Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Rucphen 2012, Turfstraat 36 te Sprundel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0840.9000B0007-DEF1

Regels

1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
  1. plan
    het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, Turfstraat 36 te Sprundel' met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0007-DEF1 van de gemeente Rucphen ;
  2. bestemmingsplan
    de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
  3. kaart
    de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.9000B0007-DEF1;
  4. aanduiding
    Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
  5. aanduidingsgrens
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  6. aaneengebouwd
    blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
  7. aan huis gebonden beroep
    een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt niet begrepen de uitoefening van detailhandel en prostitutie;
  8. aanbouw
    een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  9. agrarisch bedrijf
    een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen en/of het houden van dieren;
  10. bebouwing
    één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  11. bedrijf
    een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
  12. bedrijfsgebouw
    een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
  13. bedrijfsmatig gebruik
    het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
  14. bedrijfsvloeroppervlak
    de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
  15. bedrijfswoning
    een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
  16. beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
    het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie in de woning en de bijbehorende bouwwerken kunnen worden uitgeoefend door de hoofdbewoners dan wel eigenaren van de woning en de bijbehorende bouwwerken. Gebruik mag niet leiden tot afbreuk en belemmering van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bebouwing en geen belemmering opleveren voor de doorstroming van het verkeer op de openbare weg. De activiteit aan huis mag niet vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en daarop baseerde AMvB's. Er mag geen buitenopslag of bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning, met uitzondering van in- en uitladen;
  17. bestaand
    bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

    bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
  18. bestemmingsgrens
    de grens van een bestemmingsvlak;
  19. bestemmingsvlak
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  20. bijbehorend bouwwerk
    Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
  21. bijgebouw
    een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
     
  22. boomteelthekken en -stokken
    permanente teeltondersteunende voorziening om schade aan gewassen door dieren te voorkomen;
      
  23. bouwen
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
  24. bouwgrens
    de grens van een bouwvlak;
  25. bouwperceel
    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  26. bouwperceelsgrens
    de grens van een bouwperceel;
  27. bouwvlak
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
  28. bouwwerk
    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
  29. cultuurhistorische waarden en kenmerken
    waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
  30. dagrecreatie
    recreatieve activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, die plaats vinden binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
  31. detailhandel
    het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  32. ecologische waarden en kenmerken
    aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde of oorspronkelijke natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;
  33. erf
    al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
  34. extensieve (dag)recreatie
    die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en paardrijden;
  35. gebouw
    elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  36. geomorfologische waarden
    de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;
  37. hoofdgebouw
    Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
  38. horecabedrijf
    een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
  39. kampeermiddel
    een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
  40. kampeerterrein
    terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
  41. kantoor
    een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
  42. kleindieren
    kleine dieren, niet zijnde boerderij- en landbouwhuisdieren, zoals konijnen, cavia's, kleine knaagdieren, hoenders, dwerghoenders, siervogels, watervogels, sierduiven en oorspronkelijke (wilde) duiven.
     
  43. maatvoeringsvlak
    een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
  44. natuurwaarden
    de aan een gebied toegekende, gewenste of oorspronkelijke waarden in verband met biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;
  45. ondergeschikte activiteit
    een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
  46. ondersteunende horeca:
    horeca van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. Voor ondersteunende horeca geldt dat het horeca betreft ter ondersteuning van een andere hoofdfunctie / andere activiteit van het bedrijf. Het verstrekken van horeca aan derden is niet toegestaan, waarbij onder derden wordt verstaan: mensen / groepen die niet specifiek voor de hoofdfunctie van het bedrijf komen, zoals passanten. Het organiseren van feesten en partijen en dergelijke is tevens niet toegestaan;
  47. peil
    1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
    3. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
  48. prostitutie
    het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
  49. stacaravan
    een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en dat door aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen;
  50. teeltondersteunende voorzieningen
    een voorziening in, op of boven de grond die door de agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
    1.verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
    2.verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
    3.bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water). Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeientafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;
     
