direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Oosterhout is samen met Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte voornemens de nieuwe woonwijk Dorst-Oost te realiseren. Dorst-Oost betreft een locatie ten oosten van de kern Dorst met een omvang van circa 10 hectare, waarbinnen maximaal 165 woningen worden gerealiseerd.

Een deel van het woonprogramma komt voort uit de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling. Ruimte voor Ruimte-kavels ontstaan door het saneren van varkenshouderijen of pluimveebedrijven. In dit geval gaat om het diverse saneringslocaties binnen de provincie Noord-Brabant waarvan één van de saneringslocaties de varkenshouderij aan de Steenovensebaan te Dorst betreft. Het andere deel van het woonprogramma komt voort uit de reguliere woningbouwopgave. Het programma voor Dorst-Oost is als volgt verdeeld:

  • maximaal 130 projectmatige woningen (inclusief sociale woningen);
  • maximaal 35 vrije kavels.

In het plan worden 40 ruimte-voor-ruimte titels ingezet (zie Certificaten bijlage in Bijlage 1).

Voor de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Dorst-Oost is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat is vertaald in voorliggend bestemmingsplan. Het plan voorziet in een gemengd woningbouwprogramma en voorziet daarmee in de behoefte van verschillende doelgroepen. Het plan biedt ruimte aan ruime bouwkavels waar particulieren hun eigen woning kunnen realiseren. Dit betreffen kavels in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling. Tevens voorziet het plan in de projectmatige ontwikkeling van reguliere woningen (rijwoningen, geschakelde woningen, patio's en twee-onder-een-kap woningen) en sociale woningbouw (rijwoningen). Tevens wordt het gebied voorzien van nieuwe ontsluitingswegen, waterpartijen (wadi's) en groenstructuur.

Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de woningbouwlocatie. De onderhavige toelichting omvat de verantwoording dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Plangebied: ligging en begrenzing

Het plangebied dat centraal staat in voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan de rand van de kern Dorst (zie figuur 1.1). Het plangebied heeft betrekking op de onbebouwde gronden ten oosten van de bestaande kern, tussen De Heiningen, de Oude Tilburgsebaan/ Breedvenweg en de spoorlijn Breda - Tilburg (zie figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0001.png"  

Figuur 1.1 - Ligging plangebied (Streetsmart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0002.png"  

Figuur 1.2 - Indicatieve begrenzing plangebied (Streetsmart)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld d.d. 8 juli 2014) inclusief 'Reparatie herziening buitengebied 2016 (vastgesteld d.d. 19 april 2016). Tevens geldt 'Parapluherziening Parkeren Oosterhout 2018' (vastgesteld d.d. 3 juli 2018').

In figuur 1.3 is een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0003.png"  

Figuur 1.3 - Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan met (indicatief) de projectie van het plangebied (rode lijn)

Het plangebied is grotendeels bestemd als 'Agrarisch'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig. Vanwege het ontbreken van het bouwvlak zijn er geen bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijfsgebouwen.

Op een klein deel van de gronden aan de zuidzijde van het plangebied geldt de bestemming 'Natuur'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang.

Op een strook aan de noordzijde van het plangebied geldt de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor spoorwegvoorzieningen.

Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (deze dubbelbestemming strekt mede voor de bescherming van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden) over het gehele plangebied.

Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij'. Hier gelden aanvullende regels voor veehouderijen.

Het planvoornemen voor de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk past niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Om het planvoornemen juridisch-planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plangebied en zijn ontwikkeling nader beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan getoetst aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat een juridische toelichting van het bestemmingsplan en hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de handhaafbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Historische beschrijving

Dorst is ontstaan als een lintvormig esdorp, op de grens tussen de hogere heide- en bosgronden in het noorden en de natte gronden rond de lager gelegen Molenleij in het zuiden. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur van Dorst, en bepalend voor de historische ontwikkeling van de kern, zijn de linten die vanaf de centrale open ruimte in de kern (het huidige Kapelerf) het buitengebied in lopen.

In de periode rond 1850 concentreerde de bebouwing in Dorst zich rond een open ruimte op de kruising van de huidige Bavelstraat en Rijksweg (het Kapelerf). Daarnaast is in deze periode langs verschillende linten, met name langs de Bavelstraat en de Baarschotsestraat, lintbebouwing ontstaan die zich verdicht richting de dorpskern. In de periode tot 1900 raakten de linten intensiever bebouwd, doordat open plekken tussen de bestaande bebouwing werden ingevuld. Door de aanleg van de Rijksweg Breda-Tilburg kreeg deze oost-westgerichte route door Dorst een belangrijke verkeersfunctie. Door de aanleg van de spoorlijn Breda-Tilburg ontstond een fysieke barrière tussen de kern en de bosgebieden ten noorden van de spoorlijn.

In de periode tot 1960 heeft verdichting plaatsgevonden van de bebouwing rond het Kapelerf, in het hart van het dorp. Daarnaast vond uitbreiding van de bebouwing plaats langs verschillende dorpslinten, waaronder de Rijksweg, die de belangrijkste verbinding door het dorp vormde. In de periode na 1960 vond in Dorst grootschaligere planmatige uitbreiding plaats. In de periode tot 1980 werden in het gebied tussen de Rijksweg en de spoorlijn, aan weerszijden van de Spoorstraat, verschillende woongebieden aangelegd, met een rationele structuur die contrasteerde met de organisch gegroeide lintstructuur van het dorp. Aan de Spoorstraat ontstond, centraal tussen de nieuwe woongebieden, een nieuw dorpsplein waar diverse voorzieningen (detailhandel, horeca, dienstverlening) werden geconcentreerd. In een later stadium is ten noorden van de spoorlijn een woonbuurt met vrijstaande woningen in de bosrijke omgeving gerealiseerd.

Verdere uitbreidingen vond in de jaren daarna plaats richting het westen (de woonbuurt Baarschot) en het oosten (ontwikkeling van het gebied tussen de Oude Tilburgsebaan en de Rijksweg). In het gebied ten zuiden van de Rijksweg hebben slechts op beperkte schaal ontwikkelingen plaatsgevonden. Tenslotte is tuindorp Baarschot uitgebreid en is De Boswachterij gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0004.png"  

Figuur 2.1 - Uitsnedes topografische kaarten met globale aanduiding plangebied (rode contour) (Topotijdreis)

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de bestaande kern Dorst en wordt globaal begrensd door de spoorlijn Breda-Tilburg in het noorden, het bosgebied in het oosten, de Oude Tilburgsebaan aan de zuidzijde en de woonpercelen aan De Heiningen en de Oude Tilburgsebaan in het westen.

Het plangebied is nu in gebruik als agrarische grond en heeft in de afgelopen eeuw een (overwegend) open karakter behouden. Enkele perceelsranden zijn beplant. Daarnaast is een steilrand aanwezig midden in het plangebied. Aan de zuidzijde is een bosstrook aanwezig langs de Oude Tilburgsebaan. Deze bosstrook is aangemerkt als natuur (Natuur Netwerk Brabant). Een aantal bospercelen in de omgeving en begeleidende beplanting langs de wegen geeft structuur aan de open ruimte. De westrand van het plangebied grenst aan de bebouwde kom van de kern Dorst. Aan de noordrand vormt de spoorlijn de grens van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0005.png"  

Figuur 2.2 - Luchtfoto plangebied (Streetsmart)

2.3 De ontwikkeling

De gemeente Oosterhout is samen met Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte voornemens een nieuwe woonwijk te realiseren in Dorst met reguliere woningbouw en ruimte-voor-ruimtekavels.

Het voornemen is uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundig plan is vervolgens de basis voor dit bestemmingsplan. Bij de ontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met een aantal kaders vanuit de bestaande situatie. De belangrijkste kaders betreffen:

  • De spoorlijn grenst direct aan het plangebied. De aspecten veiligheid, trilling en geluid zijn daarbij zeer relevant. Een nadere beschouwing van deze aspecten is gegeven in paragraaf 4.2.3 en 4.2.4.
  • Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Een nadere beschouwing van dit aspect is gegeven in paragraaf 4.3.
  • De aanwezige steilrand in het plangebied is een belangrijke landschappelijk waarde. In de nadere beschrijving van het plan is aangegeven op welke wijze deze waarde behouden blijft.
  • De bosstrook aan de zuidzijde van het plangebied, is aangemerkt als Natuur Netwerk Brabant (NNB). Deze status strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische kenmerken en waarden. Om het plan deels te kunnen ontsluiten op de Oude Tilburgsebaan is een nieuwe ontsluitingsweg nodig door de NNB. Een nadere uitwerking hiervan is gegeven in paragraaf 4.2.2.

Planconcept

Met de ontwikkeling van de woonwijk wordt de kern van Dorst aan de oostzijde afgerond. Het stedenbouwkundig plan voorziet in een geleidelijke overgang tussen het dorp en het bestaande landschap. De bestaande kwaliteiten worden gerespecteerd en waar mogelijk versterkt.

De planlocatie is gelegen in het overgangsgebied tussen de dorpsrand van de kern Dorst en de uitloper van het bosgebied ten oosten van Dorst. Vroeger was de locatie onderdeel van het bosgebied. Het spoor heeft het bosgebied 'afgekapt' en de locatie is landbouwgebied geworden. In het planconcept wordt een relatie gelegd tussen de bestaande wijk van Dorst en het bosgebied in het zuidoosten. Het groen wordt de bestaande woonwijk binnengehaald door een robuuste landschappelijke zone en een ruim opgezet groen straatprofiel, centraal door de nieuwe wijk.

Er is sprake van een groot hoogteverschil in het gebied. Tussen de dorpsrand en het oostelijke deel van de locatie loopt de hoogte van ca. 8 m +NAP af naar ca. 6,50 m +NAP. Opvallend is de steilrand in het gebied. Hier zijn de hoogteverschillen goed waarneembaar.

De hoogteverschillen, samen met het (oorspronkelijke) bosgebied vormen de inspiratie voor het ontwerp van dit nieuwe woongebied. De dorpsrand wordt afgerond met een orthogonale bebouwingsstructuur, waar reguliere woningen een plek krijgen. De steilrand wordt geaccentueerd door bijzondere woonvormen: woningen op 'hoogte' met een bijzondere overgang privé-openbaar en die uitkijken op het lager gelegen landschap. Deze woningen en de landschappelijke zone vormen de overgang naar de ruime kavels aan de oostzijde waar het boswonen wordt gerealiseerd. Naast grote Ruimte voor Ruimte kavels is hier ook ruimte voor twee-onder-een kapwoningen. In figuur 2.3 is het concept voor het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0006.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0007.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0008.png"  

Figuur 2.3 - planconcept

Woongebieden

Binnen het plangebied Dorst-Oost worden in totaal maximaal 165 woningen gerealiseerd, verdeeld over verschillende deelgebieden. Met het landschap als basis kunnen de volgende drie woongebieden met een eigen woonkwaliteit worden onderscheiden:

  • 1. Dorpswonen (projectmatig): Bij de uitwerking van het westelijke woongebied wordt de aansluiting gezocht met het bestaande dorp. Kenmerkend voor dit woongebied is het doorzetten van de orthogonale structuur, een vergelijkbare verkavelingsopzet en de toepassing van zowel rijwoningen, tweekappers als (geschakelde) vrijstaande woningen.
  • 2. Wonen op steilrand (taludwoningen): Met de inpassing van het bestaande hoogteverschil kan een uniek woongebied worden gecreëerd en de overgang naar het landschap op karakteristieke wijze worden vormgegeven. De steilrand wordt geaccentueerd door bijzondere woonvormen: woningen op 'hoogte' met een bijzondere overgang privé-openbaar en die uitkijken op het aangrenzende landschap. In dit deelgebied zijn tweekappers en (geschakelde) vrijstaande woningen voorzien.
  • 3. Wonen in het bos (Ruimte voor Ruimte kavels): Bij de uitwerking van het oostelijke woongebied wordt de aansluiting gezocht met het bestaande bosgebied. Kenmerkend voor dit woongebied is de organische structuur met een extensieve verkavelingsopzet en de toepassing van vrijstaande woningen in een lommerijke omgeving.

Het stedenbouwkundig plan is weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0009.png"  

Figuur 2.4 - stedenbouwkundig plan

Ontsluiting en parkeren

Uitgangspunt bij de inrichting van de nieuwe wijk is om het verkeer dusdanig te spreiden dat de bestaande wegen in Dorst maar beperkt extra verkeer te verwerken krijgen. Zo is het westelijke deel van de wijk ontsloten op de bestaande wegen Cypressenstraat en de Meerberg en op de Oude Tilburgsebaan. Het oostelijke deel van de wijk (Ruimte voor Ruimte woningen) wordt ontsloten via de Oude Tilburgsebaan. Alle wegen in het plangebied kennen een 30 km/u regime. Omdat het een 30-kilometergebied betreft, worden binnen het plan langs de straten geen vrijliggende paden voor fietsers aangelegd. De fietser maakt gebruik van de rijbaan.

In het plan is aangesloten op het gemeentelijk parkeerbeleid. Waar parkeren niet op eigen terrein kan worden opgelost, is in het straatprofiel ruimte opgenomen voor parkeren. In het westelijk deel wordt een groot deel van de benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd, aangezien hier veel rijwoningen en geschakelde woningen zijn gepland.

In het oostelijk deel van het plan wordt geparkeerd op eigen terrein. De kavels hebben een dusdanige grootte dat per kavel twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De rest van de parkeervraag wordt in de openbare ruimte opgelost, waarbij de parkeervoorzieningen een zo groen mogelijke inrichting krijgen. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met een aantal parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Dit wordt verder uitgewerkt bij het ontwerp van de inrichting van het openbaar gebied.

Groen

De locatie bevindt zich in een bosrijke omgeving. Zowel in het noorden als het zuiden wordt het beeld bepaald door groene flanken. Ondanks dat de spoorlijn tegen de planlocatie aan ligt, vormt de bosrijke omgeving een groen decor van het plangebied. Aan de noordwestzijde, tussen het spoor en het projectmatige deel van de woonwijk, wordt een parkzone aangelegd. Deze gaat over in een centraal gelegen parkzone die het oostelijk en westelijk deel van de wijk scheidt. De centraal gelegen parkzone zorgt samen met de taludwoningen tevens voor een herkenbaar hoogteverschil in het landschap dat momenteel ter plaatse van de steilrand aanwezig is (zie figuur 2.5). In de centrale parkzone is ruimte gereserveerd voor wateropvang (wadi's) wat goed te combineren is met recreatieve langzaam verkeersroutes. Centraal door het projectmatige deel van de wijk loopt een groene as die de bestaande woningen verbindt met de centrale parkzone en het bosgebied in het zuidoosten. Daarnaast is in de profielen van de straten ruimte gereserveerd voor bomen en straatgroen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0010.png"

Figuur 2.5 - profiel centrale parkzone

Om in voldoende berging en afvoer/infiltratie van hemelwater te voorzien, zijn wadi’s opgenomen in het plan. Een wadi is een verdiepte groenzone die water kan vasthouden en laten infiltreren. Een wadi heeft bovengronds een beplante bovenlaag met een waterdoorlatende bodem die vanwege de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied aan specifieke eisen dient te voldoen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Bovengemeentelijk beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0011.png"

Figuur 3.1 - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:

  • 1. Concurrentiekracht;
  • 2. Bereikbaarheid;
  • 3. Leefbaarheid en veiligheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

Conclusie

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig project, heeft dit nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. De beoogde ontwikkeling past volledig in het streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Sindsdien is het Barro op onderdelen herzien. Op 1 december 2020 is de geconsolideerde versie gepubliceerd. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro komen de volgende nationale belangen terug:

  • Besluit algemene regeling ruimtelijke ordening
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Rijksvaarwegen
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied
  • Electriciteitsvoorziening
  • Algemene en overige bepalingen
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Indien een ontwikkeling voldoet aan het provinciaal beleid op dit vlak zoals verwoord in een provinciale verordening, dan voldoet het plan ook aan de Barro.

Conclusie

Nabij de gemeente Oosterhout is het militaire vliegveld Gilze-Rijen gesitueerd. Voor dit militaire vliegveld gelden enkele belemmeringszones, obstakelbeheersgebieden en invliegfunnels. De voor dit plan relevante zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Geluidzones

Het grondgebied van de gemeente Oosterhout is deels gelegen binnen de geluidszones rondom Vliegbasis Gilze-Rijen. Het plangebied ligt echter niet binnen de geluidzones van de vliegbasis.

Obstakelvrije zone

Het plangebied ligt geheel binnen het obstakelvrije vlak van vliegbasis Gilze-Rijen (de
Inner Horizontal en Conical Surface oftewel IHCS). De IHCS bestaat uit een horizontaal
vlak waarbinnen een bouwhoogtebeperking van 56 meter boven NAP geldt, met aan de
rand daarvan een oplopend vlak waar grotere bouwhoogtes zijn toegestaan. Het plangebied ligt niet binnen de invliegfunnel van de vliegbasis. De maaiveldhoogte ligt tussen 6,6 en 8,1 meter boven NAP. Gelet op de toegestane bouwhoogtes in dit plan is geen sprake van een belemmering.

Radarstations

De hele gemeente Oosterhout is gelegen in een radarverstoringsgebied. Binnen dit gebied mogen geen gebouwen worden opgericht hoger dan 113 meter boven NAP en geen windmolens hoger dan 90 meter boven NAP. De maaiveldhoogte ligt tussen 6,6 en 8,7 meter boven NAP. Gelet op de toegestane bouwhoogtes in dit plan is geen sprake van een belemmering.

