Veegplan XI, gemeente Someren 2020
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0847.BP02020020-VS01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Inhoud
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Artikel 8 Wonen - Buitengebied
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4
Artikel 12 Waarde - Archeologie 5
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene bouwregels
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlagen:
1: Landschappelijk inpassingsplan Eindje ong.
2: Landschappelijk inpassingsplan Hugterweg 10
3: Landschappelijk inpassingsplan Ruiter 15
4: Landschappelijk inpassingsplan Nederweertseweg 34
5: Landschappelijk inpassingsplan Ruiter 19
6: Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011
7: Beeldbepalende panden - Bijlage II Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2012 - Someren
8: Te slopen bebouwing perceel Ruiter 15
9: Te slopen schuilgelegenheid Ruiter ongenummerd
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Veegplan XI, gemeente Someren 2020' met identificatienummer
NL.IMRO.0847.BP02020020-VS01 van de gemeente Someren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende
bijlagen.
1.3 aan huis verbonden beroep:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.
1.8 abiotische waarden:
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (= niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
1.9 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB):
Commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.
1.10 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.11 agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.12 agrarisch gebruik/doeleinden:
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
1.13 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, met uitzondering van mestbewerking.
1.14 agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.15 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, inclusief het als ondergeschikte functie verkopen en/of leveren van goederen, die rechtstreeks verband houden met het ambacht.
1.16 arbeidsmigrant:
persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven en zijn hoofdverblijf elders heeft.
1.17 archeologisch deskundige:
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van seniorarcheoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.18 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.19 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.20 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.21 architectonische waarden:
de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.
1.22 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.23 bebouwingscluster:
vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.
1.24 bebouwingsconcentratie:
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.25 bebouwingslint:
min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand stedelijk gebied.
1.26 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.
1.27 bed and breakfast:
het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.
1.28 bedrijf(sinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.29 bedrijfsgebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.
1.30 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
1.31 beeldbepalend pand:
een pand dat door zijn uiterlijke verschijningsvorm, historische bouwkunst en ligging kenmerkend is voor de omgeving.
1.32 beeldkwaliteit:
het samenstel van de beoordeling van:
de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.33 beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:
het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 zoals op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld.
1.34 beperkingen veehouderij:
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.
1.35 besluit omgevingsrecht (BOR):
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.36 bestaande bebouwing:
bebouwing zoals die rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden, daaronder ook begrepen de bebouwing waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijd met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is. In het geval dat elders in deze regels 'bestaande bebouwing' anders gedefinieerd is, prevaleert die betreffende begripsbepaling.
1.37 bestaand gebruik:
gebruik zoals dat rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden, daaronder ook begrepen het gebruik waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijd met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is. In het geval dat elders in deze regels het ‘bestaand gebruik’ anders gedefinieerd is, prevaleert die betreffende begripsbepaling.
1.38 bestaande veestapel:
het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee bestaand
ten tijde van de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998.
1.39 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.40 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.41 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.42 bewoning:
het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.
1.43 bewoning anders dan door een huishouden:
één of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke
verbondenheid en gericht op duurzaam samen zijn.
1.44 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.45 bodemingreep (diepte, oppervlakte):
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.
1.46 boerderij/boerderijgebouw/woonboerderij:
een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een langgevelboerderij.
1.47 boerderijsplitsing:
het opdelen van een (woon)boerderij in twee woningen of een in deze regels aangegeven ander maximum aantal.
1.48 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.49 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.50 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.51 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.52 bouwpeil:
de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.
1.53 bouwperceel:
een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.54 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.55 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.56 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.57 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij’ (BZV):
instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten'
1.58 camping:
een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans en chalets.
1.59 carport:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.60 covergisting(installatie):
(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of CO2 (ten behoeve van gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.
1.61 cultuurhistorische waarde:
waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
1.62 cumulatieve achtergrondbelasting:
geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.
1.63 dagrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
1.64 dagrecreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën.
1.65 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.66 detailhandel, productiegebonden:
detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een ondergeschikte (neven)activiteit is van dat bedrijf.
1.67 detailhandel, volumineuze:
detailhandel met een groot winkeloppervlak in auto's, boten, caravans, keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; bij rechtstreeks samenhangende artikelen kan gedacht worden aan inbouwapparatuur en tegels. Onder volumineuze detailhandel wordt tevens begrepen een tuincentrum en detailhandel in grove bouwmaterialen, alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
1.68 dierenverblijf:
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de inpandige daartoe behorende voorzieningen.
1.69 differentiatievak:
een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming afwijkende functies en/ of maatvoeringen zijn toegestaan.
1.70 (zoekgebied) ecologische verbindingszone (evz):
een als zodanig in een bestemmingsplan aangeduid langgerekt (zoek)gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
1.71 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.72 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.73 erfinrichtingplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.
1.74 erotische dienstverlening:
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
1.75 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.76 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.77 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.78 gebruiken:
gebruiken, doen of laten gebruiken.
1.79 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.
1.80 geluidsreducerende voorzieningen:
voorzieningen die lawaai (voor een fors deel) moeten tegenhouden zodat de achterliggende voorzieningen (meestal woningen) minder geluidshinder ondervinden, zoals een geluidsscherm en geluidswal.
1.81 gevel:
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
1.82 gezondheidscentrum:
centrum waar diverse gezondheidsdisciplines en praktijken zijn ondergebracht, onder deze disciplines wordt sowieso verstaan: fysiotherapie, podotherapie, logopedie, cesartherapie, een huisartsenpraktijk, een apotheek en daaraan gelijke functies.
1.83 gietwatervoorziening:
een voorziening waarmee hemelwater opgevangen wordt voor hergebruik ten behoeve van de teelt van gewassen, zoals een watersilo, waterbassin of een vijver.
1.84 glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.
1.85 groene erfinrichting:
groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.
1.86 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
1.87 groepsaccommodatie (kamphuis):
een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.
1.88 grondgebonden veehouderij:
veehouderij die voldoet aan één van de volgende criteria:
de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie;
tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
1.89 GVE (groot vee-eenheid):
eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1 GVE overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe.
1.90 hervestiging agrarisch bedrijf:
Het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bestemmingsvlak naar een ander agrarisch bestemmingsvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.
1.91 hokdierhouderij:
veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.
1.92 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
1.93 horeca(bedrijf):
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse met uitzondering van discotheken.
1.94 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldingen herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.
1.95 huishouden:
één of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid, gericht op duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.
1.96 huiskavel:
kavel grenzend aan het bouwperceel van een agrarisch bedrijf.
1.97 huisvesting tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
1.98 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdonde piekberging voor het hemelwater.
1.99 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.
1.100 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium:
hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van de keur van Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.
1.101 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
1.102 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.
1.103 intern salderen:
de mogelijkheid om binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen geen Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen, waarbij de voorwaarde wordt gesteld dat de veehouder de ammoniakreductie die hij daardoor mist, compenseert door het toepassen van verdergaande technieken dan BBT in de overige huisvestingssystemen binnen hetzelfde bestemmingsvlak.
1.104 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.105 kampeerterrein:
een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.106 kamperen:
Het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.
1.107 kas of hoge tunnel:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden; schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m1) worden daaronder ook verstaan.
1.108 kernrandzone:
Overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.
1.109 kwaliteitsverbetering:
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
1.110 landschapswaarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.111 landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.
1.112 lawaaisport:
Een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.
1.113 maaiveld:
de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
1.114 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.115 manege:
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport, het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het al dan niet bieden van huisvesting en verzorging van paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte en ondersteunende functies, voorzieningen en activiteiten.
1.116 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten aan elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of een andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.117 mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
1.118 mestverwerking:
het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan.
1.119 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag 2009.
1.120 milieugevoelige functies:
ruimte binnen een woonfunctie voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
1.121 milieuhygiëne:
het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.
1.122 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.
1.123 Natuur Netwerk Brabant:
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.124 natuurwaarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
1.125 nevenactiviteit/nevenfunctie:
ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
1.126 niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van nietagrarische diensten.
1.127 nieuwvestiging:
Vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.
1.128 noodwoning:
een woning die in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’ specifiek was aangeduid als 'woning vallende onder het overgangsrecht'.
