestaande veestapel:

het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee bestaand

ten tijde van de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998.

 

1.34 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.35 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.36 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

 

1.37 bewoning:

het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.

 

1.38 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.39 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.40 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

1.41 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke

hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

 

1.42 bouwperceel:

een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

 

1.43 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.44 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.45 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij’ (BZV):

instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten'

 

1.46 buitenrijbaan:

niet-overdekte piste, doorgaans voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

 

1.47 camping:

een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans en chalets.

 

1.48 covergisting(installatie):

(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of CO2 (ten behoeve van gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.

 

1.49 cultuurhistorische waarde:

waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

 

1.50 cumulatieve achtergrondbelasting:

geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.

 

1.51 dagrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

 

1.52 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.53 detailhandel, productiegebonden:

detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een ondergeschikte (neven)activiteit is van dat bedrijf.

 

1.54 dierenverblijf:

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de inpandige daartoe behorende voorzieningen.

 

1.55 differentiatievlak:

een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming afwijkende functies en/ of maatvoeringen zijn toegestaan.

 

1.56 dove gevel:

een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A). Bij uitzondering mag een dove gevel te openen delen bevatten, mits die niet direct grenzen aan geluidgevoelige ruimten;

 

1.57 (zoekgebied) ecologische verbindingszone (evz):

een als zodanig in een bestemmingsplan aangeduid langgerekt (zoek)gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.

 

1.58 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

 

1.59 erfbeplanting:

visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

 

1.60 erfinrichtingplan:

een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.

 

1.61 erotische dienstverlening:

elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

 

1.62 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.63 gebruiken:

gebruiken, doen of laten gebruiken.

 

1.64 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.

 

1.65 gevel:

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

 

1.66 glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.

 

1.67 groene erfinrichting:

groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.

 

1.68 groenvoorzieningen:

allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

 

1.69 groepsaccommodatie (kamphuis):

een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.

 

1.70 grondgebonden veehouderij:

veehouderij die voldoet aan één van de volgende criteria:

  1. de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie;

  2. tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;

  3. tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;

  4. indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

 

1.71 hokdierhouderij:

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

 

1.72 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

 

1.73 horeca(bedrijf):

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse met uitzondering van discotheken.

 

1.74 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldingen herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.

 

1.75 huishouden:

één of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.

 

1.76 huiskavel:

kavel grenzend aan het bouwperceel van een agrarisch bedrijf.

 

1.77 huisvesting tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

 

1.78 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwater.

 

1.79 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.

 

1.80 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium:

hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van de keur van Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.

 

1.81 infiltratie:

het indringen van water in de bodem.

 

1.82 infiltratievoorziening:

een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

 

1.83 inpassingsplan:

een visueel inrichtingsplan van een perceel ten behoeve van het op verantwoorde wijze inpassen van gebouwen en andere voorzieningen bestaande uit een ontwerptekening van dat perceel met daarin opgenomen de ligging, soorten en hoeveelheden van landschappelijke elementen.

 

1.84 Interim omgevingsverordening:

de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, vastgesteld d.d. 25 oktober 2019, of diens rechtsopvolger. 

 

1.85 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

1.86 kampeerterrein:

een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

 

1.87 kamperen:

Het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.

 

1.88 kas of hoge tunnel:

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden; schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m1) worden daaronder ook verstaan.

 

1.89 kernrandzone:

Overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.

 

1.90 kwaliteitsverbetering:

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

 

1.91 landschapswaarden:

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

 

1.92 landschapselement:

een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.

 

1.93 lawaaisport:

Een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.

 

1.94 maaiveld:

de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.

 

1.95 manege:

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport, het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het al dan niet bieden van huisvesting en verzorging van paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte en ondersteunende functies, voorzieningen en activiteiten.

 

1.96 mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

 

1.97 mestverwerking:

het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan.

 

1.98 milieucategorie:

milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag 2009.

 

1.99 milieuhygiëne:

het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.

 

1.100 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.

 

1.101 Natuur Netwerk Brabant:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

 

1.102 natuurwaarden:

de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

 

1.103 nevenactiviteit/nevenfunctie:

ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

 

1.104 niet-agrarisch bedrijf:

een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van nietagrarische diensten.

 

1.105 nieuwvestiging:

Vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.

 

1.106 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

 

1.107 omschakeling:

Geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarisch bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.

 

1.108 ondergeschikte functie:

een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.

 

1.109 ondergronds bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

 

1.110 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

 

1.111 ondersteunende detailhandel:

detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

 

1.112 ondersteunende functie:

functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

 

1.113 ondersteunende horeca:

horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

 

1.114 open gebied:

Een ruimtelijk begrensd gebied met landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid.

 

1.115 openbare weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

 

1.116 openheid:

het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting.

 

1.117 overig agrarisch bedrijf:

Agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

 

1.118 overkapping:

een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

1.119 paardenbak:

een voorziening in de open lucht bestaande uit een hekwerk en een paardrijbodem voor het berijden, africhten en laten lopen van paarden.

 

1.120 peil:

  1. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

1.121 perceel:

zie bouwperceel.

 

1.122 (hemelwater)piekberging:

een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.

 

1.123 plattelandswoning:

Een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt uitgeoefend.

 

1.124 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Ook paardenmelkerijen vallen hieronder.

 

1.125 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.

 

1.126 recreatiebedrijf:

een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een kamphuis of groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.

 

1.127 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voorsportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

 

1.128 referentiesituatie:

de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

1.129 routegebonden horeca:

een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

 

1.130 ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

 

1.131 ruimtelijke ontwikkeling:

bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.

 

1.132 SNF:

Stichting Normering Flexwonen.

 

1.133 stacaravan:

een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.

 

1.134 stalderingsgebied:

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.

 

1.135 statische opslag:

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

 

1.136 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:

 

1.136.1 (teelt)ondersteunende kas:

een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.

 

1.136.2 hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en - regenkappen.

 

1.136.3 hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.

 

1.136.4 lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden:

permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m¹, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:

  1. containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;

  2. containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.

 

1.136.5 lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.

 

1.136.6 overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:

een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.

 

1.137 terras:

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

 

1.138 trekkershut:

een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.

 

1.139 tuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen in de open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.

 

1.140 uitbreiding:

vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak.

 

1.141 vakantiehuisje:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft.

 

1.142 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

 

1.143 veldschuur:

een gebouw dat wordt gebruikt voor de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen ten behoeve van het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende agrarische gronden, dat zowel planologisch, feitelijk als functioneel niet aan een naastgelegen bouwvlak te koppelen is. Binnen de veldschuur en de direct aangrenzende gronden is een bedrijfsmatige inrichting niet toegestaan.

 

1.144 verblijfsrecreatie:

een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.

 

1.145 verhard oppervlak:

de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

 

1.146 vestiging:

mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op een bestaand bouwperceel binnen het deel waar het oprichten van gebouwen is toegestaan.

 

1.147 vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:

vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.

 

1.148 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  1. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;

  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

 

1.149 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

 

1.150 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

 

1.151 wonen:

het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.

 

1.152 wonen plus:

het door een van de bewoners aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit met maximaal milieucategorie 2 zoals bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

 

1.153 woning/wooneenheid:

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

 

1.154 woonunit:

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

 

1.155 zelfstandige bewoning:

bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.

 

1.156 zorgvuldige veehouderij:

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de afstand tot de as van de weg:

tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het

bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

 

2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

 

2.3 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:

tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

 

2.6 de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

 

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.

 

2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

 

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts

geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

  2. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1’ en ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing - 2' zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;

  3. ter plaatse van de functieaanduiding ‘rijbak’ is een buitenrijbaan voor paarden toegestaan;

  4. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veldschuur’ is de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen ten behoeve van het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende agrarische gronden toegestaan;

  5. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veldschuur’ is tevens het hobbymatig houden van dieren toegestaan;

  6. groenvoorzieningen;

  7. landschapselementen;

  8. infiltratie;

  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;

  10. extensief recreatief medegebruik;

  11. erfbeplanting.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

  1. op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen er wel terreinafscheidingen en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd op de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden;

  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m¹ bedragen.

  4. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veldschuur’ mag de maximale oppervlakte 107 m², de bouwhoogte mag maximaal 4,8 m¹ en de goothoogte mag maximaal 2,7 m¹ bedragen;

  5. ter plaatse van de veldschuur genoemd onder sub d, is het bouwen, herbouwen, verbouwen, nieuwbouwen, vervangen en/of uitbreiden van bouwwerken niet toegestaan;

  6. ter plaatse van de aanduiding ‘rijbak’ gelden de volgende regels:

  1. het oprichten van gebouwen en/of overkappingen is niet toegestaan;

  2. er zijn lichtmasten toegestaan met een hoogte van maximaal 6 m1;

  3. binnen een afstand van 100 m1 tot de bestemming ‘Natuur’ zijn geen lichtmasten toegestaan;

  4. de maximale hoogte van een eventuele omheining is 1,5 m1;

  5. het aanleggen van verharding is niet toegestaan;

  1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' opgericht te worden en zijn maximaal 3 m1 hoog, met uitzondering van hagelnetten waarvan de hoogte niet meer dan 5 m¹ mag bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden: 

  1. de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf;

  2. een schuilgelegenheid is slechts toegestaan binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’;

  3. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de bestemming 'Wonen - Buitengebied' of andere gelijk te stellen bestemming op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid te gebruiken;

  4. per agrarisch perceel mag maximaal één schuilgelegenheid worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 2.500 m²;

  5. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m¹ en ten hoogste 10 m¹ van de bestemmingsgrens;

  6. de schuilhut moet minimaal aan één zijde open zijn;

  7. de maximaal toegestane goothoogte is maximaal 2,5 m¹;

  8. de maximaal toegestane bouwhoogte is maximaal 3 m¹;

  9. de dakhelling is minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;

  10. de oppervlakte is maximaal 25 m²;

  11. binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;

  12. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap. Om te bepalen of de schuilgelegenheid passend is in het landschap, wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;

  13. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

3.3.2 Afwijken ten behoeve van buitenrijbaan voor paarden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  1. er is maximaal één buitenrijbaan toegestaan, behorende bij de direct aansluitende bestemming 'Wonen - Buitengebied' of daarmee gelijk te stellen bestemming;

  2. per aangrenzend bestemmingsvlak is maximaal één buitenrijbaan toegestaan;

  3. de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;

  4. de afstand tot een (bedrijfs-)woning van een derde bedraagt minimaal 50 m¹;

  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 1.200 m²;

  6. de bouwhoogte van de terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,5 m¹;

  7. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 m¹;

  8. maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;

  9. binnen een afstand van 100 m¹ van gronden met de bestemming 'Natuur' zijn geen lichtmasten toegestaan;

  10. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

3.3.3 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder c voor een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m¹. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  1. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;

  2. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;

  2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

  3. het plaatsen van zeecontainers;

  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;

  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;

  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;

  7. het gebruik van gronden en/of opstallen vo

r dag- of verblijfsrecreatie;
  1. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bewoning;

  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;

  3. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;

  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;

 

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

 

3.4.2 Voorwaardelijke verplichting

  1. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1’ dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden;

  2. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’ dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden;

  3. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van het perceel Heistraat 26 conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als binnen 12 maanden na het in werking treden van het onderhavige bestemmingsplan de stal, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaarde sloop gebouwen', is gesloopt.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Afwijken ten behoeve van het aanleggen van verharding

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder b voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, danwel het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen kan worden toegestaan indien:

  1. dit ten dienste staat van de doeleinden die zijn genoemd in artikel 3.1;

  2. de ontwikkeling voorziet in een hydrologische afweging op basis van het principe ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’, zoals opgenomen in artikel 23.1;

  3. er geen oneigenlijke vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ plaatsvindt;

  4. de maximaal toelaatbare oppervlakteverharding voor veepaden op agrarische huiskavels bedraagt 400 m²;

  5. de maximaal toelaatbare oppervlakteverharding voor overige verhardingen bedraagt 200 m²;

  6. per aaneengesloten agrarisch perceel kan slechts eenmalig een vergunning worden verleend voor het aanleggen van een oppervlakteverharding.

