Veegplan III gemeente Someren 2017
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0847.BP02016003-VS01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Inhoud
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Artikel 5 Bedrijf - Buitengebied
Artikel 6 Bedrijventerrein - 1
Artikel 7 Bedrijventerrein - 2
Artikel 8 Groen - Buitengebied
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 13 Wonen - Buitengebied
Artikel 15 Waarde - Archeologie 2
Artikel 16 Waarde – Archeologie 3
Artikel 17 Waarde – Archeologie 4
Artikel 18 Waarde – Archeologie 5
Artikel 19 Waarde - Attentiegebied NNB
Artikel 21 Waarde - Groenblauwe mantel
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Artikel 24 Algemene bouwregels
Artikel 25 Algemene aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlagen:
Bijlage 1: Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2: Kencijfers parkeren Recreatieve zone Heihorsten
Bijlage 3: Beeldtaal recreatieve zone De Heijhorsten
Bijlage 4: Landschappelijk inrichtingsplan Keelvenweg
Bijlage 5: Ruimtelijke onderbouwing Sluisstraat 67
Bijlage 6: Nota Ruimtelijke kwaliteit 2012 - Bijlage II
Bijlage 7: Inrichtingsschets Zandstraat 64 Someren
Bijlage 8: Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Veegplan III gemeente Someren 2017' met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02016003-VS01 van de gemeente Someren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
1.4 aan huis verbonden beroep:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.
1.5 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.
1.9 abiotische waarden:
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (= niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
1.10 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB):
Commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.
1.11 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.12 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.13 agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.14 agrarisch gebruik/doeleinden:
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
1.15 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, met uitzondering van mestbewerking.
1.16 agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.17 agrarische waarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de
uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en /of bedrijfsexploitatie.
1.18 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, inclusief het als ondergeschikte functie verkopen en/of leveren van goederen, die rechtstreeks verband houden met het ambacht.
1.19 arbeidsmigrant:
persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te verwerven.
1.20 archeologisch deskundige:
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior- archeoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.21 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.22 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.23 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.24 architectonische waarden:
de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.
1.25 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.26 bebouwingscluster
vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.
1.27 bebouwingsconcentratie:
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.28 bebouwingslint:
min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand stedelijk gebied.
1.29 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.
1.30 bed and breakfast:
het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.
1.31 bedrijf(sinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen
bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.32 bedrijfsgebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.
1.33 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
1.34 beeldbepalend pand:
een pand dat door zijn uiterlijke verschijningsvorm, historische bouwkunst en ligging kenmerkend is voor de omgeving.
1.35 beeldkwaliteit:
het samenstel van de beoordeling van:
de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.36 beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:
het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 zoals op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld.
1.37 beperkingen veehouderij:
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.
1.38 besluit omgevingsrecht (BOR):
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.39 bestaande bebouwing:
(legale) bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.40 bestaand gebruik:
Het (legaal) gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.41 bestaande veestapel:
het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee bestaand ten tijde van de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998.
1.42 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.43 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.44 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.45 bewoning:
het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.
1.46 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.47 bodemingreep (diepte, oppervlakte):
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.
1.48 boerderij/boerderijgebouw/woonboerderij:
een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een langgevelboerderij.
1.49 boerderijsplitsing:
het opdelen van een (woon)boerderij in twee woningen of een in deze regels aangegeven ander maximum aantal.
1.50 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.51 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.52 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.53 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.54 bouwperceel:
een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.55 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.56 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.57 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.58 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij’ (BZV):
instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten'
1.59 camping:
een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans en chalets.
1.60 carport:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.61 covergisting(installatie):
(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of CO2 (ten behoeve van gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.
1.62 cultuurhistorische waarde:
waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
1.63 cumulatieve achtergrondbelasting:
geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.
1.64 dagrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
1.65 dagrecreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën.
1.66 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.67 detailhandel, productiegebonden:
detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een ondergeschikte (neven)activiteit is van dat bedrijf.
1.68 detailhandel, volumineuze:
detailhandel met een groot winkeloppervlak in auto's, boten, caravans, keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; bij rechtstreeks samenhangende artikelen kan gedacht worden aan inbouwapparatuur en tegels. Onder volumineuze detailhandel wordt tevens begrepen een tuincentrum en detailhandel in grove bouwmaterialen, alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
1.69 differentiatievak:
een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming afwijkende functies en/ of maatvoeringen zijn toegestaan.
1.70 (zoekgebied) ecologische verbindingszone (evz):
een als zodanig in een bestemmingsplan aangeduid langgerekt (zoek)gebied waarbinnen
verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
1.71 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.72 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.73 erfinrichtingplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.
1.74 erotische dienstverlening:
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
1.75 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.76 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.77 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.78 gebruiken:
gebruiken, doen of laten gebruiken.
1.79 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.
1.80 geluidsreducerende voorzieningen:
voorzieningen die lawaai (voor een fors deel) moeten tegenhouden zodat de achterliggende voorzieningen (meestal woningen) minder geluidshinder ondervinden, zoals een geluidsscherm en geluidswal.
1.81 gietwatervoorziening:
een voorziening waarmee hemelwater opgevangen wordt voor hergebruik ten behoeve van de teelt van gewassen, zoals een watersilo, waterbassin of een vijver.
1.82 glastuinbouwbedrijf
een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.
1.83 groene erfinrichting:
groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.