1.129 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.130 omschakeling:
Geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarisch bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.
1.131 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.
1.132 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
1.133 ondergronds bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.134 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.135 ondersteunende detailhandel:
detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.136 ondersteunende functie:
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.137 ondersteunende horeca:
horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.138 open gebied:
Een ruimtelijk begrensd gebied met landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid.
1.139 openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.140 openheid:
het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting.
1.141 overig agrarisch bedrijf:
Agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.
1.142 paardenbak:
een voorziening in de open lucht bestaande uit een hekwerk en een paardrijbodem voor het berijden, africhten en laten lopen van paarden.
1.143 peil:
voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.144 perceel:
zie bouwperceel.
1.145 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.146 persoonsgebonden overgangsrecht:
een aan de (rechts)persoon gerichte beschikking waarin voor deze (rechts)persoon om redenen van billijkheid van overwegende aard van de gebruiksregels van dit bestemmingsplan wordt afgeweken.
1.147 (hemelwater)piekberging:
een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.
1.148 plattelandswoning:
Een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt uitgeoefend.
1.149 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Ook paardenmelkerijen vallen hieronder.
1.150 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.
1.151 recreatieappartement:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, omvattende maximaal één slaapkamer.
1.152 recreatiebedrijf:
een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een kamphuis of groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.
1.153 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voorsportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.154 recreatiewoning:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.155 routegebonden horeca:
een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.
1.156 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.157 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.
1.158 SNF:
Stichting Normering Flexwonen.
1.159 stacaravan:
een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.
1.160 stalderingsgebied:
gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.
1.161 statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.162 structurele voorziening voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
woningen/wooneenheden, hotels, pensions, logiesgebouwen of andere gebouwen, als zodanig bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers waarbij zelfstandige bewoning is uitgesloten.
1.163 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:
1.163.1 (teelt)ondersteunende kas:
een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
1.163.2 hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m1 en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en - regenkappen.
1.163.3 hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m1, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.
1.163.4 lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden:
permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m¹, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
1.163.5 lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
1.163.6 overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:
een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m1, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.
1.164 terras:
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.
1.165 trekkershut:
een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.
1.166 tuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen in de open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.
1.167 uitbreiding:
vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak.
1.168 vakantiehuisje:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft.
1.169 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.170 veldschuur:
een gebouw dat wordt gebruikt voor de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen voor het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende agrarische gronden, dat planologisch, feitelijk en functioneel niet aan een naastgelegen bouwperceel verbonden is. Binnen de veldschuur en de direct aangrenzende gronden is geen bedrijfsmatige inrichting aanwezig en/of toegestaan.
1.171 verblijfsrecreatie:
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.
1.172 verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
1.173 vestiging:
mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op een bestaand bouwperceel binnen het deel waar het oprichten van gebouwen is toegestaan.
1.174 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht, met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen, waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
1.175 vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:
vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.
1.176 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.177 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.178 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
1.179 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
1.180 wonen plus:
het door een van de bewoners aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit met maximaal milieucategorie 2 zoals bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
1.181 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
1.182 woonboerderij:
een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten.
1.183 woonunit:
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
1.184 zelfstandige bewoning:
bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.
1.185 zorgboerderij, zorginstelling:
Instelling waar mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking, psychiatrische cliënten of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag terecht kunnen voor dagbesteding, dagopvang of arbeidstraining.
1.186 zorgvuldige veehouderij:
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de as van de weg:
tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het
bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
2.3 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.
2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’, ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing - 5’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
groenvoorzieningen;
landschapselementen;
infiltratie;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
extensief recreatief medegebruik;
erfbeplanting.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
in afwijking van het bepaalde onder a, mogen er wel terreinafscheidingen en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd op de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden.
de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m¹ bedragen.
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' opgericht te worden en zijn maximaal 3 m¹ hoog, met uitzondering van hagelnetten waarvan de hoogte niet meer dan 5 m¹ mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
een schuilgelegenheid is slechts toegestaan binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’;
aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de bestemming 'Wonen' of andere gelijk te stellen bestemming op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid te gebruiken;
per agrarisch perceel mag maximaal één schuilgelegenheid worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 2.500 m²;
de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m¹ en ten hoogste 10 m¹ van de bestemmingsgrens;
de schuilhut moet minimaal aan één zijde open zijn;
de maximaal toegestane goothoogte is maximaal 2,5 m¹;
de maximaal toegestane bouwhoogte is maximaal 3 m¹;
de dakhelling is minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;
de oppervlakte is maximaal 25 m²;
binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap. Om te bepalen of de schuilgelegenheid passend is in het landschap, wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
3.3.2 Afwijken ten behoeve van buitenrijbaan voor paarden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
er is maximaal één buitenrijbaan toegestaan, behorende bij de direct aansluitende bestemming 'Wonen' of daarmee gelijk te stellen bestemming;
de buitenrijbaan wordt direct aansluitend op de woonbestemming of de bedrijfsbestemmnig opgericht;
per aangrenzend bestemmingsvlak is maximaal één buitenrijbaan toegestaan;
de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
de afstand tot een (bedrijfs-)woning van een derde bedraagt minimaal 50 m¹;
de oppervlakte bedraagt maximaal 1.200 m²;
de bouwhoogte van de terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,5 m¹;
de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 m¹;
maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;
binnen een afstand van 100 m¹ van gronden met de bestemming 'Natuur' zijn geen lichtmasten toegestaan;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
3.3.3 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder c voor een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m¹. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
het plaatsen van zeecontainers;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor bewoning;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;
het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;
tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.
3.4.2 Landschappelijke inpassing
ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’ dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden.
ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 4 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken ten behoeve van het aanleggen van verharding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder b voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, danwel het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen kan worden toegestaan indien:
dit ten dienste staat van de doeleinden die zijn genoemd in artikel 3.1;
de ontwikkeling voorziet in een hydrologische afweging op basis van het principe ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’, zoals opgenomen in artikel 17.2;
er geen oneigenlijke vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ plaatsvindt;
de maximaal toelaatbare oppervlakteverharding voor veepaden op agrarische huiskavels bedraagt 400 m²;
de maximaal toelaatbare oppervlakteverharding voor overige verhardingen bedraagt 200 m²;
per aaneengesloten agrarisch perceel kan slechts eenmalig een vergunning worden verleend voor het aanleggen van een oppervlakteverharding.
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
3.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van erfbeplanting ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’ en ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld;
het verwijderen van onverharde wegen of paden.
3.6.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;
het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:
de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
de specifieke erfbeplantingsplannen;
in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
3.7 Wijzigingsbevoegdheden
3.7.1 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ ten behoeve van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer voor een veehouderij
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer’ voor het oprichten van voerplaten, sleufsilo’s of andere voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van ten hoogste 0,5 hectare - niet zijnde gebouwen - voor een veehouderij. Deze bevoegdheid geldt slechts wanneer er sprake is van een grondgebonden veehouderij. Hierbij gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
de bedoelde voorziening moet direct aansluiten aan een bestemmingsvlak dat een veehouderij mogelijk maakt;
het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;
de bedoelde voorziening is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;
de ruimte is binnen het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ aantoonbaar niet aanwezig;
het totale oppervlak van de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ na realisatie bedraagt niet meer dan 2,0 hectare;
de voorzieningen mogen alleen gebruikt worden voor de opslag van ruwvoer;
de hoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde is maximaal 2 m¹;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer’ wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing conform de bepalingen uit artikel 17.2.
