direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heikantstraat 35 en Dellerweg 30
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02013008-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Someren is ten zuidwesten van het gelijknamige dorp het Landgoed Heihorsten in ontwikkeling. Een gedeelte van het landgoed wordt ten behoeve van recreatie activiteiten (hoofdzakelijk visvijvers) ingericht. Ten behoeve van de visvijvers is aan de Dellerweg een clubgebouw met bijbehorende voorzieningen geprojecteerd. Aan de Heikantstraat komt een bedrijfswoning te liggen.

In het vigerende bestemmingsplan 'Landgoed De Heihorsten' uit 2011 is per abuis geen bouwvlak toegekend aan de locatie waar het clubgebouw is voorzien, is de aanduiding voor het parkeerterrein bij het clubgebouw te ruim aangegeven en ligt het bouwvlak voor de bedrijfswoning niet op de juiste locatie. Dit dient te worden hersteld. Daarnaast bestaan plannen voor het realiseren van twee woonkavels ten oosten van de bedrijfswoning in het kader van de regeling 'Ruimte voor Ruimte'. Teneinde deze bouwkavels mogelijk te maken dient een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan te worden opgenomen.

De gemeente Someren heeft ten aanzien van de twee nieuwe woonkavels d.d. 20 maart 2012 aangegeven in principe akkoord te kunnen gaan met de realisering daarvan (via een wijzigingsbevoegdheid). Teneinde voldoende ruimte voor deze woningen beschikbaar te hebben en tevens vanwege het feit dat het bouwvlak voor de bedrijfswoning op onvoldoende afstand van de weg is gelegen, dient de locatie van de bedrijfswoning te worden verschoven. Daarmee komt deze buiten het vigerende bouwvlak te liggen.

Teneinde de bouw van het clubgebouw, het aanpassen van de aanduiding voor het parkeerterrein, het verschuiven van de locatie van de bedrijfswoning en de wijzigingsbevoegdheid voor de twee nieuwe woningen mogelijk te maken, is een herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:

  • project- en gebiedsbeschrijving;
  • toetsing aan het geldende beleid;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het plangebied (bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidhinder, waterparagraaf, aanwezige leidingen, archeologische waarden en natuurlijke en landschappelijke aspecten);
  • haalbaarheid;
  • procedure.

Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan 'Heikantstraat 35 en Dellerweg 30' regels en een verbeelding.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is gelegen in het buitengebied van Someren, ter hoogte van de Heikantstraat en de Dellerweg. Daarbij is de locatie van het clubgebouw gelegen aan de Dellerweg en de locatie van de drie woonkavels aan de Heikantstraat. Het achterliggende gedeelte van het plangebied reikt tot aan de weg De Hoof. De locatie maakt deel uit van Recreatiegebied De Heihorsten, waarin diverse recreatieve functies tot stand zijn en worden gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013008-VS01_0001.png"

Luchtfoto met afgekaderd plangebied (rood), de globale locatie van het clubgebouw (blauw) en de globale locatie van de drie woonkavels (geel)

(Image © 2013 Aerodata International Surveys, © 2013 GOOGLE)

Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 10,7 hectare. De betreffende percelen staan kadastraal bekend als gemeente Someren, sectie S, nummers 36, 1305, 1471, 2170, 2181 en 2183.

1.3 Vigerende en nieuwe bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan Landgoed De Heihorsten

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Landgoed De Heihorsten', dat d.d. 10 maart 2011 door de gemeenteraad van Someren is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het volledige plangebied de bestemming 'Recreatie' met de aanduiding 'archeologische waarden'. De locatie waar het clubgebouw is geprojecteerd, is (deels) aangeduid als parkeerterrein. Een bouwvlak ontbreekt echter, waardoor het gewenste clubgebouw hier niet kan worden gebouwd.

Ter hoogte van de locatie aan de Heikantstraat waar de bedrijfswoning moet komen, is een bouwvlak aanwezig. De bedrijfswoning past echter niet binnen dit bouwvlak. De plaats waar de twee woonkavels zijn geprojecteerd betreft agrarisch gebied. In de bijbehorende bestemming is geen directe dan wel indirecte mogelijkheid opgenomen opgenomen voor de realisatie van woningen.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het derhalve niet mogelijk het planvoornemen doorgang te laten vinden. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013008-VS01_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Landgoed De Heihorsten

1.3.2 Nieuw bestemmingsplan

In deze toelichting wordt de herziening van het vigerende bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.

Het bestemmingsplan 'Heikantstraat 35 en Dellerweg 30' is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Someren daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012. Bij de opzet en systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten bij de regeling zoals gebruikt bij het vigerende bestemmingsplan, alsmede bij het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Someren.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Inleiding

Het planvoornemen gaat uit van het mogelijk maken van de bouw van een clubgebouw aan de Dellerweg, ten behoeve van de visvijvers van Landgoed De Heihorsten. Daarnaast wordt aan de Heikantstraat de bouw van een bedrijfswoning mogelijk gemaakt alsmede, via een wijzigingsbevoegdheid, de mogelijkheid voor twee Ruimte voor Ruimte-woningen. Het clubgebouw en de bedrijfswoning zijn reeds planologisch toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. De andere twee woningen kunnen door middel van het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid worden gerealiseerd op basis van de Ruimte voor Ruimte-regeling.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Someren en maakt deel uit van Recreatiegebied De Heihorsten. Dit is een gebied waar de totstandkoming van een harmonieus evenwicht tussen economische functies en de overige functies van het landelijk gebied (landschap, landbouw, recreatie, natuur, water, cultuurhistorie) centraal staat. Voorheen was het plangebied ingericht als agrarisch gebied, echter nu is het gebied in ontwikkeling als natuur- en recreatiegebied, hoofdzakelijk in de vorm van visvijvers. De omgeving van het plangebied bestaat nog wel hoofdzakelijk uit agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013008-VS01_0003.png"

Zicht op de locatie voor de bedrijfswoning en de Ruimte voor Ruimte-kavels

Binnen het plangebied bevindt zich op dit moment nog geen bebouwing. Aangrenzend aan het plangebied is wel bebouwing aanwezig. Dit betreft zowel agrarische bedrijven met bedrijfswoningen als burgerwoningen. Ten westen van de locatie waar de drie woningen zijn voorzien, is aan de Heikantstraat eveneens een woningbouwplan in ontwikkeling.