ABC-zones

Het plangebied is niet nabij de munitieopslag van de Vliegbasis gelegen en ook niet binnen de A-zone, B-zone of C-zone (zones rondom inrichting voor activiteiten met explosieven).

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) / Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van de "ladder duurzame verstedelijking" (de ladder). In 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (buiten bestaand stedelijk gebied), moet worden gekeken naar de behoefte. Deze behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

Kwantitatieve behoefte

Gemeentelijk

Voor de drie gemeenten Breda, Oosterhout en Etten-Leur is in 2016 een marktonderzoek naar de woningbehoefte uitgevoerd door Fakton. Op basis van het onderzoek is gebleken dat de effectieve vraag in Oosterhout een bandbreedte van 180 tot 220 woningen per jaar kent. Gezien de beperkte productie in de afgelopen crisisjaren, wordt een inhaalvraag verwacht. De locatie is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma en de 'Opgave woningbouwstrategie'. Het voornemen past daarmee binnen de gemeentelijke kwantitatieve behoefte.

Regionaal

In de Regionale Agenda Wonen 2017 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod. Op dit moment blijft de gerealiseerde woningbouw achter op de geprognosticeerde woningbouwopgave. Voor de Regio West-Brabant, waar Oosterhout onderdeel van uitmaakt, is de prognose dat de woningvoorraad zal groeien met 27.075 woningen tot 1 januari 2026.

De regio West-Brabant is verder onderverdeeld in een drietal subregio's:

  • 1. subregio Breda e.o.
  • 2. subregio Land van Heusden en Altena
  • 3. subregio West

De gemeente Oosterhout valt onder de subregio Breda e.o. Voor deze subregio is de prognose dat de woningvoorraad met 14.265 woningen zal toenemen tot 1 januari 2026. Deze woningbouwprognose van de subregio is weer verder doorvertaald per gemeente. Hierbij geldt voor de gemeente Oosterhout een groeiprognose van 1.530 woningen.

Om het ‘accent op de aantallen’ verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijke kwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, stuurt de provincie de komende periode aan op een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op ‘het ritme’ van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. Hiertoe is de ‘Monitor bevolking en wonen’ in het leven geroepen zodat tijdig knelpunten op de woningmarkt kunnen worden geconstateerd. De monitor wordt elk kwartaal geactualiseerd en bevat onder andere gegevens over de ontwikkeling en prognose van de bevolking, een actuele stand van de woningvoorraad en een inventarisatie van de plancapaciteit.

Aan de hand van de ‘Monitor bevolking en wonen’ (provincie Noord-Brabant, cijfers 2019 Q3) is de kwantitatieve woningbehoefte voor Oosterhout geactualiseerd. Voor de gemeente geeft de indicator harde plancapaciteit aan dat de woningbehoefte met 78% ingevuld kan worden met de harde planvoorraad. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat in Oosterhout een behoefte aan nieuwe woningen bestaat.

De samenwerking in de regio Breda e.o. is verankerd in het document 'Perspectief op wonen en woningbouw regio Breda 2.0'. Onderdeel van deze samenwerking is het maken van afspraken en regionale afstemming van nieuwe uitleglocaties voor woningbouw. Hierbij dient de betreffende gemeente het volgende te onderbouwen:

  • de kwantitatieve aspecten van het plan,
  • de afweging voor uitleg boven inbreiding,
  • voor wie er wordt gebouwd,
  • de relatie met de provinciale prognoses.

In het bestuurlijk overleg wonen van 23 november 2020 is door de gemeente Oosterhout het plan Dorst-Oost toegelicht. Op basis van de toelichting en de daaraan ten grondslag liggende stukken heeft de stuurgroep een positief standpunt ingenomen ten aanzien van de uitleglocatie Dorst-Oost. De brief met deze onderbouwing is opgenomen als Bijlage 2 .

In het onderhavige plan worden deels ruimte-voor-ruimtekavels gerealiseerd en worden ruimte-voor-ruimte titels ingezet. De realisatie van Ruimte voor Ruimte woningen is een op zichzelf staande opgave. De ruimte-voor-ruimte titels tellen niet mee in de gemeentelijke woningbouwaantallen. In het Pact van Brakkenstein, dat in maart 2000 is gesloten, is afgesproken dat de provincies de mogelijkheid krijgen om de financiering van deze vergoedingen terug te verdienen door de ontwikkeling van maximaal 6.500 woningbouwkavels. De provincie Noord-Brabant kreeg hierbij de mogelijkheid om 3.500 ruimte-voor-ruimtekavels te ontwikkelen. In het plan worden 40 ruimte-voor-ruimte titels ingezet (zie Bijlage 1).

Kwalitatieve behoefte

De jaarlijkse vraag bestaat voor het grootste gedeelte uit de productsegmenten meergezins huurwoningen en eengezins koopwoningen. Oosterhout kent een hogere vraag naar de woonmilieus ‘levendige stadswijk’ en ‘woonwijk met laag- en hoogbouw’.

Met voorliggend plan wordt een gedifferentieerd woningbouwprogramma van grondgebonden typologiën gerealiseerd. Van bouwkavels voor vrijstaande woningen, geschakelde koopwoningen, patiowoningen en sociale huurwoningen. Hiermee worden verschillende doelgroepen bediend. Voor een nadere kwalitatieve behoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4 (gemeentelijk woonbeleid).

Buiten bestaand stedelijk gebied

De definitie van het ‘bestaand stedelijk gebied’ is vastgelegd in artikel 1.1.1, lid 1 van het Bro en luidt als volgt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

De beoordeling of een locatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied hangt af de omstandigheden van het geval: enerzijds wordt gekeken naar de specifieke ligging, de feitelijke situatie en de aard van de omgeving. Anderzijds is ook het vigerend planologisch-regime van belang.

De gronden waarop de ontwikkeling gaat plaatsvinden zijn onbebouwd en hebben overwegend een agrarische bestemming. Er is derhalve geen sprake van bestaand stedelijk gebied. Derhalve dient te worden gemotiveerd dat een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is om in de woningbehoefte te voorzien.

Als een woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' van het Ministerie van I&W zijn argumenten opgenomen op basis waarvan kan worden gemotiveerd dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling:

  • 1. kwalitatieve aspecten van de behoefte (denk bijvoorbeeld aan woonmilieu's die niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden ingepast)
  • 2. andere functies die ter plaatse al aanwezig zijn of volgens ruimtelijk beleid (zoals een structuurvisie) worden beoogd;
  • 3. aanzienlijke investeringen die eerst nodig zijn voor de inbreidingsplaatsen, bijvoorbeeld vanwege milieuaspecten die zich voordoen op inbreidingslocaties.

Vanwege de specifieke eigenschappen van iedere kern is het gerechtvaardigd dat binnen de gemeente onderscheid wordt gemaakt in de specifieke behoefte per dorp. De woningvraag in Dorst is zeer gedifferentieerd. Er is dringend behoefte aan woningen en de beschikbaarheid van woningen in de bestaande voorraad is zeer gering. Zowel de lokale als regionale doelgroep waardeert het dorpse karakter van Dorst met relatief veel groen, ruime kavels en een prettige sociale cohesie. Dorst kent geen omvangrijke ‘lege plekken’ binnen de huidige dorpscontouren waarin een dergelijk woonmilieu kan worden gerealiseerd. Een uitbreidingslocatie, die direct grenst aan de bestaande dorpsrand, biedt deze mogelijkheid wel. De uitbreiding vind plaats op een ‘logische’ locatie, direct aan de oostzijde van de bestaande dorpskern. Op basis van de gemeentelijke Structuurvisie Oosterhout is de locatie aangemerkt als 'ontwikkeling naar woongebied'. Tevens kan op basis van het provinciale beleid gesteld worden dat een zorgvuldige uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied voor een groot deel aangeduid als ‘Verstedelijking afweegbaar’. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen indien het bestaand stedelijk gebied niet toereikend is.

In dit geval gaat het ook deels om de ontwikkeling van Ruimte-voor-Ruimte kavels, zoals is gebaseerd op de afspraken die zijn gemaakt in het Pact van Brakkenstein uit 2000. De ontwikkeling van kavels is daarbij gebaseerd op al behaalde milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst, vanwege de toepassing van de Regeling beëindiging veehouderij (Rvb). In dit geval worden de Ruimte-voor-Ruimte kavels niet op de slooplocaties teruggebouwd, maar geclusterd gebouwd nabij de bebouwde kom van Dorst. Deze RvR-kavels worden, niet ter plaatse van, maar aansluitend op de in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant aanduiding ‘Verstedelijking afweegbaar’ gerealiseerd.

De ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaand stedelijk gebied. Gelet op de kwalitatieve aspecten van deze ontwikkeling en het gebrek aan beschikbare ruimtes binnen het bestaand stedelijk gebied van Dorst wordt geconcludeerd dat uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied noodzakelijk is.

Hiermee wordt aangetoond dat onderhavige woningbouwontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte en verantwoord buiten de bebouwde kom van Dorst wordt gesitueerd. Daarmee wordt voor dat aspect voldaan aan de Ladder.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een invulling van een lokale behoefte met een gedifferentieerd aanbod. De woningvraag in Dorst is namelijk zeer divers. Er is behoefte aan woningen en de beschikbaarheid van woningen in de bestaande voorraad is zeer gering. Zowel de lokale als regionale doelgroep waardeert het dorpse karakter van Dorst met relatief veel groen, ruime(re) kavels en een prettige sociale cohesie. De kwantitatieve behoefte is regionaal afgestemd in de regio Breda e.o. waar Oosterhout deel vanuit maakt.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:

  • Het doelmatig inzamelen en verwerken van overtollig afvloeiend hemelwater;
  • Het doelmatig nemen van maatregelen in openbaar gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen transporteren van stedelijk afvalwater.

Conclusie

Bij de verdere uitwerking van dit plan wordt rekening gehouden met de Waterwet .

3.1.2 Provinciaal beleid

Brabantse Omgevingsvisie

Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.

De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:

  • 1. De energietransitie.
  • 2. Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
  • 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
  • 4. Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.

Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.


Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 24 mei 2019 is voor een periode van vier weken het ontwerp van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ter inzage gelegd. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking. Vervolgens zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. Op 8 december 2020 is de geconsolideerde versie gepubliceerd.

De laatste omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening is het plangebied in de omgevingsverordening net zo aangeduid als in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Hierna wordt ingegaan op de ligging van het plangebied binnen de kaarten uit de omgevingsverordening.

  • I. Gemengd landelijk gebied en Groenblauwe mantel

De locatie ligt deels binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied' en deels binnen de structuur 'groenblauwe mantel' (zie figuur 3.2). Op basis van het beleid van de provincie, verankerd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, is uitbreiding buiten het stedelijk gebied niet overal toegestaan. Potentiële uitbreidingslocaties buiten het stedelijk gebied zijn aangewezen met de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Binnen zo'n aanduiding kan, onder voorwaarden, een stedelijke ontwikkeling plaatsvinden. Een deel van de woningbouwontwikkeling is niet aangeduid met de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar', maar is gelegen binnen het landelijk gebied en de structuur 'Groenblauwe mantel'.

Het provinciaal beleid biedt de mogelijkheid om voor stedelijke uitbreidingen de grens van de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' te wijzigen. Om de beoogde woningbouw op de locatie mogelijk te maken, dient deze aanduiding aan de gehele locatie toegekend te worden. Om dit mogelijk te maken, dient een onderbouwing te worden opgesteld, waarmee wordt aangetoond dat, conform artikel 5.3 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, de gewenste uitbreidingsrichting van de kern Dorst aanvaardbaar is en hiermee de herbegrenzing van de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' te verantwoorden is. De onderbouwing voor onderhavige ontwikkeling is gedaan met behulp van de lagenbenadering. Deze is opgenomen als Bijlage 3. Onderstaand is de conclusie van de onderbouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0012.png"

Figuur 3.2 - Uitsnede Interim omgevingsverordening basiskaart Landelijk Gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0013.png"

Figuur 3.3 - Uitsnede Interim verordening: stedelijke ontwikkeling (Provincie Noord-Brabant)

Motivering herbegrenzing, verstedelijking afweegbaar

De kern Dorst is gelegen op een dekzandwelving met een zone eerdgronden. Deze zones zijn grotendeels bebouwd geraakt ten behoeve van uitbreiding van de oorspronkelijke kern. Het plangebied is ook gelegen binnen deze zone.

De locatie is grotendeels gelegen binnen het landelijk gebied met de nadere aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' (ca. 80%), het overige gedeelte is gelegen binnen de structuur Groenblauwe mantel (ca. 20%). Deze gebieden zijn als een buffer tussen het stedelijk gebied en het Natuurnetwerk Brabant gelegen. In de huidige situatie is het gehele plangebied in agrarisch gebruik. Er zijn daarmee ruimtelijk geen verschillen tussen beide plandelen (wel en niet binnen Groenblauwe mantel gelegen).

Het plandeel dat is gelegen in de strcutuur Groenblauwe mantel is een restant van een kleinschalig landbouwgebied met houtwallen. Er leven veel konijnen en muizen in het gebied. Hierdoor biedt het plek voor de das en kleine marterachtigen om zich te vestigen. De ecologische waarde van het perceel zit met name in de randen en de (restanten van) houtwallen. Het grootste deel van het plangebied is echter onderhevig aan intensief gebruik voor landbouw. Wanneer het plangebied bebouwd wordt verdwijnen de maïspercelen. Hierdoor zal een deel van het voedselaanbod voor diverse diersoorten verdwijnen (met name in de herfst en winter door gewasresten). Het huidige landgebruik gecombineerd met de omgevingsfactoren geeft een bepaalde vorm van verstoring (denk aan factoren als: zaaien, oogsten, berijden, bespuiten, dump van tuinafval, gebruik voor hondenuitlaat en geluidverstoring door intensief treinverkeer). De aanwezige fauna is gewend aan deze storingsfactoren. In de nieuwe situatie zal ook sprake zijn van verstoring door aanwezigheid van mensen.

Een bestemmingsplan dat is gelegen binnen de structuur Groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. De ruime opzet van de ontwikkeling maakt het mogelijk om ecologie en landschap een nadrukkelijke plaats te geven binnen het plan. Dit geeft kansen voor het ontwikkelen van een bijzonder woonmilieu met een landschappelijke en ecologische dooradering.

Ook mag de nieuwe ontwikkeling geen barrière vormen voor flora en fauna. Om die reden zijn de kavels geclusterd en als eilandjes gelegen in het landschap. Tussen de eilanden is een brede landschappelijke zone aanwezig. Door in de inrichting te kiezen voor gebiedseigen plantmateriaal, dat voedsel biedt aan de fauna kan verlies aan maïspercelen deels worden opgevangen. In beginsel zal bij uitvoering van de werkzaamheden verslechtering optreden. Echter door de gekozen inrichting blijft het potentieel leefgebied van marterachtigen en de das voor de lange termijn behouden.

Door deze elementen in het ontwerp in te passen, worden de ecologische voorwaarden gecreëerd om beschermde soorten in het landschap te behouden. Er wordt met deze ontwikkeling een bijdrage geleverd aan behoud van de landschappelijke waarden op de lange termijn.

Op basis van de voorliggende lagenbenadering kan opgemaakt worden dat de gewenste woningbouwlocatie over voldoende potenties voor woningbouw beschikt en belemmeringen van de bestaande kwaliteiten niet te verwachten zijn. De locatie is daarmee een logische uitbreidingsrichting voor Dorst. Dit onderwerp komt nader aan bod verderop in deze paragraaf onder 'Ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant'.

  • II. Natuurnetwerk Brabant

Een deel van het gebied is gelegen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Aangezien sprake is van ruimtebeslag binnen het NNB in het plangebied, is herbegrenzing noodzakelijk. Dit is uiteengezet in Bijlage 4. Er is sprake van directe aantasting van het NNB in de vorm van ruimtebeslag van circa 2.924 m², door de realisatie van de nieuwe ontsluiting (kappen van bomen). Daarnaast is er ook sprake indirecte aantasting door de verstoring (geluid, licht, betreding, e.d.) en versnippering van het NNB. Dit betreft een andere locatie. Het gedeelte waar indirecte aantasting plaatsvindt wordt in stand gehouden als NNB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0014.png"

Figuur 3.4 - Uitsnede Interim verordening: kaart natuur en stiltegebieden (Provincie Noord-Brabant)

Directe aantasting

Het gedeelte van het NNB dat in het plangebied ligt, wordt direct aangetast door de aanleg van de ontsluitingsweg en het deel ten westen van deze weg raakt zodanig geïsoleerd, zodat het niet meer als onderdeel van een functionerend NNB kan worden beschouwd. Omdat het bos ouder is dan 100 jaar, is compensatie op basis van de Interim Omgevingsverordening Brabant (artikel 3.22) maatwerk. De provincie heeft de compensatiefactor 2/3 bepaald aan de hand van de ouderdom van het bosgebied (ouder dan 100 jaar) in combinatie met de ecologische diversiteit van het bosgebied (gering). De compensatie bedraagt daarmee 1,67 x het oppervlak van de directe aantasting. De bijbehorende compensatieopgave bedraagt daarmee 1,67 x 2.924 = 4.883 m2. Dit oppervlak dient gecompenseerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0015.png"

Figuur 3.5 - Oppervlakte directe aantasting NNB (in rood)

Indirecte aantasting

Er is onderzoek gedaan om de aantasting als gevolg van geluid (wegverkeer en railverkeer), licht en betreding (Bijlage 4) in beeld te brengen. De zone in het bosgebied waar sprake is van indirecte aantasting (gelegen tussen de wandelpaden) heeft een breedte van gemiddeld circa 35 meter en een lengte van circa 300 meter. De oppervlakte van het gebied waar sprake is van indirecte aantasting bedraagt daarmee circa 10.500 m2. In deze zone is sprake van verstoring, maar niet van fysieke aantasting. Onderstaand wordt ingegaan op de diverse aspecten die zorgen voor de indirecte aantasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0016.png"

Figuur 3.6 - Uitsnede Interim verordening: kaart natuur en stiltegebieden, zone indirecte aantasting (Provincie Noord-Brabant)

Geluidverstoring

Het NNB-gebied dat als gevolg van het plan te maken krijgt met een hogere geluidbelasting (boven de drempelwaarde) moet worden gecompenseerd met 0,33 x oppervlak indirecte aantasting. De gemeente heeft aangegeven dat hierbij van de volgende drempelwaarden moet worden uitgegaan: voor bosgebied 42 dB(A), voor open gebied 47 dB(A) en voor een mix van deze typen gebieden 45 dB(A). In aanvulling daarop heeft de provincie aangegeven dat de compensatie alleen geldt voor de gronden waar in de huidige situatie geen sprake is van een overschrijding van de drempelwaarde, maar in de toekomst – als gevolg van het plan – wel.