1.84 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
1.85 groepsaccommodatie (kamphuis):
een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.
1.86 grondgebonden veehouderij:
veehouderij die voldoet aan één van de volgende criteria:
de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie;
tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
1.87 GVE (groot vee-eenheid)
eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1 GVE overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe;
1.88 hervestiging agrarisch bedrijf:
Het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bestemmingsvlak naar een ander agrarisch bestemmingsvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.
1.89 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
1.90 horeca(bedrijf):
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse met
uitzondering van discotheken.
1.91 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldingen herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.
1.92 huiskavel:
kavel grenzend aan het bouwperceel van een agrarisch bedrijf.
1.93 huisvesting tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
1.94 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwater.
1.95 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op
eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.
1.96 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium:
het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het hydrologisch neutraal ontwikkelen.
1.97 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
1.98 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.
1.99 intern salderen:
de mogelijkheid om binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen geen Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen, waarbij de voorwaarde wordt gesteld dat de veehouder de ammoniakreductie die hij daardoor mist, compenseert door het toepassen van verdergaande technieken dan BBT in de overige huisvestingssystemen binnen hetzelfde bestemmingsvlak.
1.100 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.101 kampeerterrein:
een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.102 kamperen:
Het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.
1.103 kas of hoge tunnel:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden; schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m1) worden daaronder ook verstaan.
1.104 kernrandzone:
Overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.
1.105 kwaliteitsverbetering landschap:
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatie mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
1.106 landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.107 landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.
1.108 lawaaisport:
Een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.
1.109 maaiveld:
de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
1.110 manege:
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport, het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het al dan niet bieden van huisvesting en verzorging van paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte en ondersteunende functies, voorzieningen en activiteiten.
1.111 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten aan elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of een andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.112 mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
1.113 mestverwerking:
het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan.
1.114 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag 2009;
1.115 milieuhygiëne:
het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.
1.116 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.
1.117 Natuur Netwerk Brabant:
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
1.118 natuurwaarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
1.119 nevenactiviteit/nevenfunctie:
ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
1.120 niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van niet- agrarische diensten.
1.121 nieuwvestiging:
vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel;
1.122 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.123 omschakeling:
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm;
1.124 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.
1.125 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
1.126 ondergronds bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.127 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.128 ondersteunende detailhandel:
detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan
ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.129 ondersteunende functie:
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.130 ondersteunende horeca:
horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.131 open gebied:
Een ruimtelijk begrensd gebied met landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid.
1.132 openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.133 openheid :
het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting.
1.134 overig agrarisch bedrijf:
Agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of
glastuinbouwbedrijf valt.
1.135 paardenbak:
een voorziening in de open lucht bestaande uit een hekwerk en een paardrijbodem voor het berijden, africhten en laten lopen van paarden.
1.136 peil:
voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.137 perceel:
zie bouwperceel.
1.138 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.139 persoonsgebonden overgangsrecht:
een aan de (rechts)persoon gerichte beschikking waarin voor deze (rechts)persoon om redenen van billijkheid van overwegende aard van de gebruiksregels van dit bestemmingsplan wordt afgeweken.
1.140 (hemelwater)piekberging:
een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig
hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.
1.141 plattelandswoning:
Een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt uitgeoefend.
1.142 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Ook paardenmelkerijen vallen hieronder.
1.143 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.
1.144 recreatieappartement:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, omvattende maximaal één slaapkamer.
1.145 recreatiebedrijf:
een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een kamphuis of groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.
1.146 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voorsportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.147 recreatiewoning:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.148 routegebonden horeca:
een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.
1.149 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.150 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.
1.151 stacaravan:
een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.
1.152 statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.153 structurele voorziening voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
woningen/wooneenheden, hotels, pensions, logiesgebouwen of andere gebouwen, als zodanig bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers waarbij zelfstandige bewoning is uitgesloten.
1.154 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:
1.154.1 (teelt)ondersteunende kas:
een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
1.154.2 hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en - regenkappen.
1.154.3 hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen;
schaduwhallen; hagelnetten.
1.154.4 lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden:
permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m1, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
1.154.5 lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
1.154.6 overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:
een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.
1.155 terras:
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.
1.156 trekkershut:
een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.
1.157 tuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen in de
open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.
1.158 twee-aaneen:
bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen
1.159 vakantiehuisje:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft.
1.160 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.161 veldschuur
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen.
1.162 verblijfsrecreatie:
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.
1.163 verblijfsruimte
ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt
gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11
m2.
1.164 Verordening ruimte:
de Verordening ruimte Noord-Brabant.
1.165 verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
1.166 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht, met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen, waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
1.167 vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:
vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.
1.168 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.169 vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelgrens.
1.170 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.171 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
1.172 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
1.173 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
1.174 woonboerderij:
Een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten van bijzondere cultuurhistorische kwaliteit en zoals aangeduid in de als bijlage 2 opgenomen lijst bij de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’, vastgesteld door de gemeenteraad op 2 november 2011.
1.175 woonunit:
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
1.176 zelfstandige bewoning:
bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.
1.177 zorgboerderij:
(voormalig) agrarisch bedrijf dat zorg aanbiedt, zoals kinderopvang of gehandicaptenzorg.
1.178 zorgvuldige veehouderij:
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de as van de weg:
tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het
bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
2.3 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.
