Plan: | Buitengebied Rucphen 2012, verkeersvoorzieningen Bernhardstraat Rucphen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.9000B0011-ON01 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op twee aspecten.
Vrijliggend fietspad Bernhardstraat
Achtergrond
In 2013 zijn de bestemmingsplannen voor de realisering van de verlengde Vosdonkseweg en de verlengde Helakkerstraat vastgesteld door de gemeenteraad.
Ten behoeve van deze bestemmingsplannen zijn verkeersonderzoeken uitgevoerd. In de planstudiefase van deze bestemmingsplannen is voor de verkeersonderzoeken een geactualiseerd verkeersmodel opgesteld waarmee de toekomstige verkeersintensiteiten zijn berekend. In dit verkeersmodel zijn alle recente ontwikkelingen (zoals de voorziene woningbouw op locaties op onder andere Rucphen-Zuid en De Leijkens, maar ook het vlekkenplan voor de Binnentuin) verwerkt en doorgerekend.
Gebleken is dat de verkeersintensiteit op de Bernhardstraat (ter hoogte van het drukste wegvak Rucphenseweg – Achterhoeksestraat), in de eindsituatie van 2024, een waarde bereikt van 5.301 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm). Deze waarde is aan de orde wanneer alle voorziene ruimtelijke ontwikkelingen daadwerkelijk tot uitvoering komen. In CROW-uitgave 230 (‘Ontwerpwijzer fietsverkeer’, 2006) is opgenomen dat op erftoegangswegen buiten de bebouwde kom een vrijliggend fietspad altijd moeten worden toegepast bij verkeersintensiteiten boven de 3.000 mvt/etmaal. Bij intensiteiten tussen de 2.000 en 3.000 mvt/etmaal voldoen zowel fietsstroken als fietspaden. Alleen indien de erftoegangsweg onderdeel uitmaakt van een hoofdfietsroute (fietsintensiteit is hoger dan 2.000 fietsers/etmaal) zijn fietspaden nadrukkelijk gewenst. Echter zijn in bepaalde situaties nog steeds fietsstroken mogelijk.
In de bestemmingsplannen is opgenomen dat zodra de daadwerkelijke verkeersintensiteiten daar aanleiding toe geven, een vrijliggend fietspad zal worden aangelegd langs de Bernhardstraat (wegvak Rucphenseweg – aantakking doorgetrokken Helakkerstraat). De gemeente streeft daarbij naar een veilige Bernhardstraat, die conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig Verkeer is ingericht. In het kader daarvan zou vooralsnog de Bernhardstraat bij het opwaarderen van de straat in 2015 opnieuw voorzien worden van fiets(suggestie)stroken, zoals nu ook reeds voor een deel van de Bernhardstraat het geval is. Daarmee wordt dan voor de korte termijn voldaan aan de richtlijnen van het CROW.
Wensen omwonenden
De gemeente heeft uitdrukkelijk kennis genomen van de zorgen van omwonenden en de wens om wanneer de doorgetrokken Helakkerstraat wordt opengesteld, de Bernhardstraat direct al te voorzien van een vrijliggend fietspad.
Om die reden is gestart met een studie naar de mogelijkheden van de aanleg van een vrijliggend fietspad. De resultaten van die studie zijn inmiddels bekend en er is een civieltechnisch ontwerp beschikbaar.
Ontwerp
Het civieltechnisch ontwerp van het fietspad positioneert het fietspad aan de noordzijde van de Bernhardstraat. Uitgangspunt daarbij is percelen van derden zoveel als mogelijk te ontzien. Het is echter noodzakelijk gebleken toch delen van percelen van derden (woonpercelen, agrarische percelen) te betrekken bij de planontwikkeling. De betrokken partijen zijn hierover in januari 2015 individueel geïnformeerd.
Uitgangspunt voor het ontwerp was het inpassen van de bestaande bomenrij. Het is echter onvermijdelijk dat een bomenrij ten noorden van de Bernhardstraat moet worden gekapt. Ter compensatie is een nieuwe bomenrij en een landschapselement in het ontwerp opgenomen. Verwezen wordt naar de paragraaf landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap (4.2).
Tot slot zal het ook zijn dat beplantingen en bomen op de nu nog particuliere percelen verwijderd dienen te worden. Verwezen wordt naar de paragraaf ecologie (4.5).
Planologisch kader
Uitgangspunt is het fietspad zoveel als mogelijk binnen de bestaande bestemming 'Verkeer' te realiseren. Gebaseerd op het civieltechnisch ontwerp is dat echter niet overal mogelijk. Zodoende is het opstellen van een afzonderlijk bestemmingsplan voor die delen van het fietspad noodzakelijk. In paragraaf 1.3 wordt nader ingegaan op het actueel juridisch-planologisch regime.
Aanpassen huidige kruising Bernhardstraat / Rucphenseweg en St.Martinusstraat en voorbereiden aanleg ovonde
Het plan ligt nu voor om eerst de kruising aan te passen. De aanleg van de ovonde is voor de langere termijn en is voorzien op het moment dat ook de Leijkens wordt gerealiseerd.
Achtergrond
Op 27 maart 2013 is het bestemmingsplan De Leijkens vastgesteld. Net als in de plannen voor de Verlengde Helakkerstraat en de verlengde Vosdonkseweg is in dit plan een verbetering van de verkeersstructuur in de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord voorzien.
Voor de kern Rucphen is in dit bestemmingsplan voorzien in een aan te leggen lokale ontsluitingsweg tussen de Rucphenseweg / St.Martinusstraat en de Gebrande Hoefstraat, waardoor bijgedragen wordt aan het weren van het doorgaande verkeer en vrachtverkeer in de kern Rucphen. De ontsluitingsweg gaat onderdeel vormen van de te realiseren duurzame ontsluitingsstructuur voor de gehele gemeente. Het uitgangspunt van deze ontsluitingsstructuur is reeds vastgelegd in de Structuurvisie Rucphen 2030. De aanhaking van deze weg op de Rucphenseweg zal op termijn worden vorm gegeven door middel van een ovonde. Een deel van deze ovonde is gesitueerd buiten het plangebied van het bestemmingsplan De Leijkens.
Ontwerp
Om een afdoende verkeersafwikkeling op de de komende jaren te kunnen garanderen wordt de kruising Rucphenseweg – Bernhardstraat – St. Martinusstraat aangepast. Het ontwerp bestaat uit een ideale bocht Rucphenseweg – Bernhardstraat, waarop de St. Martinusstraat haaks aansluit. In paragraaf 2.2.2 is een nadere beschrijving opgenomen.
Planologisch kader
De kruising die wordt aangepast is grotendeels gelegen binnen de verkeersbestemming van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, en de rest van de bestemming verkeer wordt in dit bestemmingsplan meegenomen. Deze is derhalve planologisch mogelijk. Een belangrijk deel van de toekomstige ovonde is geprojecteerd binnen de huidige agrarische bestemming. In voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtebeslag voor de ovonde alsmede de aanpassing van de bocht opgenomen.
Doelstellingen van het bestemmingsplan zijn de volgende.
Ter plaatse gelden momenteel twee bestemmingsplannen:
In het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 hebben de gronden van het beoogde fietspad voornamelijk een verkeersbestemming en herziening is voor die delen niet noodzakelijk. Hier en daar is het fietspad echter geprojecteerd binnen de bestemming Agrarisch, Water of Wonen. Binnen deze bestemmingen is het hoofdgebruik verkeer niet toegestaan. Het is daarom noodzakelijk de geldende regeling te herijken.
De gronden waar de beoogde landschappelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt hebben voornamelijk de bestemming 'Agrarisch'. Om deze maatregel planologisch in te bedden krijgen de gronden een groenbestemming.
In het bestemmingsplan De Leijkens is reeds een bestemming Verkeer opgenomen. Aanpassing van dit plan is zodoende niet nodig. De ovonde, het fietspad en de beoogde groenvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan.
De opzet van de toelichting is als volgt.
Algemeen
Het fietspad, de aanpassingen van de huidige kruising Bernhardstraat / Rucphenseweg / St. Martinusstraat en het landschapselement/bomenrij zijn gesitueerd juist ten noorden van de kern Rucphen, ten westen van Sint Willebrord in het buitengebied van de gemeente. Ter plaatse is sprake van een vrij open buitengebied met verspreide agrarische bebouwing en individuele woningen langs de Bernhardstraat.