3.7.2 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Agrarisch’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ toekennen voor het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen anders dan kassen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ sluit direct aan op een bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ ten behoeve waarvan de teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd;
de oppervlakte van het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ is maximaal 4 hectare;
in afwijking van het bepaalde in sub b, is in de groenblauwe mantel de oppervlakte van het differentiatievlak met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ maximaal 3 hectare;
de teeltondersteunende voorzieningen zijn ook op langere termijn noodzakelijk uit een oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;
wanneer permanente voorzieningen resulteren in een aaneengesloten afwaterend oppervlak, dienen deze te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening, zoals opgenomen in de waterparagraaf;
de bestaande natuurlijke, landschappelijke, hydrologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;
permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
3.7.3 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Agrarisch’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’ toevoegen ten behoeve van de realisatie of uitbreiding van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;
per minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans en trekkershutten, zijn niet toegestaan en slechts toelaatbaar binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf' of 'Wonen - Buitengebied';
parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn niet toegestaan en slechts toelaatbaar binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf' of 'Wonen - Buitengebied';
de afstand tot de as van de weg dient ten minste 20 m¹ te zijn;
de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m¹ te zijn;
de afstand tot de bestemmingsgrens dient ten minste 5 m¹ te zijn;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
3.7.4 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’ (ontwikkeling van landschapselementen, natuur en/of wateren)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ of ‘Water’ ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische belangen.
3.7.5 Wijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Agrarisch’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ toevoegen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing. Hierbij geldt de voorwaarde dat de inpassing direct aansluit bij het bestemmingsvlak waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij of een glastuinbouwbedrijf;
productiegerichte paardenhouderijen;
ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
bedrijfswoning(en), tenzij anders aangeduid. Binnen bestemmingsvlakken waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan conform de bepalingen in artikel 4.4.2;
mestbewerking ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest afkomstig van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij;
mestopslagsilo’s;
voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie;
permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
landschapselementen;
groenvoorzieningen;
tuinen en erven;
erfbeplanting;
verkoop van ter plaatse geproduceerde producten is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
extensief recreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op of in de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming.
Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ is het oprichten van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan. Perceelsgedeelten met deze functieaanduidingen worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.
De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
De oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/landschappelijke inpassing.
4.2.2 Algemene bouwregels bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m¹;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹;
de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen is 1.000 m².
de teeltondersteunende kassen dienen te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft en voldoet aan de criteria zoals omschreven in de waterparagraaf van het onderhavige bestemmingsplan;
een toename van de oppervlakte bedrijfsbebouwing bij een niet grondgebonden veehouderij ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is niet toegestaan, zoals opgenomen onder artikel 4.2.4;
een toename van de oppervlakte dierenverblijven is niet toegestaan.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische doeleinden
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van agrarische doeleinden gelden de volgende bepalingen:
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
de bouwhoogte van torensilo's is maximaal 15 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
de bouwhoogte van luchtwassers en combi-wassers is maximaal 10 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
de goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m¹ en 10 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹ en een afstand van ten minste 20 m¹ tot de as van de weg;
de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹ en een afstand van ten minste 20 m¹ tot de as van de weg;
de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m¹ met een afstand van ten minste 5 m¹ tot de bestemmingsgrens en een afstand van ten minste 20 m¹ tot de as van de weg;
de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;
de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens.
4.2.4 Verbod op uitbreiding bedrijfsbebouwing bij een veehouderij binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’
Binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is het verboden om:
de bestaande oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, uit te breiden;
de bestaande oppervlakte van bouwwerken geen gebouwen zijnde uit te breiden.
Als bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt de oppervlakte die:
op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning.
Het verbod zoals opgenomen in het bepaalde onder a geldt niet voor een grondgebonden veehouderij.
4.2.5 Bedrijfswoningen/plattelandswoningen
Ten aanzien van bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende bepalingen:
per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
bij herbouw mag de bedrijfswoning of plattelandswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
bij bouw en herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, door middel van een advies van de AAB, waarbij de noodzaak van (her)bouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;
herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle woning is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;
de bedrijfswoning of plattelandswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is gebruik van de (voormalige) bedrijfswoning als plattelandswoning toegestaan;
indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
voor een cultuurhistorisch waardevolle woning geldt de totale inhoud van het oorspronkelijk opgerichte pand waaraan cultuurhistorische en/of monumentale waarden aan toegekend zijn op grond van een deskundigenrapport als de maximaal toegestane inhoud;
de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.
4.2.6 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning/plattelandswoning
Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
per bedrijfswoning of plattelandswoning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹;
het bepaalde in sub g geldt niet indien de bestaande afstand van een vergund of krachtens overgangsrecht toegelaten bijgebouw tot de woning al meer bedraagt, dan geldt deze afstand voor dit gebouw als maximaal toegestaan;
bij volledige sloop en herbouw van een bijgebouw geldt 20 m¹ als maximale afstand tussen het bijgebouw en de woning, ongeacht de (afwijkende) situering van de te slopen bebouwing als bedoeld in sub i.
4.2.7 Bouwwerken geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning/plattelandswoning
Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
per bedrijfswoning of plattelandswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
oppervlakte niet meer dan 20 m²;
bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹;
de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;
de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m¹, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m¹ uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens;
in afwijking van het bepaalde onder sub a tot en met sub c mag de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 2,5 m¹ bedragen en moet de afstand tot de bestemmingsgrens van deze bouwwerken ten minste 5 m¹ bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking voor de toename van de oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder i voor de uitbreiding van een veehouderij bestaande uit de toename van de bestaande oppervlakte van de dierenverblijven, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
er sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Interim omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;
een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling;
de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Interim omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;
mestbewerking ter plaatse alleen is toegestaan ten behoeve van de binnen het bouwvlak geproduceerde mest;
is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m³;
is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ gelden voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven ten behoeve van een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 15.4;
binnen de dierenverblijven mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
dit artikel is niet van toepassing indien sprake is van een geitenhouderij;
dit artikel is niet van toepassing op veehouderijen, niet zijnde grondgebonden, binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’.
4.3.2 Afwijkende dakhelling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder c voor een afwijkende dakhelling. Een bedrijfsgebouw mag worden uitgevoerd met een plat dak indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;
de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen van artikel 17.2.
4.3.3 Afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a en/of 4.2.2 onder b ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 10 m¹ mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 12,5 m¹ mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.3.4 Afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder d, 4.2.3 onder b t/m h, 4.2.5 onder l, 4.2.6 onder f, 4.2.7 onder a.4) en/of 4.2.7 onder d ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning, bijgebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde op een kortere afstand dan 5 m¹ tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is;
indien sprake is van afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder d en/of 4.2.3 onder b t/m h dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.3.5 Torensilo
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b, ten behoeve van de bouw van torensilo’s hoger dan 15 m¹. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de bouwhoogte mag maximaal 25 m¹ zijn;
er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
de silo's dienen aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg geplaatst te worden, maar minimaal 30 m¹ van de as van de weg;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.3.6 Terreinafscheidingen/ erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder i en/of 4.2.7 onder b met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m¹. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.3.7 Herbouw bedrijfswoning/plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.5 onder b ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning of plattelandswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
in het geval van de herbouw van een plattelandswoning, dient herbouw plaats te vinden binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
de bedrijfswoning of plattelandswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning of plattelandswoning is duurzaam verzekerd;
er dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van herbouw niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten bedrijfswoning;
bij herbouw van een plattelandswoning dient te worden aangetoond dat de nieuwe locatie voldoet aan de eisen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing, anders dan voor de agrarische bedrijfsvoering;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor de vestiging van, uitbreiding van en/of omschakeling naar een geitenhouderij, waarbij sprake is van toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijven voor de geitenhouderij. Hierbij wordt onder ‘de bestaande oppervlakte dierenverblijven’ verstaan:
de oppervlakte dierenverblijf die op 7 juli 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
de oppervlakte dierenverblijf die mag worden gebouwd krachtens een vóór 7 juli 2017 verleende vergunning;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor een veehouderij, uitgezonderd ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’;
het huisvesten van tijdelijke werknemers;
het gebruik van gebouwen voor bewoning anders dan de bedrijfswoning of de plattelandswoning voor wonen;
het gebruik van opstallen voor het houden van dieren niet op de grond, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden voor het houden van dieren;
het in gebruik nemen van bestaande gebouwen en/of overkappingen als dierenverblijf, wat leidt tot een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij. Hierbij wordt onder ‘de bestaande oppervlakte dierenverblijven’ verstaan:
de oppervlakte dierenverblijf die op 17 maart 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
de oppervlakte dierenverblijf die mag worden gebouwd krachtens een vóór 17 maart 2017 verleende vergunning;
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een manege;
het gebruik van gronden voor lawaaisporten;
het gebruik van gronden en/of opstallen waarbij er een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
er is geen sprake van strijdig gebruik zoals omschreven onder sub n indien voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de referentiesituatie reeds een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;
het gebruik van gronden en/of opstallen ten behoeve van (de vestiging van of wijziging naar) een gebruiksgerichte paardenhouderij;
het plaatsen van zeecontainers;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor horeca, tenzij het vergunde ondersteunende of routegebonden horeca betreft;
tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.