Er is geluidonderzoek uitgevoerd om het effect van de geluidverstoring van het plan ten opzichte van de huidige situatie in beeld te brengen. Uit de geluidberekeningen voor de plansituatie - waarin met name effecten van verkeer en van het geluidsscherm merkbaar zijn - kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. Er is geen significante toename van de cumulatieve geluidbelasting op de omliggende NNB-bosgebieden. De compensatieopgave als gevolg van geluid is daarmee 0 m2;
  • 2. Er is sprake van verbetering van de geluidssituatie in 3,4 ha NNB-bosgebieden. Deze kwaliteitsverbetering van het NNB wordt bij herbegrenzing volgens ‘Artikel 3.19 Toepassing van het 'Nee, tenzij-beginsel’ uit de Omgevingsverordening, niet verdisconteerd in de compensatieopgave.

Lichtverstoring

Voor wat betreft het aspect lichtverstoring geldt voor NNB-gebied de richtlijn van maximaal 1 lux. Om lichthinder te voorkomen, kunnen maatregelen worden getroffen om inschijnend licht uit het NNB te weren.

De aanleg van de nieuwe woonwijk leidt tot de introductie van lichtbronnen vanuit woonhuizen en tuinen alsmede vanuit de daarmee samenhangende toename van wegverkeer. Dit leidt tot een vermindering van de kwaliteit van ‘donkerte’ in het NNB. Met name nacht-actieve diersoorten zoals vleermuizen, andere kleine zoogdieren en uilen ondervinden hier hinder van, en zullen naar verwachting de eerste aangrenzende zone rondom de woonwijk mijden. Dit geldt in mindere mate voor bepaalde vleermuissoorten die profiteren van een groter insectenaanbod rond lantaarns, zoals de gewone en de ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. Niet alle vleermuissoorten profiteren van de concentratie van insecten rond lantaarns (www.zoogdiervereniging.nl).

Het effect van lichtverstoring van het plan t.o.v. de huidige situatie dient gemitigeerd te worden of, indien dat niet mogelijk is, gecompenseerd te worden in het plangebied of aan de randen daarvan.

Verstoring door bewoning en recreatiedruk

Het planvoornemen leidt ten opzichte van de huidige situatie tot verstoring door bewoning (huisdieren, spelende kinderen) en door recreatie (betreding). Dit betreft geluidverstoring, optische verstoring en mechanische verstoring. Voor wat betreft het aspect recreatie zijn er geen richtlijnen. Effecten kunnen worden verminderd of verzacht door mitigerende maatregelen in en/of om plangebied. De provincie heeft aangegeven dat er weliswaar sprake is van verstoring, maar niet van fysieke aantasting. De provincie hanteert daarbij een compensatiefactor van 0,75 van het verstoorde gebied, waarbij de verstoorde zone van het bosgebied in het NNB kan blijven liggen. Er is in dit geval dus geen sprake van herbegrenzing van het NBB. Hierbij in aanmerking nemende dat er in de huidige situatie al sprake is van verstoring door recreatie, de bosvegetatie als zodanig gehandhaafd blijft, dus ook het ondergrondse deel dat een essentieel onderdeel is van de ontwikkeling van het bos in samenhang met de bosgroeiplaats en het bos deel blijft uitmaken van het aaneengesloten bosgebied.

Het effect van verstoring door extra recreatie als gevolg van het plan t.o.v. de huidige situatie dient gemitigeerd te worden of, indien dat niet mogelijk is, gecompenseerd te worden. Gezien de beperkte mogelijkheden voor mitigatie van verstorende effecten in het bosgebied als gevolg van de aanwezigheid van de nieuwe wijk en de daardoor te verwachten effecten, wordt uitgegaan van een combinatie van mitigerende en compenserende maatregelen. Voor de compensatie wordt uitgegaan van een verstoorde zone in het bosgebied met een breedte van gemiddeld circa 35 meter over een lengte van circa 300 meter (zie figuur 3.6). De bijbehorende compensatieopgave bedraagt 0,75 x 10.500 m2 = 7.875 m2.

Compensatie

In beginsel moet de aantasting van waarden zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is, dienen de negatieve effecten - in volgorde - zoveel mogelijk te worden beperkt, te worden gemitigeerd, en de resteffecten die overblijven na mitigatie moeten worden gecompenseerd. De effecten die leiden tot aantasting en oppervlakteverlies van het NNB vormen aanleiding voor een herbegrenzing van het NNB, waarbij delen uit het NNB worden verwijderd en delen aan het NNB worden toegevoegd (compensatie).

 

De compenserende maatregelen zijn een afgeleide van de berekende compensatieopgave. De compensatieopgave volgt uit de directe aantasting (ruimtebeslag en versnippering) en indirecte aantasting (als gevolg van verstoring). De compensatieopgave betreft:

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0017.png"

Voor de compensatie bestaan twee mogelijkheden: fysieke compensatie en financiële compensatie.

 

  • Fysieke compensatie

Bij fysieke compensatie voor verstoring of aantasting van NNB geldt dat dit moet plaatsvinden elders binnen het aangewezen, maar nog niet gerealiseerde NNB (of evz). Daarmee worden die gebieden bedoeld die nog niet zijn ingericht als NNB of evz en waarvoor ook geen subsidie is verstrekt voor inrichting. De voorkeur van gemeente en provincie gaat voor plangebied Dorst-Oost uit naar fysieke natuurcompensatie. Daarbij heeft de gemeente de voorkeur voor fysieke natuurcompensatie binnen de gemeentegrenzen.

Het binnen de gemeentegrenzen enige nog aangewezen nog niet gerealiseerde NNB betreft het perceel “Toxandria”, gelegen ten zuiden rijksweg (Figuur 3.7). Dit betreft een terrein met een oppervlakte van circa 1,9 ha in eigendom van Staatsbosbeheer, dat verpacht wordt aan een agrariër. Staatsbosbeheer heeft door middel van brieven aan de gemeente Oosterhout en Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte te kennen gegeven de intentie te hebben om medewerking te verlenen aan de compensatie van de NNB voor Dorst-Oost en in te stemmen met de voorgestane woningbouwontwikkeling. Het is op moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan nog niet definitief bekend of de inzetbaarheid van het compensatieperceel haalbaar is en tijdig kan worden gegarandeerd in relatie tot de procedure voor het bestemmingsplan Dorst-Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0018.png"

Figuur 3.7 - Ligging perceel 'Toxandria' (nog niet gerealiseerde NNB)

 

Binnen de gemeente Oosterhout komt op termijn een andere mogelijke compensatielocatie langs de Rijksweg (N282) eventueel beschikbaar als compensatiegebied. Ook van deze locatie is op dit moment nog niet bekend of de inzetbaarheid van het compensatieperceel tijdig kan worden gegarandeerd in relatie tot de procedure voor het bestemmingsplan Dorst-Oost. Deze mogelijke compensatielocatie wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaten.

Omdat fysieke natuurcompensatielocaties niet tijdig inzetbaar zijn, wordt vooralsnog gebruik gemaakt van de optie van financiële compensatie als enige tijdig te realiseren invulling van de compensatieverplichting.

 

  • Financiële compensatie

Indien fysieke natuurcompensatie onvoldoende compensatiemogelijkheden biedt, dan kan worden uitgegaan van financiële compensatie. Financiële compensatie dient te worden gestort in de provinciale compensatievoorziening. Voor de natuurcompensatie voor Dorst-Oost wordt dus uitgegaan van financiële compensatie, omdat fysieke natuurcompensatielocaties niet tijdig inzetbaar zijn.

 

Als provinciaal richtbedrag voor natuurcompensatie geldt een standaardbedrag van €10,00/m2. Het financieel te compenseren bedrag komt daarmee op 12.758 m2 x € 10,00 = €127.580,00. Dit bedrag wordt door de initiatiefnemer gestort in de provinciale compensatievoorziening. Dit wordt geborgd in een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente.

Mitigatie

Naast compensatie dienen mitigerende maatregelen te worden genomen om de impact van de ontwikkeling op het NNB te voorkomen of beperken. In Bijlage 4 zijn deze maatregelen beschreven. Hierbij is achtereenvolgens aandacht voor maatregelen op het gebied van het beperken van de effecten als gevolg van lichthinder en betreding (bewoning/recreatie). Daarnaast wordt ingezet op de kwaliteitsverbetering van de bosvegetatie. De invulling en borging hiervan worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan.

  • III. Overige aanduidingen

Verder zijn onderstaande artikelen uit het de Interim Omgevingsverordening van toepassing op het plangebied en de ontwikkeling.

  • Artikel 3.80 ruimte-voor-ruimte

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels indien:

  • a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  • b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit als is aangetoond dat is voldaan aan een aantal voorwaarden. Zo dienen een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee in het geheel te zijn beëindigd, waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van deze veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt. In dit geval gaat het om een directe relatie met de saneringslocatie (varkenshouderij) aan de Steenovensebaan te Dorst. Naast deze locatie zijn er nog andere agrarische bedrijven binnen Brabant beëindigd, waarvan ruimte voor ruimte-titels vrijkomen die binnen Dorst-Oost worden gerealiseerd. Het gaat om 40 ruimte-voor-ruimte titels (zie Bijlage 1).

Het plan voorziet in een cluster van ruimte voor ruimtekavels. Aangezien sprake is van een geclusterde ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels, is dit uitsluitend toegestaan binnen 'verstedelijking afweegbaar'. Het oostelijke deel van het plangebied (waar de ruimte voor ruimte kavels zijn voorzien) is niet aangeduid als ‘verstedelijking afweegbaar’. Voor dit gedeelte van het plangebied, dient een verzoek tot herbegrenzing te worden ingediend bij de provincie Noord-Brabant. Artikel 5.3 van de Interim Omgevingsverordening biedt de mogelijkheid om de grens van de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar' te wijzigen. Voor een uitgebreide omschrijving van de herbegrenzing wordt verwezen naar onderdeel 'I. Gemengd landelijk gebied en Groenblauwe mantel'. In Bijlage 3 is de complete onderbouwing van de herbegrenzing opgenomen.

Kwaliteitsverbetering landschap

In de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant is aangegeven dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

In het plan worden 40 ruimte-voor-ruimte titels ingezet. Met de inzet van ruimte-voor-ruimte titels is reeds sprake van een aanzienlijke fysieke kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit vanwege de in het verleden reeds behaalde milieuwinst door het per ruimte-voor-ruimte titel inleveren van 3.500 kg fosfaatrechten voor varkens of kippen en/of de landschappelijke kwaliteitswinst door de sloop van 1.000 m² leegkomende gebouwen.

Oostelijk deel plangebied

De ontwikkeling Dorst-Oost gaat in het oostelijk deel van het plangebied gepaard met de ontwikkeling van maximaal 35 vrije kavels. Met de inzet van ruimte-voor-ruimte titels in het plan is in voldoende mate invulling gegeven aan de fysieke kwaliteitsverbetering landschap voor de woningbouwontwikkeling in het oostelijk deel van plan Dorst-Oost.

Westelijk deel plangebied

In het westelijk deel van plangebied Dorst-Oost wordt reguliere (projectmatige) woningbouw (inclusief sociale woningbouw) gerealiseerd. Conform het beleid van de provincie Noord-Brabant en de in de regio West-Brabant vastgestelde afspraken dient voor deze reguliere kavels te worden voorzien in een bijdrage aan de fysieke kwaliteitsverbetering van het landschap.

In artikel 3.9 van de Interimverordening Noord-Brabant is onder lid 2 aangegeven dat in het bestemmingsplan moet worden gemotiveerd dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

De regio West-Brabant heeft op 18-12-2014 het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant vastgesteld. Op basis van dit afsprakenkader kan het volgende worden gesteld:

  • de ontwikkeling valt onder categorie 3: ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren;
  • de kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst;
  • de regio West-Brabant volgt in de rekenmethodiek de Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, dat uitgaat van de investering van een percentage van de bestemmingswinst;
  • er is sprake van een stedelijke uitbreiding in Verstedelijking afweegbaar;
  • de investering in kwaliteitsverbetering van het landschap bedraagt dientengevolge 1% van de totale gronduitgifteprijs.

De investering in kwaliteitsverbetering van het landschap komt conform de rekenmethodiek uit het afsprakenkader uit op ca. € 130.000,00 exclusief btw (1% van de totale gronduitgifteprijs). Deze investering is als volgt onderbouwd:

  • totaal uitgeefbaar projectmatige woningbouw (inclusief sociale woningbouw): ca. 40.000 m2;
  • gronduitgifteprijs (inclusief sociale woningbouw): ca. € 325,00 per m2 exclusief btw (ca. € 395,00 per m2 v.o.n.);
  • totale gronduitgifteprijs: ca. 40.000 x ca. € 325,00 = ca. € 13 mln excl. btw;
  • investering kwaliteitsverbetering landschap: 1% van ca. € 13 mln = ca. € 130.000,00 exclusief btw.

De investering in kwaliteitsverbetering van het landschap kan worden gedaan in de vorm van een fysieke tegenprestatie of in de vorm van een financiële bijdrage. In het afsprakenkader is aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar een fysieke tegenprestatie.

Het stedenbouwkundig plan voorziet in een forse landschappelijke inpassing, waarmee een geleidelijke overgang tussen het dorp en het bestaande landschap wordt bewerkstelligd en waarbij de bestaande kwaliteiten worden gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. In het afsprakenkader is aangegeven dat groenstructuren en andere groenvoorzieningen binnen een woningbouwontwikkeling in een stedelijk zoekgebied onderdeel uitmaken van de landschappelijke inrichting van het stedenbouwkundige plan en daarmee niet kunnen worden opgevoerd als kwaliteitsverbetering van het landschap.

In de directe omgeving van het plangebied worden mitigerende maatregelen in het bosgebied getroffen in verband met verstoring door het plan van Natuurnetwerk Brabant (NNB). Omdat deze maatregelen in een ander kader getroffen worden, kunnen deze eveneens niet worden opgevoerd als kwaliteitsverbetering van het landschap.

Omdat de tegenprestatie niet binnen het plangebied of directe omgeving kan worden uitgevoerd, wordt de investering in kwaliteitsverbetering van het landschap door initiatiefnemer gedaan door het inleveren van één ruimte-voor-ruimte titel, die ontstaan is bij de beëindiging en sanering van de intensieve varkenshouderij op de locatie Steenovensebaan 28[1], en het bijbehorende bedrag te storten in het gemeentelijk groenfonds. Dit wordt geborgd in een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente.

[1] De ontwikkeling Dorst-Oost hangt samen met het beëindigen van een intensieve varkenshouderij op de locatie Steenovensebaan 28. Met beëindiging van de varkenshouderij en de sloop van de bijbehorende stallen en bedrijfsgebouwen is sprake van een fysieke kwaliteitsverbetering van het landschap. Tevens is sprake van milieuwinst door het inleveren van fosfaatrechten. Het aantal m2 gesloopte stallen en gebouwen en fosfaatrechten op de locatie Steenovensebaan 28 wordt ingezet in de Ruimte-voor-Ruimte regeling om 7 ruimte-voor-ruimte titels te genereren. Ter plaatse van de gesaneerde locatie Steenovensebaan 28 worden hiermee 5 ruimte-voor-ruimte kavels ontwikkeld. De 2 resterende ruimte-voor-ruimte titels worden niet ingezet voor de ontwikkeling (bouw) van ruimte-voor-ruimte kavels. Eén van de 2 resterende ruimte-voor-ruimte titels wordt ingezet voor de investering in kwaliteitsverbetering van het landschap; één ruimte-voor-ruimte titel staat voor een waarde die orde grootte gelijk is aan de benodigde investering in kwaliteitsverbetering van het landschap voor de reguliere (projectmatige) woningbouw in het westelijk deel van plangebied Dorst-Oost.