Ligging plangebied
Figuur 2.1 globale ligging plangebied (rood = fietspad en kruising, groen is landschapselement)
Het plangebied omvat alleen die delen die nog geen bestemming 'Verkeer' hebben, alsmede de bestemming 'Groen' voor het landschapselement en nieuwe bomenrij. Een detail begrenzing is opgenomen op de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan.
Bernhardstraat
Figuur 2.2 Bernhardstraat
De Bernhardstraat laat zich als volgt beschrijven.
Rucphenseweg
Figuur 2.3 aansluiting Rucphenseweg / Bernhardstraat / St. Martinusstraat
De Rucphenseweg laat zich als volgt beschrijven.
Met de voorziene aanleg van de Verlengde Helakkerstraat en de Verlengde Vosdonkseweg maakt de Bernhardstraat deel uit van de hoofdverkeersstructuur van de gemeente. Voor een uitvoerige beschrijving wordt verwezen naar bijlage 2.
Tracébeschrijving
Figuur 2.4 Beoogde tracé fietspad Bernhardstraat
Het vrijliggend fietspad is geprojecteerd aan de noordzijde van de Bernhardstraat. Het fietspad is geprojecteerd op agrarische gronden en particulieren terreinen. Het tracé laat zich als volgt beschrijven.
Aankoop percelen door gemeente
Ten behoeve van de voorgenomen aanleg van het fietspad en het aanpassen van de kruising Bernhardstraat / Rucphenseweg / St. Martinusstraat is het voor de gemeente noodzakelijk gronden aan te kopen van derden. Hierover treedt de gemeente in overleg met de eigenaren.
Keuze tracé
Door de gemeente is gekozen voor een tracé aan de noordzijde van de Bernhardstraat omwille van onder andere de volgende motivering.
In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de optimalisering van de aansluiting Bernhardstraat / Rucphensweg / St. Martinusstraat door middel van en ruime bocht zoals weergeven in figuur 2.5. De aanleg van De Leijkens (komend van links) is vooralsnog niet voorzien.
Figuur 2.5 Impressie optimalisering kruising Rucphenseweg / Bernhardstraat / St. Martinusstraat
De aanpassing van de kruising Bernhardstraat / Rucphenseweg / St. Martinusstraat betreft de fysieke wijziging aan een bestaande weg. In dat kader heeft akoestisch reconstructieonderzoek plaatsgevonden. Daaruit blijkt voor de woning aan de Bernhardstraat 8 een geluidstoename van afgerond 2 dB. Daarom is besloten het deel van de Bernhardstraat tussen het kruispunt met de Rucphenseweg en het kruispunt met de Achterhoeksestraat te voorzien van geluidsreducerend asfalt SMA-NL5. Geluidschermen en / of andere maatregelen zijn niet noodzakelijk.
Het fietspad wordt ruimtelijk zo goed mogelijk ingepast binnen de bestaande landschappelijke context. De gemeente bepaalt in overleg met de provincie op welke wijze een invulling wordt gegeven aan de benodigde kwaliteitsverbetering van het landschap als gevolg van de voorgenomen aanleg van het fietspad. Verwezen wordt naar paragraaf 4.2
Als gevolg van de aanleg van het fietspad zullen een aantal bomen en heggen moeten worden gerooid.
Het gaat om circa 88 bomen op gemeentelijk eigendom en circa 10 bomen op particulier eigendom welke vergunningplichtig zijn conform de APV (Groene kaart).
De gemeente hanteert daarbij de stappen zoals die in het groenbeleid zijn vastgelegd (zie ook 3.1.3). De compenserende maatregel bestaan uit de herplant. Verwezen wordt ook naar paragraaf 4.2.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) |
Analyse
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Het kabinet heeft de ambities voor 2040 uitgewerkt en geconcretiseerd in 3 doelen voor de middellange termijn tot 2028: - de concurrentiekracht van Nederland vergroten; - de bereikbaarheid verbeteren en ruimte vrij maken voor uitbreiding van wegen, spoorwegen en vaarwegen; - zorgen voor een leefbare omgeving waarin ruimte is voor natuur en cultuur en veilig kunnen wonen (bijvoorbeeld omdat er maatregelen worden genomen tegen wateroverlast). Toetsing De belangrijkste nationale belangen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd: Bestaande infrastructuur beter benutten Het kabinet wil in de Randstad 2x4 rijstroken als standaard. Daarbuiten moeten op termijn alle hoofdverbindingen 2x3 worden. In deze kabinetsperiode wordt 800 kilometer aan extra rijstroken aangelegd. Conclusie Er worden geen concrete uitspraken gedaan ten aanzien van de aanleg van het fietspad langs de Bernhardstraat, de optimalisering van een kruising Rucphenseweg / Bernhardstraat / Sint Martinusstraat / Leijkens of de aanleg van (lokale) infrastructuur in het algemeen. De realisering van het project past wel in de algemene visie dat Nederland goed bereikbaar dient te zijn en verkeersveilig ontsloten dient te zijn. |
Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) |
Analyse
Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het Rijk. Toetsing Hoewel het plan een ontwikkeling betreft, zijn de nationale belangen zoals opgenomen in het Barro niet aan de orde in dit bestemmingsplan. Het plan voor de aanleg van het fietspad en de optimalisering van een kruising heeft namelijk geen betrekking op grootschalige infrastructurele ontwikkelingen van nationaal belang, aanleg van nutsvoorzieningen van nationaal belang of een relatie met de Ecologische Hoofdstructuur. Ook conflicteert het plan niet met die belangen, omdat de gronden hiervoor niet zijn gereserveerd of aangewezen. Conclusie Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro. Er zijn geen specifieke regelingen nodig. |
Besluit ruimtelijke ordening (Bro) |
Analyse en toetsing
In het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen dat voor stedelijke ontwikkelingen waaronder ook wegen, een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (ook wel: de ladder voor duurzame verstedelijking). Deze onderbouwing bestaat uit de volgende onderdelen: a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. In de bestemmingsplannen voor de Verlengde Helakkerstraat en de Verlengde Vosdonkseweg is aangetoond dat in verband met de aanleg van de verlengde Helakkerstraat en Vosdonkseweg de verkeersstromen op termijn zodanig zullen zijn, dat de aanleg van een vrijliggend fietspad langs de Bernhardstraat noodzakelijk is, blijkens de richtlijnen van de CROW. Vanuit de omwonenden is voorts actueel een verzoek gedaan om al vooruitlopend op het bereiken van de in de plannen voorziene verkeersintensiteiten over te gaan tot de aanleg van het fietspad. De gemeente wenst daaraan medewerking te verlenen (zie ook paragraaf 1.1). Ten aanzien van de optimalisering van de kruising geldt dat het wenselijk is de bestaande en de beoogde infrastructuur (De Leijkens) op een verkeersveilige wijze met elkaar te verknopen. b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Dit is ook van toepassing indien in een provinciale verordening een locatie reeds is aangewezen voor stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van een ontwikkeling in het buitengebied. De ontwikkeling vindt plaats parallel aan de bestaande / reeds planologisch geaccordeerde ontsluitingswegen. Er is voorzien in een zo goed mogelijke inpassing, waarbij benutten van extra gronden zo veel mogelijk wordt voorkomen. c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Er is sprake van een infrastructurele ontwikkeling. Conclusie Het betreft een project dat voornamelijk de doorstroming en verkeersveiligheid voor gemotoriseerd en niet gemotoriseerd verkeer bevorderd. Het Bro en de ladder van Duurzame verstedelijking vormt geen belemmering. |
Structuurvisie
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO, 19 maart 2014) |
Analyse