4.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een bedrijfswoning tot een maximum van 150 m²;
de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
de beroepsactiviteit mag zowel in de bedrijfswoning als in een bijgebouw worden uitgeoefend;
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
detailhandel is niet toegestaan;
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
4.4.3 Landschappelijke inpassing
Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5' dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 4 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden.
4.4.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van het perceel Nederweertseweg 34 conform de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 4 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de bebouwing en gronden ter plaatse van de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf' op het perceel Nederweertseweg 34 conform de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als een storting van € 1.788,60 is gedaan aan de gemeente Someren ten behoeve van het fonds Buitengebied In Ontwikkeling Fonds.
een omgevingsvergunning bouw kan enkel verleend worden ter plaatse van de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf' op het perceel Nederweertseweg 34 als voor de toename van verhard oppervlak een waterbergingsvoorziening is opgenomen met de volgende formule: ..m2 afvoerend verhard oppervlak x 0,06 x 1 = ..m3 benodigde bergingsruimte. De manier van hemelwaterberging dient bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de rijhal uitgewerkt te zijn.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Gebruiksgerichte paardenhouderij als nevenactiviteit buiten de groenblauwe mantel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder p ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte nevenactiviteit bij een bestaand agrarisch bedrijf buiten de groenblauwe mantel, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
deze afwijking is alleen toegestaan indien sprake is van een bestaande productiegerichte paardenhouderij of indien de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’ van toepassing is;
de ontwikkeling draagt bij aan de beoogde ontwikkeling van het gemengd landelijk gebied;
er is duurzaam verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
er is aangetoond dat de vestiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij ook op langere termijn past binnen de toegestane omvang;
er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.2 Het in gebruik nemen van gebouwen en overkappingen als dierenverblijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder k ten behoeve van het in gebruik nemen van bestaande gebouwen en overkappingen als dierenverblijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
er sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Interim omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;
een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling;
de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Interim omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;
is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m³;
is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ gelden voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven ten behoeve van een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 15.4;
binnen de dierenverblijven mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen van artikel 17.2;
dit artikel is niet van toepassing indien sprake is van een geitenhouderij;
dit artikel is niet van toepassing op veehouderijen, niet zijnde grondgebonden, binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’.
4.5.3 Huisvesting in het buitengebied bij het agrarische bedrijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een bedrijfswoning, in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen of ten behoeve van alleen tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
deze huisvesting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de structurele of tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf, waarover advies gevraagd kan worden aan de AAB;
de huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
de huisvestingslocatie voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;
de huisvestingslocatie (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie en dit dient aangetoond te worden;
per locatie mogen er in totaal maximaal 40 personen gehuisvest worden;
bij huisvesting in een bedrijfswoning mogen maximaal 20 personen per locatie worden gehuisvest;
bij huisvesting in een bedrijfsgebouw mogen maximaal 40 personen per locatie worden gehuisvest;
bij huisvesting in een bedrijfsgebouw, wordt het gedeelte van het bedrijfsgebouw waar arbeidsmigranten worden gehuisvest aangemerkt als logiesgebouw;
huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens is alleen toegestaan als het gaat om een aantoonbaar tijdelijke oplossing gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar, waarbij de gemeente goedkeuring dient te geven over de kwaliteit en uiterlijk van de woonunit;
bij tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens dienen deze na afloop van de termijn (zoals bepaald onder lid 8) te worden verwijderd;
per woonunit mogen maximaal vier personen worden gehuisvest;
de bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3,5 m¹;
de genoemde verblijven moeten worden geplaatst binnen het agrarische bestemmingsvlak;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform het beeldkwaliteitsplan buitengebied 2011;
het perceel dient bij structurele huisvesting landschappelijk ingepast te worden conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan buitengebied 2011;
parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsschets aangetoond worden en per huisvestingsplaats moet minimaal 0,7 parkeerplaats gerealiseerd te worden;
in afwijking op de leden 5, 6, 7 en 10 kan ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw en glastuinbouw voor een periode van maximaal 6 maanden gemotiveerd worden afgeweken van maximaal aantal te huisvesten personen in woonunits of bestaande bebouwing. De noodzaak dient jaarlijks aangetoond te worden en daarnaast zal voor wat betreft de huisvesting in woonunits voldaan moeten worden aan het bepaalde onder lid 8;
zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is niet toegestaan;
er dient een nachtregister bijgehouden te worden;
de beheerafspraken dienen vastgelegd te worden;
als de bedrijfswoning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers).
Aan de omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden dat:
de vergunning voor het huisvesting van meer dan 40 personen wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;
binnen twee maanden nadat het gebruik als tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten is beëindigd, dient dit door het bedrijf schriftelijk gemeld te worden bij het college van burgemeester en wethouders;
de voorzieningen dienen te worden verwijderd binnen twee maanden na beëindiging van het gebruik van deze voorzieningen voor tijdelijke huisvesting van werknemers.
4.5.4 Minicamping als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het toestaan van een minicamping die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;
voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.5 Groepsaccommodatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de capaciteit is maximaal 20 personen;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.6 Bed and breakfast als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.7 Theehuis/uitspanning (routegebonden horeca) als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder r ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m² inclusief terras;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.8 Verhuur fietsen/rijtuigen als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing.
Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.9 Dagrecreatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.10 Ondersteunende horeca als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder r ten behoeve van ondersteunende horeca. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
de activiteit mag uitsluitend uitgevoerd worden door de bewoner(s) van de betreffende locatie;
de oppervlakte van de voorziening voor ondersteunende horeca bedraagt maximaal 100 m² inclusief terras;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.11 Zorg als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder e voor het verlenen van zorg door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;
het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;
er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;
er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;
de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.12 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder e voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.13 Statische opslag als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder b voor statische opslag als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
het agrarisch bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van statische opslag;
de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de statische opslag is 1.000 m²;
er dient gebruik gemaakt te worden van bestaande bebouwing;
buitenopslag is uitgesloten;
opslag in kassen is uitgesloten;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.14 Kleinschalige niet-agrarische nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder e voor kleinschalige niet-agrarische nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
het agrarisch bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van een kleinschalige nevenfunctie;
de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoners van de betreffende locatie;
de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de kleinschalige nevenfunctie is 350 m²;
er dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;
detailhandel is uitgesloten;
buitenopslag is uitgesloten;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.5.15 Huisvesting arbeidsmigranten in een plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een plattelandswoning. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
het is toegestaan om een plattelandswoning te gebruiken voor bewoning door maximaal 4 arbeidsmigranten;
parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsschets aangetoond worden waarbij per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats gerealiseerd dient te worden.
de woning voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;
in een straat mogen maximaal 20% van de totaal aantal woningen gebruikt worden voor bewoning door arbeidsmigranten, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelgrenzen bepalend zijn;
er dient een nachtregister bijgehouden te worden;
in afwijking op lid 1 is het mogelijk om tot een maximum van 20 personen bewoning te laten plaatsvinden, mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein en dat bewoning niet tot overlast leidt in de omgeving;
de woning (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie en dit dient aangetoond te worden;
als de woning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers);
vanaf 11 personen dient minimaal 250 meter aangehouden te worden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;
vanaf 11 personen dient het perceel landschappelijk ingepast te worden;
vanaf 11 personen dient het beheer in een overeenkomst vastgelegd te worden.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 5’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden erfbeplanting te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld.