2.3 Projectbeschrijving

2.3.1 Uitgangspunten

Het bestaande inrichtingsplan voor Landgoed De Heihorsten vormt de basis voor de inrichting van het plangebied. Met betrekking tot de landschappelijke inrichting van de visvijvers vinden als gevolg van het planvoornemen geen wijzigingen plaats. De ontwikkeling waarvoor het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld, betreft het mogelijk maken van de bouw van een clubgebouw voor de visvijvers aan de Dellerweg, het afstemmen van de aanduiding van de parkeerplaats op de feitelijke situatie en de realisering van een bedrijfswoning en twee Ruimte voor Ruimte-kavels (door middel van een wijzigingsbevoegdheid) aan de Heikantstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013008-VS01_0004.png"

Oorspronkelijk inrichtingsplan visvijvers

De realisatie van het clubgebouw wordt mogelijk gemaakt door, aanvullend aan de vigerende bouwregel, het opnemen van een bouwvlak ter hoogte van het parkeerterrein aan de Dellerweg. Het bouwvlak is ruim van opzet (40 bij 40 meter), zodat nog geschoven kan worden met de ligging van de bebouwing en de parkeerplaats. Het clubgebouw zal maximaal een oppervlakte van 100 m² hebben. Het gebouw wordt circa 7 meter hoog en ingepast in de parkachtige omgeving van de visvijvers.

Aan de Heikantstraat wordt de bedrijfswoning bij de visvijvers gebouwd. Op deze locatie is reeds een woonunit vergund, van waaruit de bouw wordt overzien. De beide Ruimte voor Ruimte-kavels kunnen worden gerealiseerd op het moment dat gebruik wordt gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

2.3.2 Inpassing conform regeling Ruimte voor Ruimte

De Ruimte voor Ruimte-regeling is een toepassing van rood voor groen-ontwikkelingen en heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan, dit in afwijking van de regel dat geen nieuwe burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied.

Ten aanzien van de Ruimte voor Ruimte-woning wordt aangesloten bij de provinciale beleidsregel uit 2006. Hierin zijn de voorwaarden neergelegd waaronder aan de regeling deel genomen kan worden. In de Verordening ruimte is bepaald dat de Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006 vooralsnog beschouwd wordt als nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen die voorzien in een Ruimte voor Ruimte-kavel. Ten behoeve van de Ruimte voor Ruimte-woning wordt een bouwtitel gekocht van de provincie. Voor deze titel is elders in het buitengebied van Noord-Brabant (ten minste) 1.000 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij. De agrarische bedrijfsactiviteiten aldaar zijn beëindigd en de milieuvergunning is ingetrokken. Ter compensatie hiervan mag de nieuwe woning worden opgericht, op een woonkavel van maximaal 1.000 m² groot en mits landschappelijk goed ingepast.

Naast de door de provincie Noord-Brabant gestelde voorwaarden ten aanzien van Ruimte voor Ruimte-woningen, heeft ook de gemeente Someren randeisen voor dit type woningbouwontwikkelingen. Deze zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. Zo mag een Ruimte voor Ruimte woning alleen binnen de aangewezen linten en clusters worden gebouwd. De kruising van de Heikantstraat met de Dellerweg maakt deel uit van een dergelijk lint.

In Hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de specifieke (programmatische) voorwaarden die aan de Ruimte voor Ruimte-regeling zijn gekoppeld. Daarbij wordt zowel bij het provinciale als het gemeentelijke beleid stilgestaan.

De bedrijfswoning betreft geen Ruimte voor Ruimte-woning. Hiervoor geldt dan ook niet de voorwaarde dat de woonkavel maximaal 1.000 m² groot mag zijn. Desalniettemin dient ook deze woning aan bepaalde voorwaarden te voldoen, teneinde een goede ruimtelijke invulling van de locatie te bewerkstelligen. Hierop wordt in de nu volgende paragraaf nader ingegaan.

2.3.3 Inrichting en situering nieuw woningen

Ten behoeve van de inrichting en situering van de drie woningen aan de Heikantstraat is ter visualisering van de uiteindelijke situatie een inrichtingsvoorstel gemaakt, waarvan in onderstaande afbeelding een uitsnede is opgenomen. Het volledige inrichtingsvoorstel is opgenomen als Bijlage 1. Het betreft weliswaar geen gedetailleerd eindbeeld, maar geeft wel richting aan hoe de locatie er in de toekomst uit zal gaan zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013008-VS01_0005.png"

Uitsnede inrichtingsvoorstel drie woningen Heikantstraat

Voor alle drie de woningen geldt dat de voorgevel ten minste op 15 meter uit de as van de weg zal worden gebouwd. Doordat wordt aangesloten bij de voorgevelrooilijnen van de nieuw te realiseren woningen ten westen van de planlocatie en die van de bestaande woning aan de Heikantstraat 37 oostelijk van het plangebied, wordt ruim aan deze eis voldaan. De drie percelen worden circa 90 meter diep, waarbij het achterste gedeelte als huisweide zal worden ingericht. Dit geldt met name voor de Ruimte voor Ruimte-woning, waarvan de oppervlakte van de woonkavel (woning en tuin) zogezegd niet meer dan 1.000 m² mag bedragen. De meest westelijke woning betreft de bedrijfswoning, waarvan de kavelbreedte circa 34 meter bedraagt.

De bedrijfswoning krijgt een maximale inhoud van 750 m³ en komt met het hoofdgebouw ten minste 5 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen te liggen. Wat betreft vormgeving en maatvoering zullen de woningen aansluiten bij de bestaande traditionele woningen aan de Heikantstraat en bij de twee te bouwen woningen ten westen van de planlocatie. De hoofdgebouwen krijgen langskappen en eventuele bijgebouwen dienen haaks op de Heikantstraat te worden gebouwd. Samen met dit plan draagt het planvoornemen er toe bij dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aanzienlijk wordt verbeterd. De ruimtelijke en landschappelijk afronding van het lint aan de Heikantstraat levert daarmee een bijdrage aan de algehele ontwikkeling van Recreatiegebied De Heihorsten.

