direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Rucphen 2020, Hofstede achter Turfberrie 7-13 te Rucphen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidwestzijde van Rucphen is de wijk Hofstede in ontwikkeling. Fase 1 is in aanbouw en fase 2 is in voorbereiding. Aan het gebied Hofstede grenst de straat Turfberrie. Aan de Turfberrie staan vrijstaande woningen, waarvan een aantal op grote, diepe percelen. Op 4 van deze percelen is ruimte om nieuwe vrijstaande woningen toe te voegen, in aansluiting op Hofstede. De vier eigenaren van deze percelen hebben daarom het initiatief genomen deze woningen te ontwikkelen. De gemeente Rucphen wil meewerken aan dit initiatief

Bij het opstellen van het wijzigingsplan 'Kom Rucphen, wijzigingsplan woonwijk Hofstede, fase II'

is gebleken dat met de vaststelling van het recente bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2020 een deel van het bestemmingsplan Hofstede onbedoeld is vervangen.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemming. Doel van voorliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de plangrenscorrectie en de ontwikkeling van de vier vrijstaande woningen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft onbebouwde kavels die liggen aan de zuidwestkant van de kern Rucphen. Zie figuur 1.1. Het plangebied wordt begrensd door de planontwikkeling van Hofstede fase 1 en fase 2 plus de achtertuinen van de woningen aan de Turfberrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in de bestemmingsplannen 'Buitengebied Rucphen 2012', vastgesteld op 29 maart 2012 , 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' vastgesteld op 9 september 2020, 'Hofstede', vastgesteld 6 november 2018 en 'Kom Rucphen', vastgesteld 25 juni 2013. In figuur 1.2 is een uitsnede van de bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldendende bestemmingsplannen

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk'. Verder valt het plangebied binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog', de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', de gebiedsaanduiding 'overige zone - beslotenheid' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'waarmee het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht wordt beschermd.

1.4 Leeswijzer

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt de toelichting de onderbouwing voor het

bestemmingsplan, bestaande uit een verbeelding (plankaart) en regels. De opbouw van deze toelichting is

als volgt:

  • In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • Een toetsing van het project aan de omgevingsaspecten uit oogpunt van milieu en planologie is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht;
  • De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 6 besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de kern Rucphen en de gronden horen nu bij de achtertuinen van de woningen aan de Turfberrie. De Turfberrie staat via de Kerkstraat in verbinding met de bebouwde kom van de kern Rucphen en met het buitengebied. Aan de westzijde grenst het plangebied aan fase 1 van woonwijk Hofstede en aan de zuidzijde aan fase 2 van woonwijk Hofstede.

De ontwikkeling van het plan Hofstede is voor fase 1 reeds planologisch geregeld in bestemmingsplan 'Hofstede'. In figuur 2.1 zijn fase 1 en fase 2 aangegeven. Fase 2 wordt reeds planologisch geregeld in het plan 'Kom Rucphen, wijzigingsplan woonwijk Hofstede, fase II'. Door de recente vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied is een deel van het bestemmingsplan Hofstede onbedoeld vervangen (zie figuur 2.2). Dit deel maakt echter onderdeel uit van het totale inrichtingsplan Hofstede fase 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Fases ontwikkeling plan Hofstede (lichtblauwe kader geeft locatie van de vier beoogde vrijstaande woningen weer en de reparatie van Hofstede 2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Gedeelte (in lichtblauw) van het bestemmingsplan Hofstede dat onbedoeld vervangen is.

2.2 Nieuwe situatie

In beoogde situatie worden er vier vrijstaande woningen en een ontsluitingsweg gerealiseerd die aansluiten op Hofstede fase 1 en fase 2. De verkavelingsstructuur is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0005.png"

Figuur 2.3. Inrichtingsplan

De verkaveling van de vier vrijstaande woningen is ingebed in de totale ontwikkeling 'Hofstede'. De woningen worden ontsloten via de Damhertstraat (Hofstede fase 2). Voor de goot- en bouwhoogte wordt aangesloten bij de regels die gelden voor Hofstede 1 en 2. Door de realisatie van de 4 kavels aan de oostzijde wordt het totale plan Hofstede aan de oostzijde afgerond en maakt zo integraal onderdeel uit van het totale plan Hofstede. Het reeds bestemde water- en groen aan de oostzijde van Hofstede fase 1 wordt met de realisatie van de 4 vrijstaande woningen een meer integraal onderdeel van het totale plan Hofstede.