4.6.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
4.6.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
De werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;
het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:
de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
de specifieke erfbeplantingsplannen;
in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
4.7 Wijzigingsbevoegdheden
4.7.1 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’ naar ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ zonder functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' zonder de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
het is aantoonbaar dat ter plaatse niet langer sprake is van een veehouderij;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
omzetting ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan;
indien er sprake is van een omzetting naar een ‘overig agrarisch bedrijf’ bedraagt de omvang van het bestemmingsvlak maximaal 1,5 hectare;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.7.2 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar 'Wonen - Buitengebied'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen - Buitengebied' voor zo ver het gaat om de agrarische bedrijfswoning met bijbehorende grond. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
bewoning van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorend(e) bouwwerk(en), erf, tuin en verharding tot maximaal 2.500 m². Deze krijgen de bestemming 'Wonen - Buitengebied' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;
de maximaal toegestane oppervlakte aan te behouden bijgebouwen bedraagt 250 m², behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling, zoals opgenomen in artikel 8.3.2. Dan mag de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m² bedragen;
er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt, behalve indien er sprake is van een splitsing overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 8.7.2;
de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/ of architectonische waarde bezit;
ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ontbreken reële mogelijkheden om een veehouderij te hervestigen;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.7.3 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Wonen - Buitengebied’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - Buitengebied’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’ ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2 zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorend(e) bouwwerk(en), erf, tuin en verharding tot maximaal 2.500 m². Deze krijgen de bestemming 'Wonen - Buitengebied' met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’, terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;
de bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;
de maximaal toegestane oppervlakte aan te behouden bijgebouwen bedraagt 250 m², behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling, zoals opgenomen in artikel 8.3.2. Dan mag de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m² bedragen;
de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/ of architectonische waarde bezit;
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
parkeren, laden en lossen vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
buitenopslag is niet toegestaan;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.7.4 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Bedrijf’ ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;
de wijziging naar een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
de maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf bedraagt maximaal 1,5 hectare, waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' krijgt dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 600 m² bedrijfsbebouwing mag overblijven voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf;
de sloop van de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;
de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
buitenopslag en mestbewerking is niet toegestaan;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.7.5 Wijziging van ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Bedrijf’ ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ voor het vestigen van een niet-agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;
de locatie moet binnen een bebouwingsconcentratie liggen;
de wijziging naar een niet-agrarisch bedrijf gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
de maximale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ bedraagt 5.000 m², waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' krijgt dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
de sloop van de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;
de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een bedrijf, behorende tot de milieucategorie 3 of hoger;
de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
buitenopslag en mestbewerking is niet toegestaan;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing worden gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.7.6 Wijziging ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Bedrijf’ ten behoeve van statische opslag
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ voor het vestigen van statische opslag. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;
de maximale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ bedraagt 5.000 m², waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' krijgt dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 1.000 m² bedrijfsbebouwing mag overblijven voor statische opslag;
de sloop van de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;
buitenopslag en mestbewerking is niet toegestaan;
opslag in kassen is niet toegestaan;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing worden gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
4.7.7 Wijziging ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ te voorzien van een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' ter plaatse van een bestaande bedrijfswoning. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
er moet sprake zijn van een in werking zijnde landbouwinrichting, waar agrarische activiteiten worden verricht en waarbij de vergunning of melding aanwezig moet zijn op het moment van toekennen van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’;
er moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de plattelandswoning;
de bouwregels van artikelen 4.2.5, 4.2.6 en 4.2.7 zijn van overeenkomstige toepassing;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing worden gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder specifiek voor:
het behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol’;
ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - ecologische verbindingszone’ de instandhouding en ontwikkeling van een ecologische verbindingszone;
groenvoorzieningen;
landschapselementen;
infiltratie;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
extensief recreatief medegebruik.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op of in de voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd;
in afwijking van het bepaalde onder a, mogen er wel terreinafscheidingen worden gerealiseerd op de voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ aangewezen gronden;
de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m1 bedragen;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan. Perceelsgedeelten met deze aanduiding worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilgelegenheid' mag de oppervlakte maximaal 25 m2, de bouwhoogte maximaal 3,0 m1 en de goothoogte 2,5 m1 bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 5.2.1 onder a voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
een schuilgelegenheid is slechts toegestaan binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’;
aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de bestemming 'Wonen - Buitengebied' of andere gelijk te stellen bestemming op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid te gebruiken;
per agrarisch perceel mag maximaal een schuilgelegenheid worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 2.500 m2;
de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m1 en ten hoogste 10 m1 van de bestemmingsgrens;
de schuilhut moet minimaal aan een zijde open zijn;
de maximaal toegestane goothoogte is maximaal 2,5 m1;
de maximaal toegestane bouwhoogte is maximaal 3 m1;
de dakhelling is minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;
de oppervlakte is maximaal 25 m2;
binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap. Om te bepalen of de schuilgelegenheid passend is in het landschap, wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
5.3.2 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 5.2.1 onder c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
5.3.3 Afwijken ten behoeve van buitenrijbaan voor paarden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 ten behoeve van het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
maximaal een buitenrijbaan is toegestaan, behorende bij de aansluitende bestemming 'Wonen - Buitengebied' of daarmee gelijk te stellen bestemming;
de buitenrijbaan wordt direct aansluitend op de woonbestemming of de bedrijfsbestemmnig opgericht;
per aangrenzend bestemmingsvlak is een buitenrijbaan toegestaan;
de afstand tot een (bedrijfs-)woning van een derde bedraagt minimaal 50 m1;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2;
de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
de oppervlakte bedraagt maximaal 1.200 m2;
de bouwhoogte van de terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,5 m1;
de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 m1;
maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
het plaatsen van zeecontainers;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van opstallen voor bewoning;
het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en/of (sleuf)silo’s en/of mestopslagsilo’s;
het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting
ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3’ dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden.
het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de bebouwing en gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - schuilgelegenheid' op het perceel Ruiter ongenummerd. conform de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als binnen 12 maanden na het in werking treden van het onderhavige bestemmingsplan de overtollige bebouwing, zoals opgenomen in bijlage 9 bij het onderhavige bestemmingsplan, ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde sloop gebouwen’ is gesloopt.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken ten behoeve van het aanleggen van verharding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder artikel 5.4.1 onder b met betrekking tot het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, danwel het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen kan worden toegestaan indien:
dit ten dienste staat van de doeleinden die zijn genoemd in artikel 5.1;
er sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
er geen oneigenlijke vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ plaatsvindt;
de maximaal toelaatbare oppervlakteverharding voor veepaden op agrarische huiskavels bedraagt 400 m2;
de maximaal toelaatbare oppervlakteverharding voor overige verhardingen bedraagt 200 m2.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van erfbeplanting ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3’ waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld;
het verwijderen van onverharde wegen of paden.
5.6.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
5.6.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding en het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ naar ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’ (sr - mc) toevoegen ten behoeve van de realisatie of uitbreiding van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;
per minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans en trekkershutten, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende bestemming 'Wonen - Buitengebied';
parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn gelegen binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf, 'Bedrijf' of 'Wonen - Buitengebied';
de afstand tot de as van de weg dient ten minste 20 m1 te zijn;
de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m1 te zijn;
de afstand tot de bestemmingsgrens dient ten minste 5 m1 te zijn;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
5.7.2 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’ (ontwikkeling van landschapselementen, natuur en/of wateren)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ of ‘Water’ ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische belangen.