2.3.4 Landschappelijke inpassing

De drie woonkavels (waarvan twee door middel van een wijzigingsbevoegdheid zijn te realiseren) liggen op de overgang tussen enerzijds de woningen en agrarische gronden aan de Heikantstraat en anderzijds het terrein met de visvijvers van Landgoed De Heihorsten. Deze situering vereist een goede landschappelijke inpassing. Deze wordt bereikt door het cluster van de drie woningen aan de zijkanten te omzomen met bomenrijen dan wel groensingels. Aan de voorzijde wordt een rij bomen in een grasstrook aan de weg geplant. De achterste gedeeltes van de percelen krijgen een inrichting die de overgang markeert naar het parkachtige terrein van de visvijvers, bijvoorbeeld in de vorm van huisweides met enkele individuele bomen. De overige gedeeltes van de woonkavels krijgen een reguliere inrichting als tuin bij de woningen, waarbij bij voorkeur eveneens zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van inheemse en streekeigen beplanting.

Met de voorgestelde inrichting van de woonkavels wordt aangesloten bij de wijze waarop de nieuwe woningen ten westen van de planlocatie landschappelijk worden ingepast. Samen met de reeds vaststaande inrichting van het terrein van de visvijvers leidt dit er toe dat de gronden aan het achterliggende beekdal van de Kleine Aa zullen worden ingericht als deel van een natuurzone langs dit riviertje. Hiermee wordt een een grote kwaliteitsbijdrage aan het natuurgebied in het beekdal geleverd.

2.3.5 Parkeren en ontsluiting

De nieuwe woningen worden direct ontsloten op de Heikantstraat. Dit zal leiden tot een zeer kleine toename in het aantal verkeersbewegingen ter plekke. Deze toename is echter dermate gering, dat de invloed op de verkeersafwikkeling ter plaatse verwaarloosbaar klein is. De ontsluiting van het clubgebouw blijft ongewijzigd ten opzichte van de reeds vergunde situatie en vindt plaats via de Dellerweg.

Parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen vindt geheel plaats op eigen terrein. Hiervoor bieden de ruime percelen meer dan voldoende ruimte. Bij het clubgebouw van de visvijvers is voor de parkeervoorzieningen een terrein van 1.800 m² beschikbaar. Dit is ruim voldoende om in de parkeerbehoefte van de visvijvers te voorzien. Het wordt een extensief te gebruiken gebied waar ten hoogste 10 tot 15 vissers tegelijk gebruik van kunnen maken. Hiervoor zijn derhalve maximaal 15 parkeerplaatsen nodig, welke uitstekend binnen het 6.000 m² grote terrein inpasbaar zijn.

2.4 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Someren heeft in haar beleidsdoelstellingen duurzaamheid opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen. In het planvoornemen wordt de gewenste duurzaamheid bereikt door gebruik te maken van natuurlijke duurzame materialen en door een goede isolatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Someren.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, waarbij sprake is van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing en wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt. De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.

Onderhavig planvoornemen voorziet in een kleinschalige ontwikkeling. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het besluitgebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De Structuurvisie ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010 en inwerkingtreding d.d. 1 januari 2011) geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Er moet op zoek gegaan worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.

Het plangebied is binnen de structuurvisie RO aangeduid als 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'. De provincie wil hier met name ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling en schaalvergroting van de land- en tuinbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013008-VS01_0006.png"

Uitsnede Structuurkaart Structuurvisie ruimtelijke ordening

In het kader van de algehele ontwikkeling van Recreatiegebied De Heihorsten en specifiek vanwege het feit dat het plangebied reeds deel uitmaakt van het Landgoed De Heihorsten, is het provinciale beleid ten aanzien van agrarische ontwikkeling niet langer actueel voor het plangebied. Door middel van het vigerende bestemmingsplan 'Landgoed De Heihorsten' is reeds aangetoond dat het gebied voldoet aan de voorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen en dan ook als zodanig wordt ontwikkeld.

De realisering van het clubgebouw en één woning zijn planologisch reeds toegestaan en maken deel uit van het landgoed. Het door middel van een wijzigingsbevoegdheid toevoegen van de bouwmogelijkheid voor de twee Ruimte voor Ruimte-woningen past binnen het plan voor het landgoed en het overige provinciale beleid, hetgeen in de volgende paragrafen nader wordt toegelicht.

3.3.2 Verordening Ruimte

Een structuurvisie is niet direct juridisch bindend voor burgers en overheden. Toch kan het in het kader van de ruimtelijke ordening van provinciaal belang zijn om bepaalde aspecten veilig te stellen. De provincie kan derhalve een Verordening Ruimte opstellen. De provincie Noord-Brabant beschikt over een dergelijke verordening. De verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, alsmede regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Één van de hoofdlijnen van de Verordening Ruimte heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in de kern de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied (het zogenaamde VAB-beleid). Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening Ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling (toepassing zgn. SER-ladder).

Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar er gelet op de ruimtelijke kwaliteiten verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Dit zijn de in de Verordening Ruimte aangewezen zoekgebieden voor verstedelijking. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de kernen in landelijk gebied haar plek krijgt. Onder specifieke voorwaarden is stedelijke ontwikkeling ook mogelijk in gebieden met bijzondere landschappelijke kwaliteiten, de zogenaamde gebieden integratie stad-land. In deze gebieden kan stedelijke ontwikkeling plaatsvinden in samenhang met een groene en blauwe landschapsontwikkeling.

In de Verordening Ruimte wordt de zorgplicht voor de kwaliteitsverbetering van het landschap derhalve verbreed naar alle ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied en buiten de ecologische hoofdstructuur. Dit houdt in dat ingeval van een ruimtelijke ontwikkeling (nieuw stedelijke ruimtebeslag en agrarische, recreatieve en andere ontwikkelingen in het buitengebied) er een tegenprestatie wordt verwacht in de vorm van een kwaliteitsverbetering van het landschap.

Het planvoornemen is opgezet met het oogmerk de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Het in ontwikkeling zijnde Landgoed De Heihorsten krijgt een passende afronding aan de zijde van de Heikantstraat. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien netto geen nieuwe bebouwing aan het buitengebied wordt toegevoegd. De bedrijfswoning was reeds vergund en voor de Ruimte voor Ruimte-woningen worden ergens in Noord-Brabant stallen gesloopt. De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepast en zorgt voor een afronding van het bebouwingslint aan de Heikantstraat. In de hiermee gepaard gaande kosten wordt voorzien door de opbrengsten van de nieuwe woningen. In een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Someren wordt een en ander vastgelegd.