Het gedeelte dat onbedoeld vervangen is (zie figuur 2.2) maakt onderdeel uit van het inrichtingsplan Hofstede fase 2. Om de woonwijk aan de zuidwestelijke kant af te ronden met de groene inpassing en ontsluiting van de woningen is het noodzakelijk dit juridisch planologisch goed vast te leggen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan 'Hofstede'. Het beleid van de verschillende overheden is sinds het vaststellen van het bestemmingsplan Hofstede gewijzigd. In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan het actuele beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de

Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden,maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel

ruimte voor groen en water;

  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke

leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenoemde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen

gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het mogelijk maken van de nieuwe woningen aansluitend aan de bestaande woonbebouwing van de kern Rucphen past binnen het rijksbeleid. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het rijksbeleid. Dit beleidsdocument bevat regels die

doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd

moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainport ontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie. Een aantal onderwerpen zijn geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Toetsing

Voor het plangebied is op grond van de kaarten van het Barro en de Rarro het onderwerp radarstations (radarverstoringsgebieden radarstations Woensdrecht en Herwijnen) relevant.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels van het Barro en het Rarro. Het hele

plangebied aangeduid als 'vrijwaringszone - radar'. Volgens de kaart behorend bij het Rarro ligt het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rond deze radarstations dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rond de radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Conform artikel 2.4 van de Rarro is rond de radarstations een cirkel met een straal van 75 kilometer vastgelegd, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines. Het plangebied ligt in de ring (straal van 75 kilometer) van beide radarstations. Gelet op het hoogteverschil tussen de radarstations is radarstation Herwijnen (hoogte van de antenne 25 meter + NAP) bepalend voor de bouwhoogte van windturbines: het toetsingsvlak van Herwijnen ligt op een hoogte van 90 meter + NAP, terwijl het toetsingsvlak van

Woensdrecht op een hoogte van 113 meter + NAP ligt.

In dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt die de toetsingsvlakken

doorsnijdt. Er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines.

Desondanks is in onderhavig bestemmingsplan een regeling opgenomen om de werking van de radar te beschermen in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar'. In de juridische regeling zijn de bouwregels van het Rarro vertaald. Voor het oprichten van bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 63 meter. Overigens maakt dit bestemmingsplan de oprichting van windturbines niet mogelijk, zodat deze regeling uitsluitend een signalerende functie heeft.

3.1.3 Bro en Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de

ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In dit geval worden 4 woningen rechtstreeks mogelijk gemaakt, dus is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke

ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan

projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen,

werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

De rechtstreeks doorwerkende regels zijn vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening. De

ontwikkeling wordt daaraan getoetst.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld.

Voorafgaand aan het in werking treden van de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginse zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkingsgebieden (structuren) en

aanduidingen. Het plangebied is op 'Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' aangemerkt als 'Landelijke kern'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0006.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

(www.ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Lid 3. Nvt.

Toetsing

De vier vrijstaande woningen liggen binnen de aanduiding 'landelijke kern' en daarmee binnen Stedelijk gebied. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet dan ook aan het bepaalde in artikel 3.42 lid 1. De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken voor woningbouw, zoals toegelicht in paragraaf 3.3.2. Ook is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Door het benutten van bestaand stedelijk gebied bevordert het bestemmingsplan zorgvuldig ruimtegebruik. Voor de doelstellingen ten aanzien van omgevingskwaliteit en klimaatadaptatie wordt aangesloten bij de groen- en waterstructuur van Hofstede. De groene structuur van de woonwijk met daarin ruimte voor waterberging vormt de basis van het totale inrichtingsplan. De vier vrijstaande woningen zijn direct gelegen aan deze groenstructuur. Door het integrale ontwerp van de openbare ruimte is er voldoende groen en water om hittestress tegen te gaan en water op te vangen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie duurzaamheid

De Visie Duurzaamheid 2019 - 2030 is het kader voor het duurzaamheidsbeleid van de gemeente

Rucphen. De Visie Duurzaamheid is de basis voor de Duurzaamheidsagenda met daarin opgenomen een meerjarenprogramma en een jaarlijks uitvoeringsplan. In de Visie Duurzaamheid staan de ambities van de gemeente Rucphen op het gebied van duurzaamheid. Deze ambities hebben betrekking

op de thema's:

  • Klimaat
  • Energie en Wonen
  • Groen en Water
  • Afval en Grondstoffen
  • Mobiliteit
  • Landbouw
  • Gemeente

De Duurzaamheidsagenda is het instrument dat de activiteiten van de gemeente en haar omgeving bundelt en structureert. De agenda is gevuld met concrete activiteiten. De agenda kan worden aangepast als zich verdere kansen voor verduurzaming voordoen of voortschrijdend inzicht daarom vraag (adaptief).