5.7.3 Wijziging van ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ naar ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ toevoegen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing. Hierbij geldt de voorwaarde dat de inpassing direct aansluit bij het bestemmingsvlak waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
5.7.4 Wetgevingszone - afwijkingsgebied
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Buitengebied' ten behoeve van de bouw van extra woningen met een maximum van twee woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
een bouwtitel Ruimte voor Ruimte, samengesteld conform de regeling Ruimte voor Ruimte, of een opvolgende regeling, van de provincie Noord-Brabant, is aangeleverd;
de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de extra woning(en) zijn de regels zoals neergelegd in de bestemming 'Wonen-buitengebied' van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat;
de extra woningen een inhoud mogen hebben van maximaal 900 m³;
met de betrekking tot de goothoogte van het hoofdgebouw geldt dat deze niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
met betrekking tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw geldt dat deze niet meer dan 8 meter mag bedragen;
het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met een kap, met dien verstande dat de dakhelling niet minder dan 30 graden en niet meer dan 70 graden mag bedragen ten opzichte van het horizontale vlak;
het gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m²;
de goothoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
de bouwhoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
ter plaatse moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
de ontwikkeling zal worden getoetst aan milieu hygiënische belemmeringen waaronder in ieder geval wordt verstaan het uitvoeren van een bodemonderzoek, akoestisch onderzoek, een quickscan natuur en een archeologisch onderzoek.
de gronden achter de twee woningen, gelegen binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - ecologische verbindingszone’ dienen te worden ingericht ten behoeve van de EVZ;
Een goede landschappelijke inpassing is verzekerd conform de bepalingen in artikel 17.2;
Van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien uit de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bijgehouden gegevens blijkt dat er in totaal 3500 ruimte voor ruimtekavels door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte zijn ontwikkeld.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurgebieden en leefgebied van daar voorkomende soorten;
extensief recreatief medegebruik;
ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 6’ zijn de gronden tevens bestemd voor het realiseren en instandhouden van natuur;
bestaande wegen en paden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en/of onderhoud;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in de voor ‘Natuur’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van kleine bouwwerken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2 voor het toestaan van wildrasters, terreinafscheidingen en andere daarmee vergelijkbare kleine bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
De maximaal toegestane bouwhoogte van hekwerken en/of terreinafscheidingen is 2 m¹;
De maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, niet zijnde hekwerken en/of terreinafscheidingen, is 3 m¹;
Het maximaal toegestane oppervlak van bouwwerken, niet zijnde hekwerken en/of terreinafscheidingen, is 10 m².
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;
het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden;
het gebruik van gronden voor lawaaisporten;
het plaatsen van zeecontainers.
tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,5 m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het verwijderen van gewassen en beplanting, anders dan landschapselementen, voor zover deze deel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant;
het verwijderen van natuur ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 6’ waarvan de realisatie in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld;
het aanleggen van verharde of onverharde wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
6.5.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5.1 is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn, danwel op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning.
6.5.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 6.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
De werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;
het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:
de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
de specifieke erfbeplantingsplannen;
in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijziging van ‘Natuur’ naar ‘Water’
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Natuur’ met de daarbij behorende aanduidingen wijzigen in de bestemming ‘Water’ ten behoeve van de aanleg van nieuwe waterlopen en/of waterstaatkundige doeleinden. Hierbij gelden de randvoorwaarden dat:
er geen afbreuk wordt gedaan aan andere belangen in de omgeving;
wanneer sprake is van gronden met de bestemming ‘Natuur’ die deel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant, zal voor een wijziging in de bestemming ‘Water’ voldaan moeten worden aan de regels die de Interim omgevingsverordening in dit kader stelt.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water;
waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van aan- en afvoer van water voor landbouw en natuur;
extensief recreatief medegebruik;
het behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers.
7.2 Bouwregels
Op of in de voor ‘Water’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwwerken geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde is 3 m¹.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het dempen van waterlopen;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing.
Artikel 8 Wonen - Buitengebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, in de vorm van huisvesting van huishoudens in woningen;
bij bestemmingsvlakken met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – wonen plus’ is een kleinschalig bedrijf toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 8.4.2;
(on)verharde paden, wegen;
parkeervoorzieningen;
tuinen en erven;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging en - infiltratie;
groenvoorzieningen en groene erfinrichting;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' is een ruimte voor ruimte woning toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten' zijn gebouwen uitgesloten;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 1', 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 2', 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 3' en 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing 6' zijn de gronden mede bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verharding.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Op of in de voor ‘Wonen - Buitengebied’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 8.1 genoemde bestemming;
per bestemmingsvlak is één woning toegestaan;
bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2;
ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3' en 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inrichting 6' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan. Perceelsgedeelten met deze aanduiding worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten' zijn gebouwen uitgesloten.
8.2.2 Hoofdbebouwing
Indien op het perceel een bouwvlak aanwezig is, dient het hoofdgebouw binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Tevens dient de voorgevel van de woning gesitueerd te worden in de voorgevelrooilijn;
de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;
voor het bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' geldt een maximale inhoud van 900 m3, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;
indien de inhoud van een bestaande woning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of meer mag bedragen, geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
voor een cultuurhistorisch waardevolle woning geldt de totale inhoud van het oorspronkelijk opgerichte pand waaraan cultuurhistorische en/of monumentale waarden aan toegekend zijn op grond van een deskundigenrapport als de maximaal toegestane inhoud;
bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle woning is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;
de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
voor een bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' geldt een maximaal toegestane goothoogte van 3,5 m1;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
voor een bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' dient de dakhelling tussen de 40 graden en 50 graden te zijn;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
voor een bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' is de afstand tot de bestemmingsgrens ten minste 8 m1;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
in afwijking van het bepaalde in sub o moet ter plaatse van een aangeduide gevellijn het hoofdgebouw achter deze gevellijn worden gerealiseerd.
8.2.3 Bijgebouwen
De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning is maximaal 100m2.
voor een bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' geldt een maximale oppervlakte van 150 m2;
in afwijking van het bepaalde onder a. is ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte bijgebouw’ die specifieke oppervlakte toegestaan;
de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹;
in afwijking van het bepaalde in sub i geldt de bestaande afstand van een vergund of krachtens overgangsrecht toegelaten bijgebouw tot de woning als maximaal toelaatbaar indien deze afstand groter is;
bij volledige sloop en herbouw van een bijgebouw geldt 20 m¹ als maximale afstand tussen het bijgebouw en de woning, ongeacht de (afwijkende) situering van de te slopen bebouwing als bedoeld in sub i;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.
8.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
per woning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
oppervlakte niet meer dan 20 m²;
bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹;
de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;
de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m1, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m1 uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens;
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m1;
in afwijking van het bepaalde onder sub a, sub b en sub d mag de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 2,5 m¹ bedragen en moet de afstand tot de bestemmingsgrens van deze bouwwerken ten minste 5 m¹ bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken ten behoeve van inhoud woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder b, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane inhoud (zijnde: 750 m³) van een woning tot maximaal 900 m³. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
per m³ uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied, dat is toegevoegd als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;
Type landschap |
Aantal m2 te slopen bebouwing op 1 m3 extra bebouwing mogelijk te maken |
NNB |
1 |
Kampenlandschap |
1 2/3 |
Beekdallandschap |
1 2/3 |
Oude heideontginning |
2 |
Jonge heideontginning |
2 1/3 |
Bebouwingsconcentraties |
1 2/3 |
de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.3.2 Afwijken ten behoeve van oppervlakte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.3 onder a, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte (zijnde: 100 m²) aan bijgebouwen tot maximaal 350 m². Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
per m2 uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied, dat is toegevoegd als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;
Type landschap |
Aantal m2 te slopen bebouwing op 1 m3 extra bebouwing mogelijk te maken |
NNB |
1 |
Kampenlandschap |
2 |
Beekdallandschap |
2 |
Oude heideontginning |
3 |
Jonge heideontginning |
3 1/2 |
Bebouwingsconcentraties |
2 |
de oppervlakte te slopen bebouwing op de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.3.3 Afwijken ten behoeve van herbouw woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder c, ten behoeve van de herbouw van een woning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande woning;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.3.4 Afwijken ten behoeve van afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.3 onder k, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is anderszins duurzaam geborgd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het gebruiken van bijgebouwen voor bewoning;
het gebruiken van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten, uitgezonderd aan huis verbonden beroepen;
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van gronden voor lawaaisporten;
het plaatsen van zeecontainers;
het gebruik van de woning ten behoeve van bewoning door arbeidsmigranten;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor horeca.
tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.