Een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing is uitgangspunt van het planvoornemen. Onderdeel van de toelichting is een beschrijving van de toekomstige ruimtelijke structuur en de inpassing daarin van de bestaande en nieuwe woningen in het plangebied. Door middel van een inrichtingsvoorstel is een en ander ook geïllustreerd, zoals weergeven in paragraaf 2.3.

Op grond van het voorgaande mag worden geconcludeerd dat het planvoornemen aansluit bij het beleid zoals verwoord in de provinciale Verordening Ruimte.

3.3.3 Regeling Ruimte voor Ruimte

De regeling 'Ruimte voor Ruimte' heeft tot doel dat de ruimtelijke kwaliteit verbeterd wordt door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan in afwijking van de programmering voor de woningbouw of, indien nodig, in afwijking van de beleidslijnen voor zuinig ruimtegebruik of de regel dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied.

 

De regeling 'Ruimte voor Ruimte' luidt als volgt:

  • 1. in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.000 m² mag een woning worden gebouwd in afwijking van de programmering voor de woningbouw of, indien nodig, in afwijking van de beleidslijnen voor zuinig ruimtegebruik of de beleidslijn dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied; er geldt een ondergrens van ten minste 200 m² voor saldering;
  • 2. de afwijking van de programmering voor de woningbouw mag alleen plaatsvinden als de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvindt in een van de reconstructiegebieden Midden- en Oost-Brabant;
  • 3. de afwijking van de programmering voor de woningbouw mag hoogstens 3.000 woningen omvatten, of zoveel meer als voortvloeit uit de nadere invulling van het zogeheten 'Pact van Brakkenstein' (maart 2000);
  • 4. de bouw van de woning mag uitsluitend binnen de bebouwde kom plaatsvinden dan wel binnen een kernrandzone of een bebouwingscluster en dient bovendien zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande bebouwing. Tevens kan een locatie worden benut die in het kader van een structuurvisiePlus door Gedeputeerde Staten als geschikt voor woningbouw is aanvaard;
  • 5. de bouw van de woning dient te passen binnen de ruimtelijke structuur van de gemeente;
  • 6. bouw van een woning in de groene hoofdstructuur is niet toegestaan;
  • 7. cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden moeten behouden dan wel versterkt worden. De milieuhygiënische en waterhuishoudkundige situatie ter plaatse moet zoveel mogelijk verbeterd worden;
  • 8. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de nabijheid van de woning worden niet beknot;
  • 9. een goede landschappelijke en architectonische inpassing van de woning in de omgeving dient gewaarborgd te zijn door middel van een beeldkwaliteitsplan dan wel een vergelijkbaar instrument;
  • 10. de te slopen bedrijfsgebouwen mogen geen bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  • 11. zeker gesteld moet zijn dat de realisering van de woning plaatsvindt in samenhang met de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen en met de inlevering van de milieurechten van de agrarische activiteit ter plaatse. Per woning dient te worden aangetoond dat ten minste 1.000 m² agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en milieuwinst op de desbetreffende locatie is bereikt;
  • 12. zeker gesteld moet zijn dat de te slopen bedrijfsgebouwen niet worden vervangen door nieuwe bebouwing en dat aan de voormalige agrarische bedrijfslocatie een passende andere bestemming wordt toegekend. Van deze vereisten kan worden afgeweken in het belang van de revitalisering van het buitengebied;
  • 13. planologische medewerking wordt niet verleend als in redelijkheid langs andere wijze tot sanering van de bedrijfsgebouwen kan worden gekomen;
  • 14. Gedeputeerde Staten kunnen de hierboven vermelde regels in een beleidsbrief nader invullen en verduidelijken. Zo nodig kunnen zij nadere regels opnemen om te waarborgen dat voldaan wordt aan het uitgangspunt van het 'Pact van Brakkenstein', dat uit de opbrengst van de uitgifte van extra woningbouwkavels aanvullende middelen worden gegenereerd ten behoeve van de sloop van stallen.

Binnen het plangebied worden indirect (door middel van een wijzigingsbevoegdheid) twee woningen mogelijk gemaakt in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling. De benodigde bouwtitels worden gekocht van de provincie. Elders in het buitengebied in Noord-Brabant wordt daartoe 1.000 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt op basis van de bovenstaande regels. De locatie voor de Ruimte voor Ruimte-woningen maakt deel uit van de bebouwingsconcentratie aan de Heikantstraat. Het planvoornemen is aldus in lijn met het provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011

Met dit beeldkwaliteitsplan voor het buitengebied wil de gemeente Someren ideeën aandragen voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Het plan is derhalve geen blauwdruk, maar dient als inspiratiebron voor nieuwe initiatieven. In dat opzicht kan het beeldkwaliteitsplan worden beschouwd als aanvulling op een bestemmingsplan, dat voorschrijft wat kan en mag. In het beeldkwaliteitsplan zijn ontwerprichtlijnen opgenomen die bij aanvang van de ontwikkeling van een planinitiatief kunnen worden meegenomen om op een passende wijze invulling te geven aan in het bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden ten aanzien van bijvoorbeeld een goede landschappelijke inpassing.

Het landschappelijk gebied waarbinnen de woningen liggen, bestaat uit een kampenlandschap. De visvijvers met het clubgebouw liggen in een beekdallandschap. Voor elk van de onderscheiden gebiedstypen worden richtlijnen gegeven met betrekking tot de structuur en inrichting van het landschap, de inpassing en inrichting van kavels en tot bebouwing. In een streefbeeld wordt een perspectief gegeven voor de inrichting van het landelijk gebied, welke als inspiratiebron wordt gebruikt voor integrale landschapsontwikkeling op structuurniveau.

De landschappelijk inpassing van de nieuwe woningen vindt plaats conform de in het streefbeeld voor het kampenlandschap genoemde richtlijnen voor beplanting. Dit betekent dat ondermeer gebruik wordt gemaakt van laag gesneden hagen, individuele en groepen bomen en houtwallen. Het betreft inheemse en gebiedseigen soorten. De aan te leggen beplanting zorgt ter plaatse van de nieuwe woningen voor een landschappelijke inpassing van de bebouwing en een overgang naar het terrein van de visvijvers. De landschappelijke invulling van het terrein van de visvijvers wijzigt niet als gevolg van het planvoornemen. Deze sloot reeds aan bij de richtlijnen voor de beekdalen.