  • Artikel 3.11 grondwaterbeschermingsgebied

De locatie ligt binnen het grondwaterbeschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0019.png"

Figuur 3.8 - Uitsnede Interim verordening: grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging (Provincie Noord-Brabant)

Een bestemmingsplan van toepassing op Grondwaterbeschermingsgebied strekt mede tot bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. In artikel 11.1 van dit bestemmingsplan is de bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied gewaarborgd. De woonfunctie levert geen onevenredige risico's voor gebruik van schadelijke stoffen. Uitloogbaar bouwmateriaal wordt niet toegepast.

Conclusie

Met inachtneming van hetgeen is beschreven binnen deze paragraaf is de ontwikkeling passend binnen de regels van de IOV. GS heeft op 7 februari 2022 besloten de relevante begrenzingen in de interim omgevingsverordening Noord-Brabant aan te passen.

Ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Het ontwerp is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet.

Wijzigingen door Omgevingswet

De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt;
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen;
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen;
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels;
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Ambitie

Met de Brabantse omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’ hebben Provinciale Staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe ze daaraan willen werken.

De provincie gelooft dat we met elkaar moeten zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat we dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij we streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

De omgevingsvisie is vastgesteld om –vooruitlopend op de Omgevingswet- kansen te benutten. Met ruimte voor handelen door te werken vanuit doelen in plaats vanuit instrumenten. Door maatschappelijk gedragen waarden centraal te stellen. Door meerwaarde-creatie als basis te hanteren in plaats van als uitzondering. En door vanuit casuïstiek te werken en het doel voorop te stellen.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien. En stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie. De Brabantse Omgevingsvisie is door een intensief proces met Provinciale Staten, gemeenten, waterschappen, omgevingsdiensten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers tot stand gekomen. De uitvoering van de visie en de concrete acties om de doelen te realiseren, staan niet in de visie.

Een nieuw samenspel

De provincie pakt complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners aan. Door verschillende doelen met elkaar te verweven en slimme combinaties te maken, ontstaat een grotere meerwaarde voor het gebied. De provincie richt zich op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie en meerwaarde. Daarbij kijken we vanuit verschillende richtingen naar een ontwikkeling:

  • Een ‘diepe’ manier van kijken: we kijken niet alleen naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar betrekken hierin de dynamiek en randvoorwaarden die de onderste lagen meegeven. Daarbij kijken we op verschillende schaalniveaus naar gelang een vraagstuk daarom vraagt en benutten we de factor tijd actief. Hierbij kijken we ook naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek, en naar (effecten in) de toekomst.
  • Een ‘ronde’ manier van kijken: we kijken niet sectoraal maar combineren opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Vanuit een gebiedsgerichte insteek. Een nieuwe ronde manier van kijken met een balans tussen people, planet en profit.
  • Een ‘brede’ manier van kijken: we kijken niet vanuit één gezichtspunt maar betrekken daar veel partijen bij, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

Toetsing en conclusie

Bij ontwikkelingen (toedeling van nieuwe functies) in het landelijk gebied dient invulling te worden gegeven aan een gebiedsgerichte benadering, waarbij rekening wordt gehouden met effecten op andere aspecten en daarnaast toepassing gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Bovenstaande is alleen mogelijk bij een evenwichtige toedeling van functies met goede omgevingskwaliteit. Dit is het geval indien sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, rekening is gehouden met de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering en de ontwikkeling daarnaast zorgt voor meerwaardecreatie. Onderstaand wordt dit onderbouwd in het licht van de ontwerp omgevingsverordening.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De drie kerkdorpen (Den Hout, Oosteind en Dorst) hebben ieder een eigen positie binnen de woningbouwstrategie. In Dorst lopen meerdere plannen en initiatieven. De Vliert is nagenoeg afgerond en Tuindorp/Baarschot zal in 2021 worden afgerond. De plannen Dorst-Oost (165 eenheden) en Rijksweg 133 (circa 26 eenheden) zijn reeds in het overzicht van te ontwikkelen plannen opgenomen. De belangstelling voor wonen in Dorst, ook vanuit de gemeente Breda, blijkt tot nu toe goed te zijn. Het woningaanbod in Dorst in is het recente verleden fors gegroeid.

Lagenbenadering (diep)

De lagenbenadering wordt vaak gebruikt om een locatie en haar omgeving te analyseren. Hier worden de drie lagen afzonderlijk van elkaar geanalyseerd. Aan de hand van de uitkomsten van de lagenbenadering kunnen vervolgens afwegingen en keuzes gemaakt worden voor ruimtelijke ontwikkelingen op de locatie.

In Bijlage 3 is de lagenbenadering voor Dorst-Oost beschreven. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen die worden gesteld in artikel 5.3 van de interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de ontwerp omgevingsverordening. Onderstaand volgt eerst de conclusie van de lagenbenadering per laag.

  • Laag 1: ondergrond

De kern Dorst is gelegen op een dekzandwelving met een zone eerdgronden. Dit waren meestal de eerste locaties waar bebouwing gerealiseerd werd. Dit is ook terug te zien bij Dorst. De kern Dorst is namelijk volledig gelegen op eerdgronden. Het plangebied is ook gelegen binnen deze zone van eerdgronden. Vanuit de laag ondergrond is de locatie daarmee geschikt voor de gewenste ontwikkeling.

  • Laag 2: netwerken

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Dorst en ligt ingesloten tussen de spoorlijn en de bosgebieden. De locatie vormt een natuurlijke afronding van Dorst, die door de beslotenheid van de omgeving van nature is ingepast in het landschap en tegelijkertijd aansluiting zoekt bij de bestaande kern. De ruimtelijke impact van de ontwikkeling is daarmee relatief beperkt. Verder wordt de locatie omgeven door grootschalige infrastructuur, zoals de A27, A58 en de N282. Het plangebied kent daarmee een goede ontsluiting. Vanuit de laag netwerken is de locatie daarmee geschikt voor de gewenste ontwikkeling.

  • Laag 3: cultuurhistorie, occupatie en landschap

Dorst is ontstaan uit een kleine boerengemeenschap op de rand van beekdalen. Essentieel in de ruimtelijke structuur van Dorst is het wegenpatroon, waarlangs de bebouwing zich in eerste instantie als linten kon ontwikkelen. In de jaren '60 en '70 is Dorst explosief gegroeid met als resultaat een nogal eenvormig stedenbouwkundig beeld dat afwijkt van de variëteit van de tot dan toe gebouwde voorzieningen.

Binnen het plangebied heeft de kleinschalige verkaveling (omstreeks 1900) plaatsgemaakt voor grotere percelen, ook de houtwallen die haaks op de spoorlijn waren aangeplant in het verleden, zijn grotendeels verdwenen. Het plangebied heeft hiermee een grootschaliger karakter gekregen en is functioneel ingericht ten behoeve van de landbouw met beperkte cultuurhistorische waarden.

Verder is het plangebied één van de laatste landbouwpercelen rondom de kern Dorst met een geïsoleerde ligging tussen de kern en beschermde natuurgebieden. De functies wonen, landbouw en natuur zitten hiermee op hele korte afstand van elkaar. Vanuit de gedachte van een goede ruimtelijke ordening leven deze functies op gespannen voet met elkaar. De afronding van de kern Dorst is daarmee een logische en aanvaardbare ontwikkeling die ruimte schept tussen deze functies. Vanuit de laag cultuurhistorie, occupatie en landschap is de locatie daarmee geschikt voor de gewenste ontwikkeling.

Meerwaardecreatie (rond)

  • Toepassing Ruimte voor Ruimte en sanering lokale varkenshouderij

Een deel van het woonprogramma komt voort uit de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling. Ruimte voor Ruimte-kavels ontstaan door het saneren van varkenshouderijen of pluimveebedrijven. In dit geval gaat om het diverse saneringslocaties binnen de provincie, Noord-Brabant waarvan één van de saneringslocaties de varkenshouderij aan de Steenovensebaan te Dorst betreft. Het andere deel van het woonprogramma komt voort uit de reguliere woningbouwopgave. Doordat een deel van het woningbouwprogramma voort komt uit deze regeling kan worden gesteld dat door gebruikmaking van ruimte voor ruimte de omgevingskwaliteit in algemene zin verbetert. De sanering van deze hinder veroorzakende bedrijven heeft een positief effect op de leefomgeving in Brabant, waarbij de sanering van het lokale bedrijf ook zorgt voor verbetering van de leefomgeving in de omgeving van het plangebied.

  • Leefbaarheid / Leefomgeving

De kwaliteit van het wonen in Dorst en tevens in de gemeente Oosterhout en de directe regio is voor een deel afhankelijk van de woonomgeving. De leefbaarheid van de leefomgeving is van groot belang voor de kwaliteit van het wonen voor nu en in de toekomst. De voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, sport en recreatie dragen bij aan de leefbaarheid en hiermee de aantrekkelijkheid van de gemeente. De realisatie van extra woningen aan de oostzijde van Dorst draagt bij aan het op peil houden van het lokale voorzieningenniveau.

Participatie (Breed)

Voor de ontwikkeling is niet vanuit één gezichtspunt gekeken. Veel partijen zijn hierbij betrokken, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen. In paragraaf 7.2 is uitgebreid beschreven hoe de stakeholders in het proces zijn betrokken en welke belangen en waarden daarbij van belang zijn en hoe daar rekening mee is gehouden.

Op basis van voorgaande onderbouwing en de uitgebreide beschrijving opgenomen in Bijlage 3 kan opgemaakt worden dat de gewenste woningbouwlocatie over voldoende potenties voor woningbouw beschikt en belemmeringen van de bestaande kwaliteiten niet te verwachten zijn. De locatie is daarmee een logische uitbreidingsrichting voor Dorst, passend binnen het (toekomstig) beleid van de provincie

3.1.3 Beleid waterschap Brabantse Delta

Het waterschap werkt aan een beter watersysteem, voor mensen en voor flora en fauna. Het watersysteem moet robuuster worden: veiliger, minder kwetsbaar voor regenval en droogte, schoner, natuurlijker en beter toegankelijk voor recreanten. Deze thema's pakt het waterschap in samenhang aan, omdat een integrale aanpak meerwaarde oplevert voor het resultaat.

De belangrijkste uitgangspunten en randvoorwaarden die het waterschap hanteert bij planontwikkeling en in bestaand stedelijk gebied zijn:

  • het afkoppelen van regenwater van bestaande gemengde rioleringsstelsels;
  • de vuilwater- en hemelwaterafvoer worden tot aan de perceelsgrens gescheiden aangeboden;
  • bij een verhard oppervlak van 2000 m² of groter wordt voor het lozen van hemelwater een retentie geëist door het waterschap;
  • bij de bouw worden geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen gebruikt.

Door middel van de verplichte watertoets ziet het waterschap toe op de uitvoering van hun beleid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij nieuwe ontwikkelingen het waterbeheer wordt meegenomen. De watertoets krijgt vorm via het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.3). Met de watertoets wordt ook beoordeeld of aan het beleid van het waterschap wordt voldaan.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Oosterhout

Door de gemeenteraad van Oosterhout is op 22 oktober 2013 een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Oosterhout vastgesteld. Op basis van deze structuurvisie wordt invulling gegeven aan het behoud en de verdere versterking van de positie van Oosterhout. De structuurvisie vormt enerzijds een belangrijke inspiratie- en informatiebron, zodat eenieder op adequate wijze kennis kan nemen van de diverse projecten en de samenhang daartussen. Anderzijds geeft de structuurvisie duidelijk richting aan de wijze waarop het gemeentebestuur omgaat met initiatieven op de verschillende beleidsterreinen. De structuurvisie bevat geen verplichtingen naar derden. Bij de beoordeling van initiatieven van derden wordt deze visie als toetsingskader gehanteerd.

De kern van de structuurvisie kan als volgt worden samengevat:

  • Continuering van het versterken van kwaliteit;
  • Transformatie en structuurversterking;
  • Versterken (netwerken van) voorzieningen;
  • Kwaliteitsslag buitengebied;
  • Betere bereikbaarheid.

In de structuurvisie worden de verschillende ontwikkelingen per thema, (wonen, werken, voorzieningen, recreatie, verkeer etc.) omschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0020.png"  

Figuur 3.9 - Structuurvisie Oosterhout (blauwe cirkel geeft ligging van het plangebied weer)

De 'Strategische gebiedsvisie van Dorst en omstreken' is sturend voor de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden. Woningbouwontwikkeling is onder meer voorzien aan de oostzijde van het dorp. De verkeersproblemen van de N282 door Dorst worden samen met de provincie aangepakt.

 

Conclusie

Het plangebied 'Dorst-Oost' is opgenomen als ontwikkelingsgebied naar woongebied in de structuurvisie. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie van Oosterhout. De ontwikkeling van Dorst-Oost sluit aan bij de beleidsdoelen van de gemeente Oosterhout.

3.2.2 Toekomstvisie 2030

Met de Toekomstvisie wordt een wensbeeld geschetst van het Oosterhout van 2030. Deze toekomstvisie vormt de basis voor de Omgevingsvisie die momenteel wordt opgesteld. De Toekomstvisie levert vooral een inspirerend beeld over hoe de toekomst er voor Oosterhout uit zou kunnen zien. Voor verschillende onderwerpen zijn ambities en opgaven benoemd welke de gemeente graag gerealiseerd zou willen zien.

Flexibel wonen in stad en buitengebied

Binnen het bestaande stedelijk gebied van Oosterhout zijn de afgelopen twaalf jaar 2.700 nieuwe woningen gebouwd. Het is niet nodig gebleken om aan de oostzijde van de A27 een heel nieuwe woonwijk te realiseren, maar helemaal uitgesloten wordt die mogelijkheid in de toekomst niet. Bij het bouwen van die nieuwe woningen zijn strenge eisen gesteld aan de ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid, leefbaarheid en aanpassing aan het klimaat.

Een deel van het nieuwe woningaanbod is gerealiseerd door de transformatie van leeggekomen panden zoals kerken, winkels en kantoren. Op het terrein rondom het vernieuwde Amphia ziekenhuis zijn, naast een eigentijdse zorgvoorziening, ook nieuwe woningen gerealiseerd. Ook op het Slotjesveld hebben verschillende ontwikkelingen plaats gevonden. Oosterhout beschikt over veel verschillende woonmilieus en biedt iedereen een passende woning.

Oosterhout mag als geheel een stad zijn, maar de dorpen er omheen vormen toch de bijzondere attractie. Die kerkdorpen – Den Hout, Oosteind en Dorst - hebben alle drie hun eigen onderscheidende karakter. Traditioneel leven daar hechte gemeenschappen waarin de zorg voor elkaar normaal is. Omdat er zorgen zijn rondom de vraag of deze gemeenschapszin en het florerende verenigingsleven kunnen blijven bestaan, wordt daar goed in geïnvesteerd.

Dorps wonen is voor veel mensen een ideaal, maar het karakter moet ook wel dorps blijven. In Den Hout en Oosteind zijn nieuwe locaties gevonden voor woningbouw. In Dorst-Oost is een ruim opgezette kleinschalige wijk gekomen met ongeveer honderd woningen. Nieuwe combinaties van bedrijvigheid, wonen en toerisme hebben een plaats gevonden te midden van de agrarische bebouwing. In het buitengebied zijn, als gevolg van krimp in de agrarische sector, kleine buurtschapjes in een groene omgeving opgebloeid. Deze zijn zo ingepast, dat ze geen geweld doen aan het open landschap.

Bij alle ontwikkelingen is uitgegaan van toekomstgerichte, duurzame en flexibel in te richten woningen. Woningen zijn geschikt voor zo breed mogelijke doelgroepen en voor alternatieve woonvormen. Domotica maakt het voor ouderen gemakkelijker om in hun sociale woonomgeving oud te worden. Ze wonen bij voorkeur op plekken waar de ‘zorg dichtbij’ is. Er is ruimte gemaakt voor mantelzorg en generatiewoningen. Woningen die vrij komen, nadat ouderen verhuisd zijn, zijn betrokken door (jonge) gezinnen.

Conclusie

Met dit plan wordt de realisatie van Dorst-Oost mogelijk gemaakt. De ontwikkeling voorziet in een gedifferentieerd woningbouwprogramma voor verschillende doelgroepen. Het bestemmingsplan voorziet in een flexibele regeling, waardoor de ontwikkeling - binnen bepaalde voorwaarden - in de komende jaren kan worden afgestemd op de kwalitatieve vraag op dat moment. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de Toekomstvisie.

3.2.3 Bestuursakkoord 2018-2022

De coalitiepartners hebben voor de periode 2018-2022 bestuursakkoord 'Samen op weg naar 2030' opgesteld. Hierin zijn doelstellingen uitgewerkt op de thema's Financiën, Sociaal Domein, Economie en werkgelegenheid, De levendige gemeente, Ruimtelijke Ontwikkeling en Burger en Bestuur. Hierna wordt ingegaan op de relevante onderdelen uit het thema Wonen en ruimtelijke ordening.

Wonen en ruimtelijke ordening

Oosterhout is gebaat bij een gevarieerd woningaanbod, dat rekening houdt met de wensen en behoeften van verschillende bestaande doelgroepen (met name in onze gemeente woonachtige ouderen), maar dat tegelijkertijd aantrekkelijk is voor nieuwe inwoners (met name jongeren/gezinnen met jonge kinderen). Om draagvlak voor de bestaande voorzieningen te behouden en de dynamiek in de samenleving te borgen, is het immers van belang dat Oosterhout in trek blijft bij jongeren en (jongere gezinnen). Er wordt dus ook gebouwd voor een toekomstbestendig en vitaal Oosterhout.