De ambities van de gemeente Rucphen zijn voor nieuwbouwwoningen: Bij nieuwbouw is het streven dat er duurzame woningen worden gebouwd met een Energielabel A. Het streven naar het verminderen van het verhard oppervlak in particuliere tuinen met 20% in 2030 ten opzichte van 2019. Bij nieuwe bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden door te toetsen op waterberging. De woningen dienen te voldoen aan de Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG), daarnaast worden de woningen gasloos uitgevoerd.

3.3.2 Woonvisie 2020-2024

Het aantal inwoners groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Vanuit het regionale woningmarktonderzoek West-Brabant (september 2019) is er een verschil in behoefte tussen huur en koop; een beperkte stijging in de behoefte aan huurwoningen gevolgd door een daling. Bij koop is er een stijging in de behoefte aan met name de grondgebonden koop. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen levensloopbestendig moeten zijn, vertaald in appartementen en grondgebonden seniorenwoningen. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen. Dit laatste geldt met name voor de huidige koopmarkt, momenteel zijn er slechts beperkt koopwoningen tot € 300.000,-. Snelle actie is hiervoor vereist.

In de woonvisie wordt ervan uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat van 500

woningen in de volgende typen en segmenten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0007.jpg"

Figuur 3.2 Woningbehoefte gemeente Rucphen en kern Rucphen (Bron; Woonvisie 2020-2024)

Achterblijvende nieuwbouw in de afgelopen jaren door de economische crisis en momenteel juist een verhitte koopmarkt leiden tot een behoefte aan 50-100 nieuwbouwwoningen per jaar.

Nieuw te realiseren woningen dienen zich te onderscheiden en iets toe te voegen op het vlak waar het meest behoefte aan is. Klantwensen staan centraal, zo weinig mogelijk beklemmende regels om tot ee gewenste woningvoorraad voor onze burgers te komen. Ook maatwerk voor de gewenste vormgeving voor de toekomstige bewoner. Grotendeels welstandsvrij is de gemeente al. Hierboven is al richting aan soort, aantallen en prijsklassen gegeven.

De volgende woonkwaliteiten gaan reguliere toetsingscriteria bij nieuwbouw vormen:

  • 1. Levensloopbestendig (met aandacht voor slimme domotica)
  • 2. Politiekeurmerk veilig wonen
  • 3. Flexibel
  • 4. Duurzaamheid: energieneutraal

Toetsing

Voor de kern Rucphen is er realtief gezien nog ruimte voor dure koop. De grond van de woningen achter de Turfberrie is destijds aangekocht voor de uitbreiding van de tuin door de particulieren woonachtig aan de Turfberrie. Door de ontwikkeling van plan Hofstede is de grond ontsloten. Op deze manier is er de mogelijkheid ontstaan om op deze percelen woningbouw te ontwikkelen. De vrijstaande particuliere woningen die gebouwd gaan worden op deze percelen zijn reeds verkocht en de particuliere vrijstaande woningbouw van de vier woningen vormt zo een aanvulling op het projectmatige plan Hofstede.


Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn milieuaspecten (geluid, bodem) en water, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid.

In de volgende paragrafen worden alleen de relevante omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.1 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden

gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend

bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

In het kader van de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouw van woningen is er een bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en woningbouw op de onderzoekslocatie.

Er zijn op basis van het bodemonderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging

op de locatie te verwachten. Een onderzoek naar asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het project.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

Toetsing

Om de gevolgen omtrent verkeerslawaai te bepalen wordt er gebruik gemaakt van een akoestische onderzoek opgesteld voor de woningbouwontwikkeling Hofstede fase II. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Wematech milieu adviseurs B.V., 2021. Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woningen in Hofstede de geluidbelasting door verkeerslawaai ten hoogste 24 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve niet overschreden in deze situatie. Het aanvragen van hogere grenswaarden is hierdoor niet aan de orde. Het treffen van geluidreducerend maatregelen is hierdoor eveneens niet noodzakelijk.