2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij;
bedrijfswoning(en). Binnen bestemmingsvlakken waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan conform de bepalingen in artikel 3.4.2;
mestbewerking afkomstig van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij, mits dit vanuit het oogpunt van leefkwaliteit waaronder volksgezondheid, milieu en landschap inpasbaar is;
mestopslagsilo’s
voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie;
permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
tuinen en erven;
(het instandhouden van) erfbeplanting;
de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/landschappelijke inpassing;
productiegebonden detailhandel (verkoop van ter plaatse geproduceerde producten) is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
extensief recreatief medegebruik;
nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2;
de dakhelling voor alle gebouwen dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en ondersteunende kassen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m1;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen is 1.000 m². Het vorenstaande geldt niet voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Groenblauwe mantel'. Daar mogen geen teeltondersteunende kassen worden gebouwd of uitgebreid;
3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de agrarische doeleinden
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische doeleinden gelden de volgende bepalingen:
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
de bouwhoogte van torensilo's is maximaal 15 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
de bouwhoogte van luchtwassers en combi-wassers is maximaal 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
de goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6m1 en 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5m1;
de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m1;
de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
de bouwhoogte van terrein-, erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.
3.2.4 Bedrijfswoningen
per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
bij herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
herbouw van een woonboerderij is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/ of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
de bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
voor woonboerderijen geldt de totale inhoud van het pand als de maximaal toegestane inhoud;
de maximaal toegestane goothoogte is 6 m1;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning
per bedrijfswoning is een bijbehorend bouwwerk toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
de maximaal toegestane goothoogte is 3 m1;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m1;
bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.
3.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning
per bedrijfswoning mag één carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
oppervlakte niet meer dan 20 m²;
bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
de carport dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkende goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2, ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 10 m¹ mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 12,5 m¹ mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/ of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
3.3.2 Herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.4, ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
3.3.3 Afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
3.3.4 Torensilo
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b, ten behoeve van de bouw van torensilo’s hoger dan 15 m¹. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de bouwhoogte mag maximaal 25 m1 zijn;
er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2;
de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
de silo's dienen aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg geplaatst te worden, maar minimaal 30 m¹ van de as van de weg;
de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd.
3.3.5 Terreinafscheidingen/ erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 3.2.3 en artikel 3.2.6 met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
veehouderij;
het gebruik van gebouwen anders dan de bedrijfswoning voor bewoning;
het binnen gebouwen meer dan één bouwlaag gebruiken voor het houden van dieren, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - meerlaagse stal'. Dit geldt niet voor volière- en scharrelstallen voor legkippen. Hier mogen maximaal twee lagen worden gebruikt om de dieren te huisvesten;
het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de huisvesting van dieren, met als doel om de bestaande veestapel uit te breiden;
het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
3.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een bedrijfswoning tot een maximum van 150 m²;
de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
de beroepsactiviteit mag zowel in de bedrijfswoning als in een bijbehorend bouwwerk worden uitgeoefend;
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
detailhandel is niet toegestaan;
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Huisvesting tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder f, ten behoeve van de structurele of tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers in een bedrijfswoning, in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen of ten behoeve van alleen tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
deze huisvesting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de structurele of tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf, waarover advies gevraagd kan worden aan de AAB;
de huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
bij huisvesting in een woning mogen maximaal 20 personen per locatie worden gehuisvest;
bij huisvesting in een bedrijfsgebouw mogen maximaal 40 personen per locatie worden gehuisvest;
huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens is alleen toegestaan als het gaat om een aantoonbaar tijdelijke oplossing gedurende niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
bij tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens deze na afloop van de termijn zoals bepaald onder e worden verwijderd;
per woonunit mogen maximaal vier personen worden gehuisvest. Het maximaal te huisvesten personen is niet meer dan 40;
de bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m¹;
de onder e. genoemde verblijven moeten worden geplaatst binnen het agrarische bestemmingsvlak;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2;
per drie huisvestingsplaatsen moet minimaal 1 parkeerplaats binnen het bestemmingsvlak beschikbaar zijn. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen wordt naar boven afgerond;
in afwijking op de leden d en g kan ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw voor een periode van maximaal 6 maanden gemotiveerd worden afgeweken van het aantal maximaal te huisvesten personen;
zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is niet toegestaan.
Aan de omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden dat:
de vergunning wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;
binnen twee maanden nadat het gebruik als tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers is beëindigd, dit door de bedrijfsvoerder schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders;
na beëindiging van het gebruik als tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers de voorzieningen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting binnen zes maanden na beëindiging van het gebruik worden verwijderd.
3.5.2 Minicamping
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1, ten behoeve van het toestaan van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans, voor zover niet permanent geplaatst;
voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
3.5.3 Groepsaccommodatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie in de bestaande (of vergunbare) bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de capaciteit is maximaal 20 personen;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
3.5.4 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast in de bestaande (of vergunbare) bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
3.5.5 Theehuis/uitspanning (routegebonden horeca)
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande (of vergunbare) bebouwing verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
3.5.6 Verhuur fietsen/rijtuigen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande (of vergunbare) bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden erfbeplanting te verwijderen waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening verplicht is gesteld.
3.6.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, in de categorie 2 en 3.1, met uitzondering van:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen
zelfstandige kantoren;
risicovolle inrichtingen
tevens een opslagbedrijf in zand en grind;
aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
voorzieningen voor verkeer en verblijf, wegen en paden;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
De afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van één bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één.
