direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000B0032-DEF1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0032-DEF1 van de gemeente Rucphen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding

De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0840.9000B0032-DEF1.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald.

1.8 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 caravan

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 extensief recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.23 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.26 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.27 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.28 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.30 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.31 recreatie

het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.

1.32 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', bedrijven uitsluitend uit categorie 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Industrie toegestaan;
  • c. met dien verstande dat de gronden gelegen tussen het bouwvlak en de bestemming Verkeer tevens zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten of detailhandel overeenkomstig de aanduiding die ter plaatse van hetzelfde perceel is opgenomen;
  • d. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  • e. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen en bebouwingspercentage van 80% van het bouwperceel;
  • b. de afstand van gebouwen onderling
  • c. binnen een bouwvlak bedraagt ten minste 1 m;
  • d. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
  • f. de oppervlakte van een nutsvoorziening bedraagt maximaal 15 m² en de bouwhoogte maximaal 2,5 meter;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m²;
  • h. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3 respectievelijk 6 meter;
  • i. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bouwwerken en ten aanzien van het bebouwingspercentage, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. nadere eisen zijn noodzakelijk ter voorkoming van onevenredige aantasting van aangrenzende gronden;
  • b. nadere eisen zijn noodzakelijk uit het oogpunt van verkeersveiligheid, brandveiligheid of brand- en rampenbestrijding;
  • c. nadere eisen zijn noodzakelijk om te voorzien in de parkeerbehoefte in de vorm van parkeren op eigen terrein of in het voorzien in ruimte voor laden en lossen op eigen terrein;
  • d. nadere eisen zijn noodzakelijk voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en leidt ten hoogste tot een beperking van het bebouwingspercentage met 15%.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Gebruiksregels

Opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is tot een gezamenlijke hoogte van maximaal 6 meter toegestaan.

3.4.2 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitoefenen van detailhandel;
  • b. het uitoefenen van enige tak van bedrijf anders dan conform lid 3.1;
  • c. buiten het bouwvlak is de opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  • d. opslag van meer dan 10.000 kilo consumentenvuurwerk ongeacht het bepaalde in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • e. het oprichten van:
    • 1. Bevi-inrichtingen;
    • 2. Wgh inrichtingen;
    • 3. risicovolle inrichtingen, zolang de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar volgens Bevi buiten de inrichting is gelegen, met uitzondering van een risicovolle inrichting, waarvan de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar volgens Bevi binnen en buiten de inrichting is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', het gebruiken van de gronden ten behoeve van een bedrijfswoning.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ander type bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  • b. lid 3.1 voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 3.1 ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;
  • c. lid 3.4.2 onder c voor de opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak op onbebouwde grond buiten een bouwvlak tot een gezamelijke hoogte van maximaal 4 meter;
  • d. afwijking leidt niet tot onevenredige verkeersaantrekkende werking.

3.5.2 Volumineuze detailhandel
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van 3.4.2 lid a voor het uitoefenen van detailhandel, met inachtneming van het volgende:
  • b. een omgevingsvergunning wordt verleend voor:
    • 1. detailhandel in auto's;
    • 2. detailhandel in boten;
    • 3. detailhandel in caravans en tenten;
    • 4. detailhandel in grove bouwmaterialen;
    • 5. detailhandel in keukens, badkamers en sanitair;
    • 6. bouwmarkten;
    • 7. tuincentra;
  • c. een omgevingsvergunning wordt verleend indien is aangetoond dat er geen sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau;
  • d. afwijking leidt niet tot onevenredige verkeersaantrekkende werking;

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin, dat de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu daartoe aanleiding geeft, als gevolg van technologische ontwikkelingen, dan wel het Inrichtingen en Vergunningen besluit van de Wet milieubeheer met betrekking tot geluidsprocederende inrichtingen wordt gewijzigd.

3.6.2 Procedureregel

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 3.7.1 dient een milieudeskundige te worden gehoord.

Artikel 4 Groen - Landschapselement

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen;
  • b. extensief recreatief gebruik;
  • c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • d. bijbehorende wegen, paden en verhardingen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - compensatie': groen gerealiseerd op basis van de compensatieverplichting zoals opgenomen in het groencompensatieplan zoals opgenomen als Bijlage 2 bij de regels.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Het is verboden om op deze gronden te bouwen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het gebruik van gronden voor het grazen van dieren;

4.3.2 Voorwaardelijke verplichting - compenstatie

Binnen drie jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dient de compensatie, zoals weergegeven in het compensatieplan, opgenomen in bijlage 2 van de regels, te zijn gerealiseerd en kwantitatief en kwalitatief in stand te worden gehouden.

4.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  • b. het vellen van houtgewas wat niet overeenkomt met de duurzame ontwikkeling of instandhouding van de bij de bestemming behorende landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • d. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • f. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • g. het aanbrengen van halfverhardingen.