Oosterhouters hechten terecht grote waarde aan een groene en open woonomgeving. Bij plannen voor woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied (inbreidingslocaties) is het behoud hiervan een belangrijk uitgangspunt.

De invoering van de Omgevingswet leidt tot een zeer ingrijpende verandering in de wijze waarop wij in ons land omgaan met ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de Omgevingswet is onder meer het volgende van belang:

  • in de aanloop naar de invoering van de Omgevingsvisie worden de bestaande bestemmingsplannen zoveel mogelijk samengevoegd;
  • inspraak wordt bij het begin van een ruimtelijk project geborgd, bij een principeverzoek wordt het beproefde instrument van een omgevingsdialoog ingezet.

Een kwalitatief goede openbare ruimte draagt niet alleen bij aan een positief beeld van de gemeente, het is ook een uitnodiging aan onze inwoners om medeverantwoordelijkheid te nemen om de openbare ruimte schoon en netjes te houden.

Conclusie

De ontwikkeling voorziet in een gedifferentieerd woningbouwprogramma voor verschillende doelgroepen. Het plan voorziet in groene kwaliteiten door het opnemen van groenzones in het plangebied. Tevens heeft het plan door de locatie een bosrijk uitloopgebied. Voor wat betreft de omgevingsdialoog wordt verwezen naar paragraaf 7.2. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de doelstellingen van het Bestuursakkoord.

3.2.4 Wonen

Woonvisie

In 2016 is de Woonvisie geactualiseerd. De aanleiding voor het actualiseren is dat zich op het gebied van het wonen en aangrenzende beleidsvelden sinds 2011 vele veranderingen hebben voorgedaan die hun weerslag hebben op het wonen. De woningmarkt is veranderd ten gevolge van de economische crisis én binnen de corporatiesector hebben zich tal van ontwikkelingen voorgedaan. De invoering van de gewijzigde Woningwet op 1 juli 2015 is bepalend voor de corporatiesector en hiermee het te voeren woonbeleid. Corporaties dienen volgens de wet terug te keren naar hun kerntaak, namelijk het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen. Daarnaast heeft de transitie in de Wmo door de scheiding van wonen en zorg directe gevolgen voor het wonen.

De in te zetten richting van de Woonvisie is onderbouwd op basis van demografische ontwikkelingen en (lokale) onderzoeken. De regionale ontwikkelingen en de rol die Oosterhout daarin heeft en neemt, zijn daarbij tevens van invloed op het Oosterhoutse woonbeleid. De gemeenteraad heeft de Woonvisie medio 2016 vastgesteld. De volgende hoofdthema's zijn door de gemeenteraad en de externe partners van belang geacht voor het woonbeleid in Oosterhout:

  • Betaalbaarheid: Het is de wens om mensen met een laag of middeninkomen een goed perspectief op de woningmarkt bieden. Belangrijk hierbij is dat de woningvoorraad aansluit op wensen en mogelijkheden van de bewoners, zowel nu als in de toekomst.
  • Het sociaal domein: Vanaf 2015 is de langdurige zorg ingrijpend hervormd. Doel is om mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen. De scheiding van wonen en zorg heeft directe gevolgen voor de bestaande woningvoorraad maar ook voor nieuw te bouwen woningen. Deze woningen moeten door aanpassingen kwalitatief geschikt te maken zijn voor het (langer) zelfstandig bewonen.
  • Bijzondere doelgroepen: In de afgelopen jaren is de woningvraag vanuit bijzondere doelgroepen toegenomen. Doelgroepen als statushouders, arbeidsmigranten en herstarters verdienen gezien hun specifieke situatie en mogelijkheden extra aandacht bij het huisvestingsvraagstuk.
  • Leefbaarheid / Leefomgeving: De kwaliteit van het wonen in Oosterhout is voor een deel afhankelijk van de woonomgeving. De leefbaarheid van de leefomgeving is van groot belang voor de kwaliteit van het wonen voor nu en in de toekomst. De voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, sport en recreatie dragen bij aan de leefbaarheid en hiermee de aantrekkelijkheid van de gemeente.
  • Flexibiliteit woningbouw: Mede op basis van de hoofdthema's is in beeld te brengen welke kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag er in Oosterhout bestaat. Uitgangspunt is dat er gebouwd wordt naar de vraag en er wordt ingespeeld op de behoeften vanuit de woningmarkt. Bouwen naar behoefte vraagt om flexibiliteit, daarom is het van belang de kwantitatieve en kwalitatieve vraag in beeld te hebben.

Conclusie

Met voorliggende plan wordt ingespeeld op de vraag naar sociale huurwoningen binnen de kern Dorst. Tevens wordt er ingegaan op de vraag naar een diversiteit aan grondgebonden koopwoningen vanuit de regionale behoefte.

Woningbouwstrategie Oosterhout 2030

Op 2 maart 2021 heeft de gemeenteraad de Woningbouwstrategie Oosterhout 2030 met bijbehorende Routekaart vastgesteld. De Woningbouwstrategie en Routekaart vormen de leidraad voor: wat voor soort woningen, voor welke doelgroepen en op welke locaties er de komende jaren gebouwd moet gaan worden. Ook geeft de strategie aan op welke wijze de gemeente dit (met haar partners) wil gaan doen.

De uitwerking van de (conclusies van de) woningbouwstrategie heeft vorm gekregen in de ‘routekaart’. De routekaart geeft inzicht in de onderscheiden onderdelen en hun samenhang. Met de routekaart streeft de gemeente Oosterhout de volgende doelen na:

  • Het aanbrengen van focus: duidelijk maken met welke type woningbouwplannen we de komende periode aan de slag gaan en met welke niet.
  • Faciliteren van die woningbouwplannen die nadrukkelijk inspelen op de lokale en/of wijkbehoefte
  • Komen tot een snellere uitvoering van kansrijke woningbouwplannen.
  • Oplossen van het overschot aan woningbouwplannen en de te eenzijdige invulling hiervan (woningtype en prijsklasse).

De routekaart wordt gevormd langs de ‘sporen’:

  • 1. Planning van de woningbouw inclusief sturing op het woonbeleid
  • 2. Het bepalen van de gewenste uitbreidingslocatie(s)
  • 3. Het vormgeven van de publiekrechtelijke procedures met als doel de onderhavige plannen zorgvuldig en vlot door de procedure te leiden
  • 4. De privaatrechtelijke positie van de gemeente daar waar het gaat om de mate waarin een actief grondbeleid wordt gevoerd en de wijze waarop de contractvorming met ontwikkelaars wordt gevoerd
  • 5. De beschikbare personele middelen in de organisatie
  • 6. Het parkeerbeleid (met name de parkeernormering) die bij binnenstedelijke herontwikkelingen in de uitvoeringspraktijk als knellend wordt ervaren
  • 7. De politiek-bestuurlijke sturing en informatievoorziening op de gang van zaken
  • 8. Het wijk- en dorpsgericht werken.

Voor onderhavig plangebied is Spoor 8 (Het wijk- en dorpsgericht werken) relevant:

De drie kerkdorpen (Den Hout, Oosteind en Dorst) hebben ieder een eigen positie binnen de woningbouwstrategie. In Dorst lopen meerdere plannen en initiatieven. De Vliert is nagenoeg afgerond en Tuindorp/Baarschot zal in 2021 worden afgerond. De plannen Dorst-Oost (165 eenheden) en Rijksweg 133 (26 eenheden) zijn reeds in het overzicht van harde plannen opgenomen. De belangstelling voor wonen in Dorst, ook vanuit de gemeente Breda, blijkt tot nu toe goed te zijn. Het woningaanbod in Dorst in is het recente verleden fors gegroeid.

Conclusie

De ontwikkeling van Dorst-Oost is opgenomen in de woningbouwstrategie Oosterhout 2030. Met dit plan wordt invulling gegeven aan de lokale en regionale behoefte.

3.2.5 Verkeer

Mobiliteitsvisie “Oosterhout Vooruit”

Het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Oosterhout ligt vast in de mobiliteitsvisie “Oosterhout Vooruit”. Deze is op 21 mei 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. De mobiliteitsvisie geeft een beschrijving van de huidige situatie en schetst een toekomstbeeld 2030. Daarbij worden de ambities voortvloeiend uit de toekomstvisie en het bestuursakkoord belicht alsmede lokale en regionale ontwikkelingen en autonome trends die van invloed (kunnen) zijn op de mobiliteit in Oosterhout. Op basis daarvan wordt in het toekomstbeeld geschetst welke “uitdagingen” er op het gebied van verkeer en vervoer in en rond Oosterhout liggen in 2030. Het beleid in de mobiliteitsvisie is verwoord in de vorm van doelstellingen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid, verkeersveiligheid én duurzaamheid en gezondheid. Deze vier thema’s vormen gezamenlijk de pijlers van de visie. Tevens is besloten om, in lijn met de nieuwe Omgevingswet, een gebiedsgewijze benadering toe te passen, die er op neer komt dat niet alleen op het niveau van de hele gemeente, inclusief de kerkdorpen, wordt gekeken, maar dat binnen de gemeente ook een aantal typen gebieden wordt onderscheiden met hun eigen profiel, doelstellingen en opgaves. Immers voor een bedrijventerrein zijn andere zaken van belang dan voor de schoolomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0021.png"  

Figuur 3.10 - peilers Mobiliteitsplan

Dit resulteert in een beeld met een groot aantal opgaven. Gezien de hoeveelheid opgaven zullen keuzes moeten worden gemaakt. In hoofdstuk 7 van de mobiliteitsvisie is aangegeven welke opgaven prioriteit hebben en waar de focus van het verkeers- en vervoerbeleid voor de periode tot en met 2030 komt te liggen. De vertaling van het beleid en de bijbehorende opgaven naar concrete maatregelen vindt plaats in een (nog op te stellen) uitvoeringsagenda.

Stilstaan in de toekomst

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de nota 'Stilstaan in de toekomst, Parkeerbeleid op de middellange termijn (2020)'. Deze nota is in december 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en in 2013 heeft een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden. Met het parkeerbeleid worden doelen nagestreefd op het gebied van leefbaarheid, het economische functioneren van de binnenstad en bereikbaarheid. In de nota zijn parkeernormen opgenomen waaraan bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient te worden voldaan. Uitgangspunt hierbij is dat het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost. In de regels bij onderhavig plan is opgenomen dat moet worden voldaan aan het meest recente gemeentelijke parkeerbeleid.

Parkeernormen 2019

In mei 2019 heeft de gemeenteraad besloten de parkeernormen te actualiseren. Het is geen actualisatie van beleid, maar van 'sec' de parkeernormen. Deze normen zijn van toepassing bij nieuwbouw en verbouw van bestaande locaties. Naast normen voor auto's zijn er ook normen voor fietsers opgenomen.

Conclusie

Voldaan kan worden aan de parkeernormen en het gemeentelijk parkeer- en Mobiliteitsbeleid. Voor de stedenbouwkundige opzet en de inrichting van het plangebied is aangesloten bij Mobiliteitsvisie. Voor het onderhavig plan wordt het aspect verkeer en parkeren verder behandeld in paragraaf 4.6.

3.2.6 Archeologie en cultuurhistorie

Beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie

In de beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie, die op 20 januari 2009 is vastgesteld, is het gemeentelijk beleid voor de periode 2008 - 2018 op het gebied van cultuurhistorie vastgelegd. Het doel van de beleidsnota is het betrekken van cultuurhistorie bij planvorming, zodat archeologische vindplaatsen en cultuurhistorisch waardevolle structuren niet langer verloren gaan. Centraal in de beleidsnota staat, in lijn met de Nota Belvedère, de opvatting dat bescherming van cultuurhistorisch erfgoed en dynamiek in de ruimtelijke inrichting prima samen kunnen gaan ('behoud door ontwikkeling').

De nota geeft daarnaast een eerste aanzet om te komen tot een gemeentelijk archeologiebeleid. In de nota is vastgelegd hoe de monumenten, archeologie en cultuurhistorische waarden kunnen worden beschermd, ontwikkeld en zichtbaar gemaakt. Cultuurhistorie dient als volwaardig belang te worden meegenomen bij ruimtelijke inrichtingsplannen. Cultuurhistorische waarden hoeven hierbij niet altijd doorslaggevend te zijn, maar de kansen die cultuurhistorie biedt, moeten reeds in een vroeg stadium worden meegewogen in de planvorming.

Erfgoedkaart

Om de aanwezige cultuurhistorische waarden (monumentale gebouwen, archeologische terreinen, cultuurhistorische landschapselementen en historische stedenbouwkundige structuren en infrastructuur) in beeld te brengen, is een gemeentelijke erfgoedkaart vervaardigd, die met name een signalerende functie heeft. Hierdoor wordt een integrale afweging mogelijk. Op basis van de erfgoedkaart, kunnen cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle gebieden in bestemmingsplannen een passende regeling krijgen. Er dient tevens omschreven te worden dat op basis van de Erfgoedkaart een vigerend gemeentelijk archeologiebeleid is vastgesteld (Erfgoedverordening met archeologische beleidskaart).

Conclusie

In paragraaf 4.1 worden de aspecten archeologie en cultuurhistorie nader beschreven. Deze aspecten vormen geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

3.2.7 Water

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden vastgelegd ten behoeve van afval-, hemel- en grondwater. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangstplicht heeft van afvalwater (vervuild water). Daarnaast hebben de individuele perceeleigenaren een verantwoordelijkheid voor het inzamelen en verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel. De gemeente heeft hierbij een zorgplicht.

De gemeenteraad heeft een water- en rioleringsplan (2017-2021) vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet. De belangrijkste uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk.

Bovenstaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorme wateroverlast veroorzaken en de in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie kunnen vervuild raken door lozingen van schadelijke stoffen. Ook hiervoor is aandacht binnen het water- en rioleringsplan.

Conclusie

Voor het onderhavig plan is een waterparagraaf opgesteld waarvan de resultaten zijn opgenomen in paragraaf 4.3.

3.2.8 Groen

In Oosterhout is in de woonbuurten per woning gemiddeld 115 m² openbaar groen aanwezig. Op basis van dit gemiddelde kan worden gesteld dat Oosterhout een groene gemeente is.

In het politiek akkoord is het groene karakter van Oosterhout ook benoemd als kernwaarde van de stad. Het is een kenmerk waarmee Oosterhout zich onderscheidt van andere gemeenten. Doel van groenbeleid in algemene zin is daarom de instandhouding en verbetering van deze groene kwaliteit. De bijbehorende uitvoeringssporen zijn bescherming en ontwikkeling.

Het groene karakter van de stad wordt zowel door het groen in de openbare ruimte als in de particuliere tuinen gevormd. De tuinen zijn groene ruimten in de stad, waarbij vooral voortuinen van grote invloed zijn op de sfeer van de stedelijke buitenruimte.

Bescherming van het aanwezige groen in de stad gaat vooraf aan compensatie. Compensatie is immers het herstellen van of goedmaken voor iets dat verloren is gegaan.

Met betrekking tot het particuliere groen heeft de gemeente beperkte beschermings- en sturingsmogelijkheden. In het openbaar gebied heeft de gemeente daarentegen maximale mogelijkheden tot instandhouding en ontwikkeling. Wel geldt een vergunningsplicht voor het vellen van een houtopstand op gemeentegrond dan wel een boom (bomen) die op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen.

Grotere bomen (dikker dan Ø 0,20 m) in het openbare gebied worden beschermd op basis van de vergunningsprocedure in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Monumentale bomen genieten een zwaardere bescherming en krijgen in bestemmingsplannen tevens een beschermende dubbelbestemming op basis van de monumentale-bomen-lijst, ook als deze op particulier terrein staan. In de openbare ruimte heeft de gemeente dus voldoende mogelijkheden tot instandhouding en uitbouw van het groene karakter van Oosterhout, op particulier terrein zijn alleen monumentale bomen beschermd.

Conclusie

Dit plan voorziet in ontwikkeling van een woningbouwlocatie aansluitend aan de bebouwde kom van de kern Dorst. Eén en ander op basis van de gemeentelijke Leidraad inrichting openbare ruimte (LIOR). In paragraaf 2.3 is nader ingegaan op de inrichting van het stedenbouwkundig plan. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het groenbeleid van de gemeente Oosterhout.

3.2.9 Milieu en duurzaamheid

Klimaatadaptatie en hittestress

De zorg voor het milieu en duurzaamheid zijn belangrijke speerpunten voor de gemeente. De zorgen omtrent milieuverontreiniging en met name de klimaatverandering staan hoog op de internationale agenda en de oplossing voor dit probleem moet voor een belangrijk deel op lokaal niveau worden gezocht.

Bij iedere ontwikkeling dient afgevraagd te worden in hoeverre deze ontwikkeling zich verhoudt tot de problemen die er zijn. Ontwikkelingen die niet bijdragen aan de gewenste duurzame ontwikkeling of zelfs in negatieve mate bijdragen aan de gewenste milieukwaliteit, zijn ongewenst en andersom geldt dat ontwikkelingen die wel bijdragen aan de gewenste ontwikkeling van Oosterhout, door de gemeente met alle beschikbare middelen ondersteund dienen te worden. Uiteraard vindt hierbij altijd een afweging tussen mogelijkheden, middelen en resultaat plaats. De absolute ondergrens hierbij wordt gevormd door het wettelijk instrumentarium.