De diepte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.
De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.
4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 15 m.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m voor en 2 m achter de voorgevelrooilijn.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Voor onoverdekte zwembaden geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m² en de afstand tot de woning niet meer dan 15 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in:
lid 4.2.1 onder a voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
lid 4.2.4 onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt verstaan:
gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
het uitoefenen van niet-productiegebonden detailhandel;
het uitoefenen van detailhandel in volumineuze goederen.
4.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven
Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m².
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van (ondergeschikte) productiegebonden detailhandel.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
4.4.3 Parkeervoorzieningen
Het bedrijf dient op eigen terrein te beschikken over voldoende parkeerplaatsen. Hierbij dient te worden voldaan aan de eisen zoals deze zijn vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP) zoals dit gold ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt tenminste 2,2 per woning en 0,9 per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte.
4.4.4 Buitenopslag
Buitenopslag is toegestaan, voor zover deze rechtstreeks voortvloeit uit de aard van het bedrijf, mits:
de gezamenlijke hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 6 m.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Vestiging ander soort bedrijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a voor het vestigen van een ander soort bedrijf, onder de voorwaarden dat:
het nieuw te vestigen bedrijf naar aard en invloed niet meer milieuhinder voor de omgeving mag opleveren dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoorten;
het nieuw te vestigen bedrijf geen grotere verkeersaantrekkende werking mag hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.
4.5.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder b voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
er sprake is van een ruimtelijke eenheid van hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte via een aangebouwd bijgebouw of bijgebouw op minder dan 10 m van de hoofdwoning.
Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, met dien verstande dat:
de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak niet mag worden vergroot.
de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden aangetast.
er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
Artikel 5 Bedrijf - Buitengebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarisch verwante bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
niet-agrarische bedrijven in milieucategorie 1 en 2, behalve op de locaties waar een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf is gevestigd; hier is slechts een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf toegestaan;
de specifieke bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de tabel onder 5.2.1;
kleinschalige nevenfuncties, waarbij materialen en voertuig(en) worden gestaldmet een maximale oppervlakte van 200 m2, waarbij bewerking en vervaardiging van materialen en producten, alsmede detailhandel is uitgesloten
bedrijfswoning(en), tenzij anders toegestaan conform de tabel onder 5.2.1;
maximaal één bouwperceel;
waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
tuinen en erven;
de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/landschappelijke inpassing;
productiegebonden detailhandel (verkoop eigen producten) is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
extensief recreatief medegebruik.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op of in de voor ‘Bedrijf - Buitengebied’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2;
er wordt gebouwd conform de volgende tabel en de volgende regels:
code |
adres |
bedrijfswoningen |
specifieke activiteiten en milieucategorie |
maximale opp. bebrijfsbebouwing (exclusief woning en bijgebouwen) |
sb - 70 |
Bergdijk 8 |
1 |
Timmerbedrijf (3.2) Ambachtelijk bedrijf (1 en 2) |
800 m2 |
5.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag niet meer zijn dan in de tabel is aangegeven;
de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m¹;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 8 m¹;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bedrijfsdoeleinden
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.
5.2.4 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
per bestemmingsvlak is het aantal bedrijfswoningen toegestaan zoals aangegeven in de tabel onder 5.2.1;
bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
bij herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
herbouw van een woonboerderij is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;
indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
voor woonboerderijen geldt de totale inhoud van het pand als de maximaal toegestane inhoud;
de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
5.2.5 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning gelden de volgende
bepalingen:
per bedrijfswoning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
de maximaal toegestane goothoogte is 3 m1;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m1;
bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
5.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
oppervlakte niet meer dan 20 m²;
bouwhoogte niet meer dan 3 m1;
de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b en c, ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 6 m¹ mag bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 10 m¹ mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de noodzaak vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2;
5.3.2 Herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.4 onder b, ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
aangetoond dient te worden dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd en dit is ook geborgd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
5.3.3 Afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder d, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
groene erfinrichting en landschappelijke inpassing zijn duurzaam geborgd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van bedrijfswoningen;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan zoals horeca, recreatie en kantoor.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen - Buitengebied'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Bedrijf - Buitengebied’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen - Buitengebied’, voor zover het gaat om de bedrijfswoning met de bijbehorende grond, waarbij een bestemmingsvlak van maximaal 2.500 m2 wordt toegekend. De eventuele overige gronden, worden gewijzigd in de dichtstbij gelegen landschapsbestemming. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
het bedrijf is beëindigd en hervatting van de bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan;
bewoning van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige bedrijfswoning met bijgebouwen, erf, tuin en verharding (maximaal circa 2.500 m2);
er vindt geen splitsing in meerdere woonfuncties plaats, behalve indien er sprake is van een splitsing die voldoet aan de randvoorwaarden die hiervoor gelden volgens artikel 13.6.1;
voor het overige wordt ook voldaan aan de bepalingen van artikel 13 (Wonen - Buitengebied);
de sloop van overtollige bebouwing is verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, architectonische en/of landschappelijke waarden bezit;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen of er wordt door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan alsnog uitvoerbaar is;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform artikel 27.2.
Artikel 6 Bedrijventerrein - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein -1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’ bedrijfsactiviteiten behorende tot milieucategorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
zelfstandige kantoren;
risicovolle inrichtingen;
ondergeschikte kantoren aan de onder a en b bedoelde bedrijven;
ondergeschikte detailhandel aan de onder a en b bedoelde bedrijven;
productiegebonden detailhandel;
opslag en uitstalling;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
parkeervoorzieningen;
tuinen, erven en verhardingen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
Het bebouwingspercentage mag niet minder bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "minimum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 600 m².