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking. Deel A Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: ‘samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. Deel B In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken. Uitwerking structuurvisie De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de 'uitwerking gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Toetsing In hoofdstuk 4 van de SVRO (deel B) is het beleid ten aanzien van verkeer en infrastructuur beschreven. De hoofddoelstellingen zijn de volgende: 1. betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen; 2. bevorderen bereikbaarheid. Aspect 2 is van belang in het voorliggende project; met de aanleg van het fietspad langs de Bernhardstraat en de optimalisering van de kruising Bernhardstraat - Rucphenseweg - De Leijkens - Sint Martinusstraat wordt de bereikbaarheid en met name de verkeersveiligheid in het gebied verder bevorderd. Er is met het voorliggende project geen sprake van nieuwe tracés. De bestaande (en geprojecteerde, al planologisch geregelde) wegen worden met het voorliggende project wel met elkaar verknoopt en verbeterd en zodoende nader gedefinieerd en vastgelegd. Het project biedt kansen om de aan de ambities van de provincie tegemoet te komen. Deze ambities zijn de volgende. - bijdrage aan de herkenbaarheid van het landschap en de ontginningsstructuur; - beleving van het landschap; - afstemmen van de vormgeving van de kruising en fietspad op de directe omgeving (waterberging, zichtlijnen e.d.). In hoofdstuk 4.2 is hier nader op ingegaan. Vanuit de gebiedspaspoorten gelden de volgende strategieën voor het plangebied: - versterken openheid komgrond; - versterken kleinschaligheid oude zandontginning. In het plangebied is geen sprake van provinciale deelstructuurvisies. Conclusie De Structuurvisie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De ambities en uitgangspunten zijn vertaald en meegenomen bij de uitwerkingen. |
Artikel 3 bevordering Ruimtelijke Kwaliteit | ||
3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit | ||
1.a | Beoogd is de ontwikkeling op een goede wijze landschappelijk in te passen; verwezen wordt naar paragraaf 4.2. | |
1.b | Het fietspad wordt zoveel mogelijk binnen het bestaande profiel van de Bernhardstraat ingepast; dit is echter niet op alle locaties mogelijk, of wenselijk in verband met de ambitie de bestaande bomen zoveel mogelijk te behouden. om die reden wordt het fietspad (met bijhorende voorzieningen zoals bermsloten en berm) gedeeltelijk aan de noordzijde in het agrarisch gebied gerealiseerd. Ten aanzien van de kruising geldt dat deze eveneens zoveel mogelijk binnen de bestaande bestemming verkeer wordt geprojecteerd. Ook hier is dat echter niet geheel mogelijk. Zodoende zal aan de noordzijde van de wegen een uitbreiding richting het buitengebied plaatsvinden. Daarbij wordt de bestaande groenvoorziening verplaatst. Insteek is dat de beide ontwikkelingen zodanig worden ingepast, zodat zij passen binnen het huidig ruimtelijk beeld. |
|
2.a. | n.v.t. | |
2.b | de feitelijke mogelijkheden ontbreken in de voorliggende situatie. | |
2.c | verwezen wordt naar de toetsing onder de ladder van Duurzame verstedelijking. | |
2.d | Er zijn geen gebouwen en bouwpercelen voorzien. | |
3.a | Verwezen wordt naar hoofdstuk 4 waarin uitvoerig is ingegaan op de (sectorale) onderzoeksaspecten. | |
3.b. | Het betreft een verbetering van bestaande infrastructuur, waarvoor beperkt aanvullende ruimte nodig is; in hoofdstuk 4 zijn de effecten daarvan nader onderzocht. De extra benodigde ruimte is van dien aard dat deze geen afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. | |
3.c | Het project ziet toe op een verbetering van de verkeersveiligheid door: - de aanleg van een vrijliggend fietspad in twee richtingen; - de optimalisering van een kruising. |
|
4 | n.v.t. | |
3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap | ||
1 | Verwezen wordt naar hoofdstuk 4. Er vindt een investering plaats in de kwaliteitsverbetering van het landschap. | |
2.a | - Financieel: Er is geen sprake van een waardevermeerdering bij het omzetten van de bestemming Agrarisch naar Verkeer of groen. Het betreft functies van algemeen nut, waaraan geen direct economisch voordeel zit aan de bestemming zelf.
- Juridisch: de kwaliteitsverbetering wordt juridisch vastgelegd op de verbeelding en in de regels door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'. - Feitelijk: de gemeente zal zorgdragen voor de aanplant van nieuwe bomen en struweel. Voor een gedetailleerde beschrijving van het plan wordt verwezen naar paragraaf .4.2 |
|
2.b. | Door de provincie zijn de volgende ambities benoemd: - versterken openheid komgronden; - versterken kleinschaligheid oude zandontginningen. Bij de landschappelijke uitwerking van het kruispunt en het fietspad wordt met deze ambities rekening gehouden. Verwezen wordt ook naar paragraaf 4.2 |
|
3.a | n.v.t. er is geen bebouwing voorzien. | |
3.b | verwezen wordt naar paragraaf 4.2 | |
3.c | Er is als uitgangspunt gehanteerd dat bomen zoveel mogelijk worden behouden. Dit laat onverlet dat toch bomen moet worden gekapt in verband met de aanleg van het fietspad. De gemeente voorziet de heraanplant van bomen. | |
3.d | er wordt juist aanvullend verharding toegevoegd. In paragraaf '4.4' is aangegeven hoe met dit aspect wordt omgegaan. | |
3.e | sloop van bebouwing is niet aan de orde. | |
3.f | De gemeente draagt zorg voor een bijdrage aan de ecologische hoofdstructuur. Het project maakt evenwel geen deel uit van deze structuur. | |
4 | Er vindt een investering plaats in de kwaliteitsverbetering van het landschap. Derhalve is dit lid niet van toepassing. | |
5 | het project is niet genoemd in artikel 37.4 en behoeft zodoende niet te worden voorgelegd aan het RRO. | |
6 | n.v.t. | |
Artikel 7 gemengd Agrarisch gebied | ||
7.19 a. | Verwezen wordt naar hoofdstuk 2 en 4. | |
7.19.b | Verwezen wordt naar hoofdstuk 2 en bijlage 2. | |
7.19.c | Er is sprake van bestaande wegen, waarlangs een fietspad wordt aangelegd en waarbinnen een geoptimaliseerd kruispunt is voorzien. Voor wat betreft het fietspad is bestudeerd op welke wijze dit het beste in de bestaande context kan worden ingepast. Gebleken is dat dit aan de noordzijde is (zie hoofdstuk 2). Alternatieve tracés zijn niet aan de orde. | |
7.19.d | Er is sprake van een fietspad in twee richtingen langs de bestaande Bernhardstraat, die bestaat uit 2 rijstroken. De kruising wordt ingepast in de bestaande wegenstructuur die bestaat uit twee rijstroken. |
|
7.19.e | Verwezen wordt naar paragraaf 4.2, waarbij is ingegaan op de landschappelijke inpassing en inbedding in de context. | |
7.19.f | Verwezen wordt naar hoofdstuk 2 en 4. Ten aanzien van het water worden voldoende watercompenserende maatregelen getroffen. | |
Artikel 17 boringsvrije zone | ||
17.1 en 17.2 | In het plan is de aanduiding overgenomen; er zijn overigens geen boringen voorzien. | |
Conclusie
De Verordening Ruimte 2014 vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Zonodig zijn aanduidingen opgenomen om provinciale belangen zeker te stellen. |
Structuurvisie Rucphen 2030 |
Analyse De visie gaat over de leefruimte van het gehele grondgebied van Rucphen. De structuurvisie is het richtinggevende ruimtelijk relevante afwegingskader voor het bestuurlijk handelen van de gemeente en heeft de onder andere volgende doelen: Uitnodigen: De visie laat zien welke ontwikkelingen mogelijk zijn, zonder de precieze invulling vast te leggen. Initiatieven die passen in de visie kunnen rekenen op een positieve grondhouding van de gemeente. Toetsen: Met de structuurvisie is aan de voorkant duidelijk hoe de gemeente omgaat met initiatieven die op de gemeente afkomen, zodat initiatiefnemers hier-mee rekening kunnen houden. Hiertoe is een afwegingskader opgenomen. De gemeente toetst initiatieven aan de visie en de te behouden kernkwaliteiten. De uitvoerbaarheid wordt beoordeeld op het globale schaalniveau van de structuurvisie (signaalfunctie voor nader onderzoek in het kader van concrete initiatieven) en wordt in het kader van concrete projecten verder uitgewerkt. Borgen: De visie legt een koppeling tussen economische initiatieven en initiatieven die bijdragen aan versterking van de kernen en het landschap, zodat bij projectuitwerkingen ook een fysieke of financiële bijdrage voor ruimtelijke kwaliteit gevraagd kan worden. De uitwerking van het in de Structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in deelvisies, bestemmingsplannen en projecten. Bij deze uitwerkingen staat het beleid op zichzelf niet meer ter discussie, maar alleen de wijze waarop dit beleid wordt uitgewerkt. De Structuurvisie is een beleidsplan waaraan de gemeente zichzelf bindt. Indien daarvan wordt afgeweken is een motivatie noodzakelijk. De visie bundelt, actualiseert en geeft de samenhang weer tussen de ruimtelijk relvante