  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

 

3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verwijderen van landschapselementen;

  4. het verwijderen van erfbeplanting ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1’ en ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’ waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld;

  5. het verwijderen van onverharde wegen of paden.

 

3.6.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

 

3.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;

  2. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:

  1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);

  2. de specifieke erfbeplantingsplannen;

  3. in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheden

 

3.7.1 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ ten behoeve van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer voor een veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer’ voor het oprichten van voerplaten, sleufsilo’s of andere voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van ten hoogste 0,5 hectare - niet zijnde gebouwen - voor een veehouderij. Deze bevoegdheid geldt slechts wanneer er sprake is van een grondgebonden veehouderij. Hierbij gelden daarnaast de volgende voorwaarden:

  1. de bedoelde voorziening moet direct aansluiten aan een bestemmingsvlak dat een veehouderij mogelijk maakt;

  2. het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;

  3. de bedoelde voorziening is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;

  4. de ruimte is binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aantoonbaar niet aanwezig;

  5. het totale oppervlak van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' na realisatie bedraagt niet meer dan 2,0 hectare;

  6. de voorzieningen mogen alleen gebruikt worden voor de opslag van ruwvoer;

  7. de hoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde is maximaal 2 m¹;

  8. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  9. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  10. 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer’ wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

3.7.2 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Agrarisch’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ toekennen voor het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen anders dan kassen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ sluit direct aan op een bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve waarvan de teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd;

  2. de oppervlakte van het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ is maximaal 4 hectare;

  3. in afwijking van het bepaalde in sub b, is in de groenblauwe mantel de oppervlakte van het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ maximaal 3 hectare;

  4. de teeltondersteunende voorzieningen zijn ook op langere termijn noodzakelijk uit een oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;

  5. wanneer permanente voorzieningen resulteren in een aaneengesloten afwaterend oppervlak, dienen deze te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening, zoals opgenomen in de waterparagraaf; 

  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, hydrologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;

  7. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant;

  8. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

3.7.3 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Agrarisch’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’ toevoegen ten behoeve van de realisatie of uitbreiding van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;

  2. per minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans en trekkershutten, zijn niet toegestaan en slechts toelaatbaar binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf' of 'Wonen - Buitengebied';

  3. parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn niet toegestaan en slechts toelaatbaar binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf' of 'Wonen - Buitengebied';

  4. de afstand tot de as van de weg dient ten minste 20 m¹ te zijn;

  5. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m¹ te zijn;

  6. de afstand tot de bestemmingsgrens dient ten minste 5 m¹ te zijn;

  7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  8. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

3.7.4 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’ (ontwikkeling van landschapselementen, natuur en/of wateren)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming 'Natuur' of ‘Water’ ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische belangen.

 

3.7.5 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Agrarisch’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ toevoegen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing. Hierbij geldt de voorwaarde dat de inpassing direct aansluit bij het bestemmingsvlak waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij of een glastuinbouwbedrijf;

  2. productiegerichte paardenhouderijen;

  3. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’ is tevens een veehouderij toegestaan;

  4. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;

  5. bedrijfswoning(en), tenzij anders aangeduid. Binnen bestemmingsvlakken waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan conform de bepalingen in artikel 4.4.2;

  6. mestbewerking ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest afkomstig van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij;

  7. mestopslagsilo’s;

  8. voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie;

  9. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;

  11. verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen; 

  12. landschapselementen;

  13. groenvoorzieningen;

  14. tuinen en erven;

  15. erfbeplanting;

  16. verkoop van ter plaatse geproduceerde producten is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;

  17. extensief recreatief medegebruik.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

  1. Op of in de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;

  2. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3’ is het oprichten van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan. Perceelsgedeelten met deze functieaanduidingen worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;

  4. de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/landschappelijke inpassing.

 

4.2.2 Algemene bouwregels bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m¹;

  2. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;

  3. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  4. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹;

  6. de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen is 1.000 m².

  7. de teeltondersteunende kassen dienen te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft en voldoet aan de criteria zoals omschreven in de waterparagraaf van het onderhavige bestemmingsplan;

  8. een toename van de oppervlakte dierenverblijven is niet toegestaan.

 

4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische doeleinden

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van agrarische doeleinden gelden de volgende bepalingen:

  1. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;

  2. de bouwhoogte van torensilo's is maximaal 15 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;

  3. de bouwhoogte van luchtwassers en combi-wassers is maximaal 10 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;

  4. de goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m¹ en 10 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;

  5. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹ en een afstand van ten minste 20 m¹ tot de as van de weg;

  6. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹ en een afstand van ten minste 20 m¹ tot de as van de weg;

  7. de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m¹ met een afstand van ten minste 5 m¹ tot de bestemmingsgrens en een afstand van ten minste 20 m¹ tot de as van de weg;

  8. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;

  9. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;

  10. de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens.

 

4.2.4 Bedrijfswoningen/plattelandswoningen

Ten aanzien van bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;

  2. bij herbouw mag de bedrijfswoning of plattelandswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;

  3. bij bouw en herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, door middel van een advies van de AAB, waarbij de noodzaak van (her)bouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;

  4. herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle woning is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;

  5. de bedrijfswoning of plattelandswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;

  6. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;

  7. voor een cultuurhistorisch waardevolle woning geldt de totale inhoud van het oorspronkelijk opgerichte pand waaraan cultuurhistorische en/of monumentale waarden aan toegekend zijn op grond van een deskundigenrapport als de maximaal toegestane inhoud;

  8. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;

  9. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;

  10. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  11. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  12. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  13. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is gebruik van de (voormalige) bedrijfswoning als plattelandswoning toegestaan.

 

4.2.5 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning/plattelandswoning

Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bedrijfswoning of plattelandswoning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  2. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹; 

  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;

  4. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  5. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

  6. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  7. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  8. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹;

  9. het bepaalde in sub h geldt niet indien de bestaande afstand van een vergund of krachtens overgangsrecht toegelaten bijgebouw tot de woning al meer bedraagt, dan geldt deze afstand voor dit gebouw als maximaal toegestaan;

  10. bij volledige sloop en herbouw van een bijgebouw geldt 20 m¹ als maximale afstand tussen het bijgebouw en de woning, ongeacht de (afwijkende) situering van de te slopen bebouwing als bedoeld in sub i.

 

4.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning/plattelandswoning

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. per bedrijfswoning of plattelandswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:

  1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;

  2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;

  3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

  4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹;

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;

  2. de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens;

  3. in afwijking van het bepaalde onder sub a tot en met sub c mag de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 2,5 m¹ bedragen en moet de afstand tot de bestemmingsgrens van deze bouwwerken ten minste 5 m¹ bedragen.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Afwijking voor de toename van de oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder h voor de uitbreiding van een veehouderij bestaande uit de toename van de bestaande oppervlakte van de dierenverblijven, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. er sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Interim omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;

  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling;

  3. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Interim omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;

  4. mestbewerking ter plaatse alleen is toegestaan ten behoeve van de binnen het bouwvlak geproduceerde mest;

  5. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  6. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m³;

  7. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);

  8. ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ gelden voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven ten behoeve van een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 21.5;

  9. binnen de dierenverblijven mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;

  10. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

  11. dit artikel is niet van toepassing indien sprake is van een geitenhouderij.

 

4.3.2 Afwijkende dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder c voor een afwijkende dakhelling. Een bedrijfsgebouw mag worden uitgevoerd met een plat dak indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;

  2. de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen van artikel 23.2.

 

4.3.3 Afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a en/of 4.2.2 onder b ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 10 m¹ mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 12,5 m¹ mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;

  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2

 

4.3.4 Afstand tot bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder d, 4.2.3 onder b t/m h, 4.2.4 onder k, 4.2.5 onder f, 4.2.6 onder a.4) en/of 4.2.6 onder d ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning, bijgebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde op een kortere afstand dan 5 m¹ tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;

  2. er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;

  3. er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is;

  4. indien sprake is van afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder d en/of 4.2.3 onder b t/m h dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;

  5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  6. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.3.5 Torensilo

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b, ten behoeve van de bouw van torensilo’s hoger dan 15 m¹. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. de bouwhoogte mag maximaal 25 m¹ zijn;

  2. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;

  3. de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;

  4. de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;

  5. de silo's dienen aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg geplaatst te worden, maar minimaal 30 m¹ van de as van de weg;

  6. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.3.6 Terreinafscheidingen/ erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder i en/of 4.2.6 onder b met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m¹. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  1. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;

  2. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.3.7 Herbouw bedrijfswoning/plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.4 onder b ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning of plattelandswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;

  2. de bedrijfswoning of plattelandswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning;

  3. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;

  4. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  5. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;

  6. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning of plattelandswoning is duurzaam verzekerd;

  7. er dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van herbouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;

  8. bij herbouw van een plattelandswoning dient te worden aangetoond dat de nieuwe locatie voldoet aan de eisen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;

  9. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;

  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing, anders dan voor de agrarische bedrijfsvoering;

  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel;

  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;

  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan;

  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor de vestiging van, uitbreiding van en/of omschakeling naar een geitenhouderij, waarbij sprake is van toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijven voor de geitenhouderij. Hierbij wordt onder ‘de bestaande oppervlakte dierenverblijven’ verstaan:

  1. de oppervlakte dierenverblijf die op 7 juli 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

  2. de oppervlakte dierenverblijf die mag worden gebouwd krachtens een vóór 7 juli 2017 verleende vergunning;

  1. het gebruik van gronden en/of opstallen voor een veehouderij, uitgezonderd ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’;

  2. het huisvesten van tijdelijke werknemers;

  3. het gebruik van gebouwen voor bewoning anders dan de bedrijfswoning of de plattelandswoning voor wonen;

  4. het gebruik van opstallen voor het houden van dieren niet op de grond, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden voor het houden van dieren;

  5. het in gebruik nemen van bestaande gebouwen en/of overkappingen als dierenverblijf, wat leidt tot een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij. Hierbij wordt onder ‘de bestaande oppervlakte dierenverblijven’ verstaan:

  1. de oppervlakte dierenverblijf die op 17 maart 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

  2. de oppervlakte dierenverblijf die mag worden gebouwd krachtens een vóór 17 maart 2017 verleende vergunning;

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een manege;

  2. het gebruik van gronden voor lawaaisporten;

  3. het gebruik van gronden en/of opstallen waarbij er een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);

  4. er is geen sprake van strijdig gebruik zoals omschreven onder sub n indien voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de referentiesituatie reeds een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;

  5. het gebruik van gronden en/of opstallen ten behoeve van (de vestiging van of wijziging naar) een gebruiksgerichte paardenhouderij;

  6. het plaatsen van zeecontainers;

  7. het gebruik van gronden en/of opstallen voor horeca, tenzij het vergunde ondersteunende of routegebonden horeca betreft;

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

 

4.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een bedrijfswoning tot een maximum van 150 m²;

  2. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;

  3. de beroepsactiviteit mag zowel in de bedrijfswoning als in een bijgebouw worden uitgeoefend;

  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  5. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  7. detailhandel is niet toegestaan;

  8. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.