De beoogde ontwikkeling, waarbij er 4 woningen worden toegevoegd aan de ontwikkeling van Hofstede (fase II), is een kleine toevoeging ten opzichte van de eerder onderzochte ontwikkeling van heel Hofstede fase II. De vier woningen zullen niet resulteren in een significante toename van geluidsoverlast. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen zodoende worden uitgesloten. Ook kan op basis van het akoestisch onderzoek uit 2021 worden geconcludeerd dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een goed akoestisch klimaat.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving

opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden

rekening is gehouden.

Toetsing

De provincie ziet het Brabantse erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een

plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom is het ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart die vastgesteld is in 2010. Voor deze toelichting is de Cultuurhistorische Waardenkaart geraadpleegd.

De regio waar het plangebied in ligt bestaat uit een zwak golvend dekzandlandschap op een

oudpleistocene ondergrond met afsluitende kleilagen. Hier waren van nature geen beken, waardoor een groot gebied een slechte ontwatering had. Er ontstonden veenmoerassen waarin dikke lagen veen tot ontwikkeling kwamen. Dit veen is vrijwel geheel door de mens afgegraven. De bodem van dit gebied bestaat daardoor weer voornamelijk uit dekzand. Kenmerkend is het proces van veenontginning. Tussen 1250 en 1750 hebben hier grootschalige veenafgravingen plaatsgevonden. Dit heeft de bewoningsgeschiedenis en de inrichting en vormgeving van het huidige landschap in belangrijke mate bepaald. Door de veenafgravingen nam de bevolking sterk toe en kwam er ook meer grond beschikbaar om landbouw te bedrijven. Er werden nieuwe dorpen gesticht. Dat wil echter niet zeggen dat het hele gebied door de boeren in gebruik werd genomen. Grote delen bleven 'woest' liggen: heidegronden, broekbossen en vennen. In de loop van de eeuwen werden deze gronden gebruikt om landgoederen en productiebossen aan te leggen. In de omgeving van Rucphen zijn op grote schaal bossen aangelegd voor houtproductie en als beteugeling van stuifzanden.

Vooral de hoofdwegen en spoorlijnen hebben de ontwikkeling van het stedelijke gebied bepaald. Het overige deel van het voormalige veenlandschap heeft een sterk agrarisch karakter, dat gekenmerkt wordt door een relatief grote openheid, met hier daar meer besloten delen, zoals bij de Rucphense bossen.

De ontwikkeling van het plangebied betreft een uitbreiding van de woonkern Rucphen. De ontwikkeling vindt plaats op woonpercelen waaraan geen cultuurhistorische waarden zijn toegekend.

4.4 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet e omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuw Omgevingswet worden geregeld, die in 2023 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Toetsing

In het kader van de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouw van woningen is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Uit het bureauonderzoek kan worden geconcludeerd dat de top van het dekzand een middelhoge verwachting heeft voor resten uit Laat-Paleolithicum – Mesolithicum en een lage verwachting voor bewoningssporen en sporen van landgebruik uit het Neolithicum – Vroege Middeleeuwen. Archeologische resten worden alleen verwacht als het gebied voor de periode van veenvorming droog genoeg is geweest om podzolisatie te laten plaatsvinden en wanneer deze podzolbodem niet is afgetopt bij de ontginning van het gebied in de Middeleeuwen. Aan het maaiveld worden sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd verwacht. De archeologische verwachting voor dit niveau is middelhoog.

Econsyltancy adviseert, conform de beleidskaart, op het plangebied een dubbelbestemming te leggen. Dit betekent dat wanneer de toegestane verstoringdiepte en verstoringsoppervlakte worden overschreden er vervolgonderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek doormiddel van verkennende boringen. De resultaten van dat onderzoek dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Rucphen).

Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Rucphen wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provincie Noord-Brabant of de gemeente Rucphen.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van

bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in

voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van nieuwe nieuwe woningen en daarmee een

milieugevoelige ontwikkeling. Ten behoeve van de onderbouwing van bestemmingsplan Hofstede en wijzigingsplan woonwijk Hofstede, fase II is onderzoek gedaan naar de mate waarin hinder kan optreden vanuit de omgeving ter plaatse van plangebied Hofstede. Binnen deze bestemmingsplannen wordt geconcludeerd dat er geen geur, stof, gevaar en geluidhinder te verwachten valt ter plaatse van de geprojecteerde gevoelige objecten binnen het plangebied. Voor wat betreft de aspecten licht, trilling, verkeer en visueel valt eveneens geen relevante hinder te verwachten. Anderzijds zullen omliggende bestemmingen niet belemmerd worden in de vigerende rechten die op grond van het bestemmingsplan zijn toegekend.

Middels de VNG publicatie en de bestemmingsplannen van de directe omgeving wordt geconcludeerd dat bij de beoogde ontwikkeling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijf en milieuhinder vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Toetsing

In het kader van deze herziening Hofstede heeft een toetsing plaatsgevonden aan externe

veiligheidseisen om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden binnen de invloedgebieden van opgeslagen gevaarlijke stoffen, buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen en wegen en spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van externe veiligheid het plan voldoet aan de vigerende normstelling en er vanuit externe veiligheidsaspecten geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het beoogde plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.7 Water

Toetsingskader

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen te

waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid,

wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Het programma brengt op strategisch niveau samenhang tussen de verschillende kerntaken en draagt zo bij aan integraal waterbeheer en duurzame ontwikkeling in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerprogramma en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Toetsing

Volgens de legger van de Brabantse Delta zijn er binnen en rondom het plangebied geen watergangen aanwezig. Daarnaast ligt het projectgebied niet binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering. De beoogde woningen zijn voorzien op gronden die momenteel in gebruik zijn als Agrarisch met waarden – Landschappelijk'. Het verhard oppervlak (bebouwing en erfverharding) neemt in de nieuwe situatie toe. Volgens het beleid van het waterschap is bij toevoeging van meer dan 500m² verhard oppervlak waterretentie noodzakelijk. Deze waterretentie is beschikbaar want in Hofstede fase 2 is sprake van een watercompensatie overcapaciteit van 389m3, dit staat gelijk aan een oppervlak van circa 6.483m2. Hiermee is de waterkwantiteitsopgave, cumulatief met de ontwikkelingen van de nabije omgeving, gewaarborgd. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van het oppervlakte- en grondwater worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Negatieve effecten op de waterhuishouding ter plaatse als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen zodoende worden uitgesloten.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen

mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen,

hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Met de Wet natuurbeheer (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Soortenbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Toetsing

Soortenbescherming

Voor een goed inzicht in de aanwezige potenties voor beschermde soorten binnen het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 3

De volgende plantensoorten zijn binnen het plangebied aangetroffen: gewone reigersbek, klein

vogelpootje, duizendblad, hazenpootje, klein kruiskruid, gewone hoornbloem, diverse soorten (nietbeschermde) grassen en diverse uitheemse tuinplanten in de privétuinen. Voor deze algemene planten zijn geen maatregelen benodigd. Er zijn geen bedreigde planten van de Rode Lijst aangetroffen. Er zijn geen waardplanten voor beschermde vlinders aangetroffen.

In het struweel kunnen soorten aanwezig zijn, zoals: egel, gewone bosmuis en bruine kikker.

De voorgenomen ontwikkeling is naar verwachting in strijd met het onderdeel soortbescherming

uit de Wet natuurbescherming. Er kunnen negatieve effecten optreden op nesten van huismus,

gierzwaluw en 'vogels zonder jaarrond beschermd nest' rondom het plangebied. Ook kunnen er

rondom het plangebied verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Daarnaast kunnen huismus, gierzwaluw, vleermuizen en 'vogels zonder jaarrond beschermd nest' zich in de toekomst vestigen.

Voor iedere soort waarvoor de Wet Natuurbescherming (mogelijk) wordt overtreden, wordt hieronder de volgende vervolgstap beschreven:

• Vleermuizen:

Dit onderzoek dient globaal plaats te vinden tussen half mei en half oktober volgens het Vleermuisprotocol 2021. Er zijn onder andere veldbezoeken benodigd in het voorjaar en najaar.