zaken uit actuele beleidsstukken, zoals het landschapsontwikkelingsplan, het groenstructuurplan, de woonvisie en de centrumplannen. Ook zijn recente ontwikkelingen (zoals de omleiding Rucphen, Sprundel, Sint-Willebrord) en gewenste ontwikkelingen (zoals de Binnentuin) weergegeven. De structuurvisie is als het ware de paraplu boven sectorale beleidsstukken, deelvisies en de nu bekende plannen. Ten aanzien van verkeer en vervoer zijn de volgende doelstellingen opgenomen. De bestaande wegenstructuur heeft zowel een functie als lokale ontsluiting, als een recreatieve functie voor fietsers en wandelaars. Bij aanpassing en onderhoud aan de bestaande wegen, wordt zo mogelijk de veiligheid voor langzaam verkeer verbeterd. Voor het thema verkeer en vervoer is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (2006) richtinggevend. Het streven naar een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem is vertaald naar de volgende doelstellingen: - voorzien in de groeiende behoefte aan mobiliteit; - verhogen van de verkeersveiligheid; - verbeteren van de leefbaarheid; - garanderen van de bereikbaarheid. Toetsing Het project ziet toe op een verkeersveiligere ontsluiting door de aanleg van een fietspad, het verbeteren van de aansluiting Bernhardstraat / Rucphenseweg / St Martinusstraat en op termijn een ovonde. Het project is een gevolg van de ontwikkelingen die ingezet zijn met de Verlengde Helakkerstraat en verlengde Vosdonkseweg alsmede De Leijkens en past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Rucphen 2030. |
Visiedocument Groenbeleid Rucphen |
Analyse
Het visiedocument Groenbeleid Rucphen maakt inzichtelijk op welke wijze invulling wordt gegeven aan groen in de gemeente. Door de verschillende typen groen te analyseren op de wijze van beheer, kwaliteit en kwantiteit ontstaat een reëel beeld van het groen in de gemeente. Hiermee is inzichtelijk gemaakt dat het onderhoud van het groen voldoet aan de kwaliteit zoals die in het groenbeheerplan 2000 is beschreven en waar eventuele knelpunten of verbeterpunten liggen. Er wordt voor het onderhoud vooral geadviseerd de huidige werkwijze te handhaven en her en der te optimaliseren. In het visiedocument blijkt dat de kwaliteit, beleving en waardering van groen, sterk afhankelijk zijn van ontwerpkeuzes in planvormingsprocessen. Gesteld wordt dat er komende jaren een behoorlijke ambitie is om het groen verder in te vullen in beleid, planvorming en beheerplannen. Toetsing Het plangebied ligt buiten het bestaande stedelijk gebied. Er dient daarom een juiste landschappelijke inpassing te komen. Het voorliggende initiatief is gesitueerd binnen het open buitengebied. Er gaan als gevolg van de aanleg van het fietspad bomen verloren. De gemeente zal deze compenseren. Verwezen wordt naar hoofdstuk 4.2. |
Groenstructuurplan (2010) |
Analyse
Het Groenstructuurplan biedt kansen voor het verbeteren van de kwaliteit van de stedelijke buitenruimte. In het Groenstructuurplan worden bestaande fysiek aanwezige groenstructuren (lijnen, vlakken en punten) en gewenste te ontwikkelen groenstructuren in beeld gebracht, zodat deze als uitgangspunt genomen kunnen worden voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Doel is het landschappelijke karakter van de kernen te herstellen en te versterken, zodat een meerwaarde wordt gecreëerd voor de woon-, werk-, verblijfs- en recreatiekwaliteiten in de dorpen. Het Groenstructuurplan vormt naast uitgangspunten en inspiratiebron, ook een intern en extern communicatiemiddel. Doel is verder de bestaande en nieuw te ontwikkelen groenstructuren op gelijke voet met andere beleidsvelden mee te nemen bij toekomstige (her)ontwikkelingen. Het Groenstructuurplan en het Visiedocument Groenbeleid geven tezamen handvatten om de te behouden, te versterken en te realiseren lokale groene karakteristieken voor de woon- werk- en recreatiekwaliteiten, in een ontwerp in te passen. De groensaldoregeling uit het Groenstructuurplan zorgt voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat er niet onbekommerd aan de groene ruimte kan worden gesnoept. Zo wordt voorkomen dat de waarden van groen (speelruimte, woonkwaliteit, gezondheid, natuurwaarde en dergelijke) verloren gaan omdat hier geen aandacht aan is besteed. Door verschillende stappen te doorlopen, kan een bewuste keuze gemaakt worden omtrent inpassing, opoffering en compensatie. De groensaldoregeling zal hiermee onderdeel vormen in het planproces van ruimtelijke plannen en projecten, zodat een verantwoorde afweging kan worden gemaakt. Toetsing Kwaliteitsverbetering van het landschap, landschappelijke inpassing en compensatie maken deel uit van het ontwerp van het fietspad en de kruising. In dat kader is ook nader onderzocht in welke mate toepassing wordt gegeven aan de groensaldoregeling. In het bestemmingsplan zijn de uitgangspunten en randvoorwaarden voor deze onderwerpen beschreven. Daarnaast is door de overheid budget beschikbaar gesteld voor realisering van de ontwikkeling, inclusief bijbehorende maatregelen. Kwaliteitsverbetering, compensatie en groensaldering en landschappelijke inpassing zijn daarmee verzekerd. In het bestemmingsplan zijn in hoofdstuk 4.2 enkele uitgangspunten en randvoorwaarden voor de inpassing van het fietspad en de kruising geformuleerd. |
Groene kaart (2011) |
Analyse
De Groene Kaart geeft door middel van een kaart en toebehorende beschrijvingen bescherming aan de meest waardevolle houtopstanden. Doelstelling is te komen tot een vermindering van regelgeving. Daarom is het dat bij vaststelling van de regelgeving (APV) als onderlegger van de Groene Kaart, het kappen van alle andere houtopstanden vrijgesteld wordt van de gemeentelijke regelgeving uit de APV. Gezien alle houtopstanden op de Groene Kaart aan bepaalde waarden moeten voldoen (bijvoorbeeld cultuurhistorisch, natuurwaarde en dergelijke) zal voor het kappen van de bomen een gedegen afweging en alternatievenonderzoek vooraf moeten gaan, voordat vergunning wordt verleend. Tevens zal het verlies aan waarden gecompenseerd worden door middel van een herplantplicht. Toetsing Ter plaatse van het plangebied zijn waardevolle bomen of vlakvormige elementen aangeduid. Er is onderzocht of de bestaande bomen langs de Bernhardstraat ingepast konden worden. Echter, doordat het vrijliggende fietspad een aansluiting dient te krijgen, op de plekken waar het fietspad dichter nabij de weg ligt, zijn een aantal bomen niet in het ontwerp in te passen zonder dat dit leidt tot een verkeerskundig onverantwoorde inrichting. Tevens dienen een groot aantal bomen gekapt te worden, omdat het bestaande wegprofiel aangepast dient te worden. Deze aanpassingen hebben tot gevolg dat met name het wortelgestel van de bomen wordt beschadigd en de bomen daarmee niet duurzaam te behouden zijn. De voorgenomen ontwikkeling dient ter verbetering van de verkeersveiligheid en wordt landschappelijk ingepast. Herplant van onder andere bomen, groen en struweel wordt betrokken bij uitvoering van de werkzaamheden. De groencompensatie bestaat zodoende uit meer dan alleen te herplanten bomen. Verwezen wordt naar paragraaf 4.2 |
Structuurplan Binnentuin |
Analyse
In dit structuurplan is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in hoofdlijnen voor het tussen de dorpen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel gelegen gebied beschreven en in beeld gebracht. Het geeft op hoofdlijnen (beschrijving en kaart) de gewenste ruimtelijk-functionele ontwikkeling en inrichting aan van de Binnentuin; - het biedt kader voor ruimtelijke en stedenbouwkundige uitwerking van deelgebieden en biedt inzicht in ruimtelijke randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden; - het biedt kader voor het in gang zetten van juridisch-planologische procedures (bestemmingsplan, buitenplanse afwijkingen); - het biedt basis om voor deelgebieden een gemeentelijk voorkeursrecht te vestigen c.q. te bestendigen Toetsing De Bernhardstraat is opgenomen als noordelijke begrenzing van het structuurplan. Op de structuurvisiekaart is de Bernhardstraat aangeduid als gebiedsontsluitingsweg. Als één van de ruimtelijke uitgangspunten wordt genoemd dat de doorzichten van de Bernhardstraat naar het open agrarisch gebied aande noordzijde gehandhaafd moeten blijven. De beoogde ontwikkeling voorziet hier in. |