3.4.2 Structuurschets Buitengebied in Ontwikkeling

In de gemeentelijke structuurschets 'Buitengebied in ontwikkeling' geeft de gemeente Someren haar visie op de ontwikkeling van de bebouwingsconcentraties. Het doel van de studie is een helder ruimtelijk en functioneel kader te creëren voor toekomstige ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen dienen een bijdrage te leveren aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door verruimde hergebruikmogelijkheden van bestaande (agrarische) bedrijfscomplexen.

Binnen de bebouwingsconcentraties zijn drie ontwikkelingen mogelijk:

  • 1. de gebruiksoppervlakte van bestaande bebouwing te vergroten;
  • 2. functieveranderingen van bestaande bebouwing;
  • 3. toevoegen van een gebouw en functie.

Uitgangspunt en belangrijke randvoorwaarde bij het toestaan van de verruimde mogelijkheden is, dat deze ontwikkelingen gepaard dienen te gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Om de functieveranderingen en of vergrotingen van de gebruiksoppervlakte daadwerkelijk mogelijk te maken dient dus een tegenprestatie te worden geleverd, om aan de kwaliteitsverbetering bij te dragen. Niet alleen de ontwikkeling dient te worden geregeld: ook de compenserende maatregelen moeten worden veiliggesteld. Op de eerste plaats dient tussen de gemeente en de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst met een boeteclausule te worden afgesloten. Hierbij voert de initiatiefnemer zelf compenserende maatregelen uit.

Het planvoornemen, met name waar het betreft het realiseren van woningen aan de Heikantstraat, voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de structuurschets. De Heikantstraat maakt deel uit van een bebouwingsconcentratie, zoals te zien is op onderstaande afbeelding. In deze bebouwingslinten- en clusters wordt gestreefd naar kwaliteitsverbetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013008-VS01_0007.png"

Uitsnede kaart Algemene Structuurvisie Someren 2028

De nieuwe bebouwing wordt op een landschappelijke wijze ingepast en leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De bebouwingsconcentratie wordt afgerond en er wordt een overgang ingepast van de bebouwing naar het terrein van de visvijvers. Door middel van een anterieure overeenkomst is een en ander geregeld.

3.4.3 Structuurvisie Buitengebied

Onderhavig bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het buitengebied van de gemeente Someren. Voor dit buitengebied is een structuurvisie opgesteld met als doel 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied'. Over dit doel is al ruimschoots nagedacht. De belangrijkste gemeentelijke beleidsdocumenten zijn in dit kader de 'Structuurschets Buitengebied in Ontwikkeling' en het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied' (zie paragrafen 3.4.1 en 3.4.2). Het doel van deze Structuurvisie is om deze sectorale visies met elkaar te verbinden en om ze in onderlinge samenhang tot uitvoering te brengen; alleen dan is er sprake van duurzame integrale kwaliteitswinst in het buitengebied. De Structuurvisie bevat dan ook geen nieuw beleid.

De structuurvisie Heihorsten heeft betrekking op het Projectlocatiegebied de Heihorsten, zoals dit gebied is aangeduid in het Reconstructieplan De Peel. Binnen het gebied zullen nieuwe recreatieve activiteiten gerealiseerd kunnen worden en bestaande recreatieve activiteiten krijgen de mogelijkheid om zich uit te breiden.

De ruimtelijke ontwikkelingen beschreven in de structuurvisie komen overeen met de ontwikkelingen genoemd in de Gebiedvisie en Gebiedsontwikkelingsplan voor het projectlocatiegebied de Heihorsten. De structuurvisie Heihorsten bevat in aanvulling op de Gebiedsvisie/Gebiedsontwikkelingsplan een uitvoeringsparagraaf waarin de gemeente aangeeft op welke wijze zij de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het projectplangebied de Heihorsten wil realiseren.

3.4.4 Algemene Structuurvisie Someren 2028

In deze op 24 april 2013 door de raad vastgestelde structuurvisie wordt een beeld geschetst van hoe de gemeente er in 2028 waarschijnlijk uit ziet. De visie is gebaseerd op het vele beleid dat de afgelopen jaren is vastgesteld. Ten aanzien van het buitengebied wordt aangegeven dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar het behouden en versterken van het landschap. Ruimte voor ontwikkelingen is evenwel aanwezig, ook voor woningbouw.

Door de Regeling Beëindiging Veehouderij-tranches heeft de provincie Noord-Brabant fors geïnvesteerd in het saneren van intensieve agrarische bedrijven in de gemeente Someren. Deze investering wordt gecompenseerd door de verkoop van Ruimte voor Ruimte-bouwtitels. Gelet op de gedane investeringen is de gemeente bereid om planologisch ruimhartig om te gaan met het faciliteren van dit type woningen. De aangeduide zone 'Kwaliteitsverbetering bebouwingslinten of bebouwingsclusters buiten bebouwde kom', vormt primair het zoekgebied. Gewenste locaties daarbuiten dienen specifiek afgewogen te worden, daarbij wordt een zwaarwegend belang gehecht aan de inpassing in de landschapsstructuur ter plaatse met als doel verrommeling te voorkomen.

De locatie waar door middel van een wijzigingsbevoegdheid twee Ruimte voor Ruimte-kavels mogelijk kunnen worden gemaakt is gelegen binnen het genoemde zoekgebied. Derhalve is door de gemeente Someren besloten medewerking te verlenen aan het planvoornemen voor de (indirecte) Ruimte voor Ruimte-bouwtitels op deze locatie.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Algemeen

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

4.2 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

In het plangebied worden geen activiteiten uitgevoerd en komen geen gevallen voor die in lijst C of D zijn genoemd. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.

Het planvoornemen gaat voor wat betreft het gedeelte waar de woningen zijn gelegen uit van het omzetten van een recreatieve bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Gelet hierop is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) in het onderhavige geval een noodzakelijke voorwaarde gezien voor de bouwlocaties. Voor de rest van het plangebied (het recreatieve gedeelte) volstaat een historisch vooronderzoek (NEN 5725).