8.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 150 m²;
de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
de beroepsactiviteit mag zowel in het hoofdgebouw als in een bijgebouw worden uitgeoefend;
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
detailhandel is niet toegestaan;
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
8.4.3 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Eindje ongenummerd conform de in artikel 9.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1’ de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Hugterweg 10 conform de in artikel 9.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2’ de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de bebouwing en gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – wonen plus' op het perceel Hugterweg 10 conform de in artikel 8.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als een storting van €6.075,- is gedaan aan de gemeente Someren ten behoeve van het fonds Buitengebied In Ontwikkeling Fonds.
het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Ruiter 15 conform de in artikel 9.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3’ de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Ruiter 19 conform de in artikel 9.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 6’ de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 5 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Eindje ong. conform de in artikel 8.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterberging 1' een waterbergingsvoorziening van ten minste 0,06 m3 per vierkante meter verharding op het bouwperceel is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Eindje ong. conform de in artikel 8.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterberging 2' een waterbergingsvoorziening van ten minste 0,06 m3 per vierkante meter verharding op het bouwperceel is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Ruiter 15 conform de in artikel 8.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als de bebouwing, zoals weergegeven in bijlage 8 bij het onderhavige bestemmingsplan, ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - voorwaarde sloop gebouwen’ binnen 12 maanden na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is gesloopt.
het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Eindje ong. conform de in artikel 8.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - maatregelen geluid’ de volgende maximale belasting en voorwaarden zijn toegepast en in stand worden gehouden:
de woningen beschikken over minimaal één geluidsluwe gevel en één geluidsluwe buitenruimte met een gevelbelasting van maximaal 53 dB;
er dient een karakteristieke gevelwering (GA;k) toegepast te worden, waardoor de binnenwaarde voor wegverkeerslawaai te allen tijde maximaal 33 dB bedraagt;
de woningindeling moet dusdanig zijn dat tenminste 50% van het aantal verblijfsruimten of tenminste 50% van het oppervlakte van het verblijfsgebied aan de zijde van de geluidsluwe gevel gelegen zijn;
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Minicamping als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder f, ten behoeve van het toestaan van een minicamping die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;
voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
8.5.2 Groepsaccommodatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de capaciteit is maximaal 20 personen;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.5.3 Bed and breakfast als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.5.4 Theehuisuitspanning (routegebonden horeca) als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
8.5.5 Verhuur fietsenrijtuigen als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder f, ten behoeve van het door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.5.6 Dagrecreatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder f voor het als ondergeschikte nevenactiviteit vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.5.7 Zorg als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het verlenen van zorg door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;
het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;
er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;
er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;
de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.5.8 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.5.9 Huisvesting arbeidsmigranten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een woning. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
het is toegestaan om een woning te gebruiken voor bewoning door maximaal 4 arbeidsmigranten;
parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsschets aangetoond worden waarbij per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats gerealiseerd dient te worden.
de woning voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;
in een straat mogen maximaal 20% van de totaal aantal woningen gebruikt worden voor bewoning door arbeidsmigranten, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelgrenzen bepalend zijn;
er dient een nachtregister bijgehouden te worden;
in afwijking op lid 1 is het mogelijk om tot een maximum van 20 personen bewoning te laten plaatsvinden, mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein en dat bewoning niet tot overlast leidt in de omgeving;
de woning (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie en dit dient aangetoond te worden;
als de woning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers);
vanaf 11 personen dient minimaal 250 meter aangehouden te worden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;
vanaf 11 personen dient het perceel landschappelijk ingepast te worden;
vanaf 11 personen dient het beheer in een overeenkomst vastgelegd te worden.
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 2', 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 3' en 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden landschappelijke inpassing te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld.
8.6.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
8.6.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, in de specifieke erfbeplantingsplannen en/of in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
8.7 Wijzigingsbevoegdheid
8.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor 'wonen plus'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de bestemming ‘Wonen - Buitengebied’ de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - wonen plus’ toe te voegen ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieen 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
de bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;
de maximaal toegestane oppervlakte voor de bedrijfsbebouwing is 350 m2, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in de sloopbonusregeling (artikel 8.3.2) dienen te worden toegepast;
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
parkeren, laden en lossen vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
buitenopslag is niet toegestaan;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
8.7.2 Wijzigingsbevoegdheid voor splitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming 'Wonen - Buitengebied' te wijzigen voor het splitsen van een woonboerderij in maximaal twee aaneen gebouwde woningen. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
splitsing is alleen mogelijk als de woonboerderij een inhoud heeft van tenminste 900 m3;
beide woningen dienen na splitsing elk een inhoud te hebben van tenminste 350 m3;
per woning is een vrijstaand bijgebouw toegestaan van maximaal 100 m2, behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling (artikel 8.3.2). Dan mag de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m2 bedragen;
eventueel aanwezige overtollige (voormalige bedrijfs-)bebouwing dient te worden gesloopt tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarde bezit;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
gesplitste woningen komen niet in aanmerking voor gewijzigde situering;
de splitsing kan slechts plaatsvinden indien deze gericht is op het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
splitsing is enkel mogelijk indien er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object waarbij geldt dat:
er sprake is van een (rijks-, provinciaal of gemeentelijk) monument met de dubbelbestemming ‘Waarde –Cultuurhistorie’; of
een beeldbepalend pand dat is opgenomen in de lijst met beeldbepalende panden in bijlage 7 bij de regels van dit bestemmingsplan; of
indien door een terzake deskundige instantie zoals Stichting Monumentenhuis Brabant aangetoond is dat het pand beeldbepalend is;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
Artikel 9 Wonen - Kom
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Kom' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, in de vorm van huisvesting van huishoudens in woningen;
aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij wonen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel/de standplaats niet meer mag bedragen dan:
vrijstaande woningen:
voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²: 50%;
voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m²: 50% van 500 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m².
9.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dient het aangegeven bebouwingstype te worden behouden;
hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
het toevoegen van woningen is niet toegestaan;
de voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m1 daar achter;
de breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m1, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven f. Indien de bestaande breedte van een hoofdgebouw mee bedraagt dan 10 m1, dan betreft de bestaande breedte de maximale breedte van het hoofdgebouw;
een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m1, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 m1 wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m1 wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i;
de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)’;
de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)’;
de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:
‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m1;
hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30 graden en maximaal 60 graden.
in afwijking van het bepaalde onder j dient ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' het hoofdgebouw voorzien te worden van dak zonder dakhelling.
9.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming ‘Wonen - Kom’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduidingen 'bijgebouwen' worden gebouwd;
aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
de aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd;
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1;
in afwijking van het bepaalde onder 3 mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte aanbouwen en bijgebouwen' niet meer bedragen dan 3,3, m1;
de afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m1 bedragen.
bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m1 uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
van 1.000 m² tot en met 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 75 m²;
groter dan 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 100 m2;
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1;
in afwijking van het bepaalde onder 3 mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte aanbouwen en bijgebouwen' niet meer bedragen dan 3,3, m1;
bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd;
het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 9.2.1 mag niet worden overschreden;
in afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
de bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m1 naar de wegzijde overschreden;
de breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m1;
de bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
de afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m1;
in afwijking van het hiervoor bepaalde geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij patiowoningen dat achter de achtergevel een ruimte van minimaal 20 m² onbebouwd dient te blijven.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m1;
de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m1, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m1 uit de perceelsgrens morgen worden gebouwd;
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m1;
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer mag bedragen dan 2 m1;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m1;
overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn;
in afwijking van het bepaalde onder f mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - carport' een carport voor de voorgevellijn gebouwd worden.
9.2.5 Overkappingen
Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:
de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden;
de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m²;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1;
overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m1 en een bouwhoogte van maximaal 3 m1;
bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in lid 9.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast;
Het bepaalde in lid 9.2.4 onder d voor het toestaan van een hogere terrein- en erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, mits:
de terrein- en erfafscheiding wordt opgericht op het zijerf dat naar de weg of openbaar groen is gericht;
de bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding maximaal 2 m1 bedraagt;
indien grenzend aan het zijerf van derden, de terrein- en erfafscheiding minimaal 2 m1 voor de hoek eindigt of voldoende terugspringt;
de terrein- en erfafscheiding niet verder dan halverwege de woning (gemeten vanaf de achterzijde) wordt gebouwd;
te terrein- en erfafscheiding is afgestemd op het hoofdgebouw, zowel qua materiaal als vormgeving;
de terrein- en erfafscheiding bij voorkeur wordt uitgevoerd in baksteen, eventueel gecombineerd met houten elementen. Geheel hout is enkel bij een lengte tot 5 m1 acceptabel;
bij een lengte groter dan 5 m1 geleding wordt toegepast in hoogte, diepte en/of materiaal;
bij een lengte groter dan 10 m1 onderbrekingen worden aangebracht van minimaal 2 m1 breed of de terrein- en erfafscheiding terugspringt met ten minste 1 m1.