Beleidskader | ||
EU Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992 |
Analyse Gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk). Verplichtingen voortvloeiend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn omgezet in nationaal beleid: de gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en de soortenbescherming in de Flora- en faunawet. Daarmee is de rechtstreekse werking van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn komen te vervallen. |
|
Natuurbeschermingswet 1998 |
Analyse
Regelt bescherming van gebieden vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn en gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1968 zijn aangewezen. Toetsing In het plangebied, noch in de omgeving, komen gebieden voor die onder de Natuurbeschermingswet 1998 vallen. |
|
Flora- en faunawet (2002) |
Analyse
Voorziet in bescherming van in het wild voorkomende inheemse plant- en diersoorten. In het bestemmingsplan wordt getoetst of en zo ja voor welke dier- en plantensoorten de voorgenomen ontwikkeling een overtreding van de Flora- en faunawet tot gevolg heeft. Indien overtreding, dan ontheffing aanvragen voordat de betreffende onderdelen van het bestemmingsplan worden uitgevoerd. Toetsing Verwezen wordt naar paragraaf 4.5. |
|
Verordening Ruimte 2014 |
Analyse
In de Verordening zijn de spelregels voor de EHS (uit 2007) nader uitgewerkt. De Verordening gaat uit van het 'nee, tenzij-principe': (nieuwe) plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het EHS-gebied significant aantasten. Daarnaast wordt de saldo-benadering toegepast of kan bij kleinschalige ingrepen de begrenzing worden aangepast. Sluitstuk van de toepassing van de spelregels is dat er compensatie moet plaatsvinden. Toetsing Er is geen sprake van natuurcompensatie, omdat geen natuurgebieden of EHS wordt aangetast. |
|
Groenstructuur plan gemeente Rucphen |
Voor de toetsing aan het gemeentelijk Groenstructuurplan wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3. |
In het kader van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2012, Verlengde Helakkerstraat' en 'Kom St. Willebrord, Verlengde Vosdonkseweg' is een mobiliteitstoets opgesteld, waarmee de realisatie van een aangepaste ontsluitingsstructuur van de gemeente Rucphen wordt onderbouwd. Hierin is ingegaan op de verkeersafwikkeling, de verkeersveiligheid, verkeersleefbaarheid en bereikbaarheid rondom en in de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord. Ook is hierin het nut en de noodzaak van een vrijliggend fietspad langs de Bernhardstraat opgenomen. De gehele mobiliteitstoets is opgenomen in bijlage 2.
Uit de mobiliteitstoets is gebleken dat de verkeersintensiteit op de Bernhardstraat (ter hoogte van het drukste wegvak Rucphenseweg – Achterhoeksestraat), in de eindsituatie van 2024, een waarde bereikt van 5.301 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm). Deze waarde is aan de orde wanneer alle voorziene ruimtelijke ontwikkelingen daadwerkelijk tot uitvoering komen. Het CROW (Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur) adviseert om bij een verkeersintensiteit van meer dan 3.000 mvt/etm vrijliggende fietspaden aan te leggen.
Inleiding
De Bernhardstraat is grofweg gelegen tussen de rijksweg A58 en het bedrijventerrein Binnentuin.
De weg is gelegen aan de zuidrand van het gebied dat bekend staat als De Achterhoek. Het omliggende gebied wordt gekenmerkt doordat het ietwat laag ligt in het landschap. Deze lage ligging is te verklaren door de ontstaansgeschiedenis met turfwinning in het gebied. Dat de Bernhardstraat plaatselijk hoger ligt dan de omliggende landerijen is van daar uit dan ook te verklaren. Hoewel het agrarisch gebruik lang grasland is geweest, is merkbaar dat dit laatste jaren met name de maïsteelt is toegenomen. Een ontwikkeling die overigens op veel plekken in West-Brabant plaatsvindt.
Het gebied kent weinig landschapselementen. Meest bepalend zijn de erfbeplantingen rondom boerderijen en bomenrijen langs openbare wegen.
De Bernhardstraat kent momenteel een eenzijdige laanbeplanting welke vanaf de Rucphenseweg tot aan huisnr 31. Deze bomenrij staat aan de noordzijde en bestaat uit lindebomen en eiken.
Net voorbij het ruilverkavelingsbosje ter hoogte van huisnr. 37 'steekt' de bomenrij over naar de zuidzijde van de weg. Hier sluit de nieuwe Verlengde Helakkerstraat op korte afstand al op aan.
Het stuk waar het vrijliggend fietspad wordt gerealiseerd, bevindt zich op het deel waar de bomenrij aan de noordzijde staat. De bomenrij wordt gekapt voor aanleg van een fietspad.
Dit is noodzakelijk vanwege:
Vanwege de kap van deze bomen boet de weg in aan landschappelijke kwaliteit. Er geldt (dan ook) een herplantverplichting voor het kappen van de bomen op basis van Algemene plaatselijke verordening (APV) en de Boswet. Ter hoogte van de bebouwing / tuinen is er geen mogelijkheid tot herplant. Tevens ligt er met de aanleg van het vrijliggend fietspad een opgave voor een landschappelijke inpassing en landschappelijke kwaliteitsverbetering.
Daar waar geen bebouwing nabij de weg aanwezig is (bij agrarische percelen), wordt het fietspad ten noorden van de Bernhardstraat gerealiseerd. Hiermee ontstaat de mogelijkheid de weg en het fietspad landschappelijk in te passen.
Als gevolg van de aanleg van het fietspad zullen een aantal bomen en heggen moeten worden gerooid.
Het gaat om circa 88 bomen op gemeentelijk eigendom en circa 10 bomen op particulier eigendom welke vergunningplichtig zijn conform de APV (Groene kaart).
Analyse ontwikkeling in relatie tot beleid
Verordening ruimte provincie Noord-Brabant
De Verordening Ruimte 2014 bevat regels ten aanzien van landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling. Verwezen wordt naar hoofdstuk 3.
APV – regelgeving Groene Kaart
Op basis van de APV dient een herplant plaats te vinden. Nadere regelgeving (regeling kapaanvragen Groene Kaart) bepaalt hoe hierin gehandeld moet worden.
Er geldt een zogenaamd afpelmechanisme, waarbij allereerst bekeken moet worden of de houtopstanden op de Groene Kaart kunnen worden ingepast of kunnen worden verplant (artikel 42 b en c incl. bijbehorende toelichting).
Inpassing blijkt in het plan niet mogelijk, omdat het wortelgestel van de bomen grotendeels onder de huidige verharding zit en de verharding (incl. cunet) erg dicht bij de bomen komt, waarbij wortels moeten worden doorgehakt (instabiliteit) en sterk verminderde toegang voor lucht en water over blijven. De bomen zijn daarom niet duurzaam te handhaven of te verplanten.
Vervolgens geldt daarom een herplantplicht (artikel 4.2, letter e. herstel waarden houtopstand door herplant en art 6.6 herplant op dezelfde locatie of in directe nabijheid).
Boswet
De Boswet regelt de instandhouding van het areaal bos en bomenrijen in het buitengebied (buiten kom Boswet). In casu geldt dat het aantal te kappen bomen langs de weg (niet op erven) moet worden gecompenseerd in het kader van de Boswet. De Boswet gaat in principe uit van compensatie op dezelfde plek, maar compensatie kan eenvoudig ook elders plaats vinden als dit maar wordt aangegeven.
Hier betreft het dus alleen de publieke bomen die moeten worden gecompenseerd, omdat de private bomen op het erf staan en buiten de werking van de Boswet vallen. Compensatie dient gelijkwaardig plaats te vinden. Indien er sprake is van een vastgesteld goedgekeurd bestemmingsplan komt de herplant vanuit de Boswet te vervallen, maar treedt de Verordening Ruimte in werking.
Plan
De gemeente Rucphen heeft naar aanleiding van de planontwikkeling een ontwerp opgesteld om aan de bovengenoemde eisen te voldoen. Dit ontwerp is opgenomen in bijlage 1. Op dit wegontwerp is ook de ovonde zichtbaar die op langere termijn wordt gerealiseerd.
Ten noorden van het nieuwe vrijliggende fietspad zal een 4 meter brede strook met schraal grasland met daarin een bomenrij worden gerealiseerd. Dit landschapselement vormt niet alleen een deel van de compensatie voor het verlies aan groen (herplantplicht), maar voegt ook een nieuwe landschappelijke kwaliteit toe aan de omgeving.