 

4.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

  1. Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van het perceel Hollandseweg 15 conform de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3’ de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1 Gebruiksgerichte paardenhouderij als nevenactiviteit buiten de groenblauwe mantel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder p ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte nevenactiviteit bij een bestaand agrarisch bedrijf buiten de groenblauwe mantel, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. deze afwijking is alleen toegestaan indien sprake is van een bestaande productiegerichte paardenhouderij of indien de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’ van toepassing is;

  2. de ontwikkeling draagt bij aan de beoogde ontwikkeling van het gemengd landelijk gebied;

  3. er is duurzaam verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;

  4. er is aangetoond dat de vestiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij ook op langere termijn past binnen de toegestane omvang;

  5. er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling;

  6. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  7. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  9. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.2 Het in gebruik nemen van gebouwen en overkappingen als dierenverblijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder k ten behoeve van het in gebruik nemen van bestaande gebouwen en overkappingen als dierenverblijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. er sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Interim omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;

  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling;

  3. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Interim omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;

  4. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  5. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m³;

  6. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);

  7. ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ gelden voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven ten behoeve van een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 21.5;

  8. binnen de dierenverblijven mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;

  9. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen van artikel 23.2;

  10. dit artikel is niet van toepassing indien sprake is van een geitenhouderij;

  11. dit artikel is niet van toepassing op veehouderijen, niet zijnde grondgebonden, binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’.

 

4.5.3 Huisvesting in het buitengebied bij het agrarische bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een bedrijfswoning, in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen of ten behoeve van alleen tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. deze huisvesting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de structurele of tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf, waarover advies gevraagd kan worden aan de AAB;

  2. de huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;

  3. de huisvestingslocatie voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;

  4. de huisvestingslocatie (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie (bedrijf) of wordt gebruikt door een organisatie met een SNF-registratie (organisatie) en dit dient aangetoond te worden;

  5. per locatie mogen er in totaal maximaal 40 personen gehuisvest worden;

  6. bij huisvesting in een bedrijfswoning mogen maximaal 20 personen per locatie worden gehuisvest;

  7. bij huisvesting in een bedrijfsgebouw mogen maximaal 40 personen per locatie worden gehuisvest;

  8. bij huisvesting in een bedrijfsgebouw, wordt het gedeelte van het bedrijfsgebouw waar arbeidsmigranten worden gehuisvest aangemerkt als logiesgebouw;

  9. huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens is alleen toegestaan als het gaat om een aantoonbaar tijdelijke oplossing gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar, waarbij de gemeente goedkeuring dient te geven over de kwaliteit en uiterlijk van de woonunit;

  10. bij tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens dienen deze na afloop van de termijn (zoals bepaald onder lid 9) te worden verwijderd;

  11. per woonunit mogen maximaal vier personen worden gehuisvest;

  12. de bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3,5 m¹;

  13. de genoemde verblijven moeten worden geplaatst binnen het agrarische bestemmingsvlak;

  14. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform het beeldkwaliteitsplan buitengebied 2011;

  15. het perceel dient bij structurele huisvesting landschappelijk ingepast te worden conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan buitengebied 2011;

  16. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsschets aangetoond worden en per huisvestingsplaats moet minimaal 0,7 parkeerplaats gerealiseerd te worden;

  17. in afwijking op de leden 5, 6, 7 en 10 kan ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw en glastuinbouw voor een periode van maximaal 6 maanden gemotiveerd worden afgeweken van maximaal aantal te huisvesten personen in woonunits of bestaande bebouwing. De noodzaak dient jaarlijks aangetoond te worden en daarnaast zal voor wat betreft de huisvesting in woonunits voldaan moeten worden aan het bepaalde onder lid 9;

  18. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is niet toegestaan;

  19. er dient een nachtregister bijgehouden te worden;

  20. de beheerafspraken dienen vastgelegd te worden;

  21. als de bedrijfswoning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers).

 

Aan de omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden dat:

  1. de vergunning voor het huisvesting van meer dan 40 personen wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;

  2. binnen twee maanden nadat het gebruik als tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten is beëindigd, dient dit door het bedrijf schriftelijk gemeld te worden bij het college van burgemeester en wethouders;

  3. de voorzieningen dienen te worden verwijderd binnen twee maanden na beëindiging van het gebruik van deze voorzieningen voor tijdelijke huisvesting van werknemers.

 

4.5.4 Minicamping als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het toestaan van een minicamping die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;

  2. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;

  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹;

  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;

  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  9. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.5 Groepsaccommodatie als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de capaciteit is maximaal 20 personen;

  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  4. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;

  5. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;

  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.6 Bed and breakfast als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);

  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.7 Theehuis/uitspanning (routegebonden horeca) als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder r ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;

  2. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m² inclusief terras;

  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  5. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;

  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;

  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.8 Verhuur fietsen/rijtuigen als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing.

Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  2. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.9 Dagrecreatie als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;

  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.10 Ondersteunende horeca als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder r ten behoeve van ondersteunende horeca. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;

  2. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;

  3. de activiteit mag uitsluitend uitgevoerd worden door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  4. de oppervlakte van de voorziening voor ondersteunende horeca bedraagt maximaal 100 m² inclusief terras;

  5. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  7. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;

  8. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;

  9. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.11 Zorg als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder e voor het verlenen van zorg door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;

  2. het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;

  3. er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;

  4. er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;

  5. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;

  6. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;

  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.12 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder e voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;

  2. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;

  3. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;

  4. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.13 Statische opslag als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder b voor statische opslag als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. het agrarisch bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van statische opslag;

  2. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de statische opslag is 1.000 m²;

  3. er dient gebruik gemaakt te worden van bestaande bebouwing;

  4. buitenopslag is uitgesloten;

  5. opslag in kassen is uitgesloten;

  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.14 Kleinschalige niet-agrarische nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder e voor kleinschalige niet-agrarische nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. het agrarisch bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van een kleinschalige nevenfunctie;

  2. de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoners van de betreffende locatie;

  3. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de kleinschalige nevenfunctie is 350 m²;

  4. er dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;

  5. detailhandel is uitgesloten;

  6. buitenopslag is uitgesloten;

  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.5.15 Huisvesting arbeidsmigranten in een plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de structurele of tijdelijke

huisvesting van arbeidsmigranten in een plattelandswoning. Hierbij gelden de volgende

randvoorwaarden:

  1. het is toegestaan om een plattelandswoning te gebruiken voor bewoning door maximaal 4 arbeidsmigranten;

  2. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsschets aangetoond worden waarbij per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats gerealiseerd dient te worden.

  3. de woning voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;

  4. in een straat mogen maximaal 20% van de totaal aantal woningen gebruikt worden voor bewoning door arbeidsmigranten, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelgrenzen bepalend zijn;

  5. er dient een nachtregister bijgehouden te worden;

  6. in afwijking op lid 1 is het mogelijk om tot een maximum van 20 personen bewoning te laten plaatsvinden, mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein en dat bewoning niet tot overlast leidt in de omgeving;

  7. de woning (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie (bedrijf) of wordt gebruikt door een organisatie met een SNF-registratie (organisatie) en dit dient aangetoond te worden;

  8. als de woning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers);

  9. vanaf 11 personen dient minimaal 250 meter aangehouden te worden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;

  10. vanaf 11 personen dient het perceel landschappelijk ingepast te worden;

  11. vanaf 11 personen dient het beheer in een overeenkomst vastgelegd te worden.

 

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden erfbeplanting te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld. 

 

4.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

4.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;

  2. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:

  1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);

  2. de specifieke erfbeplantingsplannen;

  3. in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

 

4.7 Wijzigingsbevoegdheden

 

4.7.1 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’ naar ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ zonder functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' zonder de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. het is aantoonbaar dat ter plaatse niet langer sprake is van een veehouderij;

  2. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;

  3. omzetting ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan;

  4. indien er sprake is van een omzetting naar een ‘overig agrarisch bedrijf’ bedraagt de omvang van het bestemmingsvlak maximaal 1,5 hectare;

  5. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.7.2 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar 'Wonen - Buitengebied'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen - Buitengebied' voor zo ver het gaat om de agrarische bedrijfswoning met bijbehorende grond. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;

  2. bewoning van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;

  3. het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorend(e) bouwwerk(en), erf, tuin en verharding tot maximaal 2.500 m². Deze krijgen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;

  4. de maximaal toegestane oppervlakte aan te behouden bijgebouwen bedraagt 250 m², behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling, zoals opgenomen in artikel 12.3.2. Dan mag de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m² bedragen;

  5. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;

  6. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/ of architectonische waarde bezit;

  7. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ontbreken reële mogelijkheden om een veehouderij te hervestigen;

  8. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;

  9. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.7.3 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Wonen - Buitengebied’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Buitengebied' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’ ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2 zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  1. het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorend(e) bouwwerk(en), erf, tuin en verharding tot maximaal 2.500 m². Deze krijgen de bestemming 'Wonen - Buitengebied' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’, terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;

  2. de bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;

  3. de maximaal toegestane oppervlakte aan te behouden bijgebouwen bedraagt 250 m², behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling, zoals opgenomen in artikel 12.3.2. Dan mag de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m² bedragen;

  4. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/ of architectonische waarde bezit;

  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  6. parkeren, laden en lossen vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  7. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  8. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;

  9. buitenopslag is niet toegestaan;

  10. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;

  11. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.7.4 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Bedrijf’ ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;

  2. de wijziging naar een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

  3. de maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf bedraagt maximaal 1,5 hectare, waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;

  4. de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' krijgt dezelfde bestemming als de omliggende gronden;

  5. de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 600 m² bedrijfsbebouwing mag overblijven voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf;

  6. de sloop van de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;

  7. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;

  8. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;

  9. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;

  10. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening;

  11. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;

  12. buitenopslag en mestbewerking is niet toegestaan;