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 3.100 m².
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
6.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
6.2.3 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 20 m².
De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 m.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.1 sub c en toestaan dat de oppervlakte van het bouwperceel wordt verkleind tot minimaal 400 m2.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.1 sub d en toestaan dat de oppervlakte van het bouwperceel wordt vergroot tot maximaal 5.000 m².
6.3.2 Bouwen in de zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.2 sub a en toestaan dat gebouwen in één zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, mits:
dit niet leidt tot stedenbouwkundige bezwaren;
gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
6.3.3 Vergroten bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.2 sub b en toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot maximaal 10 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Opslag en uitstalling van goederen mag uitsluitend plaatsvinden achter de voorgevelrooilijn van bedrijfsgebouwen.
Parkeren ten behoeve van een bedrijf mag uitsluitend op het eigen terrein van dat bedrijf plaatsvinden.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.1 sub a en b ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 2 en/of 3.1.
Artikel 7 Bedrijventerrein - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, in de categorie 2 en 3.1, 3,2, 4,1 en 4.2 met uitzondering van:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
zelfstandige kantoren;
risicovolle inrichtingen;
ondergeschikte kantoren aan de onder a bedoelde bedrijven;
productiegebonden detailhandel;
showrooms;
opslag en uitstalling;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
parkeervoorzieningen;
tuinen, erven en verhardingen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1.000 m².
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m².
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
7.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
7.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
Een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één bedrijfswoning vrijstaand toegestaan.
De inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m³.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.
7.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m².
De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
7.2.5 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 20 m².
De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 m.
7.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Bouwen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.2.1 sub c en toestaan dat de oppervlakte van het bouwperceel wordt vergroot.
7.3.2 Bouwen in één zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.2.2 sub a en toestaan dat gebouwen in één zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, mits:
dit niet leidt tot stedenbouwkundige bezwaren;
gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
7.3.3 Vergroten bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.2.2 sub b en toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot maximaal 10 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Opslag en uitstalling van goederen mag uitsluitend plaatsvinden achter de voorgevellijn van bedrijfsgebouwen.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.1 sub a ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2.
Artikel 8 Groen - Buitengebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - Buitengebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels en waterpartijen, zoals poelen.
8.2 Bouwregels
Op of in de tot ‘Groen’ bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
Het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
Het verwijderen van landschapselementen.
Het verwijderen van onverharde wegen of paden.
Het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt (alleen voor zo ver aangeduid met cultuurhistorisch/ archeologisch waardevol).
Het aanleggen en of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
8.3.1 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
8.3.2 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden zie in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.
Artikel 9 Groen - Kom
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Kom' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
bermen en beplantingen;
speelvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
voorzieningen voor langzaam verkeer;
parkeervoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;
inritten;
9.2 Bouwregels
De tot 'Groen - Kom' bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:
De inhoud van gebouwen mag niet meer dan 50 m3 bedragen.
De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5 m bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van gebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Artikel 10 Recreatie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
Netto- vloeroppervlakte ondersteunende horeca tot een maximum van 25% van het bebouwingsoppervlak en ondersteunende detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;
dagrecreatie en dagrecreatieve voorzieningen;
sportvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
verkeers- en groenvoorzieningen en terreinen;
parkeren, waarbij wordt voldaan aan de parkeernormen als genoemd in Bijlage 2;
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterpartijen, waterberging, infiltratievoorzieningen en waterlopen;
wegen en paden;
landschappelijke waarden;
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd:
gebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
onder de voorwaarde dat er stedenbouwkundig en architectonisch uitwerking wordt gegeven aan het bij dit bestemmingsplan behorende beeldkwaltiteitsplan Keelvenweg.
10.2.2 Gebouwen dagrecreatie
Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' gelden de volgende regels:
binnen de bouwvlakken mogen gebouwen worden opgericht met een maximale oppervlakte van 1.525 m²;
de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 4 m;
de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 12 m;
10.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
de bedrijfswoningen dienen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te worden gebouwd;
per aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' mogen niet meer bedrijfswoningen worden gebouwd dan op de verbeelding is weergegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
de goothoogte bedraagt maximaal 6 meter;
de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter;
de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;
de totale oppervlakte van bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m² per wooneenheid.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van lantaarnpalen van lichtmasten bedraagt maximaal 5 meter;
van terreinafscheidingen 2 meter;
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 5 meter.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden een recreatiewoningen of recreatieappartementen anders dan voor recreatieve doeleinden te gebruiken of te laten gebruiken. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
Permanente bewoning van recreatiewoningen of recreatieappartementen.
Erotische dienstverlening.
Meer dan 100.000 bezoekers per jaar
Gebruik van gronden en terreinen voor buitenopslag
gebruik van gebouwen voor dag- en of verblijfsrecreatie zonder dat een evenredig deel aan landschappelijke inpassing is gerealiseerd conform verwoord in het landschappelijk inrichtingsplan 'recreatieve zone De Heihorsten' d.d. 26 november 2012.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verboden uitvoering van ander werk
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag op de in artikel 10.1 bedoelde gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - attentiegebied NNB' de volgend ander werk uit te voeren:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden dieper dan 30 cm;
het aanleggen, verbreden en verharden van paden, banen en andere oppervlakte verhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
het scheuren van grasland;
ander werk dat een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg heeft, zoals drainage en (onder)bemaling.