  51. uitbouw
    een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 
  52. verkoopvloeroppervlak
    de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
  53. voorgevellijn
    de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
    1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
    2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien de afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
  54. woning
    een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 
  1. afstanden
    van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
  2. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens 
    tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en de zijgevel van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
     
  3. het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
    door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
  4. de bouwhoogte van een bouwwerk
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen;
  5. de goothoogte van een bouwwerk
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  6. de breedte en diepte van een bouwwerk
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
  7. de oppervlakte van een bouwwerk
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  8. de inhoud van een bouwwerk
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  9. de dakhelling
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. dierenweide met dierenverblijven;
  3. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselement', de aanleg en instandhouding van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen;  
 

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in artikel 3 lid 1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
  1. erf- en terreinafscheidingen ten behoeve van afrastering, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  2. één ooievaarsnest, waarvan de bouwhoogte maximaal 9 meter bedraagt;
  3. dierenverblijven met een totaal omvang van maximaal 10 m2, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,75 m bedraagt;  
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarisch gebruik, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 meter bedraagt;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  6. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt, zijn uitsluitend toegestaan voor een maximum van 6 maanden, of zoveel korter dan de teelt vereist
  7. boomteelthekken en overige teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt, met dien verstande dat voor boomteeltstokken, de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt.
  8. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen.
3.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de in artikel 3 lid 1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
  1. dierenverblijven met een totaal omvang van maximaal 10 m2, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,75 m bedraagt;
  2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de in artikel 3 lid 1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
  1. erf- en terreinafscheidingen ten behoeve van afrastering, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  2. één ooievaarsnest, waarvan de bouwhoogte maximaal 9 meter bedraagt;
  3. ten behoeve van agrarisch gebruik, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 meter bedraagt;
  4. ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  5. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt, zijn uitsluitend toegestaan voor een maximum van 6 maanden, of zoveel korter dan de teelt vereist
  6. boomteelthekken en overige teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt, met dien verstande dat voor boomteeltstokken, de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt.
  7. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Verboden gebruik
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het geven van lessen en/of het verzorgen van instructies dan wel het exploiteren van een manege of een paardenhouderij met een grote publieks- en verkeersaantrekkende werking;
  3. het gebruik van bouwwerken voor statische opslag;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wedstrijden of als sportterrein;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor teeltondersteunende voorzieningen langer dan 6 maanden. 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'landschapselement' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het vellen van houtgewas wat niet overeenkomt met de duurzame ontwikkeling of instandhouding van de bij de bestemming behorende landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage;
  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  5. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  6. het aanbrengen van voorzieningen van geringe omvang ten behoeve van extensieve recreatie; 
  7. het aanbrengen van halfverhardingen.
3.4.2 Uitzonderingsregel
Het in artikel 3 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die: 
  1. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming, als afzetten, knotten, dunnen, waarbij de in artikel 3 lid 1 sub a genoemde waarden duurzaam worden veiliggesteld;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. nodig zijn ter uitvoering van het bij dit bestemmingsplan behorende 'Beplantingsplan Bosruiter Turfstraat 36 Sprundel, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels.
3.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:
  1. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de bestemming;
  2. een deskundigenrapport is overgelegd omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de bestemming niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf  aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijf - vogel en kleindierenkwekerij': het kweken, fokken, houden, exposeren en in- en verkopen van vogels en kleindieren, met bijbehorende voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning met daaraan ondergeschikt een aan huis gebonden beroep met een maximale vloeroppervlakte van 50 m², met dien verstande dat de activiteiten in de woning worden uitgeoefend en de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
tevens als nevenfunctie:
  1. ondergeschikte detailhandel met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 190 m2;
  2. ondersteunende horeca met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2;
  3. dagrecreatieve- en educatieve voorzieningen;

    alsmede bestemd voor:
  4. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen en -bouwwerken
 