  13. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.7.5 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Bedrijf’ ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een niet-agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;

  2. de locatie moet binnen een bebouwingsconcentratie liggen;

  3. de wijziging naar een niet-agrarisch bedrijf gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

  4. de maximale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Bedrijf' bedraagt 5.000 m², waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;

  5. de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' krijgt dezelfde bestemming als de omliggende gronden;

  6. de sloop van de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;

  7. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;

  8. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een bedrijf, behorende tot de milieucategorie 3 of hoger;

  9. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;

  10. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;

  11. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening;

  12. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;

  13. buitenopslag en mestbewerking is niet toegestaan;

  14. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing worden gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.7.6 Wijziging ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Bedrijf’ ten behoeve van statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van statische opslag. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;

  2. de maximale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Bedrijf' bedraagt 5.000 m², waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;

  3. de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' krijgt dezelfde bestemming als de omliggende gronden;

  4. de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 1.000 m² bedrijfsbebouwing mag overblijven voor statische opslag;

  5. de sloop van de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;

  6. buitenopslag en mestbewerking is niet toegestaan;

  7. opslag in kassen is niet toegestaan;

  8. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing worden gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

4.7.7 Wijziging ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ te voorzien van een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' ter plaatse van een bestaande bedrijfswoning. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. er moet sprake zijn van een in werking zijnde landbouwinrichting, waar agrarische activiteiten worden verricht en waarbij de vergunning of melding aanwezig moet zijn op het moment van toekennen van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’;

  2. er moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de plattelandswoning;

  3. de bouwregels van artikelen 4.2.4, 4.2.5 en 4.2.6 zijn van overeenkomstige toepassing;

  4. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing worden gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

 

 

Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen als ‘Agrarisch - Glastuinbouw’, zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een glastuinbouwbedrijf;

  2. agrarisch gebruik/doeleinden, bestaande uit het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen;

  3. ter plaatse van de functieaanduiding ‘tuinbouw’ tevens voor een tuinbouwbedrijf;

  4. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - op- en overslag van eieren, mits die bedrijvigheid een ondergeschikt en onlosmakelijk onderdeel vormt van het ter plaatse eveneens gevestigde glastuinbouwbedrijf;

  5. ter plaatse van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning, tenzij anders aangeduid op de verbeelding. Binnen bestemmingsvlakken waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan conform de bepalingen in artikel 5.4.2;

  6. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 4’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;

  7. ter plaatse van de functieaanduiding ‘rijbak’ is een buitenrijbaan voor paarden toegestaan;

  8. bij de doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken, installaties en voorzieningen op bedrijfsniveau zoals: kassen, bedrijfsgebouwen (anders dan kassen), permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, buffertanks, sorteer- en/of verpakkingsruimten en installaties ten behoeve van (glas)tuinbouwproducten, waterbehandeling, warmtekrachtkoppeling, bestaande covergisting (met een verwerkingscapaciteit van maximaal 100 ton biomassa per dag);

  9. bewerking en/of verwerking van door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten uitsluitend als ondergeschikte functie, tot maximaal 20% van de aanwezige kassen en bedrijfsgebouwen en in totaal niet meer dan 2.000 m² per bedrijf, tenzij het bestaande gebruik als zodanig al een grotere omvang heeft en dat geldt dit als maximum;

  10. detailhandel in door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten uitsluitend als ondergeschikte functie, tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 50 m²;

  11. water(huishoudkundige) voorzieningen in de vorm van gietwatervoorzieningen, hemelwaterpiekbergingen, infiltratievoorzieningen en open watergangen;

  12. parkeerplaatsen op eigen terrein, met dien verstande dat per hectare aan kassen ten minste 3 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn;

  13. landschapselementen; 

  14. groenvoorzieningen;

  15. tuinen en erven;

  16. extensief recreatief medegebruik;

  17. erfbeplanting.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

  1. Op of in de voor 'Agrarisch - Glastuinbouw’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;

  2. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 4’ is het oprichten van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan. Perceelsgedeelten met deze functieaanduidingen worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

5.2.2 Bedrijfsgebouwen (anders dan kassen)

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen (anders dan kassen) gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de vlakken met de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - andere bebouwing’ met dien verstande dat per hectare glas maximaal 1.000 m² bedrijfsgebouwen (anders dan kassen) gebouwd mag worden;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m¹;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m¹;

  4. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  5. de ontwikkeling voorziet in een goede verkeerskundige inpassing ten opzichte van de weg waaraan wordt gebouwd met name in verband met voldoende uitzicht in verband met de ontsluiting van het bouwperceel en voldoende parkeerruimte op het eigen bouwperceel;

  6. de ontwikkeling voorziet in een hydrologische afweging op basis van het principe ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’, zoals opgenomen in artikel 23.1;

  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

5.2.3 Kassen

Kassen mogen uitsluitend binnen de bouwaanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding - kas’ en ‘specifieke bouwaanduiding - andere bebouwing’ worden gebouwd. De volgende specifieke randvoorwaarden gelden hierbij:

  1. die bouwvlakken mogen volledig bebouwd worden;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m¹;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m¹;

  4. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn; 

  5. de afstand tot (bedrijfs)woningen die zijn gelegen binnen de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Bedrijf’ bedraagt minimaal 25 m¹;

  6. de ontwikkeling voorziet in een goede verkeerskundige inpassing ten opzichte van de weg waaraan wordt gebouwd met name in verband met voldoende uitzicht in verband met de ontsluiting van het bouwperceel en voldoende parkeerruimte op het eigen bouwperceel;

  7. de ontwikkeling voorziet in een hydrologische afweging op basis van het principe ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’, zoals opgenomen in artikel 23.1;

  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten beboeve van glastuinbouw

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van glastuinbouw gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m¹ met een afstand van ten minste 5 m¹ tot de bestemmingsgrens en een afstand van ten minste 20 m¹ tot de as van de weg;

  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen en buffertanks, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;

  3. de bouwhoogte van een buffertank is maximaal 12 m¹, met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;

  4. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;

  5. de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens.

 

5.2.5 Bedrijfswoningen

Ten aanzien van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. per aanduidingsvlak 'bedrijfswoning’ is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders aangeduid ter plaatse van de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden';

  2. de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. bij herbouw mag de bedrijfswoning of plattelandswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;

  4. bij bouw en herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, door middel van een advies van de AAB, waarbij de noodzaak van (her)bouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;

  5. herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle woning is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;

  6. de bedrijfswoning of plattelandswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;

  7. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd; 

  8. voor een cultuurhistorisch waardevolle woning geldt de totale inhoud van het oorspronkelijk opgerichte pand waaraan cultuurhistorische en/of monumentale waarden aan toegekend zijn op grond van een deskundigenrapport als de maximaal toegestane inhoud;

  9. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;

  10. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;

  11. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  12. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  13. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.

 

5.2.6 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning

Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bedrijfswoning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  2. in afwijking van het bepaalde in sub a is voor woningen waar een specifieke oppervlakte bijgebouwen is aangeduid op de verbeelding, die oppervlakte toegestaan;

  3. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;

  4. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;

  5. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  6. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  8. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  9. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹;

  10. het bepaalde in sub i geldt niet indien de bestaande afstand van een vergund of krachtens overgangsrecht toegelaten bijgebouw tot de woning al meer bedraagt. In dat geval geldt deze afstand voor dit gebouw als maximaal toegestaan;

  11. bij volledige sloop en herbouw van een bijgebouw geldt 20 m¹ als maximale afstand tussen het bijgebouw en de woning ongeacht de (afwijkende) situering van de te slopen bebouwing als bedoeld in sub j.

 

5.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfswoning

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:

  1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;

  2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;

  3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

  4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹.

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;

  2. de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens;

  3. in afwijking van het bepaalde onder sub a tot en met sub c mag de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 2,5 m¹ bedragen en moet de afstand tot de bestemmingsgrens van deze bouwwerken ten minste 5 m¹ bedragen. 

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Afwijkende goot- en bouwhoogte van kassen en overige bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder a voor het bouwen van een grotere oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - kas’. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  1. de maximale oppervlakte bedraagt 2.500 m² aan bedrijfsgebouwen per hectare kassen;

  2. de noodzaak voor de grotere oppervlakte aan bedrijfsgebouwen dient aanwezig te zijn vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling of indien dit noodzakelijk is ten behoeve van een facilitaire voorziening.

  3. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing worden gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

5.3.2 Terreinafscheidingen/ erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.4 onder d en/of 5.2.7 onder b voor terreinafscheidingen met een bouwhoogte tot maximaal 2,5 m¹. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  1. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;

  2. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

5.3.3 Herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.5 onder c voor de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;

  2. de bedrijfswoning of plattelandswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning; 

  3. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;

  4. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  5. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;

  6. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning of plattelandswoning is duurzaam verzekerd;

  7. bij herbouw van een bedrijfswoning dient te worden aangetoond dat deze noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van herbouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;

  8. bij herbouw van een plattelandswoning dient te worden aangetoond dat de nieuwe locatie voldoet aan de eisen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;

  9. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;

  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing, anders dan voor de agrarische bedrijfsvoering;

  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel;

  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan;

  6. het gebruik voor gronden en/of opstallen voor de vestiging, uitbreiding of omschakeling naar een veehouderij;

  7. het gebruik van gronden en/of opstallen voor een zelfstandige transportstalling, met uitzondering van waar dit op grond van de regels is toegestaan;

  8. het huisvesten van tijdelijke werknemers;

  9. het gebruik van gebouwen voor bewoning anders dan de bedrijfswoning voor wonen;

  10. het gebruik van gronden voor lawaaisporten;

  11. het plaatsen van zeecontainers;

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

 

5.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een bedrijfswoning tot een maximum van 150 m²;

  2. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;

  3. de beroepsactiviteit mag zowel in de bedrijfswoning als in een bijgebouw worden uitgeoefend;

  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  5. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  7. detailhandel is niet toegestaan;

  8. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.

