4.7 Externe veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
Wanneer er sprake is van een situatie waarin externe veiligheid een rol speelt en waarin de overheid als bevoegd gezag een beslissing dient te nemen, moet beoordeeld worden of de situatie niet in strijd is met de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico te worden verantwoord. De 'verantwoording van groepsrisico' is ingevoerd met de inwerkingtreding van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Kort gezegd komt het er op neer dat het bevoegd gezag verantwoording aflegt over het groepsrisico en de maatregelen die getroffen zijn om dat risico zoveel mogelijk te beperken. Dit onderzoek beschrijft derhalve vanuit de risicobronnen de consequenties voor het bestemmingsplan.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kans op een ongeval;
- het effect van het ongeval;
- het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Functie-indeling, infrastructuur, bebouwing, communicatie en alarmering kan op verschillende manieren op zelfredzaamheid inspelen. Zoals door het toepassen van luchtdichte afsluiting in de gebouwen, zodat mensen bij het vrijkomen van een toxische wolk veilig binnen kunnen blijven. Of het wegenplan zodanig inrichten dat de mensen van de risicobron weg kunnen vluchten.
Bij het scenario ‘vrijkomen van een toxische stof’ is het van belang dat de aanwezigen in het effectgebied binnen blijven en dat ramen, deuren en ventilatieopeningen worden gesloten. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd om centraal afsluitbare ventilatiesystemen toe te passen. Hierdoor wordt voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het tevens van belang dat er sirenes worden ingezet met de daarbij horende boodschap via radio en televisie.
Voorzieningen en maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid leiden er toe dat mensen tijdig het gebied kunnen ontvluchten om zo zichzelf te redden of de ernst van hun verwondingen kunnen beperken. Zelfredzaamheid beïnvloedt hiermee het resteffect. Modelmatig zal dit effect niet altijd kunnen worden gekwantificeerd.
Beheersbaarheid
Met maatregelen en voorzieningen op het gebied van beheersbaarheid kan escalatie van een incident worden voorkomen. Hierdoor wordt het groepsrisico in positieve zin beïnvloedt, neemt de zelfredzaamheid van personen toe en zal het resteffect ook lager uit kunnen vallen. Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en daarmee verdere escalatie van een incident kunnen voorkomen.
De beheersbaarheid van het incident wordt mede bepaald door de aard van de betrokken stoffen in samenhang met de snelheid waarmee een incident zich ontwikkeld. Enkele maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid en beheersbaarheid kunnen samenvattend zijn:
- extra sirenemasten plaatsen;
- extra bluswatervoorzieningen aanleggen;
- voldoende aanrijdroutes voor hulpverleningsdiensten en vluchtwegen voor gebruikers en bewoners aanleggen;
- het toepassen van hittewerend of splinterwerend glas bij de risicozijden.
Inventarisatie plangebied en omgeving
Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is met name gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland". Hierbij zijn de volgende risicobronnen aangetroffen:
- Spoorlijn Roosendaal-Breda West (trajectnr. 35AH.5) (Afstand tot aan plangebied circa 100 meter);
- Buisleiding Gasunie (afstand circa 100 meter);
Spoorlijn Roosendaal-Breda West
Tabel 1. Vervoersgegevens gevaarlijke stoffen
Stofcategorie | Stoftype | Transporten per jaar | Invloedsgebied [m] |
A | Brandbaar gas | 4350 | 460 |
B2 | Toxisch gas | 2500 | 995 |
B3 | Zeer toxisch gas | 0 | >4000 |
C3 | Zeer brandbare vloeistof | 1450 | 35 |
D3 | Toxische vloeistof | 50 | 375 |
D4 | Zeer toxische vloeistof | 50 | >4000 |
Conform de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, 2011) ligt het invloedsgebied op circa 4 kilometer van het spoor. In de HART zijn vuistregels opgenomen voor de toetsing van het plaatsgebonden dan wel groepsrisicocontour.
Toetsing plaatsgebonden risico
Op een baanvak hoge snelheid geldt een baanvaksnelheid boven de 40 km per uur.
- Vuistregel 1: Een hoge snelheidsbaanvak heeft geen 10-5-contour.
Onderhavig traject betreft een baanvak met hoge snelheid. Er is derhalve geen sprake van 10-5 contour.
- Vuistregel 2: Wanneer het aantal C3 transporten per jaar hoger is is dan 17.000 heeft een hoge snelheidsbaanvak een 10-6-contour.
Het aantal C3-transporten bedraagt niet meer dan 17.000.
- Vuistregel 3: Wanneer het aantal C3 transporten per jaar kleiner is dan 17.000 heeft een hoge snelheidsbaanvak geen 10-6-contour als 0.00006*(C3+A+0.3*D3+D4)<1
Het aantal C3 transporten bedraagt 1450. De berekening geeft een resultaat van 0,3519.
Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico.
Toetsing groepsrisico
Toetsing oriëntatiewaarde
- Vuistregel 1: Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in ketelwagens=(bulkvervoer) stoffen bevat in de categorie B3 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.
Er vindt geen transport plaats in de categorie B3 plaats.
- Vuistregel 2: Wanneer A kleiner is dan 50 en D4 of B2 maken deel uit van de vervoersstroom, pas dan RBMII toe als binnen 200 m van het baanvak aanwezigheidsdichtheden voorkomen van meer dan 200 per hectare.
D4 en B2 maken beide deel uit van de vervoersstroom. Er zijn binnen 200 meter geen functies aanwezig waarbij uitgegaan kan worden van een aanwezigheidsdichtheid van 200 personen/ha of meer.
- Vuistregel 3: Wanneer A minder is dan 10 maal de drempelwaarde in Tabel 16 (eenzijdige bebouwing) of 10 maal de drempelwaarde in Tabel 17 (2-zijdige bebouwing) wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.
A bedraagt 4350. De afstand tot de as van het baanvak bedraagt circa 115 meter. Uitgaan van worst case (zie tabel 16) wordt in dit geval uitgegaan van 100 meter. In landelijk gebied kan worden uitgegaan van een personendichtheid van circa 25/30 per hectare. Op basis van deze uitgangspunten kan gesteld worden dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden wordt (4350 < 10*8870).
Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde
- Vuistregel 1: Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in ketelwagens(bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorie B3 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.
Er vindt geen transport plaats in de categorie B3 plaats.
- Vuistregel 2: Wanneer A kleiner is dan 50 en D4 of B2 maken deel uit van de vervoersstroom, pas dan RBMII toe als binnen 200 m van het baanvak aanwezigheidsdichtheden voorkomen van meer dan 70 per hectare.
De aanwezigheidsdichtheden van meer dan 70 per hectare komt binnen 200 meter niet voor.
- Vuistregel 3: Wanneer A minder is dan de drempelwaarde in Tabel 16 (eenzijdigebebouwing) of in Tabel 17 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.
Uitgaande van de uitgangspunten zoals beschreven bij Vuistregel 3 van de toetsing oriëntatiewaarde kan gesteld worden dat ook 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt (4350 < 8870).
Buisleiding Gasunie
Op circa 100 meter afstand is een gasleiding gelegen van 40 bar. de PR 10-6 contour is gelegen boven de gasleiding. Het invloedsgebied bedraagt 65 meter. Op basis hiervan kan gesteld worden dat deze gasleiding niet van invloed is op de bepaling van het groepsrisico.