• Huismus (nesten):

Dit onderzoek dient bij voorkeur plaats te vinden door het uitvoeren van minimaal twee veldbezoeken in de ochtend in de periode april t/m 20 juni, waarvan één bezoek tussen 1 april en 15 mei.

• Gierzwaluw (nesten):

Nader onderzoek naar gierzwaluw is alleen nodig als de werkzaamheden plaatsvinden buiten de kwetsbare periode van half april tot eind augustus.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit of ligt niet in een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming. De meest nabijgelegen beschermde (Nederlandse) natuurgebieden liggen op ongeveer 13 en 17 km ten westen en oosten van het plangebied. Het betreft de Natura 2000-gebieden Brabantse Wal en Ulvenhoutse Bos. Op ongeveer 10 en 15 km liggen de natuurgebieden Kalmhoutse Heide en Schietvelden. Dit zijn Belgische natuurgebieden. Gezien de afstand en de aard van de ingrepen is er geen sprake van directe aantasting, zoals effecten door geluid of optische verstoring van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.


Indirecte effecten door stikstofemissie zijn mogelijk wel aan de orde. Om aantoonbaar te maken of er wel of geen sprake is van stikstofdepositie in kwetsbare Natura 2000-gebieden is een stikstofberekening als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd, waarvan de rapportage in bijlage 4 is opgenomen.


Conclusie

Ten aanzien van het onderdeel soortenbescherming kunnen er door de ontwikkeling negatieve effecten optreden op vleermuizen, nesten van de huismus en nesten van de gierzwaluw. Er is aanvullend onderzoek nodig om meer inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid van nesten van vleermuizen en de huismus. Dit onderzoek wordt uitgevoerd en zal voor de vaststelling gereed zijn. Conclusies nader onderzoek P.M.

Naast het nader onderzoek dienen bij de werkzaamheden maatregelen genomen te worden om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0008.jpg"

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolge voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) .

Onderzoek

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt maximaal 36,4 mvt/etmaal. De maximale bijdragen als gevolg van deze verkeersgeneratie zijn berekend met behulp van de NIBM-tool D maximale bijdrage voor NO2 bedraagt 0,03 ìg/m³. Voor PM10 bedraagt de maximale bijdrage 0,0 ìg/m³, zie tabel 4.2 Uit de berekening blijkt dat de beoogde ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0067-ON01_0009.jpg"

Tabel 4.2 Berekening bijdrage extra verkeer op luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Gebrande Hoefstraat. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2020; 15,2 ìg/m3 voor NO2, 15,5 ìg/m3 voor PM10 en 8,5 ìg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan d grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen zodoende worden uitgesloten.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.11 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Voor het wijzigingsplan Hofstede fase 2 is een mobiliteitstoets uitgevoerd. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij het gemeentelijke parkeernormenbeleid en de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2018. De kencijfers uit deze publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie. Er wordt uitgegaan van boven het gemiddelde kencijfer van het CROW en een stedelijkheidsgraad van " weinig stedelijk".

Onderzoek

Verkeer en ontsluiting

De toename aan verkeersgeneratie bedraagt maximaal 36,4 mvt/etmaal. Het extra verkeer wordt

opgenomen in de infrastructuur van de woonwijk ontwikkeling Hofstede en de bestaande infrastructuur binnen Rucphen. Bij de ontwikkeling van Hofstede is er onderzoek uitgevoerd door Anteagroup (Verkeerskundige aspecten Hofstede, 2018), hierin wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling Hofstede 1372,2 mvt/etmaal introduceert in de omgeving. De capaciteit van de huidige infrastructuur is vastgesteld op max. 3000 mvt/etmaal. De bestaande infrastructuur in de omgeving zal het extra verkeer van 36,4 mvt/etmaal hierdoor zonder problemen kunnen afwikkelen. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen zodoende worden uitgesloten.

Parkeren

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Voor een vrijstaande woning is de norm opgenomen van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Voor de 4 woningen is een totale parkeerbehoefte van 9,2.

Bij de huidige ontwerpschets van de beoogde ontwikkeling zijn er 4 parkeerplaatsen opgenomen langs de ontsluitingsweg. De resterende parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen zodoende worden uitgesloten.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat het plan dan ook niet in de weg.

4.12 Beoordeling Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan

planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (onderdeel C en D), projectmer-plichtig (onderdeel C) of mer-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.

In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar

beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is.