 

5.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

  1. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Ploegstraat 55 conform de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 4’ (uit artikel 5 en 12) de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 4 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Huisvesting in het buitengebied bij het agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een bedrijfswoning, in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen of ten behoeve van alleen tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. deze huisvesting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de structurele of tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf, waarover advies gevraagd kan worden aan de AAB;

  2. de huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;

  3. de huisvestingslocatie voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;

  4. de huisvestingslocatie (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie (bedrijf) of wordt gebruikt door een organisatie met een SNF-registratie (organisatie) en dit dient aangetoond te worden;

  5. per locatie mogen er in totaal maximaal 40 personen gehuisvest worden;

  6. bij huisvesting in een bedrijfswoning mogen maximaal 20 personen per locatie worden gehuisvest;

  7. bij huisvesting in een bedrijfsgebouw mogen maximaal 40 personen per locatie worden gehuisvest;

  8. bij huisvesting in een bedrijfsgebouw, wordt het gedeelte van het bedrijfsgebouw waar arbeidsmigranten worden gehuisvest aangemerkt als logiesgebouw;

  9. huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens is alleen toegestaan als het gaat om een aantoonbaar tijdelijke oplossing gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar, waarbij de gemeente goedkeuring dient te geven over de kwaliteit en uiterlijk van de woonunit;

  10. bij tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens dienen deze na afloop van de termijn (zoals bepaald onder lid 9) te worden verwijderd;

  11. per woonunit mogen maximaal vier personen worden gehuisvest;

  12. de bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3,5 m¹;

  13. de genoemde verblijven moeten worden geplaatst binnen het agrarische bestemmingsvlak;

  14. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform het beeldkwaliteitsplan buitengebied 2011;

  15. het perceel dient bij structurele huisvesting landschappelijk ingepast te worden conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan buitengebied 2011;

  16. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsschets aangetoond worden en per huisvestingsplaats moet minimaal 0,7 parkeerplaats gerealiseerd te worden;

  17. in afwijking op de leden 5, 6, 7 en 10 kan ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw en glastuinbouw voor een periode van maximaal 6 maanden gemotiveerd worden afgeweken van maximaal aantal te huisvesten personen in woonunits of bestaande bebouwing. De noodzaak dient jaarlijks aangetoond te worden en daarnaast zal voor wat betreft de huisvesting in woonunits voldaan moeten worden aan het bepaalde onder lid 9;

  18. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is niet toegestaan;

  19. er dient een nachtregister bijgehouden te worden;

  20. de beheerafspraken dienen vastgelegd te worden;

  21. als de bedrijfswoning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers).

  

Aan de omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden dat:

  1. de vergunning voor het huisvesting van meer dan 40 personen wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;

  2. binnen twee maanden nadat het gebruik als tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten is beëindigd, dient dit door het bedrijf schriftelijk gemeld te worden bij het college van burgemeester en wethouders;

  3. de voorzieningen dienen te worden verwijderd binnen twee maanden na beëindiging van het gebruik van deze voorzieningen voor tijdelijke huisvesting van werknemers.

 

5.5.2 Huisvesting arbeidsmigranten in een plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de structurele of tijdelijke

huisvesting van arbeidsmigranten in een plattelandswoning. Hierbij gelden de volgende

randvoorwaarden:

  1. het is toegestaan om een plattelandswoning te gebruiken voor bewoning door maximaal 4 arbeidsmigranten;

  2. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsschets aangetoond worden waarbij per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats gerealiseerd dient te worden;

  3. de woning voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;

  4. in een straat mogen maximaal 20% van de totaal aantal woningen gebruikt worden voor bewoning door arbeidsmigranten, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelgrenzen bepalend zijn;

  5. er dient een nachtregister bijgehouden te worden;

  6. in afwijking op lid 1 is het mogelijk om tot een maximum van 20 personen bewoning te laten plaatsvinden, mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein en dat bewoning niet tot overlast leidt in de omgeving;

  7. de woning (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie (bedrijf) of wordt gebruikt door een organisatie met een SNF-registratie (organisatie) en dit dient aangetoond te worden;

  8. als de woning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers);

  9. vanaf 11 personen dient minimaal 250 meter aangehouden te worden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;

  10. vanaf 11 personen dient het perceel landschappelijk ingepast te worden;

  11. vanaf 11 personen dient het beheer in een overeenkomst vastgelegd te worden.

 

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.6.1 Vergunningplicht

  1. Het is verboden op of in de gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden erfbeplanting te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bstemmingsplanherziening verplicht is gesteld;

  2. het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nieuw verhard oppervlak met een omvang van meer dan 500 m² te realiseren.

 

5.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.6.1 is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

5.6.3 Toelaatbaarheid verwijderen erfbeplanting

De in artikel 5.6.1 onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;

  2. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:

  1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);

  2. de specifieke erfbeplantingsplannen;

  3. in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

 

5.6.4 Toelaatbaarheid aanleggen verhardingen groter dan 500 m²

De in artikel 5.6.1 onder b genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de verharding (op bedrijfsniveau) hydrologisch neutraal wordt uitgevoerd voor wat betreft:

  1. het oppervlaktewater;

  2. het grondwater;

  3. de impact op de waterkwaliteit;

  1. het bevoegd gezag wint advies in van het betrokken waterschap ter toetsing of voorgestelde voorziening(en) overeenkomstig de actuele wet- en regelgeving ten aanzien van de in sub a opgenomen uitgangspunten;

  2. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

  2. behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder specifiek voor de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol’;

  3. in het bijzonder:

  1. extensief recreatief medegebruik;

  2. groenvoorzieningen;

  3. infiltratie;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  1. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 8’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

  1. Op of in de in voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van in artikel 6.1 genoemde bestemming;

  2. de maximum bouwhoogte bedraagt 2,50 m¹ zijn;

  3. overkappingen, permanente teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo’s, mestopslagsilo’s en vergelijkbare voorzieningen zijn niet toegestaan.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Afwijken ten behoeve van paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder a voor het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  1. er is maximaal één buitenrijbaan toegestaan, behorende bij de direct aansluitende bestemming 'Wonen' of daarmee gelijk te stellen bestemming;

  2. per aangrenzend bestemmingsvlak is maximaal één buitenrijbaan toegestaan;

  3. de afstand tot een (bedrijfs-)woning van een derde bedraagt minimaal 50 m¹;

  4. de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;

  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 1.200 m²;

  6. de bouwhoogte van de terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,5 m¹;

  7. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 m¹;

  8. maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;

  9. binnen een afstand van 100 m¹ van gronden met de bestemming 'Natuur' zijn geen lichtmasten toegestaan;

  10. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

6.3.2 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder a voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf;

  2. een schuilgelegenheid is slechts toegestaan binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’;

  3. een schuilgelegenheid is niet toegestaan binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie';

  4. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de bestemming 'Wonen' of andere gelijk te stellen bestemming op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid te gebruiken;

  5. per agrarisch perceel mag maximaal één schuilgelegenheid worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 2.500 m²;

  6. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m¹ en ten hoogste 10 m¹ van de bestemmingsgrens;

  7. de schuilhut moet minimaal aan één zijde open zijn;

  8. de maximaal toegestane goothoogte is maximaal 2,5 m¹;

  9. de maximaal toegestane bouwhoogte is maximaal 3 m¹;

  10. de dakhelling is minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;

  11. de oppervlakte is maximaal 25 m²;

  12. binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;

  13. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap. Om te bepalen of de schuilgelegenheid passend is in het landschap, wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;

  14. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

 

6.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;

  2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

  3. het plaatsen van zeecontainers;

  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;

  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;

  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;

  7. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;

  8. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bewoning;

  9. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;

  10. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;

  11. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

 

6.4.2 Landschappelijke inpassing

Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 7’ dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 7 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden.

 

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;

  3. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  4. het verwijderen van landschapselementen;

  5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

  6. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt, voor zo ver aangeduid met cultuurhistorisch/ archeologisch waardevol);

  7. Het aanleggen en of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor zo ver groter dan 200 m² als het overige verhardingen betreft.

 

6.5.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

6.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden die in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.

 

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.6.1 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ naar ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ ten behoeve van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer voor een veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer’ voor het oprichten van voerplaten, sleufsilo’s of andere voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van ten hoogste 0,5 hectare - niet zijnde gebouwen - voor een veehouderij. Deze bevoegdheid geldt slechts wanneer er sprake is van een grondgebonden veehouderij. Hierbij gelden daarnaast de volgende voorwaarden:

  1. de bedoelde voorziening moet direct aansluiten aan een bestemmingsvlak dat een veehouderij mogelijk maakt;

  2. het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;

  3. de bedoelde voorziening is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;

  4. de ruimte is binnen het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ aantoonbaar niet aanwezig;

  5. het totale oppervlak van de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ na realisatie bedraagt niet meer dan 2,0 hectare; 

  6. de voorzieningen mogen alleen gebruikt worden voor de opslag van ruwvoer;

  7. de hoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde is maximaal 2 m¹;

  8. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  9. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  10. 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer’ wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

6.6.2 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ naar ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ toekennen voor het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen anders dan kassen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ sluit direct aan op een bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ of ‘Agrarisch - Glastuinbouw’ ten behoeve waarvoor de teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd;

  2. de oppervlakte van het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ is maximaal 4 hectare;

  3. in afwijking van het bepaalde in sub b, is in de groenblauwe mantel de oppervlakte van het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ maximaal 3 hectare;

  4. de teeltondersteunende voorzieningen zijn ook op langere termijn noodzakelijk uit een oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;

  5. wanneer permanente voorzieningen resulteren in een aaneengesloten afwaterend oppervlak, dienen deze te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening, zoals opgenomen in de waterparagraaf;

  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, hydrologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;

  7. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant;

  8. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

6.6.3 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ naar ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’ toevoegen ten behoeve van de realisatie of uitbreiding van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;

  2. per minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans en trekkershutten, zijn niet toegestaan en slechts toelaatbaar binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf' of 'Wonen';

  3. parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn niet toegestaan en slechts toelaatbaar binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf' of 'Wonen';

  4. de afstand tot de as van de weg dient ten minste 20 m¹ te zijn;

  5. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m¹ te zijn;

  6. de afstand tot de bestemmingsgrens dient ten minste 5 m¹ te zijn;

  7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  8. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

6.6.4 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’ (ontwikkeling van landschapselementen, natuur en/of wateren)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ of ‘Water’ ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische belangen.

 

6.6.5 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ naar ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ toevoegen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing. Hierbij geldt de voorwaarde dat de inpassing direct aansluit bij het bestemmingsvlak waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

 

 

Artikel 7 Agrarisch met waarden - Natuurwaarden

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

  2. behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden in het algemeen en verder specifiek voor de hydrologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - hydrologisch waardevol’;

  3. in het bijzonder:

  1. extensief recreatief medegebruik;

  2. groenvoorzieningen;

  3. infiltratie;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

  1. Op of in de voor 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde in sub a, mogen er wel terreinafscheidingen worden gerealiseerd op de voor ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ aangewezen gronden;

  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m¹ bedragen. 

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

 

7.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;

  2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

  3. het plaatsen van zeecontainers;

  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;

  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;

  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;

  7. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;

  8. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bewoning;

  9. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;

  10. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;

  11. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

 

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;

  3. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  4. het verwijderen van landschapselementen;

  5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

  6. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt, voor zo ver aangeduid met cultuurhistorisch/ archeologisch waardevol);

  7. het aanleggen en of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor zo ver groter dan 200 m² als het overige verhardingen betreft.

 

7.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

7.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden die in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.

 

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

7.5.1 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ naar ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ (vormverandering zonder uitbreiding van een bestemmingsvlak)

De bestemming ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ kan gewijzigd worden in de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’, ten behoeve van een vormverandering zonder uitbreiding van een bestemmingsvlak ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’. In combinatie hiermee wordt de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ in dezelfde omvang gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch met waarden- Landschapswaarden’. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering ook voor de langere termijn is aangegeven. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen.

