Plan: | Nijverhei 2009, Korte Hei 3 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.7001V0006-ON01 |
In deze paragraaf wordt de ontwikkeling - wat ecologie betreft - getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Toetsingskader
Flora- en faunawet (soortbescherming)
Voor de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (voormalig Ministerie van LNV/EL&I)
De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de mogelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor ontheffing ingevolge de Ffw zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Ffw niet uitvoerbaar.
Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.
Analyse
Huidige ecologische waarden soortbescherming
Op grond van een veldbezoek (uitgevoerd op 20 juni 2011) zijn de volgende beschermde natuurwaarden in het plangebied te verwachten.
Huidige waarden gebiedsbescherming
De locatie vormt geen onderdeel van een beschermd natuurgebied, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of Groene hoofdstructuur. Ook grenst het plangebied niet aan een provinciale ecologische verbindingszone. Gebiedsbescherming op grond van het provinciale beleid is derhalve niet aan de orde.
Toetsing aan Flora- en faunawet
De grondwerkzaamheden, het bouwrijp maken en bouw van de bedrijfsuitbreiding leiden mogelijk tot verstoring en/of aantasting van beschermde soorten zoals broedvogels in de aan het bedrijfsperceel grenzende groenstroken. Broedvogels mogen niet verstoord worden.
Het gebruik van het bedrijf leidt niet tot verstoring van beschermde natuurwaarden in de omgeving, vanwege de ligging van de locatie binnen de bebouwde kom op een bedrijventerrein.
Zorgvuldig handelen
In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldig handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als voor deze soorten een vrijstelling geldt). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaand aan de feitelijke ingreep de vegetatie, waar ingrepen zullen plaats te vinden, te verwijderen en het gras daarna (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Ffw. Omdat het terrein volledig is verhard is dit principe hier niet van toepassing.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Ffw vereist is. Wat de gebieds- en soortbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ffw geen beletsel vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Aanbeveling
Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is van 15 maart tot en met 15 juli) te starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Dit betekent dat de beplanting buiten het broedseizoen moet worden verwijderd.
Braak liggen van het plangebied moet worden voorkomen. Indien het terrein (na het bouwrijp maken) langdurig braak blijft liggen, moet rekening worden gehouden met een eventuele vestiging van soorten (bijvoorbeeld kleine zoogdieren of broedvogels).