Het zicht vanuit het open landschap vanuit het noorden richting de weg en fietspad met bomen, zal ertoe leiden dat de weg een herkenbaar onderdeel vormt in het landschap. Dit zoals meerdere openbare wegen in de omgeving zijn vormgegeven met bomen. De berm van schraalgrasland kan typerende (nagenoeg) verdwenen soorten uit de omgeving weer een groeiplaats bieden. Dit voor soorten als Zandblauwtje, Ratelaar, Tormentil, Struikheide en Muizenoortje.
In totaal is er in het ontwerp voorzien van circa 88 nieuw aan te planten publieke bomen. Dit is op 9 bomen na, het aantal te kappen bomen van de Groene Kaart (vergunningplichtig). In bovenstaande ontwerp vormen het aantal te kappen en te planten bomen een benadering. Bij de civieltechnische voorbereiding zullen alle bomen separaat worden ingemeten. Ook de soortkeuzes dienen nog te worden bepaald, maar er wordt uitgegaan van inheemse landschappelijke bomen.
De nieuwe aanplant langs de weg voorziet in herstel van deze landschappelijke en beeldbepalende waarde. Omdat er een rekenkundig tekort is van 9 te herplanten bomen, wordt deze gecompenseerd in de vorm van aan te leggen struweel op een perceel gelegen tussen de huisnrs. 33 en 35 aan de Bernhardstraat. De oppervlakte van het struweel bedraagt , gelet op de groeiruimte van de bomen, circa 730m2.
De bovengenoemde landschappelijke inpassing is juridisch geborgd in het bestemmingsplan door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'. Hiermee is de landschappelijke inpassing ook voor de toekomst verzekerd.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet in een functiewijzing, daarom is inzicht in de bodemsituatie ter plaatse noodzakelijk. Door Aeres is een vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8.
Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek en de uitgevoerde terreininspectie kan de
onderzoekslocatie als ‘onverdacht’ worden beschouwd op het voorkomen van bodemverontreiniging.
De aanwezigheid van asbestverdacht materiaal in de bodem wordt niet verwacht (niet verdacht).
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied gebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.
Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'.
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is parallel gelegen aan de Bernhardstraat te Rucphen en bestaat in de huidige situatie uit akkerlanden, sloten en bomen.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt deel uit van het uitgestrekte Westbrabantse dekzandplateau, dat van zuid naar noord zeer licht afhelt en wordt doorsneden door overwegend in noordelijke richting afstromende laaglandbeken.
Binnen het plangebied is sprake van grondwater trap VI, dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand binnen het plangebied varieert van 0,4 tot 0,8 meter onder het maaiveld, en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter onder het maaiveld is gelegen.
Het plangebied is parallel gelegen aan de Bernhardstraat. In de huidige situatie zijn hier B-waterlopen aanwezig. Op deze waterlopen is de keur van het waterschap van toepassing.
Voor waterlopen categorie B geldt: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de
sloten eenmaal per jaar - in het najaar - schoonmaken. Het waterschap controleert of
de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
Tevens dient bij ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen plaatsvinden, een ontheffing van de keur te worden aangevraagd. Voor dit bestemmingsplan is daarom een watervergunning aangevraagd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De watergangen zijn voor zover bekent geen watergangen zoals opgenomen in de Kader Richtlijn Water. In paragraaf 4.5 is ingegaan op de ecologische waarden in het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een primaire- of regionale waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op de riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Ten gevolge van de ontwikkeling zal het verhard oppervlak binnen het plangebied toenemen met 3.966 m². Conform de hydraulische randvoorwaarden van het Waterschap Brabantse Delta dient per hectare verharding 780 m3 water gecompenseerd te worden. Dit zorgt voor een watercompensatie van 309 m³. In de directe omgeving is er sprake van 397m³ waterberging, indien er extra retentie aangelegd wordt op het perceel van Goorden tussen huisnummer 33 en 35 van 242m². Deze retentie is planologisch mogelijk. Het fietspad wordt deels gerealiseerd ter plaatse van sloten. Een deel van deze sloten worden gedempt. Het oppervlak van de te dempen sloten dient volledig gecompenseerd te worden. De sloten worden waar mogelijk op ongeveer dezelfde afstand van het fietspad, als dat deze nu van de weg zijn gelegen gerealiseerd. Op locaties waar dat niet mogelijk is, zal de nieuwe sloot achter de bebouwing langs gerealiseerd worden, zoals op het perceel van Goorden zoals hiervoor genoemd. Omdat deze sloten gerealiseerd worden ten gevolge van het dempen van de sloot, is compensatie ten gevolge van het verhard oppervlak deels niet meer noodzakelijk. De verharding wordt immers gerealiseerd ter plaatse van water, en ter plaatse van water kan geen nieuw hemelwater infiltreren, en is dus reeds sprake van verhard oppervlak. Het water wordt volledig gecompenseerd. In de aangevraagde watervergunning is een berekening opgenomen waaruit blijkt dat er voldoende watercompensatie wordt gerealiseerd, planologisch is dit reeds mogelijk.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Het plan heeft dan ook geen effect op de waterveiligheid.
Afvalwaterketen en riolering
Gelet op de ontwikkeling is van de realisatie van een riolering geen sprake.
Gelet op de ontwikkeling is van de realisatie van een riolering is dan ook geen sprake.
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Algemeen
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een greppel, agrarisch gebied, berm en bomen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een fietspad.
Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling en beleid
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Brabant in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De dichtstbijzijnde Natura 2000 is op circa 14 km gelegen en betreft het Natura 2000-gebied de Brabantse Wal. De natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. De realisatie van het fietspad voorziet niet in extra motorvoertuigen, en kan mogelijk alleen effecten op omliggende natuur veroorzaken in de aanlegfase. Deze werkzaamheden zijn echter kleinschalig en vormen geen belemmering voor omliggende natuur.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld met behulp van een quickscan en een veldinventarisatie. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door Adviesbureau Mertens. Het rapport van de quickscan is opgenomen in bijlage 4. Naar aanleiding van de quickscan is tevens een veldinventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen en broedvogels. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Hierna worden de conclusies uit beide onderzoeken weergegeven.
In het plangebied komen geen matig of zwaar beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen, geleedpotigen en mollusken voor. Het plangebied is wel geschikt voor enkele licht beschermde soorten, zoals de brede wespenorchis, veldmuis, huisspitsmuis, bosmuis en konijn. Daarnaast komen in het plangebied vleermuizen en broedvogels met vaste nesten voor.
Het tracé van het fietspad en directe omgeving is marginaal foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Gedurende en na de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen gewoon blijven foerageren en vliegen. De plannen beïnvloeden deze functie derhalve niet. Het ontbreekt aan vliegrouten van vleermuizen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
In een schuur ten zuiden van de Bernhardstraat heeft een kerkuil een vaste rust- en verblijfplaats. Verder komen er huismussen en boerenzwaluwen voor op een tweetal boerderijen. Deze vaste rust- en verblijfplaatsen worden niet beïnvloed door de aanleg van de verkeersvoorzieningen. Tevens wordt het foerageergebied van deze vogels niet beïnvloed doordat deze niet of zeer sporadisch foerageren ter plaatste van of in de directe omgeving van het tracé van het fietspad.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op vleermuizen (vliegroutes en foerageergebied) en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus, uilen) uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het fietspad is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
Bij de uitvoering dient met het volgende rekening te worden gehouden:
Conclusie
Het aspect ecologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Voor de onderwerpen cultuurhistorie en archeologie heeft de gemeente een verordening vastgesteld (Erfgoedverordening 2009 gemeente Rucphen). In deze verordening wordt een aantal zaken geregeld, te weten:
Onderzoek
In het landelijk beleid betreffende archeologie is het bewaren van archeologische waarden in situ (in de bodem) het uitgangspunt. Nederland heeft namelijk in 1992 het Verdrag van Valetta/Malta getekend waarin behoud van archeologische waarden in situ voorop staat. Met de wijzigingswet (Wamz 2007) op de Monumentenwet 1988 is dit in Nederland van kracht geworden. De gemeente Rucphen heeft zelf invulling gegeven aan de Wamz 2007 door het opstellen van een gemeentelijk archeologische beleidskaart (IDDS 2011: Toelichting Erfgoedkaart Gemeente Rucphen. IDDS Archeologie B.V., rapport 1132, versie 1.5.). Hierin wordt aangegeven in welke zones en/of welke kans er bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen zijn. Het plangebied ligt in een beleidsadviesgebied 3 een gebied met een hoge archeologische verwachting (veen).