10.4.2 Weigeringsgrond
Ander werk als bedoeld in 10.4.1 is slechts toelaatbaar voor zover het natuur- en landschapsbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad en ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - attentiegebied NNB' het bevoegd gezag op basis van onderzoek heeft vastgesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen waarden aanwezig zijn
die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen waarden en uit de aanvraag blijkt dat met dit
besluit aantoonbaar rekening is gehouden.
10.4.3 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in lid 10.4.1 is niet van toepassing op ander werk dat:
het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreft;
reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
reeds mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
buurtontsluitingen;
woonstraten;
parkeervoorzieningen;
voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
waterlopen, infiltratievoorzieningen en nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen
De tot 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:
De inhoud van gebouwen mag niet meer dan 50 m3 bedragen.
De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Kom' al dan niet voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen', indien betreffende gronden worden verkocht ter vergroting van een aangrenzend woonperceel, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
De karakteristiek van de openbare ruimte mag niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
groenvoorzieningen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf, bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Artikel 13 Wonen - Buitengebied
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 13.4.2;
(on)verharde paden, wegen;
parkeervoorzieningen;
tuinen en erven;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging en - infiltratie;
groenvoorzieningen en groene erfinrichting;
Behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder specifiek voor:
de aardkundige waarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - aardkundig waardevol’;
aanleg en instandhouding van de kwaliteitsverbetering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kwaliteitsverbetering', overeenkomstig het document 'inrichtingsschets Zandstraat 64 Someren' zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
Op of in de voor ‘Wonen - Buitengebied’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 13.1 genoemde bestemming.
Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven door middel van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.
Bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend.
De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
De dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
Op bestemmingsvlakken met de aanduiding ‘ twee-aaneen’ mogen de woningen uitsluitend aaneen worden gebouwd.
Op bestemmingsvlakken met de aanduiding ‘vrijstaand’ mag uitsluitend één vrijstaande woning worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kwaliteitsverbetering' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde en het aanleggen van verharding niet toegestaan.
13.2.2 Hoofdbebouwing
De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld.
Voor bestemmingsvlakken met de aanduiding ’maximum volume (m³)’ geldt het daar vermelde volume als de maximaal toegestane inhoud.
indien de inhoud van een bestaande woning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of meer mag bedragen, geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
voor woonboerderijen geldt de totale inhoud van het pand als de maximaal toegestane inhoud;
bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
herbouw van een woonboerderij is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/ of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
indien een gevellijn is aangeduid, mogen het hoofdgebouw en het bijgebouw slechts achter de gevellijn worden gerealiseerd;
de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.
13.2.3 Bijgebouwen
De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning is maximaal 100m2.
In afwijking van het bepaalde onder a. is ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte bijgebouw’ die specifieke oppervlakte toegestaan;
Voor het bestemmingsvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - specifieke toegestane oppervlakte bijgebouwen' geldt een maximale oppervlakte van 180 m2.
De maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;
De maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
De afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
De afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.
13.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
Per woning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
oppervlakte niet meer dan 20 m²;
bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
De maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen is 2,5 m¹;
De bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - specifieke toegestane oppervlakte bijgebouwen' is één onoverdekt zwembad toegestaan.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijken ten behoeve van inhoud woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.2 onder a, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane inhoud (750 m³) van een woning tot maximaal 900 m³. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
per m³ uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied, dat is toegevoegd als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;
de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
13.3.2 Afwijken ten behoeve van oppervlakte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.3 onder a, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte (zijnde: 100 m²) aan bijgebouwen tot maximaal 250 m². Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
per 25 m² uitbreiding dient telkens minimaal 100 m² aan legaal opgerichte of krachtens overgangsrecht toegelaten bebouwing op het perceel zelf of elders in het buitengebied van Someren te worden gesloopt;
de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
13.3.3 Afwijken ten behoeve van herbouw woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.1 onder c, ten behoeve van de herbouw van een woning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande woning;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2;
bovenstaande geldt niet wanneer sprake is van een noodwoning die als zodanig is aangeduid.
13.3.4 Afwijken ten behoeve van afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.4 onder h, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is anderszins duurzaam geborgd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het gebruiken van bijgebouwen voor bewoning;
het gebruiken van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten, uitgezonderd aan huis verbonden beroepen;
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
13.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 150 m²;
de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
de beroepsactiviteit mag zowel in het hoofdgebouw als in een bijgebouw worden uitgeoefend;
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
detailhandel is niet toegestaan;
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Minicamping als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.4.1 onder f, ten behoeve van het toestaan van een minicamping die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans,;
voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
13.5.2 Groepsaccommodatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de capaciteit is maximaal 20 personen;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
13.5.3 Bed and breakfast als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
13.5.4 Theehuisuitspanning (routegebonden horeca) als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de afstand tot de weg is ten minste 20 m¹;
de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m¹;
de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
13.5.5 Verhuur fietsenrijtuigen als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.4.1 onder f, ten behoeve van het door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
13.5.6 Zorg als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het verlenen van zorg door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;
het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;
er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;
er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;
de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven.
