direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Reconstructie provinciale weg N617
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0844.BP0008RECPROVWEG-va01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, dat geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard oproept.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van het visueel besloten karakter van het landschap.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1 meter bedragen;
3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
      • aanwezige landschappelijke waarden
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de sociale veiligheid;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels
3.5.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.4en toestaan dat het gebruik van de gronden en opstallen wijzigt in een ander gebruik dan het bestaand gebruik, onder de algemene voorwaarden dat:

      • de activiteit geen andere activiteiten in de omgeving belemmert;
      • geen onevenredige hinder ontstaat op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
      • de nieuwe ontwikkeling een bijdrage levert ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.
3.5.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 3.5.1 genoemde ontheffing kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
3.6 Aanlegvergunning
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen over een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    • 3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    • 4. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
    • 5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
    • 6. het aanbrengen van drainage;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport -, energie – en/of communicatieleidingen.
  • b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.