Conclusie

Het stedenbouwkundig plan voorziet in ruime groenzones inclusief wadi's tussen de woonbebouwing waardoor hittestress en wateroverlast worden beperkt. Tevens zijn hier mogelijkheden voor verbetering van de biodiversiteit.

Wet voortgang energietransitie

Op 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie (Wet VET) in werking. Met deze wijzigingswet worden de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gewijzigd. Het gevolg hiervan is dat netbeheerders niet langer wettelijk verplicht zijn om nieuwbouw voor kleinverbruikers (verbruikers met een doorlaatwaarde van ten hoogste 40 m3 per uur) aan te sluiten op het gasnet. Omdat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren, komt dit in de praktijk neer op een verbod: netbeheerders mogen nieuwbouw voor kleinverbruikers vanaf 1 juli 2018 niet meer van een gasaansluiting voorzien. Via een wijziging wordt ook het Bouwbesluit 2012 in overeenstemming gebracht met de wijziging van Gaswet. Voor woningen en kleine bedrijven betekent dit dat vanaf 1 juli 2018 moet worden gekozen voor een andere vorm van verwarming dan aardgas.

Conclusie

De woningen zullen conform de wet VET zonder gasaansluiting moeten worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden van de Wet VET en vormt hiermee geen belemmering voor de ontwikkeling.

In paragraaf 4.2.6 wordt ingegaan op de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving en de mogelijke effecten voor het milieu.

3.2.10 Welstandsnota

Per 1 oktober 2015 geldt er in Oosterhout bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geen welstandstoets meer. Wel kan er achteraf, via een zogenaamde excessenregeling, worden opgetreden tegen bouwwerken die in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. De afschaffing van welstandsbeoordeling van bouwplannen geldt niet voor beschermde monumenten en voor bebouwing binnen de beschermde stads- en dorpsgezichten, omdat hier van rechtswege en/of uit oogpunt van cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit, extra eisen worden gesteld aan de op te richten bebouwing.

Conclusie

Op de Welstandkaart, behorende bij de Welstandsnota, is weergegeven dat de kern Dorst en omgeving welstandsvrij is. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het welstandsbeleid van de gemeente Oosterhout.

3.2.11 Externe veiligheid

De Beleidsvisie externe veiligheid is een aanvullend toetsingskader voor de planologische besluiten van de raad en milieubesluiten van het college. In de wet- en regelgeving wordt enige beleidsvrijheid gegeven om met de veiligheidsrisico's om te gaan. In de Beleidsvisie externe veiligheid worden gemaakte keuzes en hun onderlinge samenhang aangegeven en de consequenties van de keuzes worden duidelijk gemaakt.

Om individuele burgers tegen risico's op het gebied van externe veiligheid te beschermen, moeten risicobronnen als eerste worden voorkomen. Als dat niet kan, moeten de risico’s worden beperkt en beheerst door maatregelen aan de bron te nemen. Wanneer risicobronnen in een gebied aanwezig zijn, moeten die zo zijn gelegen dat burgers voldoende worden beschermd tegen de effecten van een calamiteit. Dit is ruimtelijke scheiding. Wettelijke veiligheidsafstanden zijn vastgesteld, waardoor er een minimale ruimtelijke scheiding ontstaat. De Beleidsvisie externe veiligheid is gemaakt om een verder gaande ruimtelijke scheiding tussen risicovolle activiteiten en te beschermen objecten te waarborgen. Om ruimtelijke scheiding tussen Bevi-inrichtingen en de te beschermen objecten te stimuleren zijn de volgende twee gebiedstypen gekozen:

  • Gebied A waar nieuwe Bevi-inrichtingen zijn toegestaan en inrichting(en) met een opslag van maximaal 10 ton vuurwerk;
  • Gebied B waar Bevi-inrichtingen en inrichting(en) met opslag van vuurwerk niet zijn toegestaan, met uitzondering van de bestaande situaties.

Deze gebiedskeuze geldt alleen voor de Bevi-inrichtingen. Voor de buisleidingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen is een dergelijke gebiedsindeling niet bruikbaar. Dat betekent dat daarvoor per risicogebied bij de betreffende risicobron het beleid is ingevuld. Gebied A omvat de industrieterreinen Weststad-Statendam, Vijf Eiken en Everdenberg. Deze gebieden zijn geschikt voor het toelaten van Bevi-inrichtingen omdat er, op enkele uitzonderingen na, geen bewoning is toegelaten. In het gebied A zijn ook de twee bestaande LPG-tankstations (BP en Texaco) aan de Rijksweg A59 gelegen. Omdat het gebied mede is bedoeld voor risicobronnen zijn nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan.

In gebied B zijn nieuwe Bevi-inrichtingen niet toegestaan. Dat heeft te maken met de kwetsbare functies zoals wonen, onderwijs en zorg. Maar ook met de hoge personendichtheden vanwege winkels, bedrijven en kantoren. Dergelijke functies zijn in geval van een calamiteit meestal moeilijker te evacueren, bijvoorbeeld omdat mensen slapen of minder zelfredzaam zijn. In gebied B blijven de LPG-tankstations aan de Europaweg en aan de Rijksweg A27 (Esso en Texaco) en de bestaande propaantanks < 13 m3 in het buitengebied bestaan. Een uitzondering is de voorgenomen vestiging van een nieuw tankstation voor LPG, LNG (liquefied Natural Gas) of aardgas ter plaatse van Ter Horst/ Ekelstraat.

Het vervoer van LPG over de A27, de A59 en het spoor betekent dat zich bij een calamiteit een explosie (gaswolk), fakkelbrand of BLEVE kan voordoen. In het geval van een BLEVE zal de gehele inhoud van de tankwagen in enkele seconden ontbranden. Dat zal in het invloedsgebied een dodelijke warmtestraling en/of drukgolf tot gevolg hebben.

Daarom zijn nieuwe kwetsbare objecten in beginsel niet gewenst in het invloedsgebied van LPG. Echter de omvang van het gebied maakt dat de ruimtelijke belangen ook zwaar wegen. Daarom is er niet voor gekozen om in dat gebied dergelijke (nieuwe) objecten te verbieden. Verder zal de gemeente in samenwerking met de regio en provincie erop blijven aandringen dat het bestaande vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorweg door Dorst zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt door het over de Betuwelijn te leiden. Via het Wilhelminakanaal en het Markkanaal worden in schepen gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor deze vaarwegen zijn geen relevante veiligheidsafstanden vastgelegd. Om die reden zijn geen beperkingen gesteld.

De buisleidingen worden onderscheiden in die voor het transport van bijvoorbeeld olie en die voor aardgas. De buisleidingen zijn inmiddels knelpunten vrij opgeleverd door de leidingexploitanten. Vanwege het gevaar op een explosie of fakkelbrand is het ongewenst om nieuwe kwetsbare objecten toe te staan binnen het invloedsgebied voor aardgas. In goed afgewogen, uitzonderlijke gevallen kan daar van worden afgeweken. Dit geldt bijvoorbeeld voor het bedrijventerrein Everdenberg. Andere risicobronnen zijn bijvoorbeeld windmolens, het goederenspoor, laad- en loskades. Daarnaast moeten we rekening houden met legionella en met de risico’s die ontstaan als grote groepen mensen bij elkaar zijn, zoals bij evenementen.

Conclusie

De gevolgen vanuit de Beleidsvisie Externe Veiligheid voor de ontwikkeling van het plangebied zijn beschreven in 4.2.3.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Dit hoofdstuk gaat in op de realiserings- en uitvoeringsaspecten die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen herontwikkeling.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Wettelijk kader

Op 25 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Erfgoedkaart Oosterhout vastgesteld. Deze kaart geeft de archeologische verwachtingen en archeologische en cultuurhistorische waarden in Oosterhout weer waardoor deze als volwaardig belang in ruimtelijke planvorming mee kunnen worden gewogen. Tevens worden op deze kaart de voorschriften vastgesteld voor de omgang met archeologische bodemschatten in de ruimtelijke inrichting en in bouwprojecten.

Op basis van deze kaart gelden voor het plangebied de volgende archeologische waarden:

  • terrein met middelhoge archeologische waarde;
  • deels verstoord door ontgrondingen.

Ingevolge het gemeentelijk archeologie beleid uit de Erfgoedverordening geldt dat voor gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachting bodemingrepen die het bodemarchief zouden kunnen aantasten, niet zijn toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,5 meter onder maaiveld en de ingreep een oppervlak heeft van 100 m² of meer, dan moet ingevolge deze verordening middels een archeologisch onderzoek worden aangetoond of er waarden zijn te verwachten en zo ja, hoe daar mee bij het realiseren van het plan rekening wordt gehouden.

Voor het planvoornemen worden ingrepen uitgevoerd dieper dan 0,5 meter onder maaiveld en ingrepen met groter oppervlak dan 100 m², waardoor het nodig is dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0022.png"  

Figuur 4.1 - Uitsnede gemeentelijke erfgoedkaart – kaartlaag Archeologische beleidskaart

Toets

Inventariserend veldonderzoek

Er is een Plan van Aanpak opgesteld voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek. Dit Plan van Aanpak heeft betrekking op een archeologische inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase. In juni 2009 is reeds een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek verkennende fase door middel van boringen uitgevoerd in het (zuid)westelijke deel van het plangebied. In het westelijke deel van het plangebied, waar in 2009 reeds een inventariserend booronderzoek is uitgevoerd, reikte de verstoring dieper dan de top van de C-horizont. Op basis hiervan werd geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Voor het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied geldt op basis van het bureauonderzoek een brede archeologische verwachting. Er hebben echter in het verleden ook ontgrondingen plaatsgevonden die de bodem hebben verstoord. Het is echter niet mogelijk om op basis van het bureauonderzoek in te schatten in welke mate en tot welke diepte de bodem verstoord is door deze ontgrondingen. Derhalve is een een inventariserend booronderzoek uitgevoerd.

Zoals beoogd in het Plan van Aanpak is voor het noordwestelijk en oostelijke deel inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Uit het booronderzoek is gebleken dat het oostelijke deel van het gebied is ontgrond en de zone rondom de bosschages kent een geroerde bodemopbouw waarbij naar verwachting het sporendragende deel van de oorspronkelijke top van de C-Horizont geheel is verdwenen. Dit deel behoeft geen nader vervolgonderzoek.

De hoger gelegen akker ter plaatse van boring 3 tot en met 9 in het westen (zie figuur 4.2) kent een ontginningslaag in de bodemopbouw, waar de oorspronkelijke top van de C-horizont nog deels aanwezig is en daardoor nog archeologische waarden aanwezig kunnen zijn.

Voor het hoger gelegen noordwestelijke deel van het plangebied is niet uit te sluiten dat onder de ontginningslaag nog archeologische sporen aanwezig zijn. Ook voor het in 2009 onderzocht deel geldt dit (zuidwestelijk deel). Het advies voor dit deel van het plangebied luidt dan ook om met een proefsleuvenonderzoek aan te tonen of er wel of niet een archeologische vindplaats aanwezig is. Het uiteindelijke proefsleuvenonderzoek is in twee fasen uitgevoerd. Eerst is het noordwestelijk deel onderzocht, later het zuidwestelijk deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0023.png"  

Figuur 4.2 - Advieskaart archeoloog

Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (noordwestelijk deel)

Gelet op het hiervoor beschreven inventariserend onderzoek is door ADC ArcheoProjecten een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor het noordwestelijk deel van het plangebied (zie zone 'proefsleuvenonderzoek' in figuur 4.2). Dit rapport is opgenomen in Bijlage 6.

De verwachtingen die op grond van het vooronderzoek zijn gesteld, kunnen op basis van het proefsleuvenonderzoek grotendeels worden bevestigd. Het onderzoeksgebied kent een dekzandbodem met een relatief intacte top van de C-horizont, ongeveer 0,5 m onder maaiveld.

Enkel ter hoogte van proefsleuf 2 is de ondergrond dieper omgespit. De bodemopbouw boven deze C-horizont bestaat uit een plaggendek met daarop de bouwvoor.

In het onderzoeksgebied zijn enkel vier greppels waargenomen, waarvan twee zijn geïnterpreteerd als esgreppels. Uit één greppel uit sleuf 2 komt de enige vondst van het onderzoek: een roodbakkende scherf met aan de binnenzijde glazuur.

De bodemopbouw in het onderzoeksgebied lijkt dus relatief intact te zijn, maar er zijn geen sporen aanwezig die wijzen op een (behoudenswaardige) vindplaats. Ook tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Door de afwezigheid van een vindplaats wordt geadviseerd het onderzoeksgebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

Aan de hand van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek heeft de gemeente Oosterhout een selectiebesluit genomen (d.d. 9 februari 2021), waarmee is besloten geen vervolgonderzoek uit te laten voeren voor het noordwestelijk deel.

Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (zuidwestelijk deel)

Gelet op het hiervoor beschreven inventariserend onderzoek is ook proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor het zuidwestelijk deel van het plangebied. Het rapport hiervan is opgenomen in Bijlage 7. Tijdens het onderzoek zijn verspreid over het plangebied twaalf proefsleuven aangelegd met een totaal oppervlak van 1.312 m2. Tijdens het archeologische proefsleuvenonderzoek werden in het onderzoeksgebied twee sporen aangetroffen. Het ging om een greppel en een kuil, die dateren uit de late nieuwe tijd. Ze kunnen in verband worden gebracht met landinrichting en activiteiten die eigen zijn aan het buitengebied rond nederzettingen. Op basis van de waardering van de aangetroffen resten, waarbij is gekeken naar zowel de fysieke als de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats, wordt geconcludeerd dat het gaat om een niet-behoudenswaardige vindplaats. Omdat de vindplaats niet-behoudenswaardig is, wordt het plangebied vrij geven voor ontwikkeling.

Conclusie

Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten kan het plangebied worden vrijgegeven vanuit het aspect archeologie. Er zijn geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.1.2 Cultuurhistorie

Voor het vaststellen van de cultuurhistorische waarde van het plangebied is de Erfgoedkaart van de gemeente Oosterhout beoordeeld.

Bij bestudering van de Waardenkaart voor historische geografie, welke onderdeel is van de Erfgoedkaart, is gebleken dat de spoorlijn en Oude Tilburgsebaan aangemerkt zijn als een historische ontsluitingsroute van Oosterhout is. Deze (spoor)wegen hebben een redelijk hoge cultuurhistorische waarde. De herontwikkeling van het plangebied doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van deze (spoor)weg. Binnen het onderhavige plangebied dan wel in de directe omgeving zijn verder geen cultuurhistorische objecten of monumenten aanwezig.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken.

Toets

Verkennend en nader onderzoek

Door Sweco Nederland B.V. is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. De uitvoering van het bodemonderzoek is uitgevoerd in meerdere fasen. De aanleiding van het onderzoek betreft de aankoop van percelen en herinrichting van de locatie met als bestemming wonen.

Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie en de eventueel daaruit vrijkomende grond. Op basis van de onderzoeksresultaten moet worden vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, mogelijk is en zo niet, welke vervolgacties noodzakelijk zijn.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de bovengrond en het grondwater in deelgebied 1 plaatselijk verontreinigd zijn. De bodemverontreiniging zal in de kader van het toekomstig gebruik gesaneerd worden. De omvang wordt ingeschat op circa 920 m³. Het grondwater is plaatselijk verontreinigd met zware metalen. Naar verwachting betreft het van nature aanwezige verhoogde achtergrondwaarden. Geadviseerd wordt om het grondwater niet te gebruiken voor consumptiedoeleinden, besproeien van gewassen of voor vee drenking.

In de overige deelgebieden zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Vervolg onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn hier dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie tot woonbestemming. Er hoeft geen aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd binnen het plangebied. In het kader van de herontwikkeling wordt wel geadviseerd om de sterk verontreinigde grond te saneren.

Verkennend en nader onderzoek, deel 2

In vervolg op het hiervoor beschreven onderzoek zijn door Sweco Nederland B.V. aanvullende onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 9 en Bijlage 10. Hiermee zijn enkele terreindelen aanvullend onderzocht die bij het vorig onderzoek nog niet waren onderzocht.

Resultaten

Op basis van het uitgevoerde nader onderzoek is gebleken dat de bovengrond plaatselijk sterk verhoogde gehalten aan barium, zink, lood, koper en/of PAK zijn aangetroffen. De verontreinigingen zijn waarschijnlijk te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen (matig tot sterk puin- en/of baksteenhoudend, resten kolen, zwak slakhoudend en resten plastic) en betreft een diffuus heterogeen geval van bodemverontreinig. Hier is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming.

De locaties waar de grond sterk verontreinigd is, worden gesaneerd. De plaatselijke verhoogde gehalten aan metalen in het grondwater worden niet gesaneerd, omdat deze naar verwachting van nature aanwezige verhoogde achtergrondwaarden betreffen. Geadviseerd wordt om het grondwater niet te gebruiken voor consumptiedoeleinden, besproeien van gewassen of voor vee drenking.

Conclusie

Het aspect bodem is voldoende onderzocht voor de bestemmingsplanprocedure. Na sanering bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen functiewijziging.

4.2.2 Natuur

Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht.

