Regels

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan 'Rietbeemd - Stadskwartier' van de gemeente Schijndel.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0844.BPStadskwartier-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aan huis verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief-, juridisch-, medisch-, therapeutisch-, kunstzinnig-, ontwerptechnisch- of uiterlijke verzorgingsgebied, c.q. een naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of het daarbij behorende bijgebouw, met behoud van de woonfunctie in ruimtelijk en visuele zin, kan worden uitgeoefend.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aaneengesloten tweede bouwlaag:

tweede bouwlaag die tegen een aan de andere zijde van de perceelsgrens gelegen tweede bouwlaag is aangebouwd.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

 
bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

 

bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwwerk, dat geen gebouw is.

 

bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand niet voor bewoning bestemd gebouw, dat zowel in bouwkundige als in functionele zin, ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel aanwezig hoofdgebouw.

 

bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van kelder en zolder.

 

carport:

overkapping ten behoeve van de stalling van een auto.

 

 
detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

erfbebouwing:

gebouwen die door de ligging, constructie en/of afmeting (architectonisch) ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, waaronder in ieder geval begrepen aangebouwde gedeelten van dat hoofdgebouw (aanbouwen) en niet voor bewoning bestemde bijgebouwen.

 

escortbedrijf:

het bedrijfsmatig – of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is – aanbieden van prostitutie die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

huishouden:

een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormen en als zodanig ook gebruik maken van één woning.

 

lessenaarsdak:

een dak dat bestaat uit één hellend vlak, waardoor het hoogste punt van het dak evenwijdig ligt aan een van de gevels van het gebouw.

 

mantelzorg:

het bieden van hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald, buiten organisatorisch verband, wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.

 

nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

 

seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische pornografische aard plaatsvinden of worden aangeboden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Onder een seksinrichting wordt niet verstaan: een sekswinkel.

 

sekswinkel:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.

 

voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde, meest evenwijdig daaraan liggende gevel(s) van een hoofdgebouw.

 

voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

 

weg:

verkeersweg, inclusief parkeerstroken en parkeerhavens, rijwiel- en voetpaden, alsmede bermstroken, taluds en beplantingen.

 

woning:

een complex van besloten ruimten, die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, uitsluitend bestemd is voor de bewoning van één huishouden.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de perceelsgrens:

de afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelsgrens.

 

bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

de hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplanting;

  3. speelvoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  7. in- en uitritten.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 meter.

  2. De bouwhoogte van kunstwerken/standbeelden mag niet meer bedragen dan 5 meter.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.

 

 

3.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de aanleg van parkeerplaatsen, met dien verstande dat:

  1. de noodzaak voor de parkeerplaatsen wordt aangetoond;

  2. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

 

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. in- en uitritten;

  4. groenvoorziening;

  5. speelvoorziening;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. (muziek)kiosken, abri’s, telefooncellen, straatmeubilair, en dergelijke.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

Artikel 5 Wonen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. tuinen, erven en verharding;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  7. niet voor bewoning bestemde bijgebouwen ten dienste van de bestemming;

  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Aantal woningen

  1. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 20.

  2. Per bouwperceel is niet meer dan 1 woning toegestaan.

 

5.2.2 Gebouwen specifieke bouwaanduiding - 1

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 140 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 80%.

  3. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

  4. Niet meer dan 80% van de oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel mag een tweede bouwlaag hebben, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van de tweede bouwlaag niet meer mag bedragen dan 60 m²;

  2. het overige deel van de gebouwen uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

      1. 5,25 meter van maximaal 50% van het deel van de gebouwen zonder tweede bouwlaag;

      2. 3,5 meter voor het overige deel van de gebouwen zonder tweede bouwlaag.

  1. Het aantal aaneengesloten tweede bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2.

  2. De tweede bouwlaag mag niet terug liggen ten opzichte van de eerste bouwlaag.

  3. Gebouwen dienen te worden afgedekt met een plat dak of met een lessenaarsdak, waarvan de dakhelling niet meer mag bedragen dan 30º.

  4. Per woning dient de bebouwing in 1 bouwmassa te worden gebouwd, met uitzondering van vrijstaande erfbebouwing, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande erfbebouwing mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 30 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  3. Erfbebouwing dient op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van de hoofdbouwmassa te worden gebouwd.