Toetsing

De omvang van de ontwikkelingen blijft ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen die geldt voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Wel dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd als blijkt dat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de

drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. voor categorie D 11.2), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Systematiek

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt.

5.2 Regels

Voor de bestemmingsregeling is zoveel mogelijk uitgegaan van de bestemmingsmethodiek van de

aangrenzende bestemmingsplannen.

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van het bestemmingsplan bevat twee artikelen. In het artikel ‘Begrippen’ wordt een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot. In het artikel ‘Wijze van meten’ wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

Bestemmingsregels

Groen

De gronden met de bestemming ‘Groen’ zijn bestemd voor groenvoorzieningen, houtgewas,

bermen en beplanting, water en voorzieningen voor de waterhuishouding met bijbehorende wegen, paden en verhardingen. Ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ dient waterberging

gerealiseerd te worden en ter plaatse van de aanduiding ‘landschapselement’ dient de natuurlijke en/of cultuurhistorische en/of landschappelijke waardevolle landschapselementen in stand

gehouden te worden.

Tuin

De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming

mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen

worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en

voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer

De met ‘Verkeer’ bestemde gronden betreffen wegen, straten, paden en bijbehorende voorzieningen. Op deze gronden wordt de benodigde waterberging van het plan voorzien en ook als zodanig aangeduid op de verbeelding. Op deze gronden is het toegestaan gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten ten behoeve van de verkeersbestemming.

Wonen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is wonen de hoofdfunctie. Diverse maatvoeringen zijn opgenomen om minimale en maximale goot- en bouwhoogtes en overige afmetingen te garanderen. Specifiek is bepaald dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen gezamenlijk niet meer dan 100 m² mogen bedragen, waarbij een overkapping ook meetelt. Voor overkappingen zijn specifieke regels opgenomen. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen omtrent bijvoorbeeld plaatsing, dakhelling en vormgeving. Ook kan, onder voorwaarden, worden afgeweken voor beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij een woning alsmede voor mantelzorg.

Waarde – Archeologie 3 

Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden met de dubbelbelstemming 'Waarde – Archeologie 3' bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden van de gronden. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Algemene regels

Anti-Dubbeltelregel

Met de dubbeltelbepaling wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of

omgevingsvergunning of een mededeling op een meldingplichtig bouwwerk is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning of het doen van een mededeling ma worden meegenomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, waaronder regels ten aanzien van bestaande maten.

Algemene gebruiksregels

Deze regels verbieden het gebruik dat strijdig is met de bestemming.

Algemene aanduidingsregels

Hier is een regeling opgenomen ten aanzien van het vrijwaringszone - radar.

Vrijwaringszone – radar

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – radar' zijn, behalve voor de daar

voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van 63 meter en meer.

Overige regels

Hier is een regeling opgenomen ten aanzien van het parkeren

Overgangs- en slotregels

Overgangsregel

Deze bepaling houdt in dat bouwwerken, die op het moment van tervisielegging van het plan legaal bestaan (of die op grond van de Woningwet mogen worden gebouwd) mogen blijven bestaan hoewel zij strijdig zijn met de bebouwingsregels van het plan. Bovendien bepaalt de overgangsrechtbepaling dat het gebruik van de gronden en opstallen dat afwijkt van de regels zoals die gelden op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt gehandhaafd mag blijven;

Slotregel

Het laatste artikel “Slotregel” geeft de officiële naam van het plan aan, wanneer naar het plan wordt verwezen.

5.3 Verbeelding

Bij het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020, Hofstede achter Turfberrie 7-13 te Rucphen" hoort een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de toekomstige bestemmingen weergegeven. Het plangebied bestaat uit 2 delen; de vier te realiseren vrijstaande woningen inclusief ontsluitingsweg en de juridische reparatie van het verkavelingsplan Hofstede 2. Voor dit gebied vervangt het bestemmingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" en "Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening".

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijk organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële

haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de

economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte koste kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

Er is anterieur overeengekomen dat de plankosten en leges voor rekening van verzoeker komen. De procedure om te koen tot een herziening zl gedragen worden door de gemeente.

Grondexplotatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Het

bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen. Dit zijn bouwplannen zoals bedoeld in artikel

6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit

bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten.

Planschade

Tot slot wordt voor eventuele planschade een planschade overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente afgesloten.