4.2.2.1 Bedrijfsgebouwen
Bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
 
  1. de goothoogte bedraagt maximaal 5 meter;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 meter;
  3. de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter.;
  4. de afstand tussen gebouwen onderling, indien deze niet aaneengesloten zijn gebouwd, dient minimaal 3 meter te bedragen;
  5. de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 323 m2, waarvan
    1. het oppervlak voor ondergeschikte detailhandel niet meer mag bedragen dan 103 m2
    2. het oppervlak voor ondersteunende horeca niet meer dan 100 m2 mag bedragen;
  6. de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 18 m2;
 
4.2.2.2 Bedrijfswoning
Bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
  1. bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken dienen gebouwd te worden binnen het op de verbeelding aangegeven aanduidingsvlak 'bedrijfswoning';
  2. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 5 meter;
  3. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 9 meter;
  4. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  5. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°;
  6. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter;
  7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 meter;
  8. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²;
  9. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt minimaal 1 meter;
  10. de afstand van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 meter.
4.2.2.3 Nutsvoorzieningen
Gebouwen ten behoeve nutsvoorzieningen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een nutsvoorziening bedraagt maximaal 15 m²;
  2. de bouwhoogte van een nutsvoorziening bedraagt maximaal 2,5 meter.
 
4.2.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
  1. de maximale oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 99 m2, waarvan het oppervlak voor ondergeschikte detailhandel niet meer mag bedragen dan 87 m2;
  2. maximale oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1.024 m2; 
  3. bij de bedrijfswoning mag maximaal één niet overdekt zwembad worden opgericht, met dien verstande dat:
    1. het zwembad binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak wordt opgericht;
    2. de afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning minimaal 3 meter bedraagt;
    3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt;
    4. de afstand tot de bedrijfswoning maximaal 20 meter bedraagt;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 meter.
 
4.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
  1. bij de bedrijfswoning mag maximaal één niet overdekt zwembad worden opgericht, met dien verstande dat:
    1. het zwembad binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak wordt opgericht;
    2. de afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning minimaal 3 meter bedraagt;
    3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt;
    4. de afstand tot de bedrijfswoning maximaal 20 meter bedraagt;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  3. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten bedraagt maximaal 10 meter;

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Maximale goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.2.1 sub aartikel 4 lid 2.2.1 sub bartikel 4 lid 2.2.2 sub b  en artikel 4 lid 2.2.2 sub c voor het overschrijden voor de maximale goot- en bouwhoogtemaat met maximaal 1 meter.
4.3.2 Uitbreiding bedrijf
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.2.1  voor de uitbeiding van een bedrijf, met dien verstande dat:
  1. de uitbreiding maximaal 15% bedraagt van de oppervlakte van het bestaande bedrijf exclusief bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
  2. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  3. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, binnen het bestaande bouwvlak;
  4. bedrijven die zijn ontstaan op een vrijkomende agrarische bedrijfslocatie mogen niet meer worden vergroot;
  5. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan. Er dient voor de landschappelijke inpassing te worden voldaan aan artikel 3.2. van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014, die als bijlage 2 behorende bij deze regels is opgenomen;
  6. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  7. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven
 

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Verboden gebruik
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
  2. de opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden binnen 3 meter van de bouwperceelsgrens en hoger dan 4 meter;
  3. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht;
  4. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  5. opslag van vuurwerk;
  6. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage;
  7. het gebruik van bedrijfs- en/of bijgebouwen voor bewoning;
  8. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten dan wel een bed and breakfast.
 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Ander type bedrijf
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1  voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, met dien verstande dat:
  1. niet is toegestaan voor nutsvoorzieningen;
  2. het bedrijf is opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel het een bedrijf betreft dat wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2;
  3. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  4. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, binnen het bestaande bouwvlak;
  5. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing, wat wordt aangetoond middels het overleggen van een landschapsplan;
  6. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  7. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
 