4.3.2 Verkennende bodemonderzoeken

Ter plaatse van de drie woningen zijn in totaal twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd, te weten een onderzoek ten behoeve van de bedrijfswoning (Archimill, 2958R001, 21 juni 2013) en een onderzoek ten behoeve van de ander twee, via een wijzigingsbevoegdheid, te realiseren woningen (Archimill, 3000R001-2, 3 maart 2014).

Uit beide onderzoeken is gebleken dat de grond uit de onderlaag niet verontreinigt is met één van de onderzochte componenten. De grond uit de bovenlaag alsmede het grondwater laten wel een lichte verontreiniging zien. Op basis van de onderzoeksresultaten hoeven echter geen restricties gesteld te worden aan toekomstige bouwactiviteiten op de onderzochte locaties. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

De volledige rapportages van de twee verkennende bodemonderzoeken zijn als Bijlage 2 en Bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting.

4.3.3 Historisch bodemonderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Landgoed De Heihorsten' is in 2009 reeds een historisch bodemonderzoek uitgevoerd voor onder andere het overige deel van het onderhavige plangebied (Grontmij, 282922, 23 december 2009). Dit betreft het gedeelte dat in dit bestemmingsplan de recreatiebestemming heeft gekregen.

Uit het historische bodemonderzoek is gebleken dat binnen het betreffende gebied nooit een bodemonderzoek is uitgevoerd. Er zijn echter evenmin bodembedreigende locaties aanwezig in het plangebied. Ook op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Someren wordt het plangebied ingedeeld in de zone met schone grond. Voor deze zone geld dat de boven- en de ondergrond schoon zijn en het grondwater licht verontreinigd.

In de directe omgeving van het plangebied zijn wel diverse locaties bekend waar een bodemverontreiniging dan wel een bodembedreigende activiteit aanwezig is. Over het algemeen zijn er bodemverontreinigingen aangetroffen op percelen waar bedrijfsmatige activiteiten plaats vinden of waar in het verleden zinkassen zijn toegepast. Deze bedrijven hebben een milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer.

Op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan van de gemeente Someren kan geconcludeerd worden dat grondverzet binnen dezelfde zone of van een zone met een lagere achtergrondwaarde naar een zone met hogere achtergrondwaarden mogelijk is. De voorwaarden die hiervoor gelden zijn opgenomen in het bodembeheerplan van de gemeente Someren.

Het volledige onderzoeksrapport van het historische bodemonderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

4.4 Geluid

4.4.1 Wet geluidhinder

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Op 1 juli 2012 heeft een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden. Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.

4.4.2 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen te realiseren binnen een dergelijke zone, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Een weg is niet zoneplichtig indien deze is gelegen binnen een woonerf of indien er sprake is van een maximum snelheid van 30 kilometer per uur. 

 

De bouw van de drie nieuwe woningen betreft een nieuwbouwplan dat aan de Wet geluidhinder dient te worden getoetst. De woningen zijn gelegen in een 60 km/h-zone, een wegtype dat zoneplichtig is. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is noodzakelijk. Ten behoeve van de bedrijfswoning is door middel van Standaard Rekenmethode 1 door de gemeente Someren in een eerder stadium bepaald dat de gevelbelasting in 2023 maximaal 58 dB betreft. Deze is relatief hoog vanwege de klinkerweg. Deze gevelbelasting zou na aftrek van art 110g Egh nog 53 dB bedragen. Dit betreft een waarde die de gemeente bij een toets Wet geluidhinder zouden kunnen toestaan door middel van een hogere waardenprocedure. In aanvulling op de gemeentelijke berekeningen is in 2013 een akoestisch onderzoek geluidbelasting gevel uitgevoerd voor de bedrijfswoning (NIPA milieutechniek, 13644, 13 juni 2013). Uit dit onderzoek volgt dat met in acht neming van het Bouwbesluit wordt voldaan aan het relevante toetsingskader.

Het onderzoeksrapport van het akoestische onderzoek geluidbelasting gevel is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

Ten behoeve van de andere twee woningen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (NIPA milieutechniek, 13971-2, 7 april 2014). Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de maatgevende gevels van de geplande woonlocatie vanwege het verkeer op de Heikantstraat, inclusief de correctie ex art. 110g van de Wet geluidhinder, ten hoogste 48 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Ervan uitgaande dat er wordt voldaan aan de minimale eis voor de karakteristieke geluidwering Gak van 20 dB mag de ongecorrigeerde geluidbelasting niet hoger zijn dan 53 dB(A) om aan de eis van het binnengeluidniveau van 33 dB te voldoen. Met de berekende geluidbelasting van ten hoogste 53 dB wordt er voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Een nader onderzoek dit aan te tonen is niet nodig.

Het onderzoeksrapport van het akoestische onderzoek wegverkeerslawaai is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

4.5 Luchtkwaliteit

De zogenaamde 'Wet luchtkwaliteit' is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. In hoofdstuk 5 Wm wordt toetsing van besluiten aan luchtkwaliteitsnormen in beginsel beperkt tot activiteiten die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' beïnvloeden. Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die 'in betekenende mate' van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst. Bij wetswijziging is verder bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen, waaronder het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Het Besluit niet in betekenende mate (verder: Besluit NIBM) voorziet hierin.

Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.

In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien indirect twee nieuwe woningen worden toegevoegd. De andere woning betreft een reeds vergunde bedrijfswoning. Een criterium om nadere eisen te stellen aan bouwplannen is dat bij 1.500 woningen en 1 ontsluitingsweg het jaarlijks percentage stofdeeltjes omhoog kan gaan. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve hoeft voor het planvoornemen geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.

4.6 Bedrijven en milieuzoneringen

4.6.1 Geurhinder agrarische bedrijven

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De voorgrondbelasting op een geurgevoelig object (ggo) is in het buitengebied maximaal 14 OUe/m³.