Toets

Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 11). Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
Natura 2000

Binnen de Europese Unie zijn de belangrijkste leefgebieden van de meest bedreigde en waardevolle soorten en habitattypen aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze Natura 2000-gebieden moeten samen een Europees ecologisch netwerk vormen om de achteruitgang van de biodiversiteit te keren. De juridische basis voor dit netwerk zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen, die in Nederland zijn vertaald in de Wet natuurbescherming (Wnb). Per gebied zijn voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Dit kunnen behouds- of uitbreidings/verbeteringsdoelstellingen zijn. Het is verplicht om plannen en projecten te beoordelen op de gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Voor projecten geldt een vergunningsplicht als het project een significant gevolg kan hebben op een Nederlands Natura 2000-gebied (art. 2.7 lid 2, Wnb). Bij vaststelling van plannen moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden (art. 2.7 lid 1, Wnb).

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos ligt op circa 5,1 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied. Daarnaast liggen in een straal van circa 12 tot 20 kilometer afstand van het plangebied nog diverse Natura2000 gebieden, waaronder de Biesbosch.

Het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos ligt buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft verdroging of geluid- en lichtverstoring. De meeste verstoringseffecten zijn uit te sluiten. Enkel kan een effect ontstaan als gevolg van stikstofdepositie. Door Antea Group is een Stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd (Bijlage 12). In het kader van de Wet natuurbescherming is voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase van het plan nagegaan of stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt.

Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator (versie 2020) blijkt in het maatgevend jaar 2023 de emissies van de realisatie werkzaamheden en tevens gebruiksactiviteiten (verkeersgeneratie) niet leiden tot een toename van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar stikstofdepositie op omringende Natura-2000 gebieden. Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator (versie 2020) blijkt dat het wegverkeer dat van en naar de planlocatie gaat rijden in de volledige gebruiksfase in 2024 niet leidt tot een toename in stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar stikstofdepositie op een omringende afstand van 4,9 km (dus ook niet op 5,1 km afstand). Hieruit kan geconcludeerd worden dat er ook geen toename zal ontstaan op de verder gelegen Natura-2000 gebieden.

Significant negatieve effecten kunnen op basis van de Aeriusberekening worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Het plangebied ligt aan de zuidkant gedeeltelijk in NNB gebied (zie rode contour in onderstaand figuur). Verder wordt het plangebied aan de noord-, oost-, en westkant omgrensd door NNB gebied. Ten noorden van het plangebied wordt het NNB-gebied afgescheiden door een spoortracé.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0024.png"  

Figuur 4.3 - Natuurnetwerk Brabant binnen plangebied

Voor wat betreft NNB-gebieden geldt dat de wezenlijke waarden en kenmerken van dat gebied niet mogen worden aangetast. Als ecologische (wezenlijke) waarden en kenmerken van een NNB-gebied gelden de omvang, de verbindende functie en de kwaliteit van het gebied. De aanduiding van de beheertypen in het Natuurbeheerplan vormt een onderdeel van het toetsingskader van eventuele effecten. Voor een onderbouwing van de impact van de ontwikkeling op het NNB wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2  'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant'.

Soortenbescherming 
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Kleine marterachtigen (leefgebied en verblijfplaatsen);
  • Algemene broedvogels (nestplaatsen).

Naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of voorafgaand aan het broedseizoen de nestplekken onbruikbaar worden gemaakt, zijn als gevolg van algemene broedvogels geen beperkingen.

Nader onderzoek kleine marterachtigen

Door Antea Group is een nader onderzoek naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen uitgevoerd (Bijlage 13). De kleine marterachtigen zijn niet in het plangebied aangetoond. Er is één waarneming van de steenmarter, maar er is geen sprake van essentieel leefgebied of verblijfplaatsen. Er is een vossenburcht en konijnenburcht aanwezig. De soorten vos en konijn zijn zowel landelijk als provinciaal vrijgesteld. Zodoende is alleen de Zorgplicht van toepassing. Overtreding van de Zorgplicht kan worden voorkomen door buiten de kwetsbare periode van beide soorten (circa februari tot en met augustus) de werkzaamheden uit te voeren. Het is niet nodig om hiervoor een ontheffing aan te vragen.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.2.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is van belang indien relevante invloeden vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen, de risicobron, mogelijk zijn op te beschermen objecten of terreinen. De laatste worden als (geprojecteerd) (beperkt) kwetsbare objecten aangeduid. Voor de risicobeoordeling zijn vier begrippen vooral van belang: het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied, het groepsrisico en het invloedsgebied. De wet- en regelgeving en het beleid zijn gericht op het voorkomen en beheersen van risicovolle activiteiten en de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Wettelijk kader

Deze wetgeving is grotendeels gebaseerd op de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wet op de Veiligheidsregio’s. De relevante wet- en regelgeving voor dit plan betreft:

  • a. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en bijbehorende Regeling;
  • b. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en bijbehorende Regeling Basisnet;
  • c. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en bijbehorende Regeling.

Beleid

Daarnaast geldt het door de raad vastgestelde Beleid externe veiligheid van Oosterhout 2017. De gemeente Oosterhout heeft in haar beleid vastgelegd dat externe veiligheid erop is gericht om de risico's voor haar burgers en de bedrijven te voorkomen. Indien er risico’s zijn toegelaten worden die zoveel mogelijk beperkt en moeten die beheersbaar zijn. Tenslotte moeten de mogelijkheden voor de evacuatie van personen en de voorbereiding op de bestrijding van een ramp voldoende zijn. Risicobronnen zijn niet toegelaten buiten aangewezen risicogebieden zoals een industrieterrein. Echter kunnen op bestaande (spoor) wegen en vaarwegen risico's niet worden uitgesloten. Het beleid houdt ook in dat minder zelfredzame personen binnen het invloedsgebied van een risicobron beter moet worden beschermd.

Begrippen

Bij alle regelingen komt het begrip plaatsgebonden risico, groepsrisico aan de orde. Het begrip plasbrandaandachtsgebied (gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen) wordt alleen bij de (spoor)wegen toegepast.

Het plaatsgebonden risico is: Het PR geeft de kans per jaar aan dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt, als rechtstreeks gevolg van een calamiteit, veroorzaakt door een ongeval met gevaarlijke stoffen of een ongeval met een vliegtuig. Het plaatsgebonden risico bedraagt standaard maximaal 10-6. Het wordt vaak weergegeven als een afstand behorende bij die norm. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geeft het gebied aan dat een persoon, onbeschermd, als gevolg van de stralingswarmte overlijdt. Deze wordt uitgedrukt in een afstand.

Het groepsrisico is: Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting die ontstaat door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze wordt uitgedrukt in een afstand. Het is meestal gelijk aan de afstand waar nog 1% van de personen als gevolg van een calamiteit overlijden.

Toets

Antea Group heeft een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (Bijlage 14), omdat in de omgeving van het plangebied één relevante risicobron aanwezig is; de spoorlijn Breda – Tilburg (zie figuur 4.4).

Aan de andere zijde van de spoorlijn zijn twee risicobronnen (propaantanks 3.000 liter) aanwezig. Deze tanks hebben (op basis van t/m 5 bevoorradingen p/jaar) een maximale veiligheidsafstand van 10 meter (overeenkomstig de Risicokaart). Daarmee ligt de maximale veiligheidsafstand buiten het plangebied. Deze propaantanks voldoen derhalve aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en hoeven derhalve niet nader beschouwd te worden. Wel kan bij het vullen van de tanks een calamiteit optreden. De betreffende propaantanks vallen zoals benoemd onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanuit het Activiteitenbesluit bestaat er geen verplichting om de bevoorrading van de propaantanks te beoordelen op groepsrisico. Dit is namelijk vastgesteld in het Bevt. Het groepsrisico zal (gezien het aantal transporten en de afstand tot het plangebied) echter altijd lager zijn dan 10% van de oriëntatiewaarde. Dit is te herleiden uit de vuistregels uit de bijlage van het HART (Handleiding Risicoanalyse Transport) (zie tabel 1-7 Bijlage HART). Derhalve is een beperkte verantwoording verplicht. In Bijlage 14 bij de toelichting van het bestemmingsplan zijn elementen aangedragen ter verantwoording van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0025.png"  

Figuur 4.4. Ligging plangebied ten opzichte van risicobronnen (Antea Group)

Plasbrandaandachtsgebied

De spoorlijn heeft een plasbrandaandachtsgebied. Het plasbrandaandachtsgebied is wettelijk vastgesteld en bedraagt 30 meter (gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf). Voor het bouwen binnen deze afstand gelden aanvullende bouwkundige eisen vanuit het Bouwbesluit (zoals 60 minuten brandwerendheid). In het plan is rekening gehouden met het plasbrandaandachtsgebied. Er worden geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen dit gebied gerealiseerd. Dit is vastgelegd in de regeling van dit bestemmingsplan.

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat er voor de spoorlijn ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 1 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico

Aangezien het plangebied zich binnen 200 meter van het spoor bevindt, dient in het kader van een ruimtelijke procedure de invloed van de ontwikkeling op de hoogte van het groepsrisico te worden beschouwd. In de Regeling basisnet is de transportintensiteit voor deze spoorlijn aangegeven die dient te worden gehanteerd bij groepsrisicoberekeningen.

Voor het bepalen van het groepsrisico is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de hoogte van het groepsrisico toeneemt in de toekomstige situatie, maar dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Beleidsmatig geldt een waarde van 1 als maximum. Een volledige verantwoording van het groepsrisico is daarom, conform artikel 8 van het Bevt, niet nodig. Er kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Verantwoording groepsrisico

Naast de hoogte van het groepsrisico zijn de relevante rampscenario's van belang. Ten gevolge van een incident op het spoor zijn een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion), een plasbrand en een gifwolk relevante scenario's. Daarnaast kan - bij een calamiteit met het vullen van de propaantanks - een explosie plaatsvinden.

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario. Gerichte risicocommunicatie (bijvoorbeeld via NL-Alert) met bewoners en gebruikers van het gebied kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Bij een dreigend incident, kan vluchten de beste optie zijn. Het stedenbouwkundig ontwerp heeft een open karakter waarbij het mogelijk is om van de risicobron af te vluchten. In het onderzoek is per scenario het gewenste handelingsperspectief beschreven. De beoogde ontwikkeling is niet specifiek gericht op beperkt zelfredzame personen. Er wordt daarom niet verder ingegaan op de zelfredzaamheid van beperkt zelfredzame groepen.

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). De Veiligheidsregio heeft protocollen voor het bestrijden van deze scenario's. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant moet in het kader van de ruimtelijke procedure in de gelegenheid gebracht worden om advies uit te brengen.

Het onderzoek is toegestuurd aan de Brandweer Midden- en West-Brabant. De brandweer heeft aangegeven dat het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies 2021 van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en dat er geen kwetsbare objecten binnen 30 meter van het spoor mogelijk zijn.

Veiligheid op het spoor

Er wordt langs het spoor een geluidscherm toegepast. Om de veiligheid op het spoor te borgen, de evacuatie van personen en rampbestrijding mogelijk te maken, worden om de 200 meter toegangsdeuren in het scherm toegepast. Deze zijn alleen vanaf het spoor te gebruiken. De deuren zijn door hulpdiensten vanaf het plangebied te openen. Er worden stabiele opstelplaatsen voor hulpdiensten aangebracht met eventuele keerlussen.

Conclusie

Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorweg worden de risico’s zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Dat laat onverlet dat een calamiteit zich kan voordoen. Gelet op de afstanden en maatregelen achten we de veiligheidssituatie aanvaardbaar.

4.2.4 Geluid

Wettelijk kader 

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluid-niveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Toets

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidszone industrielawaai. Industrielawaai vormt voor voorliggende ontwikkeling geen belemmering.

Wegverkeerslawaai

Als gevolg van de bewoning van het plangebied zullen nieuwe verkeersbewegingen (1.462 per werkdag) van en naar dat gebied plaatsvinden (zie Bijlage 15). Dat zijn 1.316 voertuigen per weekdag. Het plangebied wordt volledig ontsloten via de bestaande wegen aan de westzijde van het gebied, met name de Cypressenstraat, De Meerberg en Oude Tilburgsebaan. De verkeerstromen komen uit op de Spoorstraat. Daardoor zal het verkeer en de geluidbelasting op die bestaande wegen toenemen. In het onderzoek wegverkeerslawaai is die berekend (Tabel 3.1 en Tabel 4.1).

Alle wegen, de bestaande en nieuwe, zijn 30 km-wegen. Toetsing aan de Wet geluidhinder is niet aan de orde, omdat er geen sprake is van geluidgezoneerde wegen. Er moet wel aan de Wet ruimtelijke ordening worden voldaan. Daarin is bepaald dat er sprake moet zijn van goede ruimtelijke ordening. In de jurisprudentie wordt dat uitgelegd als dat er met het plan sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Voor de geluidbelasting betekent het dat die aanvaardbaar moet zijn. Daarbij is de aard van de omgeving, het absolute geluidniveau, de verandering daarvan, het geluidbinnenniveau en het aantal woningen dat het betreft van belang. Daarnaast mogen ook de andere belangen een rol spelen zoals het grote belang van nieuwe woningen.

Er is sprake van een stedelijke, behoorlijk woondichte omgeving. In het algemeen wordt aangenomen dat een geluidbelasting die voldoet, in analogie, aan de grenswaarde van de Wet geluidhinder (48 dB), als aanvaardbaar mag worden beschouwd. Het betreft hier, op enkele nieuwere woningen na, vooral oudere woningen die zijn gelegen aan klinkerwegen. Er mag worden aangenomen dat in de meeste gevallen er sprake zal zijn van ten minste 20 dB gevelisolatie. Dat betekent dat dan aan de binnenwaarde van 33 dB kan worden voldaan. Gelet daarop achten we een toename tot de “grenswaarde” aanvaardbaar.

Op grond van het Bouwbesluit geldt een eis voor de binnenwaarde van 33 dB (bij nieuwbouw). Een zelfde eis geldt op grond van de Wet geluidhinder ook in het geval een hogere waarde wordt vastgesteld bij een bestaande woning. Voor de berekening van de gevelisolatie moet de geluidbelasting op de gevel van 48 dB worden verhoogd met een wettelijke aftrekcorrectie van 5 dB, samen 53 dB. 53 (buiten) – 20 (isolatie) = 33 dB (binnenwaarde).  

Voor de genoemde wegen neemt de geluidbelasting tot boven die “grenswaarde” toe. Dat er sprake is van enige toename van de geluidbelasting is gelet op de andere belangen dan geluid niet onredelijk. Er kan daarvoor aansluiting worden gezocht, in analogie, bij de systematiek van de reconstructie in de Wet geluidhinder. Onder reconstructie wordt verstaan dat een weg wordt heringericht en waarbij meer verkeer mogelijk is. Een geluidtoename van 2 dB (afgerond) betekent dat maatregelen moeten worden onderzocht en zon odig hogere waarden worden vastgesteld. Nu de Wet geluidhinder niet rechtstreeks van toepassing is kunnen ook geen hogere waarden worden vastgesteld.

Voor een toename met meer dan 2 dB boven de “grenswaarde” (per weg bepaald) moet daarom een geluidmaatregel worden getroffen, tenzij het om bijzondere bezwaren niet kan. In dit geval zijn alle wegen voorzien van klinkerverharding. Het wegdek kan technisch relatief eenvoudig worden vervangen door stille klinkers. De geluidbelasting zal daardoor aan de bron met 2,2 dB afnemen. De toename moet ten minste worden gereduceerd tot de 2 dB toename boven de “grenswaarde”. Uit het geluidrapport blijkt dat de toename van het verkeer op Spoorstraat een toename van de geluidbelasting zal veroorzaken van maximaal 1,2 dB. Dat is minder dan de genoemde 2 dB.

De gemeente zal er zorg voor dragen dat de geluidtoename vanwege de overige drie wegen op de gevel van bestaande woningen nooit meer dan 2 dB boven de “grenswaarde” zal uitkomen als gevolg van het verkeer van en naar het plangebied (voorwaarde). Uitzondering daarop is de situatie dat het slechts enkele woningen betreft en de kosten niet in verhouding staan tot de geluidreductie. In de praktijk is de wegmaatregel pas nodig indien de toename van 2 dB wordt bereikt. Hoewel dat per weg verschilt zal dat bij een bezetting van 40-50% van de nieuwe woningen het geval zijn. De gemeente zal daarom de verkeerstoename monitoren (tellen) en op basis daarvan vaststellen of nog aan de voorwaarde wordt voldaan en ander een maatregel treffen. Op deze wijze achten we, gelet op het grote belang van woningbouw, dat er sprake zal zijn van een aanvaardbare geluidsituatie bij de bestaande woningen.

Railverkeerslawaai

Een plan moet voldoen aan de Wet geluidhinder en er moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Woningen zijn geluidgevoelige objecten die moeten worden beschermd tegen de geluidhinder vanwege een spoorweg. Het plangebied ligt naast de drukke spoorlijn Breda-Tilburg waarop ook goederentreinen rijden. De plangebied is geheel gelegen in de geluidzone van de spoorweg.

De geluidbelasting vanwege de spoorweg op de gevel van een woning mag niet meer bedragen dan 55 dB. Indien die waarde wordt overschreden moeten geluidmaatregelen worden onderzocht om de geluidbelasting te verminderen. De doelmatige maatregelen moeten worden getroffen tenzij daartegen één of meer van de wettelijke bezwaren zijn in te brengen (art. 110a Wet geluidhinder). Daarnaast achten wij dat gelet op de aard van het geluid en het drukke traject met goederentreinen en de woonomgeving dat de geluidbelasting bij een woning niet hoger mag zijn dan 60 dB (1e verdieping), zodat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar blijft.