4.5.2 Opslag
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 4  voor de opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden tot op de bouwperceelsgrens.
4.5.3 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1 juncto artikel 4 lid 4.1 sub h voor:
  1. het inrichten van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een bijbehorend bouwwerk is gehuisvest;
    3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    4. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg maximaal 70 m² bedraagt. De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg wordt niet meegerekend voor de maximale gezamenlijke oppervlakte als bedoeld in artikel 4 lid 2.2.2;
    5. het betreffende bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
    6. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik als afhankelijke woonruimte worden beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
  2. het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een tijdelijke woonunit is gehuisvest;
    3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    4. plaatsing van een tijdelijke woonunit is uitsluitend binnen het bouwvlak en minimaal 2 meter achter de voorgevel van de woning toegestaan;
    5. de goothoogte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 3 meter;
    6. de bouwhoogte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 5 meter;
    7. de oppervlakte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 70 m². De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg wordt niet meegerekend voor de maximale gezamenlijke oppervlakte als bedoeld in artikel 4 lid 2.2.2;
    8. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik als van de tijdelijke woonunit als afhankelijke woonruimte worden beëindigd en de tijdelijke woonunit wordt verwijderd.
4.5.4 Beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1 en artikel 4 lid 4.1 sub a voor de uitoefening van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
  2. het uitoefenen van de activiteiten niet tot gevolg heeft dat het uiterlijk aangezien van de woning zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken dat wordt gebruikt voor de activiteiten bedraagt maximaal 70 m²;
  4. het uitoefenen van activiteiten die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving niet is toegestaan, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  5. degene die de activiteiten in de woning en/of bijbehorende bouwwerken uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  6. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  7. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende bedrijf.
4.5.5 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1 juncto  artikel 4 lid 4.1 sub g  voor het gebruik van bebouwing voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van een bed and breakfast, met dien verstande dat:
  1. een bed and breakfast kan alleen worden aangeboden door de hoofdbewoner van het pand;
  2. de woning dient door de hoofdgebruiker te worden bewoond;
  3. de hoofdfunctie van de woning waarin een bed and breakfast gevestigd wordt, moet wonen blijven;
  4. het aantal personen dat tegelijkertijd van een bed and breakfast accommodatie gebruik kan maken bedraagt maximaal 10;
  5. maximaal vier kamers mogen worden gebruikt als bed and breakfast kamer;
  6. bed and breakfast kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
  7. permanente bewoning niet is toegestaan;
  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. de verblijfsrecreatieve functie mag niet worden gebruikt voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders;
  10. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, binnen het bestaande bouwvlak;
  11. er mogen geen aanverwante voorzieningen gerealiseerd worden;
  12. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1 Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bedrijf met de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
  1. voor bewoning mag worden gebruikt de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande bedrijfswoning(en);
  2. het aantal woningen moet beperkt blijven tot het bestaande aantal woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is;
  3. de inhoud van de woning maximaal 750 m³ bedraagt of, indien de inhoud van de op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezige woning meer bedraagt dan 750 m³, de inhoud van de aanwezige woning;
  4. overtollige bebouwing, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient te worden gesloopt;
  5. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan. Er dient voor de landschappelijke inpassing te worden voldaan aan artikel 3.2. van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014, die als bijlage 2 behorende bij deze regels is opgenomen;
  6. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  7. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
4.6.2 Agrarisch
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' met de op de kaart aangegeven aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch' voor de vestiging van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
  1. wijziging ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf dan wel een intensieve veehouderij niet is toegestaan;
  2. advies ten aanzien van de noodzaak voor en de volwaardigheid en continuïteit van de bedrijfsvoering wordt gevraagd aan de AAB;
  3. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps-,onderhouds-, en -beheerplan. De landschappelijke inpassing dient in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  4. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  5. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
 

Artikel 5 Groen - Landschapselement

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - Landschapselement aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de aanleg en instandhouding van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen; 
  2. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. bijbehorende wegen, paden en verhardingen;  
  4. andere tot de bestemming behorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Het is verboden om op deze gronden te bouwen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Verboden gebruik
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het gebruik van gronden voor het grazen van dieren;
  3. het gebruik van recreatieverblijven ten behoeve van permanente bewoning.
     