In dit kader is er een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek door middel van boringen blijkt dat vrijwel het gehele plangebied tot in de ondergrond, of net daar boven, is opgenomen in de huidige bouwvoor. Eventuele archeologische resten zullen hierbij ook verloren zijn gegaan. Uitzondering is boring 8, hier lijkt op een diepte van circa 50 cm -mv sprake te zijn van een archeologisch interessant niveau. De aanwezige houtskoolresten kunnen duiden op menselijk handelen. Eventuele aanwezigheid van archeologische resten kunnen rondom deze boring dan ook niet worden uitgesloten. Derhalve wordt geadviseerd dat met uitzondering van de zone rondom boring 8 er geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aangezien het plangebied een tracé betreft wordt geadviseerd ter plaatse van boring 8 een archeologische begeleiding te laten plaatsvinden bij verstoringen dieper dan 30 cm .mv (potentieel archeologisch niveau van 50 cm -mv met een buffer van 20 cm).
Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid. Dit betekend dat voor de archeologische begeleiding protocol opgraven rondom boring 8 (zowel 40 meter richting het oosten als 40 meter richting het westen vanaf boring 8) een Programma van Eisen opgesteld dient te worden.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt met in achtneming van het bovenstaande geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Onderzoek
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn de volgende waarden opgenomen ter plaatse van het tracé van het fietspad en de ovonde.
Ten aanzien van het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.6.1. In Het plangebied worden de historische lijnen niet aangetast: het fietspad wordt langs de bestaande lijnen gerealiseerd. De ovonde vormt de verknoping van de twee historische lijnen.
De ovonde is geprojecteerd aan de noordzijde van de weg; uitgangspunt is dat de bosschage zo niet onevenredig wordt aangetast.
Conclusie
Cultuurhistorie vormt geen belemmering. Er is geen sprake van aantasting van de aanwezige historische lijnen en beplantingen.
Onderzoek
Het plan maakt de reconstructie van de kruising Bernhardstraat - Rucphenseweg - Sint Martinusstraat mogelijk. Het wijzigen van de bestaande kruispuntvorm betreft een fysieke aanpassing aan een weg. Bij een fysieke aanpassing aan een weg dient volgens de Wet geluidhinder (Wgh) onderzocht te worden wat de akoestische gevolgen zijn voor de omgeving. In het kader van deze fysieke wijziging aan de weg dient daarom zogenaamd reconstructieonderzoek uitgevoerd te worden. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Fietspad Bernhardstraat - Akoestisch onderzoek' (Rho Adviseurs voor leefruimte, 2014). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 3.
Resultaat en conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat de reconstructie van het kruispunt Bernhardstraat - Rucphenseweg - Sint Martinusstraat leidt tot een toename van de geluidsbelasting van (afgerond) 2 dB of meer voor de woning aan de Bernhardstraat 8. Zodoende is sprake van een reconstructiesituatie. De maximale toename (1,86 dB) overschrijdt de maximaal toelaatbare toename van 5 dB niet.
Maatregelonderzoek wijst uit dat reductie van de geluidsbelasting mogelijk is indien op de op het wegvak van de Bernhardstraat tussen het kruispunt met de Rucphenseweg en het kruispunt met de Achterhoeksestraat geluidsreducerend asfalt toegepast wordt in de vorm van SMA-NL5. Hierdoor is geen sprake meer van een overschrijding van de reconstructiewaarde van afgerond 2 dB.
De gemeente Rucphen heeft aangegeven, op basis van het maatregelonderzoek, bij reconstructie van het kruispunt SMA-NL5 toe te passen als verhardingstype op het betreffende wegvak. Hierdoor is geen sprake van een reconstructiesituatie inzake de Wgh en is geen vervolgprocedure vereist.
De gemeente Rucphen heeft aangegeven, op basis van het maatregelonderzoek, bij aanleg van de ovonde SMA-NL5 toe te passen als verhardingstype. Hierdoor is geen sprake van een reconstructiesituatie inzake deWgh en is geen vervolgproce
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | ||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Wet milieubeheer
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een fietspad en de aanpassing van een kruising. Deze ontwikkeling zorgt zelf niet voor een verkeersgeneratie. Daarmee kan gesteld worden dat het bestemmingplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2012 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.
Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2012 bedraagt 20,8 µg/m³ ten gevolge van de Rijksweg A12 , voor fijnstof bedraagt dit maximaal 21,3 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt maximaal 10 dagen. Deze concentraties wijzigen niet ten gevolgen van de ontwikkeling.
Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.
Direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ter plaatse van het gehele plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
De ontwikkeling betreft zowel geen milieuhinderlijke inrichting, als geen milieugevoelige functie.
Ten gevolge van de ontwikkeling is het dan ook niet noodzakelijk om te toetsen aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Er is geen sprake van de nieuwvestiging van een milieuhinderlijke of milieugevoelige functie, nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 31 juli 2012 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Met de ontwikkeling wordt geen verblijfsfunctie voor personen mogelijk gemaakt, het gaat hier enkel om passanten.
Conform de professionele risicokaart blijkt dat in (de nabije omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In de nabije omgeving zijn tevens geen wegen aanwezig die op de risicokaart aangemerkt zijn als route voor gevaarlijke stoffen. De wegen Bernhardstraat en Rucphenseweg zijn echter beoogd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen naar en van het bedrijventerrein Nijverhei. De realisatie van een fietspad en de aanpassing van een kruising hebben echter geen invloed op het risico ten gevolge van de route's gevaarlijke stoffen. Nader onderzoek en/of een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
In het plangebied is een hogedruk aardgasleiding aanwezig. Ter plaatse van deze gasleiding zal een fietspad gerealiseerd worden. Ook voor deze risicobron geldt dat het fietspad geen (beperkt) kwestbaarobject is en dat dit geen object is waar personen kunnen verblijven. Een verkeersfunctie hoeft daarom niet beschouwd te worden voor wat betreft het plaatsgebonden en het groepsrisico ten gevolge van de leiding. Nader onderzoek en/of een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Conclusie
Op grond van bovenstaande kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan voor wat betreft het aspect externe veiligheid.
Onderzoek
In het plangebied kruist het fietspad twee planologisch relevante leidingen:
De leidingen vormen geen belemmering voor de bestaande infrastructuur en daarmee ook niet voor de beoogde aanleg van het fietspad en bijbehorende voorzieningen. De leidingen liggen op voldoende diepte.
Conclusie
In het bestemmingsplan zal ter bescherming van de leidingen een passende planologische regeling worden overgenomen uit het geldende juridisch-planologische regime.
In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn vertaald naar de inhoud van het bestemmingsplan en zijn verwerkt in de planregels. Aangegeven wordt welke aspecten in het bestemmingsplan geregeld worden.
Op basis van het gestelde in Hoofdstuk 3 worden de volgende conclusies getrokken.
Een van de uitgangspunten die ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is de planologische haalbaarheid. Deze dient te worden aangetoond met de toets aan de verschillende sectorale wettelijke vereisten. Het betreft met name de verschillende milieuaspecten.
De ontwikkeling is vanuit de milieutechnische kant onderzocht en onderbouwd. In hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording zijn de conclusies van deze onderzoeken verwoord. In de Bijlagen bij toelichting zijn de volledige onderzoekrapportages opgenomen.
Op basis van de toelichting en bijlagen wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de realisering van de ontwikkelingen:
Het bestemmingsplan voldoet aan de laatste richtlijn ten aanzien van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Hiermee worden alle plannen in Nederland standaard ten aanzien van de vorm. Met het opstellen van het plan onder de nieuwe Wro en Bro wordt het bestemmingsplan ook digitaal toegankelijk.
Het doel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.
Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft op zichzelf geen rechtskracht, maar heeft een belangrijke functie omdat hierin de nagestreefde beleidsdoelen zijn verwoord en waarin een interpretatie van de regels en verbeelding is opgenomen.
Digitale raadpleging
Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kan het digitale bestemmingsplan worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan 'doorverwezen'.
Analoge raadpleging
Ondergrond
Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand. Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters (bijvoorbeeld V van Verkeer) is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden.
