Someren-Dorp, Witvrouwenbergweg 12, Geldestraat 11 en Dorpsweg 3
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0847.BP02014012-VS01 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Inhoudsopgave
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs - en slotregels
Bijlage: Staat van bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
plan:
het bestemmingsplan ‘Someren-Dorp, Witvrouwenbergweg 12, Geldestraat 11 en Dorpsweg 3’ met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02014012-VS01 van de gemeente Someren.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende
archeologische relicten (resten uit het verleden).
archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
bedrijf:
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel en/of nijverheid of soortgelijke activiteiten.
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw, dan wel op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:
het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
bestaande bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
bestaand gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijgebouw:
gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebou-wen.
bodem (verstorende) ingreep:
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwmarkt:
detailhandel met een al dan niet geheel overdekte bruto vloeroppervlakte van minimaal 1.000 m², waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf-producten aan zowel vakman als particulier grotendeels op basis van zelfbediening ten verkoop wordt aangeboden.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij el-kaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
huishouden:
één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.
hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
internetwinkel:
het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en waarbij geen sprake is van publieksgerichte activiteiten, zoals afhaalpunten, voor publiek toegankelijke winkelruimtes of showrooms.
kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
ondergeschikte detailhandel:
detailhandel van de aan de bedrijfsvoering gerelateerde, maar niet ter plaatse vervaardigde, gerepareerde of toegepaste goederen, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie van het betreffende bedrijf.
overkapping:
een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.
peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse;
overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
perifere detailhandel:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).
productiegebonden detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
tuincentrum:
een bedrijf, met een al dan niet geheel overdekte bruto vloeroppervlakte van minimaal 1000 m2, geheel of in overwegende mate gericht op detailhandel van boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, kamerplanten, artikelen voor de aanleg en het onderhoud van de tuinen alsmede tuininrichtingsartikelen en aanverwante artikelen zoals bloempotten, vazen, plantenbakken en dergelijke.
voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.
de breedte, diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de diepte van een bodemingreep:
de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).
de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten;
ondergeschikte kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteit;
bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
opslag;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
3.2.2 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij de volgende bepalingen gelden:
Per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan.
Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
De voorgevel van een bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.
De breedte van de vrijstaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven onder e.
Een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.
De inhoud van een inpandige bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag niet meer bedragen dan 750 m3.
De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;
Bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.
3.2.4 Uitbouwen voor de bedrijfswoning
In afwijking van het bepaalde in 3.2.2 onder a en 3.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen gelden:
De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.
De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.
De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.
De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.
De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Wetgevingzone - afwijkingsgebied
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
lid 3.2.2 onder b en c voor het toestaan van een hogere goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied', mits:
de afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
de ontwikkeling leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast;
de ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van het toegestane bebouwingspercentage;
de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 meter;
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 11 meter.
3.3.2 Hoogte terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
lid 3.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:
dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;
dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik:
van de grond:
als standplaats voor onderkomens;
als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen of producten voor zover dit niet rechtstreeks op de bestemming gericht is;
voor de uitoefening van enige tak van handel, detailhandel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsomschrijving;
van de opstallen:
voor de uitoefening van detailhandel;
voor de uitoefening van enige tak van handel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsomschrijving.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 sub a ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 1 en 2.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' te wijzigen ten behoeve van de bouw van woningen, met dien verstande dat:
de ontwikkeling past binnen het regionale woningbouwprogramma;
de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 11 m;
de ontwikkeling inpasbaar is vanuit een stedenbouwkundig-ruimtelijke oogpunt;
aangetoond is dat geen milieuhygiënisch belemmeringen aanwezig zijn;
aangetoond is dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende gewaarborgd is.
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
kantoren;
groothandels (inclusief showrooms), uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten;
perifere detailhandel;
ambachtelijke en dienstverlenende bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten;
maatschappelijke voorzieningen;
sportvoorzieningen;
internetwinkels;
productiegebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel, niet zijnde een afhaalpunt, publieksgerichte ruimte en/of showroom voor internetwinkels, tot (gezamenlijk) maximaal 10% van het bedrijfsvloeroppervlak, tot een (gezamenlijk) maximum van 100 m2;
parkeervoorzieningen, met dien verstande dat per bouwperceel op basis van de CROW-normen in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dient te worden voorzien;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
4.2.2 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak voor de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.
De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.
De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.
De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.
De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.
De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.
De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
lid 4.2.3 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:
dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;
dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 sub b en/of d ten behoeve van groothandels en/of bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze groothandels en/of bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 1 en 2.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
5.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in 5.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 5.2.1 en 5.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
5.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 5.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 5.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
5.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 5.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
5.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 5.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
6.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in 6.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
6.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 6.2.1 en 6.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
6.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 6.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 6.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
6.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 6.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
6.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 6.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
7.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in 7.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 7.2.1 en 7.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
7.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 7.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 7.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
7.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 7.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
7.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 7.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.
Indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.
9.2 Algemene gebruiksregels
9.2.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
9.2.2 Ondergeschikte functie
Indien in de afzonderlijke bestemmingen in hoofdstuk 2 niet specifiek een regeling is opgenomen voor een ondergeschikte functie, dan mag deze ondergeschikte functie maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grondvloer van het hoofdgebouw als zodanig gebruiken tot een maximum vloeroppervlak van 60 m².
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 Geluidzone - industrie
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ zijn, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen toegelaten, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:
het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;
het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.
De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:
de bebouwingstypologie (vrijstaand, geschakeld, twee-aaneen, aaneengebouwd, patio, rug aan rug, of gestapeld) wordt aangetast;
de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Bepaling ter algemene bescherming van het plan
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:
Det bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.
De parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
De ruimte tussen bouwwerken.
12.2 Meerdere vergunningen
Wat betreft het bepaalde in de artikelen 5, 6 en 7 (Waarde – Archeologie 3, Waarde – Archeologie 4 en Waarde – Archeologie 5 ) is de volgende bepaling van toepassing:
voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs - en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Someren-Dorp, Witvrouwenbergweg 12, Geldestraat 11 en Dorpsweg 3’.
Vastgesteld: 17 december 2014