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
5.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  2. het vellen van houtgewas wat niet overeenkomt met de duurzame ontwikkeling of instandhouding van de bij de bestemming behorende landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden;
  3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  4. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage;
  5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  6. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  7. het aanbrengen van voorzieningen van geringe omvang ten behoeve van extensieve recreatie; 
  8. het aanbrengen van halfverhardingen.
5.4.2 Uitzonderingsregel
Het in artikel 5 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die: 
  1. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming, als afzetten, knotten, dunnen, waarbij de in artikel 5 lid 1 sub a genoemde waarden duurzaam worden veiliggesteld;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. nodig zijn ter uitvoering van het bij dit bestemmingsplan behorende 'Beplantingsplan Bosruiter Turfstraat 36 Sprundel, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels.
5.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:
  1. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de bestemming;
  2. een deskundigenrapport is overgelegd omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de bestemming niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

 

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bouwdelen als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

7.2 Nadere eisen

7.2.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de plaatsing van gebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  2. de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen;
  3. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2.2 Voorwaarden
De in artikel 7 lid 2.1 bedoelde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met calamiteiten.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 4 bedoelde gronden en bouwwerken:
  1. te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving;
  2. te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven voor een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
  

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Archeologische verwachtingswaarde hoog

9.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van hoge archeologische verwachtingswaarden.
9.1.2 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  1. Omgevingsvergunningvereiste

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen van gronden en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,50 meter ten opzichte van het bestaande maaiveld;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere manier indrijven van voorwerpen in de grond;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  7. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
  1. Uitzonderingsregel

    Het in artikel 9 lid 1.2  vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:
  1. die behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. met een verstoring kleiner dan 100 m².
Het in artikel 9 lid 1.2  verbod geldt evenmin wanneer kan worden aangetoond dat de grond zodanig is verstoord en geroerd door werkzaamheden deze niet omgevingsvergunningplichtig zijn tot de diepte waar de verstoring heeft plaatsgevonden.
  1. Voorwaarden

    Een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 1.2  wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend nadat een archeologisch rapport is overlegt, waaruit blijkt dat de archeologische waarden voldoende worden geborgd, door de verstoring niet aanvaardbaar onevenredig worden aangetast of dat er geen sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden.
9.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Aanduiding wijzigen

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog' aangeduide gronden te wijzigen door de ligging van deze aanduiding te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  2. Aanduiding verwijderen

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog' aangeduide gronden te wijzigen door deze aanduiding geheel of gedeeltelijk van de kaart te verwijderen, met dien verstande dat:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming of veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

9.2 Vrijwaringszone - radar

9.2.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen.
9.2.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van 63 meter en meer.
9.2.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, met dien verstande dat:
  1. het functioneren van de radar niet in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast;
  2. schriftelijk advies is verkregen van de Minister van Defensie, DGW&T, directie Brabant.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
  1. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan. Er dient voor de landschappelijke inpassing te worden voldaan aan artikel 3.2. van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014, die als bijlage 2 behorende bij deze regels is opgenomen; ;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 meter bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
met dien verstande dat:
  1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
  1. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  2. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Afwijken van het bestemmingsplan

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.3 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van de algemene wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing

12.4 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Strafregel

Overtreding van het bepaalde in artikel 8 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Afwijking overgangsrecht (hardheidsclausule)

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken

14.4 Bestaande maten en andere maten

14.4.1 Bestaande maten
Indien afstanden tot op de datum van terinzagelegging van de vaststelling van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
14.4.2 Bestaande andere maten
In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op de dag van de vaststelling van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Rucphen 2012, Turfstraat 36 te Sprundel’.