Bestemmingen
De bestemmingen zijn in dit bestemmingsplan met een hoofdletter (bijvoorbeeld V voor Verkeer) aangeduid. De 'bestemmingen' corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels). In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.
Aanduidingen en renvooi (analoog plan)
De betekenis van alle aanduidingen (cijfers en letters) wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaring van de aanduidingen op de verbeelding. Dit renvooi is voor zover nodig en wat betreft de aanduidingen opgesplitst in:
Leeswijzer
Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.
Vertaling aanleg en ingebruikname fietspad en ovonde naar de planregels en de verbeelding
Bestemmingen
In paragraaf 1.3 is reeds vermeld dat een groot deel van het fietspad en de ovonde binnen de geldende bestemmingsplannen kan worden gerealiseerd.
Op de verbeelding zijn alleen die delen opgenomen, waarvoor nog geen bestemming 'Verkeer' gold. naar analogie van de bestaande bestemmingsplannen is ook aan de te verleggen bermsloten een bestemming 'Water' opgenomen.
Dubbelbestemmingen
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012 gelden ook een aantal dubbelbestemmingen, te weten:
Deze dubbelbestemmingen zijn ongewijzigd overgenomen.
Gebiedsaanduidingen
De gebiedsaanduidingen zijn ook zonder wijzigingen overgenomen. Voor het bestemmingsplan van het fietspad en de kruising hebben deze overigens geen belemmerende werking. Ze zijn opgenomen om er voor te zorgen dat een gebiedsdekkende regeling blijft gelden, waarmee het in het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 geformuleerde beleid kan worden gecontinueerd. Het gaat om de volgende gebiedsaanduidingen:
Figuren
de hartlijn van de leidingen is eveneens op de verbeelding weergegeven.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hierna worden alle planregels kort nader toegelicht.
Voor de begrippen is gebruik gemaakt van de standaardregels uit de SVBP2012. In dit artikel worden uitsluitend de begrippen gedefinieerd die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend.
Dit artikel geeft aan hoe hoogtematen en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen en op welke wijze deze moeten worden gemeten.
De gronden waar het landschapselement en de bomenrij worden gerealiseerd hebben de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'. Hiermee is de landschappelijke inpassing planologisch geborgd.
Het beoogde fietspad en de kruising krijgen de bestemming Verkeer. het fietspad is niet specifiek met een aanduiding vastgelegd; daarvoor bestaat geen noodzaak, omdat deze functie algemeen binnen de verkeersfunctie is geregeld.
Bijbehorend groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, keervoorzieningen en geluidwerende voorzieningen zijn eveneens mogelijk binnen deze bestemming.
Gebouwen mogen een oppervlakte hebben van 15 m² en ten hoogste 3,5 m hoog zijn. Verder zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. De maximum hoogte van deze bouwwerken bedraagt, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, maximaal:
Overeenkomstig de systematiek van het Buitengebied Rucphen 2012 is de regeling Water overgenomen. Hierbinnen zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, alsmede groenvoorzieningen.
Bebouwing is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwhoogte, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, bedraagt maximaal voor:
Artikel 6 Leiding - Gas en Artikel 7 Leiding - Water
De aanwezige leidingen voor gas en Water zijn voorzien van deze dubbelbestemmingen. Hiermee is het behoud en de bescherming van de leidingen geregeld. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van deze artikelen vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Water' voorrang krijgen.
Bouwen is beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemmingen; onder voorwaarden van afwijken bij omgevingsvergunning kan voor de andere bestemmingen worden gebouwd.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden beschermd het belang van de leidingen. Voor de aanleg van het fietspad is zodoende een omgevingsvergunning voor uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk.
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaar wisselen.
In lid 9.1 is de afstand tot geluidsgevoelige bebouwing vastgelegd; voor nieuwe bebouwing dient 15 meter ten opzichte van wegen te worden aangehouden. Het is mogelijk voor het bevoegd gezag hiervan af te wijken, indien het geen geluidsgevoelige bebouwing betreft De regeling is overeenkomstig het geldend bestemmingsplan overgenomen.
In lid 9.2 is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen.
Tot slot is in lid 9.3 de mogelijkheid opgenomen dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen bij het verlenen van een omgevingsvergunning. De bedoelde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met calamiteiten.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het verboden gronden, gebouwen en bouwwerk, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie is eveneens uitgesloten.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In lid 11.1 Bebouwingsconcentratie is de bebouwingsconcentratie aan de Bernhardstraat geconsolideerd.
In lid 11.2 Milieuzone - boringvrije zone is door middel van een beschermingszone de kwaliteit van het grondwater beschermd.
In lid 11.3 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied. In het buitengebied is een extensiveringsgebied aangeduid. In het plangebied is overeenkomstig de Reconstructiewet en het geldend bestemmingsplan deze aanduiding overgenomen.
In lid 11.4 Vrijwaringszone - radar is de aanwezige vrijwaringszone voor de radar aangeduid; overigens zijn ten behoeve van het fietspad en de ovonde geen objecten voorzien die de radar van de vliegbasis Woensdrecht zullen verstoren.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Voor een aantal, ondergeschikte, afwijkingen van bouwen en/of gebruik ten opzichte van de planregels kunnen burgemeester en wethouders met dit artikel bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Via de algemene flexibiliteitsregels zijn afwijkingen van de bestemmingen of de bestemmingsgrenzen toelaatbaar te stellen. Overigens geldt ook hier dat deze regels als algemene regel gelden voor alle bestemmingen. Daar waar in de bestemmingsregels een specifieke regeling is getroffen voor het vergroten van bestemmingsvlakken, bouwvlakken, kan geen gebruik worden gemaakt van deze algemene regel.
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.
Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.
De regels worden als genoemd in dit artikel (Buitengebied Rucphen 2012, verkeersvoorzieningen Bernhardstraat Rucphen) aangehaald.
Nadat het plan eenmaal is vastgesteld zal er voldoende aandacht besteed dienen te worden aan de handhaving van de regels van het plan. Het handhaven door een gemeente is zowel van belang voor de rechtszekerheid van de burger als de geloofwaardigheid van de gemeente. Ook bij de planvoorbereiding is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan de handhaving. Zo moeten er in het plan geen regels worden opgenomen die niet te handhaven zijn.
In verband met de rechtszekerheid legt dit bestemmingsplan de beoogde situatie juridisch vast. Daarnaast zijn in het kader van flexibiliteit (beperkte) bevoegdheden tot afwijking of wijziging opgenomen. Deze flexibiliteitbepalingen vloeien voort uit de in het Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Rucphen en de bijbehorende modelregels van de gemeente gemaakte beleidskeuzes.
Om vast te stellen of het bestemmingsplan ook in de toekomst blijft voldoen aan de gestelde eisen speelt nazorg een belangrijke rol. Periodieke toetsing van het bestemmingsplan aan nieuwe ontwikkelingen is daarbij noodzakelijk. Daarnaast is met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening de plicht ontstaan dat het bestemmingsplan een keer in de 10 jaar wordt herzien. Ook dit draagt bij aan het actueel houden van het bestemmingsplan.
Onderzoek
In de gemeenteraad van 12 februari 2014 is een krediet van 1,1 miljoen euro beschikbaar gesteld waarmee de aankoop van gronden, aanleg en onderhoud van het fietspad, landschappelijke inpassing en waterretentie is zekergesteld.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het project economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) besproken met de provincie en het waterschap. Tevens is het plan afgestemd met de regionale archeoloog. De opmerkingen van deze overlegpartners zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Overeenkomstig de inspraakverordening van de gemeente Rucphen legt de gemeente gebruikelijk een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage. Op basis van artikel 6 van deze inspraakverordening kan de gemeente hier van afwijken.
" Burgemeester en wethouders kunnen de inspraakprocedure wijzigen in die gevallen waarin de vaststelling van het beleidsvoornemen zulks vereist. Zij geven hiervan kennis overeenkomstig het gestelde in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht."
Gezien het de wens is op korte termijn over te gaan tot de aanleg en ingebruikname van het fietspad en de reconstructie van de kruising is besloten ten aanzien van deze ontwikkelingen meteen een ontwerpbestemmingsplan op te stellen. Dit bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. Dit betekent dat een ieder gedurende 6 weken een zienswijze tegen het voornemen kan indienen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan zal dan ook, inclusief de daarbij behorende relevante stukken , digitaal beschikbaar worden gesteld op de gemeentelijke website en www.ruimtelijkeplannen.nl.
De zienswijzen worden te zijner tijd in het bestemmingsplan samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie, weergegeven.