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse veehouderijen aanwezig:

  • Dellerweg 19: melkveehouderij waaraan een vaste afstand van 50 meter is verbonden. Dit bedrijf (rand agrarisch bouwblok) ligt op ruime afstand van de nieuwe woningen (ruim 125 meter);
  • De Hoof 26: vermeerderingsbedrijf dat op circa 450 meter afstand van de woningen is gelegen. Tussen dit bedrijf en de woningen liggen al diverse geurgevoelige objecten liggen in de vorm van (bedrijfs)woningen. Hiermee vormen de nieuwe woningen geen belemmering voor het bedrijf;
  • Dellerweg 17: pluimveehouderij gelegen op circa 300 meter afstand van de woningen. Ook voor dit betreft geldt dat de nieuwe woningen geen belemmering vormen aangezien op kortere afstand reeds andere geurgevoelige objecten ((bedrijfs)woningen) liggen.

Ter plaatse van de woningbouw(titels) zijn conform de veehouderijbedrijvenkaart van de provincie Noord-Brabant geen geurcontouren aanwezig. Ook op grond van de Geurverordening 2010 van de gemeente Someren zijn er als gevolg van het planvoornemen geen beperkende gevolgen te verwachten voor in de buurt gelegen agrarische bedrijven en de geplande woningen. Volgens de bij de verordening horende kaart van de achtergrondbelasting is het woon- en leefklimaat ter plaatse goed.

4.6.2 Overige bedrijven

In de nabije omgeving van het plangebied zijn verder geen (reguliere) bedrijven gelegen. Het planvoornemen ondervindt daardoor geen hinder van bedrijfsactiviteiten. Omgekeerd geldt tevens dat het planvoornemen geen nadelige invloed uitoefent op bedrijven in de omgeving.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt, om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.

De huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid wijzigt niet door het planvoornemen. In en direct rond het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die zijn opgenomen in de lijst met risicovolle bedrijven in de gemeente Someren en die van invloed kunnen zijn op het plangebied.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. In de nabijheid van het plangebied komen geen rail- en wegtransportroutes voor uit de lijsten met aandachtspunten of knelpunten voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Onderzoek is dan ook niet aan de orde. In deze situatie zijn geen veranderingen voorzien. In de nabijheid van het plangebied zijn geen rijks-, spoor- en waterwegen gelegen.

In het kader van het vigerende bestemmingsplan is een risico-inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige risicobronnen nabij of binnen het te ontwikkelen plangebied. Hieruit is gebleken dat zich in de nabijheid van het te ontwikkelen projectgebied diverse risicovolle inrichtingen bevinden die van invloed kunnen zijn op externe veiligheid. Deze inrichtingen zijn echter niet nabij het plangebied van het onderhavige plangebied gelegen. Nader onderzoek naar externe veiligheid is niet nodig.

4.8 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.

4.9 Flora en fauna

4.9.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van flora en fauna dient in eerste instantie rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.

Op circa 3 kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven. Gelet op de aard van de activiteiten in het plangebied is deze afstand meer dan voldoende om te kunnen concluderen dat het planvoornemen geen negatieve invloed uitoefent op het gebied. In de wijdere omgeving van het plangebied liggen eveneens enkele EHS-gebieden. Het plangebied ligt op ruime afstand van deze waardevolle gebieden en is zelf niet gelegen in een EHS of stiltegebied. De omgeving bestaat voornamelijk uit het in ontwikkeling zijnde landgoed en agrarische gronden, afgewisseld met verspreid gelegen (agrarische) bebouwing.

4.9.2 Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming is de soortenbescherming van belang. De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Er mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.

Het plangebied is momenteel in gebruik als weiland. Hier is de verwachting dat zeldzame flora en fauna aanwezig is niet heel groot. Het uitvoeren van een quick scan flora en fauna wordt om die reden niet noodzakelijk geacht.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologische verwachting

Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Het terrein van de visvijvers is op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Someren deels aangeduid als categorie 4 (hoge verwachtingswaarde). Hier bestaat een archeologische onderzoeksplicht in geval de bodem dieper dan 40 cm wordt verstoord en het verstoringsoppervlak groter is dan 250 m². Aangezien er op basis van het onderhavige bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelmogelijkheden worden geboden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet nodig. Bij het vigerende bestemmingsplan is reeds voorgesteld archeologische begeleiding uit te voeren bij de graafwerkzaamheden.

De plaats waar de woningen komen te liggen is op de Archeologische beleidskaart aangeduid als categorie 6 (lage verwachtingswaarde). Hier bestaat geen archeologische onderzoeksplicht.

4.10.2 Cultuurhistorische elementen

Binnen het plangebied zijn geen bestaande archeologische monumenten aanwezig. In het plangebied liggen evenmin rijksmonumenten of gebouwen die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de doorgaande route van de Heikantstraat aangeduid als een historisch geografische lijn met een redelijk hoge waarde.

De voorgenomen bestemmingswijziging veroorzaakt geen veranderingen en/of verstoringen in of aan de al dan niet aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied en de directe omgeving.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

Het planvoornemen wordt in het kader van de Watertoets voorgelegd aan het watertoetsloket van het Waterschap Aa en Maas. De reactie van het waterschap zal in het bestemmingsplan worden.

5.2 Waterhuishoudkundige situatie

Binnen het plangebied zijn geen (primaire) waterlopen aanwezig. Als gevolg van de ontwikkeling van het terrein van de visvijvers bevindt zich daarnaast een aantal wateroppervlaktes (in voorbereiding).

Op de bodemkaart van Nederland is de fluctuatie in grondwaterstanden aangeduid als grondwatertrap V en VI. Bij grondwatertrap V is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ondieper dan 0,4 m -mv en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) is lager dan 1,2 m - mv. Bij grondwatertrap VI varieert de GHG tussen de 0,4 en 0,8 m -mv en is de GLG lager dan 1,2 m –mv.

De grondwaterstroming in het eerste watervoerende pakket is noordwestelijk. De globale stromingsrichting van het freatisch grondwater is noordwestelijk. Lokaal kan de stromingsrichting van het freatisch grondwater afwijken. De Kleine Aa heeft een drainerende werking.

5.3 Invloed van het planvoornemen

Ter plaatse van de visvijvers vindt als gevolg van het planvoornemen geen ingreep plaats die van invloed is op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Dit is reeds door middel van het vigerende bestemmingsplan verantwoord door middel van een grondwatermodel. Hiermee zijn de hydrologische effecten van de aanleg van de visvijvers inzichtelijk gemaakt.