 

5.2.3 Gebouwen specifieke bouwaanduiding - 2

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Per woning mag de breedte van het deel van de voorgevel in de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 6 meter, het overige deel van de voorgevel dient op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn te worden gebouwd.

  3. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 195 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 80%.

  4. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

  5. Niet meer dan 60% van de oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel mag een tweede bouwlaag hebben, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van de tweede bouwlaag niet meer mag bedragen dan 60 m²;

  2. het overige deel van de gebouwen uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

      1. 5,25 meter van maximaal 50% van het deel van de gebouwen zonder tweede bouwlaag;

      2. 3,5 meter voor het overige deel van de gebouwen zonder tweede bouwlaag.

  1. De afstand van de tweede bouwlaag tot één zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter.

  2. Aaneengesloten tweede bouwlagen zijn niet toegestaan.

  3. De tweede bouwlaag mag niet terug liggen ten opzichte van de eerste bouwlaag.

  4. Gebouwen dienen te worden afgedekt met een plat dak of met een lessenaarsdak, waarvan de dakhelling niet meer mag bedragen dan 30º.

  5. Per woning dient de bebouwing in 1 bouwmassa te worden gebouwd, met uitzondering van vrijstaande erfbebouwing, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande erfbebouwing mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 30 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  3. Erfbebouwing dient op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van de hoofdbouwmassa te worden gebouwd.

 

5.2.4 Gebouwen specifieke bouwaanduiding - 3

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Per woning mag de breedte van het deel van de voorgevel in de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 6 meter, het overige deel van de voorgevel dient op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn te worden gebouwd.

  3. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken mag per bouwperceel niet meer beragen dan 290 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 80%.

  4. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

  5. Niet meer dan 50% van de oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel mag een tweede verdieping hebben, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van de tweede verdieping niet meer mag bedragen dan 75 m²;

  2. het overige deel van de gebouwen uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

      1. 5,25 meter van maximaal 50% van het deel van de gebouwen zonder tweede bouwlaag;

      2. 3,5 meter voor het overige deel van de gebouwen zonder tweede bouwlaag.

  1. De afstand van de tweede verdieping tot één zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter.

  2. Aaneengesloten tweede verdiepingen zijn niet toegestaan.

  3. De tweede bouwlaag mag niet terug liggen ten opzichte van de eerste bouwlaag.

  4. Gebouwen dienen te worden afgedekt met een plat dak of met een lessenaarsdak, waarvan de dakhelling niet meer mag bedragen dan 30º.

  5. Per woning dient de bebouwing in 1 bouwmassa te worden gebouwd, met uitzondering van vrijstaande erfbebouwing, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande erfbebouwing mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 30 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  3. Erfbebouwing dient op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van de hoofdbouwmassa te worden gebouwd.

 

5.2.5 Carport of overkapping e.d.

Voor het bouwen van een carport, overkapping, pergola of andere architectonisch met de bouwmassa verbonden constructie gelden de volgende bepalingen:

  1. Het bebouwd oppervlak van een dergelijk bouwwerk wordt meegenomen bij de bepaling van het bebouwingspercentage en de gezamenlijke oppervlakte, zoals bepaald in lid 5.2.2 onder b, 5.2.3 onder c, of 5.2.4 onder c.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.

  4. Het bouwwerk dient ten minste 1 meter achter de voorgevellijn te blijven.

  5. De afdekking van het bouwwerk dient plat te zijn.

 

5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Afwijken ander type woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 5.2 voor het toestaan van:

  1. woningen die voldoen aan het bepaalde in lid 5.2.3 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';

  2. woningen die voldoen aan het bepaalde in lid 5.2.2 of het bepaalde in lid 5.2.4 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2';

  3. woningen die voldoen aan het bepaalde in lid 5.2.3 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3';

mits:

  1. de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is;

  2. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

 

5.3.2 Afwijken voorgevel in voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 5.2.3 of lid 5.2.4 voor het toestaan van een breedte van het deel van de voorgevel in de voorgevelrooilijn van maximaal 8 meter, mits:

  1. het overige deel van de voorgevel op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn wordt gebouwd;

  2. wordt voldaan aan de parkeernorm zoals opgenomen in lid 7.3;

  3. de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is;

  4. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

 

5.3.3 Afwijken carport of overkapping e.d.

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 5.2.5 voor het toestaan van een carport, overkapping, pergola of andere architectonisch met de bouwmassa verbonden constructie:

  1. op een afstand van minder dan 1 meter achter de voorgevellijn;

  2. met een hellend dak, indien de aansluitende bebouwing van bijvoorbeeld garage een hellend dak heeft en de architectuur van de woning dit vereist. De bouwhoogte mag dan niet meer bedragen dan 5 meter, de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;

mits:

  1. de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is;

  2. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Aan-huis-verbonden beroep

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 25 m².

  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  3. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep.

  4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

  5. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

 

7.1 (Onbebouwde) gronden

Voor (onbebouwde) gronden wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan:

  1. de opslag van bagger, grondspecie, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, zand, grind, brandstoffen en dergelijke;

  2. de opslag-, stort- of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, (motor)voertuigen, aanhangwagens, machines of onderdelen daarvan;

  3. het gebruik ten behoeve van (detail)handels-, bedrijfs- of industriële doeleinden;

  4. de plaatsing van toer- en stacaravans, woonwagens, tenthuisjes en soortgelijke verblijfsmiddelen;

tenzij het betreft vormen van gebruik die noodzakelijk zijn ter realisering van het ingevolge de bestemmingen toegelaten gebruik of zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van dat toegelaten gebruik.

 

7.2 Gebouwen

Voor gebouwen en/of gronden wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan het gebruik:

  1. ten behoeve van handels-, detailhandel-, bedrijfs- of industriële doeleinden;

  2. van niet voor bewoning bestemde opstallen voor woondoeleinden;

  3. ten behoeve van het exploiteren van een seksinrichting, sekswinkel of escortbedrijf;

  4. voor bedrijven waarop de bepalingen van het Besluit externe veiligheid van toepassing zijn;

  5. van platte daken van gebouwen als dakterras;

tenzij het betreft vormen van gebruik die noodzakelijk zijn ter realisering van het ingevolge de bestemmingen toegelaten gebruik of zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van dat toegelaten gebruik.

 

 

7.3 Parkeren

Per woning dient minimaal één parkeerplaats op eigen terrein te worden aangelegd en in stand te worden gehouden, met uitzondering van de woning gelegen in de noordwestelijke hoek van het plangebied.

 

 

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

 

8.1 waardevolle boom

 

8.1.1 Omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle bomen.

 

8.1.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.

 

8.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1.2 voor het bouwen conform de bestemming, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de waardevolle bomen.

 

8.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;

  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

  1. Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan omgevingsvergunning is verleend.

  1. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de waardevolle bomen.

 

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

  1. De in dit artikel genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 van deze regels voor een daarbij te bepalen periode en toestaan dat een niet voor bewoning bestemd gebouw tijdelijk wordt gebruikt voor woondoeleinden, indien:

  1. het gebruik van het gebouw voor woondoeleinden noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg van de bewoner. Deze noodzaak dient aangetoond te worden door een door het bevoegd gezag aangewezen onafhankelijk deskundige;

  2. onverminderd wordt voldaan aan de regels van de toepasselijke bestemming;

  3. onverminderd het bepaalde in het vorige lid, het gebouw een oppervlakte heeft van maximaal 80 m²;

  4. het gebruik van het gebouw voor woondoeleinden niet leidt tot onevenredige aantasting van belangen van omwonenden, waaronder begrepen (agrarische) bedrijven.

  1. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, bedoeld in onder c, in indien de noodzaak tot mantelzorg niet meer aanwezig is.

  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in dit plan voorgeschreven maten met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;

  2. deze om esthetische en/of bouwtechnische redenen noodzakelijk is en;

  3. de toepasselijke bestemmingsplanregel zelf geen mogelijkheid tot afwijking biedt.

 

 

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan 'Rietbeemd - Stadskwartier'.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, 6 september 2011 Vastgesteld: 10 november 2011