13.5.7 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
13.6.1 Wijzigingsbevoegdheid voor splitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming 'Wonen - Buitengebied' te wijzigen voor het splitsen van een woonboerderij in maximaal twee-aaneen gebouwde woningen. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
splitsing is alleen mogelijk als de woonboerderij een inhoud heeft van tenminste 900 m³;
beide woningen dienen na splitsing elk een inhoud te hebben van tenminste 350 m³;
per woning is één vrijstaand bijgebouw toegestaan van maximaal 100 m²;
eventueel aanwezige overtollige (voormalige bedrijfs)bebouwing dient te worden gesloopt tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarde bezit;
er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
gesplitste woningen komen niet in aanmerking voor gewijzigde situering;
de splitsing kan slechts plaatsvinden indien deze gericht is op het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoals opgenomen in bijlage 2 van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, vastgesteld door de gemeenteraad op 2 november 2011;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
Artikel 14 Wonen – Kom
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen – Kom' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woondoeleinden;
aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen:
voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²: 50 %
voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m²: 50 % van 500 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;
twee-aaneen gebouwde woningen: 60%.
aaneengebouwde woningen: 70%;
onder de voorwaarde dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' er stedenbouwkundig en architectonisch uitwerking wordt gegeven aan paragraaf 3.2 van de bij dit bestemmingsplan behorende ruimtelijke onderbouwing Sluisstraat 67.
onder de voorwaarden dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' er middels een gevelweringsonderzoek is aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit onderzoek is enkel noodzakelijk indien op de 2e verdieping één of meerdere verblijfsruimten worden gesitueerd .
14.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
terplaatse van de aanduiding:
'vrijstaand';
'twee-aaneen';
'aaneengebouwd';
'gestapeld';
dient het aangegeven bebouwingstype te worden behouden.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
Het toevoegen van woningen is niet toegestaan, behoudens op de locaties met de aanduiding ‘maximaal aantal wooneenheden’, met dien verstande dat het opgenomen aantal woningen niet mag worden overschreden.
De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m1 daar achter.
De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m1, met inachtneming van het bepaald onder i, behoudens de uitzondering beschreven onder f. Indien de bestaande breedte van een hoofdgebouw meer bedraagt dan 10 m1, dan betreft de bestaande breedte de maximale breedte van het hoofdgebouw.
Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10m1, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 meter wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden met 0,5 m1 wordt ten opzicht van het bepaalde onder i.
De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)’.
De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)’.
De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:
‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3m;
‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3m
‘aaneengebouwd’ bij eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m1.
Indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de toegestane afstand, dan bedraagt de bestaande afstand de minimaal aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.
14.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming ‘Wonen - Kom’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduidingen 'bijgebouwen' worden gebouwd.
Aanbouwen uitsluitend aan de achterzijde van een vrijstaande woning mogen worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
de aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1
de afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen.
Aanbouwen uitsluitend aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1.
De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m1.
De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m1 bedragen.
Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m1 uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
van 1.000 m² tot en met 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 75 m²;
groter dan 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 100 m2;
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1.
bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.
Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 14.2.1 mag niet worden overschreden.
In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m1 naar de wegzijde overschreden.
De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m1.
De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m1.
14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m1.
De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m1, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m1 uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.
De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m1.
De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer mag bedragen dan 2 m1.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m1.
Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.
14.2.5 Overkappingen
Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:
De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in lid 14.2.2 onder a en c om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn en buiten het bouwvlak toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
Het bepaalde in lid 14.2.4 onder d voor het toestaan van een hogere terrein- en erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’, mits:
de terrein- en erfafscheiding wordt opgericht op het zijerf dat naar de weg of openbaar groen is gericht;
de bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding maximaal 2 m bedraagt;
indien grenzend aan het zijerf van derden, de terrein- en erfafscheiding minimaal 2 m voor de hoek eindigt of voldoende terugspringt;
de terrein- en erfafscheiding niet verder dan halverwege de woning (gemeten vanaf de achterzijde) wordt gebouwd;
te terrein- en erfafscheiding is afgestemd op het hoofdgebouw, zowel qua materiaal als vormgeving;
de terrein- en erfafscheiding bij voorkeur wordt uitgevoerd in baksteen, eventueel gecombineerd met houten elementen. Geheel hout is enkel bij een lengte tot 5 m acceptabel;
bij een lengte groter dan 5 m geleding wordt toegepast in hoogte, diepte en/of materiaal;
bij een lengte groter dan 10 m onderbrekingen worden aangebracht van minimaal 2 m breed of de terrein- en erfafscheiding terugspringt met ten minste 1 m.
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.5.1 Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming ‘Wonen - Kom’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
Detailhandel is niet toegestaan.
De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 2
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
15.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor bouwen
In de situatie als bedoeld in 15.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
15.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 15.2.1 en 15.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
15.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 15.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 15.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 100 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
15.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 15.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
15.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 15.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 16 Waarde – Archeologie 3
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
16.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in 16.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
16.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 16.2.1 en 16.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
16.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 16.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 16.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
16.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 16.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
16.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 16.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 17 Waarde – Archeologie 4
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
17.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in 17.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
17.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 17.2.1 en 17.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
17.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 17.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 17.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
17.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 17.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
17.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 17.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 18 Waarde – Archeologie 5
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
18.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in 18.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
18.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 18.2.1 en 18.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
18.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 18.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 18.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
18.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 18.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 18.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
18.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 18.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 19 Waarde - Attentiegebied NNB
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Attentiegebied NNB' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie.
