Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
De in dit artikel genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 van deze regels voor een daarbij te bepalen periode en toestaan dat een niet voor bewoning bestemd gebouw tijdelijk wordt gebruikt voor woondoeleinden, indien:
het gebruik van het gebouw voor woondoeleinden noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg van de bewoner. Deze noodzaak dient aangetoond te worden door een door het bevoegd gezag aangewezen onafhankelijk deskundige;
onverminderd wordt voldaan aan de regels van de toepasselijke bestemming;
onverminderd het bepaalde in het vorige lid, het gebouw een oppervlakte heeft van maximaal 80 m²;
het gebruik van het gebouw voor woondoeleinden niet leidt tot onevenredige aantasting van belangen van omwonenden, waaronder begrepen (agrarische) bedrijven.
Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, bedoeld in onder c, in indien de noodzaak tot mantelzorg niet meer aanwezig is.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in dit plan voorgeschreven maten met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
deze om esthetische en/of bouwtechnische redenen noodzakelijk is en;
de toepasselijke bestemmingsplanregel zelf geen mogelijkheid tot afwijking biedt.