De woningbouw is wel van invloed op de waterhuishoudkundige situatie. Als gevolg van het planvoornemen vindt een toename plaats van het aandeel verhard oppervlak binnen het plangebied. Momenteel is het plangebied geheel onverhard. De bouw van woningen en bijgebouwen en de aanleg van infrastructuur veroorzaakt de toename aan verharding. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse, met name voor het van het verhard oppervlak afstromende hemelwater.

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering. Hergebruik wordt over het algemeen alleen toegepast bij grootschalige voorzieningen. In onderhavig geval zal gebruik worden gemaakt van waterberging. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig voor de aanleg van bergingsvoorzieningen, alwaar het water ter plaatse kan infiltreren.

De benodigde (buffer)infiltratie capaciteit die nodig is ten behoeve van de woningbouw is afhankelijk van het aantal m2 aan toegenomen verharding. In onderhavig geval worden direct één en indirect twee woningen met bijbehorende bijgebouwen en bestrating gerealiseerd. Het oppervlak van de drie woonkavels samen bedraagt circa 7.200 m². Daarvan wordt circa 1.200 m² verhard (100 m² per hoofdgebouw, 100 m² aan bijgebouwen per woning en 200 m² aan overige verharding per woning).

Bij de bepaling van de benodigde bergingscapaciteit met de HNO-tool van het waterschap dient uitgegaan te worden van een bui die eens in de 10 jaar (T=10) voorkomt, met een doorkijk naar een bui die eens in de 100 jaar (T=100) voorkomt. De benodigde bergingscapaciteit (T=10) moet dan in totaal circa 61 m3 bedragen, bij T=100 bedraagt deze circa 83 m3. De berging dient plaats te vinden boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG), welke ter plaatse 60 cm beneden maaiveld ligt.

Voor de voorzieningen is voldoende ruimte aanwezig op de woonkavels. Per woning zal circa 20 m³ aan waterbergingsinhoud (kunnen) worden gerealiseerd De exacte locaties waar de voorzieningen worden gerealiseerd zullen worden bepaald op het moment dat de definitieve verkaveling vaststaat. De wijze waarop de berging zal plaatsvinden is waarschijnlijk via vijvers/wadi's of zaksloten.

De volledige berekening is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen.

5.4 Riolering

Het huishoudelijk afvalwater wordt afgekoppeld van het hemelwater en aangesloten op het bestaande drukriool in de Heikantstraat. Nabij de woningen is een pompunit van het drukrioolstelsel gelegen.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

6.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (plankaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting (zoals onderhavige toelichting), die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing dan wel motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

6.3 Inhoud algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

6.4 Regels

De regels zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De regels bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke (dubbel)bestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

6.5 Bestemmingen

In de navolgende subparagrafen wordt kort de opzet van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen toegelicht.

6.5.1 Agrarisch met waarden

Deze gronden zijn in principe bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met uitzondering van het aanleggen van mest- of waterbassins van folie. De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Eventueel aanwezige archeologische waarden worden bescherm door middel van de aanduiding 'archeologische waarden', waaraan een onderzoeksplicht is gekoppeld.

Door middel van de gebiedsaanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' is aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van de in de bij de regels van deze bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van de twee Ruimte voor Ruimte-woningen. Er is enerzijds gebruik gemaakt van een 'overige zone' omdat het aanduiden van de bebouwingsconcentratie Vaarselstraat niet onder één van de hoofdgroepen voor gebiedsaanduidingen is onder te brengen en anderzijds omdat in vergelijkbare plannen elders aan de Vaarselstraat een gelijkmatige systematiek is toegepast (eenduidigheid en rechtsgelijkheid).

6.5.2 Recreatie

Deze bestemming is toegekend aan terrein van de visvijvers en de kavel van de bedrijfswoning. Hoofd- en bijgebouwen mogen worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken. De bedrijfswoning dient ter plaats van de aanduiding 'bedrijfswoning te worden opgericht', aan de Heikantstraat. Het clubgebouw van de visvijvers dient aan de Dellerweg te worden gesitueerd, samen met het parkeerterrein dat specifiek is aangeduid.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische haalbaarheid

De kosten van het planvoornemen worden geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Dit wordt geregeld middels een anterieure overeenkomst. Voor de gemeente Someren zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Er is verder geen sprake van op de initiatiefnemer te verhalen kosten.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.

7.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Het planvoornemen betreft het toekennen van een bouwvlak voor het planologisch reeds te realiseren clubgebouw, het mogelijk maken van de bouw van de reeds vergunde bedrijfswoning en het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor twee Ruimte voor Ruimte-woningen aan de Heikantstraat. Daarbij is netto slechts sprake is van de indirecte toename van twee woningen in het buitengebied. Gelet op het feit dat het planvoornemen landschappelijk wordt ingepast, er sprake is van een afronding van het bebouwingslint aan de Heikantstraat en daarmee van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

7.3 Planschade

Aangezien het planvoornemen een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt, bestaat niet de verwachting dat planschade zal optreden. In de tussen de gemeente en de initiatiefnemer te ondertekenen overeenkomst wordt tevens bepaald dat eventueel te honoreren planschades voor rekening komen van de initiatiefnemers.

7.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

a. Ontwerp:

Publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro 

Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad

b. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

Mogelijkheid reactieve aanwijzing

Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn

c. Inwerkingtreding:

Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

d. Beroep:

Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Watertoets

Het planvoornemen is in het kader van de watertoets, vooraf aan de publicatie, ter beoordeling aan het waterschap Aa en Maas toegezonden. Het waterschap heeft geen opmerkingen geplaatst bij het bestemmingsplan.

8.2.2 Provincie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft in reactie d.d. 6 juni 2014 aangegeven een aantal opmerkingen te hebben bij het bestemmingsplan. Op basis van deze opmerkingen is het bestemmingsplan aangepast. De reactie van de provincie is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.

8.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 28 mei 2015 gewijzigd vastgesteld. Na vaststelling is het bestemmingsplan aan de provincie aangeboden ter beoordeling van de uitgevoerde wijzigingen. In overleg met de provincie is besloten het bestemmingsvlak aan de Heikantstraat 35 strak om de bebouwing te projecteren. De voorgestane wijziging op de verbeelding voor de Heikantstraat, zoals opgenomen in zienswijzennota, is daarmee nader aangepast. Het definitieve bouwvlak aan de Heikantstraat vindt u terug in de verbeelding van het vastgestelde plan.