19.1.1 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, zijn de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteiten toegestaan.
19.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.2.1 Verbodsbepaling
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld, voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaand drainagestelsel door een gelijkwaardig stelsel, waaronder een peilgestuurd stelsel;
het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan bouwwerken.
19.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het onder artikel 19.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:
normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
19.2.3 Onderzoek
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.2.1 wordt het betrokken waterschap gehoord.
19.2.4 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.2.1 mag alleen worden verleend indien er door die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen negatieve effecten op de waterhuishoudkundige situatie wordt of kan worden verwacht.
Artikel 20 Waarde - Ecologie
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor herstel, instandhouding, versterking en duurzame ontwikkeling van de in het Natuurbeheerplan Brabant vastgelegde natuurlijke en landschappelijke waarden van het ter plaatse gelegen Natuur Netwerk Brabant.
20.1.1 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, zijn de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteiten toegestaan.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen
Op of in de voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden
opgericht.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, die van geringe omvang zijn en die noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 3 m1 mag bedragen.
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 20.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
het belang van de in artikel 20.1 genoemde waarden wordt niet aangetast; en
de betreffende bebouwing is mogelijk op grond van de onderliggende bestemming.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,5 m, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt;
het aanleggen en/of verharden van erven of paden, danwel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen:
20.4.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning zoals hiervoor aangegeven, is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de overige bestemmingen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn danwel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
20.4.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding en in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
Artikel 21 Waarde - Groenblauwe mantel
21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Algemeen
De voor ‘Waarde – Groenblauwe mantel’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
21.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Waarde – Groenblauwe mantel’ aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor 'Waarde – Groenblauwe mantel’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken geen gebouwen zijnde van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m¹ mag bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen van bouwwerken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 21.2.1, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
het belang van de in artikel 21.1 genoemde waarden wordt niet aangetast;
bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,5 m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
21.4.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de overige bestemmingen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
21.4.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011.
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
22.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering, met dien verstande dat:
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in lid 22.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en ter zake vooraf advies van Rijkswaterstaat is ingewonnen.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 22.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
het aanleggen of verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het vellen of rooien van het houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
het bebossen of het aanleggen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet met een dergelijke vegetatie begroeid waren;
het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
het graven van sleuven.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 24 Algemene bouwregels
24.1 Bestaande maten en hoeveelheden
indien afstanden tot de bestemmingsgrens, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
in het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.
24.2 Ondergronds bouwen
24.2.1 Algemeen
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
24.2.2 Afwijken van de regeling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.2.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m². Deze maximale maat geldt niet voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’;
de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 27.2;
de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
Artikel 25 Algemene aanduidingsregels
25.1 Bebouwingsconcentratie
De gronden met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ zijn
naast de bestemmingen die hieraan in dit plan zijn toegekend tevens aangewezen als
zoekgebied voor Ruimte voor Ruimte woningen.
25.2 Geluidzone - industrie
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.
25.3 Milieuzone - Boringsvrije zone
25.3.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - boringsvrije zone’ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
25.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.3.2.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 25.3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het roeren van de grond, inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 3 m1.
25.3.2.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning zoals hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
25.3.2.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 25.3.2.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
25.4 Zoekgebied ecologische verbindingszone
25.4.1 Bouwregels
Binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ mag niet worden gebouwd. Met een omgevingsvergunning kan van dit verbod worden afgeweken, mits hierdoor de mogelijkheden voor het realiseren van de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden aangetast.
25.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100m² aan te brengen.
25.4.2.1 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
25.4.2.2 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden zie in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.
25.5 Vrijwaringszone - radar
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot boven 45 m¹ boven NAP.
Artikel 26 Algemene afwijkingsregels
26.1 Afhankelijke woonruimte/mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk behorende bij een bedrijfswoning of woning c.q. een deel van een bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijbehorend bouwwerk en/of het deel van het bedrijfsgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
de afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning c.q. bedrijfsgebouwen volgens de geldende bestemming ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m²;
de afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk of bedrijfsgebouw dat op maximaal 20 m1 afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijf)woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijbehorend bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 10 m1;
aan de afwijking wordt de regel verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders;
na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg dienen de voorzieningen ten behoeve van de mantelzorg binnen zes maanden na beëindiging van het gebruik te worden verwijderd.
26.2 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 27.2.
26.3 Overschrijding bouwgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven dat met dien verstande dat:
de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting aanwezig is;
er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.
Artikel 27 Overige regels
27.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
Regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen;
Het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
27.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit bij wijziging of afwijking
27.2.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
nieuwe ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
bij het toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of in het geval van het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan;
verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan;
het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd;
indien de ontwikkeling daar aanleiding toe geeft, dient sprake te zijn van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de Verordening ruimte.
27.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 27.2.1, houdt in ieder geval in dat:
in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
27.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
27.4 Meerdere vergunningen
Wat betreft het bepaalde in de artikelen 15 en 16 ( Waarde – Archeologie 3 en Waarde – Archeologie 4) is de volgende bepaling van toepassing:
voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
27.5 Parkeren en laden/lossen
In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van de ontvangst van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, tenzij in de regels van hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan concrete parkeernormen zijn opgenomen.
In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging, tenzij in de regels van hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan concrete parkeernormen zijn opgenomen.
Indien het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
28.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Veegplan III gemeente Someren 2017'
Vastgesteld: 22 februari 2018