 

7.5.2 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ naar ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ ( vormverandering en vergroting van een bestemmingsvlak)

De bestemming ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ kan gewijzigd worden in de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’, ten behoeve van een vormverandering in combinatie met vergroting van een bestemmingsvlak ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vergroting en vormverandering ook voor de langere termijn is aangegeven. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;

  2. als het gaat om de uitbreiding van een intensieve veehouderij in het verwevingsgebied, kan deze bevoegdheid alleen worden gebruikt, als is aangetoond dat er sprake is van een duurzame locatie;

  3. er moet zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, - 10% van het bestemmingsvlak - conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

  4. de grootte van het bestemmingsvlak overtreft de toegestane maximaal toegestane oppervlakte, zoals hierna aangegeven, niet;

  1. intensieve veehouderij: maximaal 1,5 ha

  2. niet grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij: 1,5 ha;

  3. agrarisch bedrijf, glastuinbouw, solitair gelegen: maximaal 3 ha;

  4. grondgebonden bedrijf: maximaal 1,5 ha. Indien een bestemmingsvlak op het tijdstip van ter visie leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan al groter is, is een uitbreiding met 25% toegestaan.

 

7.5.3 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ naar ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ (differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen)

De bestemming ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ kan gewijzigd worden in de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- teeltondersteunende voorzieningen’ (sa-tov) voor het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen anders dan kassen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het differentiatievlak sluit direct aan op een bestemmingsvlak "Agrarisch- Agrarisch bedrijf";

  2. de oppervlakte van het differentiatievlak is maximaal 4 hectare;

  3. de teeltondersteunende voorzieningen zijn ook op langere termijn noodzakelijk uit een oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;

  4. er moet zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan.

 

7.5.4 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ naar bestemming 'Wonen - Buitengebied' (vormverandering en vergroting van bestemmingsvlak)

De bestemming ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' kan gewijzigd worden in de bestemming ‘Wonen - Buitengebied’ in verband met een uitbreiding en/of de vormverandering van een bestemmingsvlak ‘Wonen - Buitengebied’. In combinatie hiermee kan de bestemming ‘Wonen - Buitengebied’ worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de wijziging nodig is om een ontwikkeling die plaatsvindt binnen de bouwregels van deze bestemming m.b.t. maatvoering en afstanden, te kunnen realiseren.

 

7.5.5 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’ (ontwikkeling van landschapselementen, natuur en/of wateren)

De bestemming ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ kan gewijzigd worden in de bestemming ‘Groen’, ‘Natuur’ of ‘Water’ of een combinatie van deze ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen.

 

7.5.6 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ naar ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’

De bestemming ‘Agrarisch met waarden - Natuurwaarden’ kan gewijzigd worden in de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’, ‘Bedrijf’, ‘Horeca ‘ of ‘Wonen - Buitengebied’ ten behoeve van de uitbreiding van een bestemmingsvlak met een van deze bestemmingen om de uitbreiding van een minicamping mogelijk te maken. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak waar kleinschalig kamperen al is toegestaan dan wel in combinatie met de onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;

  2. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans.

  3. de afstand tot woningen van derden dient tenminste 50 m¹ te zijn;

  4. de afstand tot de weg dient 20 m¹ te zijn;

  5. de afstand tot de perceelsgrens dient 5 m¹ te zijn.

 

Artikel 8 Bedrijf

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in milieucategorie 1 en 2, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

  2. in afwijking van sub a is ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' een loon- en handelsbedrijf in landbouwmachines, werktuigen en tractoren en statische opslag toegestaan;

  3. in afwijking van sub a is ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' een handel in bouwmaterialen, houthandel en bouwbedrijf toegestaan;

  4. per bestemmingsvlak is één bedrijf toegestaan;

  5. een bedrijfswoning;

  6. waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;

  7. verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  8. groenvoorzieningen;

  9. tuinen en erven;

  10. productiegebonden detailhandel (verkoop eigen producten) is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;

  11. extensief recreatief medegebruik;

  12. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2' en ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ zijn de gronden tevens bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

  1. Op of in de voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 8.1 genoemde bestemming;

  2. ter plaatse van de functieaanduidingen 'opslag' en 'specifieke vorm van wonen - buitenopslag 2' is het oprichten van gebouwen niet toegestaan;

  3. ter plaatse van de functieaanduidingen ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’ en ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ is het oprichten van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan. Perceelsgedeelten met deze functieaanduidingen worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;

  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;

  5. de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/landschappelijke inpassing.

 

8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' bedraagt maximaal 900 m2, met dien verstande, dat het maximale oppervlakte ten behoeve van het loon- en handelsbedrijf in landbouwmachines, werktuigen en tractoren 600 m2 bedraagt en het maximale oppervlakte ten behoeve van statische opslag 300 m2 bedraagt;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' bedraagt maximaal 3.371 m²;

  3. de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m¹;

  4. de maximaal toegestane goothoogte ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' is 5 m¹;

  5. de maximaal toegestane bouwhoogte is 8 m¹;

  6. de maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' is 9 m¹;

  7. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  8. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1, behalve als de bestaande bebouwing dichter op de bestemmingsgrens staat; dan is deze afstand bepalend.

  9. de afstand tot de bestemmingsgrens ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' is ten minste 2 m¹;

  10. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹.

 

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bedrijfsdoeleinden

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;

  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;

  3. in afwijking op het bepaalde onder sub b geldt ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 3 m¹;

  4. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;

  5. de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens.

 

8.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;

  2. bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;

  3. bij bouw en herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van (her)bouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;

  4. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;

  5. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;

  6. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;

  7. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;

  8. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  9. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  10. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.

 

8.2.5 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. per bedrijfswoning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  2. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;

  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;

  4. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  5. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

  6. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  7. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  8. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹;

  9. het bepaalde in sub h geldt niet indien de bestaande afstand van een vergund of krachtens overgangsrecht toegelaten bijgebouw tot de woning al meer bedraagt. In dat geval geldt deze afstand voor dit gebouw als maximaal toegestaan;

  10. bij volledige sloop en herbouw van een bijgebouw geldt 20 m¹ als maximale afstand tussen het bijgebouw en de woning, ongeacht de (afwijkende) situering van de te slopen bebouwing als bedoeld in sub i. 

 

8.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:

  1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;

  2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;

  3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

  4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹, behalve als de bestaande overkapping dichter op de bestemmingsgrens staat; dan is deze afstand bepalend;

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;

  3. de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

 

8.3.1 Afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder c en/of 8.2.2 onder e voor een afwijkende goot- en/of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 6 m¹ mag bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 10 m¹ mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. de noodzaak vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;

  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

8.3.2 Herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.4 onder b voor de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;

  2. de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;

  3. aangetoond dient te worden dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van (her)bouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;

  4. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;

  5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  6. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;

  7. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd en dit is ook geborgd;

  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

8.3.3 Afstand tot bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder h, 8.2.4 onder i , 8.2.5 onder f en 8.2.6 onder c voor de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m¹ tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;

  2. er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;

  3. er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is;

  4. indien sprake is van afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder h en/of 8.2.4 onder i dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;

  5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  6. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

 

8.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;

  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel;

  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;

  4. het gebruik van opstallen voor bewoning, behoudens het wonen in bedrijfswoningen;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan;

  6. het plaatsen van zeecontainers.

 

8.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

  1. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Nieuwendijk 84 conform de in artikel 8.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’ (uit artikel 3 en 8) de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden;

  2. het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Heistraat 26 conform de in artikel 8.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 5 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

 

8.4.3 Voorwaardelijke verplichting uitbreiding

  1. Het gebruik en (doen) laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag' is alleen toegestaan indien de storting van het bedrag van € 42.537,30,- ten behoeve van maatregelen voor kwaliteitsverbetering van het landschap aan de gemeente Someren is verricht.

 

8.4.4 Voorwaardelijke verplichting aankoop sloopmeters

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' is het realiseren van nieuwe bedrijfsgebouwen, welke een bebouwd oppervlak van 2.650 m² overschrijden, alleen toegestaan indien:

  1. dit gepaard gaat met sloop van bebouwingsoppervlak elders in de gemeente Someren en dat dit juridisch is geborgd;

  2. de sloop als benoemd onder a mag reeds in een eerder stadium hebben plaatsgevonden;

  3. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;

  4. per m³ uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt.

 

 

 

Type landschap

 

Aantal m2 te slopen bebouwing op 1 m3 extra bebouwing mogelijk te maken

 

NNB

 

1

 

Kampenlandschap

 

2

 

Beekdallandschap

 

2

 

Oude heideontginning

 

3

 

Jonge heideontginning

 

3 1/2

 

Bebouwingsconcentraties

 

2

 

8.4.5 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' is het realiseren van nieuw verhard oppervlak uitsluitend toegestaan indien:

  1. wordt voorzien is in een infiltratievoorziening, welke hemelwater vertraagd afvoert en werkend aanwezig is;

  2. de infiltratievoorziening als bedoeld in sub a heeft een bergingsopgave van ten minste 0,06 m³ per vierkante meter verhard oppervlak.

 

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

8.5.1 Statische opslag als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder b voor statische opslag als nevenactiviteit bij een bedrijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. het bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van statische opslag;

  2. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de statische opslag is 1.000 m²;

  3. er dient gebruik gemaakt te worden van bestaande bebouwing;

  4. buitenopslag is uitgesloten;

  5. opslag in kassen is uitgesloten;

  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2

 

8.5.2 Kleinschalige nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder c, 8.4.1 onder d en/of 8.4.1 onder f voor kleinschalige nevenfuncties bij een bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. het bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van een kleinschalige nevenfunctie;

  2. de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoners van de betreffende locatie;

  3. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de kleinschalige nevenfunctie is 350 m²;

  4. er dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;

  5. detailhandel is uitgesloten;

  6. buitenopslag is uitgesloten

  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

8.5.3 Buitenopslag

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder b voor buitenopslag bij een bedrijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. de buitenopslag plaatsvindt binnen het bestemmingsvlak van het betreffende bedrijf;

  2. de opslag is noodzakelijk voor het ter plaatse aanwezige bedrijf;

  3. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’ en ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden landschappelijke inpassing te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld.

 

8.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.6.1 is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

8.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 8.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend; 

  2. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:

  3. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);

  4. de specifieke erfbeplantingsplannen;

  5. in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

 

8.7 Wijzigingsbevoegdheden

 

8.7.1 Wijzigingsbevoegdheid naar ‘Wonen - Buitengebied’

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Bedrijf’ met de daarbij behorende en rechtsreeks verbonden gebruiks- en bouwaanduidingen wijzigen in de bestemming 'Wonen - Buitengebied', voor zover het gaat om de bedrijfswoning met de bijbehorende grond. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  1. het bedrijf is beëindigd en hervatting van de bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan;

  2. bewoning van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;

  3. het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige bedrijfswoning met bijgebouwen, erf, tuin en verharding en heeft een omvang van maximaal 2.500 m²;

  4. de overige gronden van het voormalige bestemmingsvlak 'Bedrijf’ krijgen dezelfde bestemming als de omliggende gronden;

  5. er vindt geen splitsing in meerdere woonfuncties plaats;

  6. voor het overige wordt ook voldaan aan de bepalingen van Artikel 12 (Wonen - Buitengebied);

  7. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, architectonische en/of landschappelijke waarden bezit;

  8. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;

  9. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Groen

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. landschappelijke inpassing;

  3. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

 

9.2 Bouwregels

Op of in de in 9.1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

Artikel 10 Natuur

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurgebieden en leefgebied van daar voorkomende soorten;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van de natuurwaarden in het algemeen en verder specifiek voor de hydrologische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - hydrologisch waardevol’;

  3. extensief recreatief medegebruik;

  4. bestaande wegen en paden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en/of onderhoud.