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming 'Wonen - Kom’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw;
de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m²;
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken;
detailhandel is niet toegestaan;
de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
9.5.2 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Melchertstraat 7 conform de in artikel 10.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterberging 3' een waterbergingsvoorziening van ten minste 0,06 m3 per vierkante meter verharding op het bouwperceel is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel Melchertstraat 7a conform de in artikel 10.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterberging 4' een waterbergingsvoorziening van ten minste 0,06 m3 per vierkante meter verharding op het bouwperceel is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de percelen Melchertstraat 7 en 7a conform de in artikel 10.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als in totaal 5 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden, zoals aangegeven in de bouwaanvraag.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Afwijken ten behoeve van huisvesting tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een woning. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
het is toegestaan om een woning te gebruiken voor bewoning door maximaal 4 arbeidsmigranten;
de woning voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;
in een straat mag maximaal 10% van de woningen gebruikt worden voor bewoning door arbeidsmigranten, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar, of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelgrenzen bepalend zijn;
er dient een nachtregister bijgehouden te worden;
in afwijking op lid 1 is het mogelijk om tot een maximum van 10 personen bewoning te laten plaatsvinden, mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein en de bewoning niet tot overlast leidt in de omgeving;
de woning (met meer dan 4 arbeidsmigranten) is voorzien van een SNF-registratie en dit dient aangetoond te worden;
bij huisvesting van meer dan 4 arbeidsmigranten waar parkeren niet (volledig) op eigen terrein plaats kan vinden, zal door middel van een parkeerdruk onderzoek door een ter zake deskundig onafhankelijk adviesbureau aangetoond worden dat parkeren in het openbaar gebied haalbaar is.
de parkeervoorzieningen worden door middel van een inrichtingsschets aangetoond, waarbij per huisvestingsplaats 0,6 parkeerplaats gerealiseerd wordt;
als de woning vijf of meer wooneenheden bevat, moet men voldoen aan de aanvullende eisen uit het bouwbesluit van kamergewijze verhuur, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning. (wooneenheden: 5 of meer slaapkamers).
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
10.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
10.2 Bouwregels
Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde met een oppervlakte groter dan 250 m² en/of een diepte van meer dan 40 cm¹, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
de verplichting de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplicht
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verlagen van het waterpeil;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.
10.3.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 10.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:
minder dan 40 cm¹ diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m²;
worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.3.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;
een rapport als bedoeld onder b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder b beschouwd;
het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
11.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
11.2 Bouwregels
Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde met een oppervlakte groter dan 250 m² en/of een diepte van meer dan 40 cm¹, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
de verplichting de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplicht
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verlagen van het waterpeil;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.
11.3.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 11.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:
minder dan 40 cm¹ diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m²;
worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
11.3.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;
een rapport als bedoeld onder b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder b beschouwd;
het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 5
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen
De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
12.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
12.2 Bouwregels
Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en/of een diepte van meer dan 40 cm¹, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
de verplichting de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Vergunningplicht
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verlagen van het waterpeil;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.
12.3.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:
minder dan 40 cm¹ diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 2.500 m²;
worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
12.3.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;
een rapport als bedoeld onder b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder b beschouwd;
het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene bouwregels
14.1 Ondergronds bouwen
14.1.1 Algemeen
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
14.1.2 Afwijken van de regeling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt ten behoeve van de huisvesting van de veestapel;
de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m²;
de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend;
het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 17.2;
de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
15.1 milieuzone - boringsvrije zone
15.1.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - boringsvrije zone’ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
15.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.1.2.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 15.1.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het roeren van de grond, inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 3 m¹.
15.1.2.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning zoals hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
15.1.2.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 15.1.2.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
15.2 overige zone - bebouwingsconcentratie
De gronden met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ zijn
naast de bestemmingen die hieraan in dit plan zijn toegekend tevens aangewezen als
zoekgebied voor Ruimte voor Ruimte woningen.
15.3 overige zone - beperkingen veehouderij
15.3.1 Algemeen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is de uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan.
15.3.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
15.3.3 Bouwregels
15.3.3.1 Algemeen
De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een veehouderij, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen niet onder de werking van dit artikel vallen.
15.3.3.2 Gebouwen
De oppervlakte van de gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en) heeft ten hoogste de omvang van de gebouwen die:
op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning.
15.3.3.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
De oppervlakte van bouwwerken geen gebouwen zijnde heeft ten hoogste de omvang van de bouwwerken geen gebouwen zijnde die:
op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning.
15.3.4 Strijdig gebruik
Uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij zijn uitgesloten, tenzij er sprake is van een grondgebonden veehouderij.
15.4 overige zone - stalderingsgebied
15.4.1 Algemeen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.
15.4.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
15.4.3 Het bouwen van dierenverblijven voor hokdieren
Toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw en/of bouwwerk als dierenverblijf voor hokdieren is verboden;
In afwijking van het bepaalde in sub a is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor hokdieren ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ toegestaan als bewijs is overlegd dat:
binnen het stalderingsgebied, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.
Onder de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren, als bedoeld in sub a wordt verstaan de oppervlakte van het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer;
Het te saneren dierenverblijf als bedoeld in sub b voldoet aan de volgende voorwaarden:
het betreft een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf;
het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren;
In afwijking van het bepaalde onder sub d onder 2) geldt voor veehouderijen die gebruik maken de ‘Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij’, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat alleen de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren dat nodig is om het aantal dieren te huisvesten overeenkomstig de gedane mededeling, meetelt als inbreng voor een te saneren dierenverblijf;
Het bewijs dat aan de voorwaarden van sub b is voldaan, wordt uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
15.5 vrijwaringszone - invliegfunnel
Binnen de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone- invliegfunnel’ is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot meer dan 45m¹ boven NAP.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
16.1 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan in afwijking van de bouwregels elders in dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor een andere maatvoering dan de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale bouwmaten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en/of bebouwingspercentages tot maximaal 10% van die maten en/of percentages, met dien verstande dat:
deze regeling niet geldt voor veehouderijen;
de afwijking vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing noodzakelijk is;
de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking van deze maten zijn opgenomen;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 17.2.
16.2 Bouwen op kleinere afstand tot de as van de weg
Het bevoegd gezag kan in afwijking van de bouwregels elders in dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:
de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting is aangetoond;
er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bouw- of bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.
Artikel 17 Overige regels
17.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
Uitgangspunt voor ‘omgaan met afstromend hemelwater’ is de voorkeursvolgorde: hergebruik - vasthouden - bergen - afvoeren;
Indien het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden resulteren in een toename aan verhard oppervlak met meer dan 2.000 m², vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint in die gevallen advies in van het betrokken waterschap.
17.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
17.2.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een landschappelijke inpassing en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
de landschappelijke inpassing moet in een redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling.
alle ontwikkelingen die op basis van de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Someren als categorie 2 of 3 ontwikkeling zijn aan te merken, moeten vergezeld gaan van een eigen landschappelijk inpassingsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
17.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 17.2.1, houdt in ieder geval in dat:
in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiele, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
17.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
Het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
17.4 Parkeren, laden en lossen
17.4.1 Algemeen
Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;
voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de parkeerkencijfers van het CROW worden gebruikt;
voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden.
17.4.2 Afwijken van de parkeernorm in verband met bijzondere omstandigheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 17.4.1 voor wat betreft de te hanteren parkeernorm indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
17.4.3 Afwijken van de parkeernorm en/of ruimte voor laden en lossen in verband met een andere wijze van oplossen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 17.4.1 voor wat betreft het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
17.4.4 Afmeting parkeerplaatsen
Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet tenminste de afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
indien de afmetingen voor een voor gehandicapten gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,5 m¹ bij 5 m¹ bedraagt;
indien de afmetingen voor een parkeerruimte:
in het geval van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,8 m¹ bij 5,5 m¹ en ten hoogste 3,25 m¹ bij 6 m¹ bedraagt;
in geval van haaksparkeren, voor een personenauto ten minste 2,5 m¹ bij 5 m¹ bedraagt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Veegplan XI, gemeente Someren 2020'