4.4.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming, als afzetten, knotten, dunnen, waarbij de in 4.1.1 sub a genoemde waarden duurzaam worden veiliggesteld;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. nodig zijn ter uitvoering van het bij dit bestemmingsplan behorende compensatieplan, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels.

4.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:

  • a. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de bestemming;
  • b. een deskundigenrapport is overgelegd omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de bestemming niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

5.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemmingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend ten behoeve van het bijdragen aan natuurbehoud of privacy ter plaatse worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het beoefenen van hondensport en het trainen van honden;
  • b. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

5.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder houtgewas;
  • b. het vellen van houtgewas;
  • c. het blijvend omzetten van grasland;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • e. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. diepploegen vanaf 0,5 m;
  • g. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van lichtmasten.

5.4.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 5.4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:

  • a. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de bestemming;
  • b. een schriftelijk deskundigenrapport is overgelegd omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de bestemming niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een weg bestaande uit ten hoogste twee rijstroken;
  • b. straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds;
  • c. overige tot de bestemming behorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming worden opgericht:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2.2 Gebouwen

Gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m²;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt:
    • 1. antennes: maximaal 5 m;
    • 2. openbare nutsvoorzieningen: maximaal 3,5 m;
    • 3. masten: maximaal 8 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: maximaal 4 m.

6.3 Nadere eisen
6.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen voor de situering en afmeting van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor zover noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.3 sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 m.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Voorwaardelijke verplichting

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. Het gebruik van de weg indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4.3.2 en binnen drie jaar na inwerkingtreding niet voorzien is in de landschappelijke inpassing en compensatie zoals is voorgeschreven in het compensatieplan dat is opgenomen in Bijlage 2 van de regels.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het archeologisch monument.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste van de in lid 7.1 genoemde bestemmingen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

7.2.2 Bouwregels

Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 0,2 m kan worden geplaatst;
  • c. een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 100 m² en dat dieper dan 0,2 m wordt geplaatst.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan 0,2 m, met dien verstande dat:

  • a. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 7.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning-activiteit bouwen verbonden voorwaarden;
  • c. in de situatie als bedoeld in het lid 7.3 sub b onder twee, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien lid 7.3 sub c onder drie van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het waterschap;
  • d. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

7.4.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 7.2.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

7.4.3 Rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting legt een in lid 7.3 sub a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

7.4.4 Beoordeling rapport

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 7.4.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden.

7.4.5 Voorwaarden

In de situatie als bedoeld in lid 7.4.4, sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.4.6 Vervolg

Indien lid 7.4.5 sub c van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verwijderen of wijziging van de bestemming 'Waarde - Archeologie, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 8 Waarde - Ecologie Natuur Netwerk Brabant

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie Natuur Netwerk Brabant' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, beheer, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden (Natuur Netwerk Brabant);

alsmede voor:

  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. behoud, beheer en herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • d. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,50 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, met dien verstande dat geen aantoonbare onevenredige aantasting plaatsvindt van het Natuur Netwerk Brabant.
  • b. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor de bouw van een gebouw ten behoeve van de natuurbestemming of het extensief recreatief medegebruik, met een oppervlakte van maximaal 20 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 m, met dien verstande dat geen aantoonbare onevenredige aantasting plaatsvindt van het Natuur Netwerk Brabant.

8.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, egaliseren en afgraven van de gronden;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • e. het verlagen en/of verhogen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainage of bronbemaling;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • g. het verwijderen van diepwortelende beplanting en/of houtopstand;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het blijvend omzetten van grasland in bouwland.

8.4.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

8.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:

  • a. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de ecologische waarden;
  • b. schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met het Natuur Netwerk Brabant niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
  • b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 veiligheidszone - munitie B
12.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie C' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat rondom de munitieopslagplaats.

12.1.2 Voorwaarden

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 5) gelden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie B' de volgende regels:

  • a. het oprichten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichitngen is niet toegestaan.

12.2 veiligheidszone - munitie C
12.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie C' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat rondom de munitieopslagplaats.

12.2.2 Voorwaarden

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 5) gelden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie C' de volgende regels:

  • a. gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie en voorts gebouwen met zeer grote glasopstanden, waarin zich in de regel een groot aantal mensen bevindt (meer dan 25 personen tegelijkertijd), zijn niet toegestaan.

12.3 veiligheidszone - munitie C1
12.3.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie C1' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat rondom de munitieopslagplaats.

12.3.2 Voorwaarden

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 5) gelden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie C' de volgende regels:

  • a. gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie en voorts gebouwen met zeer grote glasopstanden, waarin zich in de regel een groot aantal mensen bevindt (meer dan 25 personen tegelijkertijd), zijn niet toegestaan.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels in dit plan voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
  • b. het oprichten van antennes en masten met een bouwhoogte van maximaal 15 m.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een hoogte van maximaal 3,5 m;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 m toelaatbaar.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid'.