 

10.2 Bouwregels

Op de in de voor ‘Natuur’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 10.2 voor het toestaan van wildrasters, terreinafscheidingen en andere daarmee

vergelijkbare kleine bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  1. de maximaal toegestane bouwhoogte van hekwerken en/of terreinafscheidingen is 2 m¹;

  2. de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, niet zijnde hekwerken en/of terreinafscheidingen, is 3 m¹;

  3. het maximaal toegestane oppervlak van bouwwerken, niet zijnde hekwerken en/of terreinafscheidingen, is 10 m².

 

10.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;

  2. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden;

  3. het gebruik van gronden voor lawaaisporten;

  4. het plaatsen van zeecontainers;

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

 

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m1, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;

  3. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  4. het verwijderen van landschapselementen;

  5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

  6. het aanleggen van verharde of onverharde wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

 

10.5.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn, danwel op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning.

 

10.5.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 10.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden die in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.

 

 

Artikel 11 Tuin

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij gebouwen op de aangrenzende, als 'Wonen - Buitengebied' bestemde gronden

  2. ontsluiting;

  3. landschappelijke inpassing;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

11.2 Bouwregels

Op of in de in 11.1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

Artikel 12 Wonen - Buitengebied

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, in de vorm van huisvesting van huishoudens in woningen;

  2. bij bestemmingsvlakken met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – wonen plus’ is een kleinschalig bedrijf toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

  3. aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 12.4.2;

  4. (on)verharde paden, wegen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. tuinen en erven;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging en - infiltratie;

  8. groenvoorzieningen en groene erfinrichting;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' is een ruimte voor ruimte woning toegestaan;

  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 1', 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 4', 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 6' en 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 7' zijn de gronden mede bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verharding.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

  1. Op of in de voor ‘Wonen - Buitengebied’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 12.1 genoemde bestemming;

  2. per bestemmingsvlak is één woning toegestaan;

  3. bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;

  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;

  5. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 4', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 6' en 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inrichting 7' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan. Perceelsgedeelten met deze aanduiding worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;

  6. buitenopslag ten behoeve van een hoveniersbedrijf is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen- buitenopslag 1’ toegestaan, waarbij de totale oppervlakte maximaal 15m2 mag bedragen en de hoogte maximaal 1m1 mag bedragen. De buitenopslag betreft uitsluitend groenafval en zand.

 

12.2.2 Hoofdbebouwing

  1. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;

  2. in afwijking van het bepaalde in sub a mag ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte’ de woning een inhoud hebben van maximaal 900 m³;

  3. indien de inhoud van een bestaande woning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of meer mag bedragen, geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;

  4. bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;

  5. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;

  6. in afwijking van het bepaalde onder sub e bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwregels' de maximaal toegestane goothoogte 4,5 m1;

  7. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;

  8. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  9. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  10. voor een bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' is de afstand tot de bestemmingsgrens ten minste 8 m1;

  11. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.

 

12.2.3 Bijgebouwen

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning is maximaal 100 m2.

  2. voor een bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' geldt een maximale oppervlakte van 150 m2;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a. is ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte bijgebouwen’ die specifieke oppervlakte toegestaan;

  4. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;

  5. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;

  6. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;

  7. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;

  8. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹;

  9. in afwijking van het bepaalde in sub h geldt de bestaande afstand van een vergund of krachtens overgangsrecht toegelaten bijgebouw tot de woning als maximaal toelaatbaar indien deze afstand groter is;

  10. bij volledige sloop en herbouw van een bijgebouw geldt 20 m¹ als maximale afstand tussen het bijgebouw en de woning, ongeacht de (afwijkende) situering van de te slopen bebouwing als bedoeld in sub i;

  11. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  12. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.

 

12.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  1. per woning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:

  1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;

  2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;

  3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;

  4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

  6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹;

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;

  2. de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m1, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m1 uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens;

  3. in afwijking van het bepaalde onder sub a, sub b en sub d mag de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 2,5 m¹ bedragen en moet de afstand tot de bestemmingsgrens van deze bouwwerken ten minste 5 m¹ bedragen.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

 

12.3.1 Afwijken ten behoeve van inhoud woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.2 onder a, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane inhoud (zijnde: 750 m³) van een woning tot maximaal 900 m³. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:

  1. per m³ uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011, dat is toegevoegd als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;

 

 

Type landschap

 

Aantal m2 te slopen bebouwing op 1 m3 extra bebouwing mogelijk te maken

 

NNB

 

1

 

Kampenlandschap

 

1 2/3

 

Beekdallandschap

 

1 2/3

 

Oude heideontginning

 

2

 

Jonge heideontginning

 

2 1/3

 

Bebouwingsconcentraties

 

1 2/3

 

  1. de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;

  2. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;

  3. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  4. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;

  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.3.2 Afwijken ten behoeve van oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.3 onder a en artikel 12.2.3 onder b, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte (zijnde: 100 m²) aan bijgebouwen tot maximaal 350 m². Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:

  1. per m2 uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011, dat is toegevoegd als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;

 

 

Type landschap

 

Aantal m2 te slopen bebouwing op 1 m3 extra bebouwing mogelijk te maken

 

NNB

 

1

 

Kampenlandschap

 

2

 

Beekdallandschap

 

2

 

Oude heideontginning

 

3

 

Jonge heideontginning

 

3 1/2

 

Bebouwingsconcentraties

 

2

 

  1. de oppervlakte te slopen bebouwing op de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;

  2. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;

  3. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  4. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;

  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.3.3 Afwijken ten behoeve van herbouw woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.1 onder c, ten behoeve van de herbouw van een woning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;

  2. de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande woning;

  3. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;

  4. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  5. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;

  6. de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;

  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.3.4 Afwijken ten behoeve van afstand tot bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.2 onder k, artikel 12.2.3 onder k en artikel 12.2.4 onder d, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;

  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;

  3. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;

  4. de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is anderszins duurzaam geborgd;

  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

 

12.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. het gebruiken van bijgebouwen voor bewoning;

  2. het gebruiken van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

  1. aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan;

  2. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’ bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan overeenkomst het bepaalde in artikel 12.1 onder b;

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;

  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;

  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf;

  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;

  5. het gebruik van gronden voor lawaaisporten;

  6. het plaatsen van zeecontainers;

  7. het gebruik van de woning ten behoeve van bewoning door arbeidsmigranten;

  8. het gebruik van gronden en/of opstallen voor horeca.

 

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

 

12.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 150 m²;

  2. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;

  3. de beroepsactiviteit mag zowel in het hoofdgebouw als in een bijgebouw worden uitgeoefend;

  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

  5. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  7. detailhandel is niet toegestaan;

  8. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.

12.4.3 Voorwaardelijke verplichting

  1. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Dertiensedijk 24 conform de in artikel 12.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als:

  1. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1’ (uit artikel 3 en 12) de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden;

  2. als binnen 12 maanden na het in werking treden van het onderhavige bestemmingsplan een infiltratievoorziening met een capaciteit van 16,8 m3 is gerealiseerd en in stand gehouden wordt;

  1. het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Ploegstraat 55 conform de in artikel 12.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 4’ (uit artikel 5 en 12) de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 4 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden;

  2. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van het perceel Kanaaldijk zuid ongenummerd tussen nummers 23 en 25 conform de in artikel 12.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 6’ de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 6 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de gereed melding van de nieuw op te richten bouwwerken is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden;

  3. het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Kerkenhuis 12 conform de in artikel 12.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 7’ (uit artikel 6 en 12) de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 7 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

 

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

12.5.1 Minicamping als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder f, ten behoeve van het toestaan van een minicamping die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;

  2. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;

  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹;

  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;

  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;

  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  9. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.

 

12.5.2 Groepsaccommodatie als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de capaciteit is maximaal 20 personen;

  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  4. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;

  5. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;

  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.5.3 Bed and breakfast als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);

  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.5.4 Theehuisuitspanning (routegebonden horeca) als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;

  2. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;

  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  5. de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;

  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;

  7. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.

 

12.5.5 Verhuur fietsenrijtuigen als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder f, ten behoeve van het door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  2. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.5.6 Dagrecreatie als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder f voor het als ondergeschikte nevenactiviteit vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;

  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.5.7 Zorg als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder b voor het verlenen van zorg door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;

  2. het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;

  3. er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;

  4. er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;

  5. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;

  6. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;

  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.5.8 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder b voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  1. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;

  2. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;

  3. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;

  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.5.9 Huisvesting arbeidsmigranten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder i voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een woning. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. het is toegestaan om een woning te gebruiken voor bewoning door maximaal 4 arbeidsmigranten;

  2. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsschets aangetoond worden waarbij per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats gerealiseerd dient te worden.

  3. de woning voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;

  4. in een straat mogen maximaal 20% van de totaal aantal woningen gebruikt worden voor bewoning door arbeidsmigranten, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelgrenzen bepalend zijn;

  5. er dient een nachtregister bijgehouden te worden;

  6. in afwijking op lid 1 is het mogelijk om tot een maximum van 20 personen bewoning te laten plaatsvinden, mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein en dat bewoning niet tot overlast leidt in de omgeving;

  7. de woning (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie en dit dient aangetoond te worden;

  8. als de woning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers);

  9. vanaf 11 personen dient minimaal 250 meter aangehouden te worden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;

  10. vanaf 11 personen dient het perceel landschappelijk ingepast te worden;

  11. vanaf 11 personen dient het beheer in een overeenkomst vastgelegd te worden.

 

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 4', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 6', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 7' en 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 8' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden landschappelijke inpassing te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld. 

 

12.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.6.1 is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

12.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 12.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;

  2. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:

  1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);

  2. de specifieke erfbeplantingsplannen;

  3. in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

 

12.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

12.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor 'wonen plus'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de bestemming ‘Wonen - Buitengebied’ de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’ toe te voegen ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieen 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;

  2. de maximaal toegestane oppervlakte voor de bedrijfsbebouwing is 350 m2, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in de sloopbonusregeling (artikel 12.3.2) dienen te worden toegepast;

  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

  4. parkeren, laden en lossen vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;

  5. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;

  6. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;

  7. buitenopslag is niet toegestaan;

  8. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;

  9. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

12.7.2 Wijzigingsbevoegdheid voor splitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming 'Wonen - Buitengebied' te wijzigen voor het splitsen van een woonboerderij in maximaal twee aaneen gebouwde woningen. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  1. splitsing is alleen mogelijk als de woonboerderij een inhoud heeft van tenminste 900 m3;

  2. beide woningen dienen na splitsing elk een inhoud te hebben van tenminste 350 m3;

  3. per woning is een vrijstaand bijgebouw toegestaan van maximaal 100 m2, behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling (artikel 12.3.2). Dan mag de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m2 bedragen;

  4. eventueel aanwezige overtollige (voormalige bedrijfs-)bebouwing dient te worden gesloopt tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarde bezit;

  5. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;

  6. gesplitste woningen komen niet in aanmerking voor gewijzigde situering;

  7. de splitsing kan slechts plaatsvinden indien deze gericht is op het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  8. splitsing is enkel mogelijk indien er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object waarbij geldt dat:

  1. een beeldbepalend pand dat is opgenomen in de lijst met beeldbepalende panden in bijlage 9 bij de regels van dit bestemmingsplan; of

  2. indien door een terzake deskundige instantie zoals Stichting Monumentenhuis Brabant aangetoond is dat het pand beeldbepalend is;

  1. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

 

Artikel 13 Leiding - Water

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

13.1.1 Algemeen

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. aanleg, gebruik, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse watertransportleiding;

  2. groen en groenvoorzieningen, mits niet diepwortelend.

 

13.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Gebouwen

Op of in de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

13.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde van geringe omvang worden gebouwd, welke noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de in artikel 13.1.1 bedoelde leiding(en), met dien verstande dat de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde 3 m¹ is.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.1 en/of 13.2.2 voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde hoger dan 3 m¹. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. het doelmatig functioneren en de continuïteit van de in artikel 13.1.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast;

  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  3. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

 

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

13.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

  2. het aanleggen van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, waaronder heien;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

 

13.4.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 13.4.1 is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de overige bestemmingen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip dat het bestemmingsplan van kracht wordt, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

13.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 13.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;

  2. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:

  1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);

  2. de specifieke erfbeplantingsplannen;

  3. in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

  1. de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding. Hierbij gelden de volgende bepalingen:

  1. alvorens te beslissen op een aanvraag, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder;

  2. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

 

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

14.1.1 Algemeen

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 

14.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

14.2 Bouwregels

Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde met een oppervlakte groter dan 100 m² en/of een diepte van meer dan 40 cm¹, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

  2. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;

  3. de verplichting de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.

 

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

14.3.1 Vergunningplicht

Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verlagen van het waterpeil;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  5. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;

  6. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.

 

14.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 14.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:

  1. minder dan 40 cm¹ diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 100 m²;

  2. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;

  3. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;

  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

14.3.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 14.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;

  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  3. alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;

  4. een rapport als bedoeld onder b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder b beschouwd;

  5. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  4. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  5. de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

 

 

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

15.1.1 Algemeen

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 

15.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

15.2 Bouwregels

Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. boor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde met een oppervlakte groter dan 250 m² en/of een diepte van meer dan 40 cm¹, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

  2. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;

  3. de verplichting de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.

 

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

15.3.1 Vergunningplicht

Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verlagen van het waterpeil;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  5. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;

  6. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.

 

15.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 15.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:

  1. minder dan 40 cm¹ diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m²;

  2. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;

  3. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;

  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

15.3.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 15.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;

  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  3. alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;

  4. een rapport als bedoeld onder b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder b beschouwd;

  5. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  4. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  5. de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

 

 

Artikel 16 Waarde - Archeologie 5

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

16.1.1 Algemeen

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 

16.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

16.2 Bouwregels

Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en/of een diepte van meer dan 40 cm¹, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

  2. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;

  3. de verplichting de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;

  1. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.

 

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

16.3.1 Vergunningplicht

Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het verlagen van het waterpeil;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  5. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;

  6. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.

 

16.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 16.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:

  1. minder dan 40 cm¹ diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 2.500 m²;

  2. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;

  3. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;

  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

16.3.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 16.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;

  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  3. alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;

  4. een rapport als bedoeld onder b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder b beschouwd;

  5. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  4. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  5. de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

 

 

Artikel 17 Waarde - Attentiegebied waterhuishouding

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied waterhuishouding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishouding van het daarbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

 

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.

 

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

17.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm1 onder maaiveld, voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaand drainagestelsel door een gelijkwaardig stelsel, waaronder een peilgestuurd stelsel;

  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan bouwwerken.

 

17.3.2 Uitzondering

Het onder artikel 17.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  1. behoren tot het normale beheer en onderhoud;

  2. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

 

17.3.3 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.3.1 wordt het betrokken waterschap gehoord.

 

17.3.4 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.3.1 mag alleen worden verleend indien die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen negatief effect hebben op de waterhuishoudkundige situatie van het daarbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

 

Artikel 18 Waarde - Ecologie

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen, mede bestemd voor herstel, instandhouding, versterking en duurzame ontwikkeling van:

  1. de in het Natuurbeheerplan Brabant vastgelegde natuurlijke en landschappelijke waarden van het ter plaatse gelegen Natuur Netwerk Brabant; en

  2. bosgebieden, kleinere bosjes en houtopstanden die vallen onder het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Gebouwen

Op de voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

 

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in de voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken , geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, en de in artikel 18.1 omschreven bestemming. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  1. de maximaal toegestane bouwhoogte van hekwerken en/of terreinafscheidingen is 2 m¹;

  2. de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, niet zijnde hekwerken en/of terreinafscheidingen, is 3 m¹;

  3. het maximaal toegestane oppervlak van bouwwerken, niet zijnde hekwerken en/of terreinafscheidingen, is 10 m².

 

18.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het toestaan van wildrasters, terreinafscheidingen en andere daarmee vergelijkbare kleine bouwwerken, geen gebouw zijnde. De maximale hoogte is 3 m¹.  

 

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m1, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;

  3. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  4. het verwijderen van landschapselementen;

  5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

  6. het aanleggen van verharde of onverharde wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

 

18.4.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

18.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden zie in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.

 

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 20 Algemene bouwregels

 

20.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;

  5. de ruimte tussen bouwwerken.

 

20.2 Bestaande maten en hoeveelheden

  1. Indien afstanden tot de bestemmingsgrens en hoogten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;

  2. in het geval van (her-)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a. alleen van toepassing indien de (her-)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

 

20.3 Ondergronds bouwen

 

20.3.1 Algemeen

Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

 

20.3.2 Afwijken van de regeling

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt ten behoeve van de huisvesting van de veestapel;

  2. de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m².

  3. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.

  4. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;

  5. afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 23.2;

  6. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

 

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

 

21.1 Vrijwaringszone - radar

Binnen de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - radar’ is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot boven 45 m boven NAP.

 

21.2 Vrijwaringszone - watergang

 

21.2.1 Algemeen

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - watergang’ zijn, behalve voor de daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de ter plaatse gelegen A-waterloop door het betreffende Waterschap.

 

21.2.2 Voorrangsregels

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

21.2.3 Bouwregels

Op gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - watergang’ is het, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), verboden enig bouwwerk te bouwen.

 

21.2.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 21.2.3 voor het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemming(en) indien de belangen van de watergang niet worden geschaad. Het bevoegde gezag wint hier voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies in bij de betrokken beheerder van de watergang.

 

21.2.5 Strijdig gebruik

Het is verboden om zonder vergunning op grond van de Waterwet handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties en/of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven op de gronden met de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - watergang’.

 

21.3 Overige zone - bebouwingsconcentratie

De gronden met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ zijn

naast de bestemmingen die hieraan in dit plan zijn toegekend tevens aangewezen als

zoekgebied voor Ruimte voor Ruimte woningen.

 

21.4 Overige zone - beperkingen veehouderij

 

21.4.1 Algemeen

 

21.4.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is de uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan.

 

21.4.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

21.4.2 Bouwregels

 

21.4.2.1 Algemeen

De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een veehouderij, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen niet onder de werking van dit artikel vallen.

 

21.4.2.2 Gebouwen

De oppervlakte van de gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en) heeft ten hoogste de omvang van de gebouwen die:

  1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of

  2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of

  3. die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

 

21.4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde heeft ten hoogste de omvang van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:

  1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of

  2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of

  3. zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

 

21.5 Overige zone - stalderingsgebied

 

21.5.1 Algemeen

 

21.5.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – stalderingsgebied’ gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.

 

21.5.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

21.5.2 Bouwregeling

 

21.5.2.1 Algemeen

De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een hokdierhouderij.

 

21.5.2.2 Gebouwen

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor een hokdierhouderij, door het oprichten van gebouwen of het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf, alleen toegestaan wanneer is aangetoond dat:

  1. binnen het stalderingsgebied een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, mits is aangetoond dat het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;

  2. de oppervlakte van de sanering ten minste 110 % bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;

  3. de sanering plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten of in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.

  1. Onder ‘bestaand dierenverblijf’ wordt verstaan een op 17 maart 2017 feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1 eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of een melding ex artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, in de daaraan voorafgaande drie jaren onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.

 

21.6 Overige zone - vestigingsgebied glastuinbouw

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - vestigingsgebied glastuinbouw’ gelden de volgende bepalingen:

  1. de nieuwvestiging, vestiging, uitbreiding van en omschakeling naar glastuinbouwbedrijven is toegestaan;

  2. de vestiging van, uitbreiding van en omschakeling naar overige functies is slechts toegestaan als deze ontwikkeling de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de glastuinbouw niet belemmert.

 

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

 

22.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:

  1. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;

  2. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;

  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

 

22.2 Overschrijding bouwgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven dat met dien verstande dat:

  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting aanwezig is;

  2. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

  3. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;

  4. de wegbeheerder wordt gehoord;

  5. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.

 

Artikel 23 Overige regels

 

23.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

  1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;

  2. regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;

  3. uitgangspunt voor ‘omgaan met afstromend hemelwater’ is de voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden – bergen – afvoeren;

  4. indien het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden resulteren in een toename aan verhard oppervlak, vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint in die gevallen advies in van het betrokken waterschap.

 

23.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit

 

23.2.1 Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Alle bouwplannen en ontwikkelingen die op basis van de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Someren als categorie 2 of 3 ontwikkeling aan te merken zijn, dienen vergezeld te gaan van een eigen erfinrichtingsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;

  2. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;

  3. de landschappelijke inpassing moet in een redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling.

 

 

23.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 23.2.1, houdt in ieder geval in dat:

  1. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;

  2. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;

  3. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.

 

23.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

 

23.4 Parkeren, laden en lossen

 

23.4.1 Algemeen

  1. Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:

  1. dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;

  2. voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de parkeerkencijfers van het CROW worden gebruikt;

  3. voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden;

  1. middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien;

  2. middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

 

23.4.2 Afmeting parkeerplaatsen

Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  1. indien de afmetingen voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,5 m1 bij 5 m1 bedraagt;

  2. indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,8 m1 bij 5,5 m1 en ten hoogste 3,25 m1 bij 6 m1 bedraagt, en in geval van haaksparkeren ten minste 2,5 m1 bij 5 m1 bedraagt.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 24 Overgangsrecht

 

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder sub a met maximaal 10%.

  2. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, zoals bedoeld onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Veegplan XII, gemeente Someren 2021'.