Voor zover na het treffen van geluidmaatregelen de grenswaarde nog wordt overschreden moet voor de vaststelling van het plan een hogere waarden zijn vastgesteld door of namens het college. Deze mag niet meer bedragen dan 68 dB. Movares heeft daarom een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai opgesteld. De rapportage is opgenomen in Bijlage 16.

Uit het onderzoek blijkt de grenswaarde van 55 dB bij een groot aantal woningen wordt overschreden en varieert van 61- 68 dB (bijlage V geluidrapport railverkeerslawaai). Daarom zijn geluidmaatregelen onderzocht. Geluidmaatregelen kunnen zijn raildempers (aan de spoorstaven) of een geluidscherm of -wal. De raildempers zijn niet nader onderzocht omdat het effect daarvan beperkt is tot maximaal 3 dB. Daarmee zou tevens nog een geluidscherm nodig zijn om voldoende geluidreductie te bereiken. Tevens zijn de kosten in verhouding tot het rendement hoog.

Het toepassen van een geluidwal is in de voorfase wel onderzocht maar heeft als bezwaar dat gelet op de vereiste hoogte een groot ruimtebeslag van 20-30 m benodigd zou zijn. Daarom is alleen een geluidscherm onderzocht die is gelegen net buiten de spoorinfra en verloopt vanaf het bestaande geluidscherm bij de bestaande woningen tot het einde van het plangebied aan de oostzijde met een bijna haakse aansluiting langs de oostzijde van het plangebied.

Voor de beoordeling van de financiële doelmatigheid is aangesloten bij de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder. Dat is een regeling de verplicht is voor rijkswegen en spoorwegen maar ook gebruikt kan worden voor provinciale of gemeentelijke wegen of bij gemeentelijke ontwikkelingen bij spoorwegen. In het onderzoek is daarvan gebruik gemaakt. Met de regeling is de financiële doelmatigheid te toetsen, de redelijke verhouding tussen kosten en te behalen geluidreductie.

Uit het onderzoek is gebleken dat een geluidscherm van 6 m of hoger ten opzichte van de bovenste spoorstaaf financieel doelmatig is, maar dat daartegen bezwaren van landschappelijke en stedenbouwkundige aarde tegen in gebracht kunnen worden. Tevens kan een hoger scherm belemmerend zijn voor één of meer bestaande woningen aan de noordzijde van de spoorweg. Gebleken is dat slechts bij één woning dicht aan het spoor er vrij zicht is op de spoorbaan. Echter door een besluit van de Minister van I&W, op verzoek van de gemeente, wordt er bij die woning en enkele andere woningen aan het spoor een geluidscherm aangebracht (op de spoorinfra). Uit een zichtanalyse is geconstateerd dat een hoogte van ten minste 6 m ten opzichte van de bovenste spoorstaaf geen relevante extra zichtbeperking oplevert vanuit de woning.

Gelet daarop zal een geluidscherm van 6 m of hoger ten opzichte van de bovenste spoorstaaf worden toegepast. Die zal absorberend worden uitgevoerd aan de zijde van het spoor (0,1). Aan de zijde van het plangebied is geen absorberend scherm noodzakelijk. Met het scherm wordt voldaan aan het eerder genoemde vereiste van de gemeente en aan de Wet geluidhinder.

Uit bijlage IV van het geluidrapport railverkeerslawaai blijkt, bij een mogelijk stedelijke ontwerp, dat:

  • bij alle (circa 165) woningen zal worden voldaan aan de grenswaarde op de begane grond (<=55 dB);
  • bij circa 9 woningen wordt de grenswaarde overschreden op de eerste verdieping (maximaal 56 dB);
  • bij ca. 49 woningen wordt de grenswaarde overschreden op de tweede verdieping (max. 59 dB).

Voor de woningen waarvoor met toepassing van het geluidscherm van 6 m hoog de grenswaarde op de gevel van een woning zal worden overschreden is voor de vaststelling van dit plan door het college hogere waarden vastgesteld op basis van de geluidcontouren. Deze is opgenomen als Bijlage 17 van deze toelichting. Omdat er vanwege wegen wordt voldaan aan de grenswaarde is er geen sprake van samenloop van verschillende geluidbronsoorten en vormt dat geen belemmering om hogere waarden vast te stellen.

In de praktijk zal bij de realisatie van de woningen er sprake zijn van afscherming door woningen. Daardoor zal de geluidbelasting bij de 2e lijns bebouwing en verder een lagere geluidbelasting heersen dan de geluidcontouren in bijlage IV van het rapport aangeven. Daardoor zullen er ook geen of nauwelijks extra gevelmaatregelen zijn vereist op grond van het Bouwbesluit. De toepassing van het geluidscherm zorgt er ook voor dat de geluidbelasting bij alle bestaande woningen van de kern van Dorst (oostzijde en zuidoostzijde) ook zal afnemen met aan de rand maximaal van circa 6 dB waardoor het woon- en leefklimaat vanwege de spoorweg binnen en buiten sterk zal verbeteren. Het woon- en leefklimaat in het plangebied is met een geluidbelasting van maximaal 55 dB bij alle woningen op de begane grond en na realisatie nog veel lager aanvaardbaar. Op de 1e verdieping en 2e verdieping is dat overal dan ca. 1 – 2 dB hoger. Behalve bij de 1e lijns bebouwing zal het overal onder de 55 dB zijn gelegen.

Om er zorg voor te dragen dat bij het gebruik van een woning wordt voldaan aan de berekende geluidbelasting is in de regels en op de verbeelding geborgd dat het geluidscherm aanwezig is op het moment dat de eerste woning waarvoor de grenswaarde van 55 dB wordt overschreden in gebruik wordt genomen.

Conclusie

Wegverkeerslawaai

Het plan voldoet voor de gezoneerde wegen aan het Wet geluidhinder. De geluidbelasting als gevolg van de niet-gezoneerde wegen wordt als aanvaardbaar geacht. Het bestemmingsplan is vanuit dit aspect uitvoerbaar. Voor de bestaande wegen waar sprake is van een toename met meer dan 2 dB boven de “grenswaarde” worden geluidmaatregelen getroffen.

Spoorweglawaai

Het plan voldoet ruimschoots aan de Wet geluidhinder en daardoor ook aan de gemeentelijk eis van maximaal 60 dB op een eerste verdieping van een woning. Het is daarvoor wel noodzakelijk om een absorberend geluidscherm van 6 m of hoger ten opzichte van de bovenste spoorstaaf toe te passen. Dat is geborgd in de regels. Voor enkele woningen is voor vaststelling van het plan een hogere waarde vastgesteld die is opgenomen als Bijlage 17. Het besluit wordt als bijlage bij het plan gevoegd. Met het geluidscherm is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in en buiten het plangebied en worden er geen derden onaanvaardbaar belemmerd.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 van hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn onder andere de kaders vastgelegd voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, voor projectsaldering, voor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en voor het toetsen aan grenswaarden. Het luchtkwaliteitonderzoek dient als basis voor het gebruik van één van deze wettelijke onderdelen (indien het programma overeenkomt met hetgeen is aangegeven in het NSL is geen onderzoek noodzakelijk). Indien het programma wel afwijkt zal dit nader bekeken moeten worden. Het luchtkwaliteitonderzoek moet uitgevoerd zijn voor de vaststelling van een bestemmingsplan.

In het Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM) en de daarop gebaseerde Regeling Niet In Betekenende Mate (luchtkwaliteitseisen) is geregeld welke projecten niet meer getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Projecten, die maximaal 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m³ voor zowel NO2 als PM10) bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit vallen onder de definitie van NIBM en hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.

Toets

Binnen het plangebied worden maximaal 165 woningen gerealiseerd. Op basis van de CROW-rekentool voor verkeersgeneratie mag worden uitgegaan van een ritproductie van 8 ritten per woning (gemiddelde weekdag). Dit betekent een ritproductie vanwege het plan van ongeveer 1.280 ritten per etmaal. Rekening houdend met 1% vrachtverkeer.

NIBM-Tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case.

Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.

Het doel van deze tool is:

  • Eenvoudig en snel bepalen of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht;
  • Het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten;
  • Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate.

Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan op basis hiervan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen in de Wet milieubeheer.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied voor 2018, 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.

In figuur 4.5 is weergegeven welke rekenpunten zijn genomen. In de tabel daaronder is steeds de hoogst gemeten waarde van de weergegeven rekenpunt opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0026.png"  

Figuur 4.5 - NSL-monitoring nabij plangebied (NSL)

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteit is aanvaardbaar.

4.2.6 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Deze milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.

Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De handreiking is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet voor een locatie in te vullen.

Het toetsingskader voor ontheffingen, projectbesluiten en planherzieningen is er op gericht om onoverkomelijke problemen bij de latere milieuvergunningverlening te voorkomen. Dit impliceert een toetsing op hoofdlijnen.

Richtafstanden en omgevingstypen

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen. Deze richtafstandenlijst geeft voor een scala aan typen van bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen. Daarbij worden indicatieve richtafstanden gegeven voor de milieuaspecten geluid, stof, geur en veiligheid. Het aspect geluid heeft hierbij de maatgevende (grootste) afstand. Voor het aspect geluid zijn specifieke richtafstanden benoemd. De richtafstanden en index gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf binnen het betreffende type bedrijvigheid. De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten. De VNG-publicatie is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk (of rustig buitengebied), ingericht volgens het principe van functiescheiding. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan (gemotiveerd) worden uitgegaan van gemengd gebied. Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht. Hierbij is vanwege de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al sprake van een hogere milieubelasting. In gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Toepassing toetsingskader Geluid VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering”

Het toetsingskader geluid uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” bestaat uit vier stappen. Per stap wordt de geluidbelasting groter en de onderzoeks- en motiveringsplicht zwaarder.

Stap 1: Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is mogelijk.

Indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk wanneer wordt voldaan aan geluidsnormen (stap 2) en maximale geluidsnormen (stap 3). Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen, en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbronnen moet worden betrokken.

Hierna wordt stap 1 uitgevoerd: het toetsen aan de richtafstanden.

Toets

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich, naast wonen, verschillende functies. Gelet op de (directe) omgeving rondom het plangebied wordt voor deze locatie het omgevingstype 'rustige woonwijk' gehanteerd.

Drinkwaterproductiebedrijf (Wethouder van Dijklaan 13)

Ten noordwesten van het plangebied is een drinkwaterproductiebedrijf aanwezig. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 50 meter. De daadwerkelijke afstand van het bedrijfsperceel bedraagt circa 120 meter tot aan het plangebied.

Opleidings- en trainingscentrum (Wethouder van Dijklaan 19)

Ten noorden van het plangebied is een opleidings- en trainingscentrum aanwezig. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 30 meter. De daadwerkelijke afstand van perceel bedraagt circa 130 meter tot aan het plangebied.

Militair oefenterrein

Ten oosten van het plangebied is een militair oefenterrein, behorende bij Vliegbasis Gilze-Rijen, aanwezig. De daadwerkelijke afstand van het militair oefenterrein bedraagt circa 160 meter tot aan het plangebied. Van belemmeringen is geen sprake. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.1.

Agrarische bedrijven

Ten zuiden van het plangebied is een aantal agrarische bedrijfspercelen gelegen. Ter plaatse van deze bedrijfspercelen zijn verschillende vormen van agrarisch bedrijvigheid toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 200 meter. De daadwerkelijke afstand bedraagt circa 400 meter.

Geconcludeerd wordt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden. Woningen betreffen geen milieubelastende activiteiten in het kader van Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt.

4.2.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Toets

De dichtstbijzijnde veehouderij ligt aan Groenestraat 11 en betreft een melkveehouderij. De afstand tussen deze veehouderij en het plangebied bedraagt ongeveer 425 meter. Er wordt ruim voldaan aan de afstandseis van 100 meter. Aangezien er geen veehouderijen met een relevante geuremissie in de omgeving zijn gelegen, is te stellen dat de voor- en achtergrondbelasting geen belemmering vormt. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderijen worden niet in hun belangen geschaad.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt.

4.2.8 M.e.r.-regelgeving

Wettelijk kader

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo’n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

In 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De wetswijziging heeft voor vormvrije m.e.r-beoordelingen geen inhoudelijke gevolgen, maar heeft wel een procedurele verandering tot gevolg. Het bevoegd gezag dient op grond van de wetswijziging namelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit of ontwerpbestemmingsplan – net als bij ‘formele’ m.e.r.-beoordelingen - te besluiten of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien sprake is van een particuliere initiatiefnemer, dient deze een aanmeldnotitie in te dienen op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1° een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2° een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

3° een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 165 woningen mogelijk en het plangebied heeft een omvang van circa 10 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Toets

Er is een aanmeldingsnotitie opgesteld, welke is opgenomen als Bijlage 18. Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat voor de meeste milieuaspecten de ontwikkeling van Dorst-Oost niet leidt tot belangrijk nadelige milieugevolgen. Voor een aantal aspecten - met name water, geluid, trilling en natuur - zijn (mitigerende en compenserende) maatregelen nodig om belangrijke nadelige milieugevolgen te voorkomen dan wel dient één en ander te worden geborgd in de regels bij het bestemmingsplan. Bij de borging van mitigerende en compenserende maatregelen in het bestemmingsplan leidt de ontwikkeling van Dorst-Oost niet tot belangrijke nadelige milieueffecten en is er geen noodzaak tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.

Conclusie

Het college heeft besloten om geen milieu-effectrapport op te laten stellen, omdat de beoordeling van de aanmeldingsnotitie daar geen aanleiding voor geeft.

4.3 Water

Watertoets

Onderdeel van het rijksbeleid is de watertoets. De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht en vastgelegd. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, structuurplannen en ook ruimtelijke onderbouwingen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen.

De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies. In het kader van waterparagraaf is diverse keren overleg gevoerd tussen de gemeente Oosterhout, Waterschap Brabantse Delta, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant en Ruimte voor Ruimte. In deze gesprekken zijn de randvoorwaarden en aandachtspunten voor het aspect water besproken. De randvoorwaarden zijn vervolgens vervat in de 'Toelichting op de watertoets' (Bijlage 19). Hierna is een samenvatting opgenomen van de waterparagraaf.

Huidige situatie

Het plangebied varieert in maaiveldhoogte van NAP + 6,6 m tot + 8,7 m. De spoorlijn ten noorden van het plangebied ligt aan de oostzijde op NAP +9,4 m en loopt vervolgens naar het westen af tot NAP +8,3 m. In het midden van het perceel ligt een laagte dat ca. 1,7 tot 2,1 meter (NAP +6,6 m) lager dan de langs gelegen percelen. De bodem in het plangebied bestaat voor de eerste 2 meter onder maaiveld uit een zandige eenheid uit de Formatie van Boxtel. Na deze zandlaag volgt een zandlaag uit de Formatie van Sterksel ca. NAP + 6,0 tot -10,0 m. Deze laag wordt onderbroken door een dunne kleiige eenheid van ca. 1 meter dik, uit dezelfde Formatie op circa NAP +1 m. Ter hoogte van NAP -10,0 m is er een kleiige eenheid aanwezig uit de Formatie van Waalre. Deze is 2 meter dik en wordt vervolgens weer afgewisseld door een zandige eenheid uit de Formatie van Peize en Waalre.

In de omgeving van het plangebied zijn twee peilbuizen aanwezig in het DINOloket met een maatgevende grondwaterstand. Peilbuis B44D0670, ten noorden van het plangebied, is waargenomen in de periode 02-07-2011 tot 02-07-2019. Het maaiveld ter hoogte van de peilbuis ligt op NAP +7,36 meter en de filterstelling loopt van NAP +3,25 m tot +2,25 m en monitort de freatische grondwaterstand. De GHG in deze peilbuis is NAP +5,5 m, ofwel 1,85 m –mv. De waargenomen GLG in deze peilbuis is NAP +4,8, ofwel 2,5 m –mv. Peilbuis B50B0490, ten zuiden van het plangebied langs de Rijksweg N282, is waargenomen in de periode tussen 28-07-1988 en 29-08-1996. Het maaiveld ter hoogte van deze peilbuis ligt op NAP +7,24 en de filterstelling is geplaatst van NAP +3,2 m tot +2,2 m. De waargenomen GHG is NAP +5,8 m en 1,4 m –mv. De GLG waargenomen met deze peilbuis is NAP +4,9 m, ofwel 2,3 m –mv.

Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied vastgesteld in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Brabant.

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied en in de omgeving van het plangebied. Tevens zijn er ook geen regionale of primaire waterkeringen in (de omgeving van) het plangebied aanwezig.

In de huidige situatie is er geen sprake van riolering op de planlocatie. Wel is het bebouwd gebied van Dorst voorzien van een gemengd rioolstelsel (huishoudelijk afvalwater en deels hemelwater). Dit systeem watert onder groot verhang af van oost naar west. In de huidige situatie treedt bij hevige regenval wateroverlast op, met water op straat in het westen van Dorst tot gevolg.

Wetgeving, beleid en randvoorwaarden waterbeheerders

Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de gemeente Oosterhout, Waterschap Brabantse Delta, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant en de initiatiefnemer (i.s.m. Antea Group). In de gesprekken zijn de randvoorwaarden en aandachtspunten voor het aspect water besproken. Voor de uitgebreide beschrijving van deze randvoorwaarden en uitgangspunten wordt verwezen naar Bijlage 19.

Toekomstige situatie

In deze waterparagraaf zijn de gestelde eisen en randvoorwaarden die gelden voor de ontwikkeling opgenomen. Voor de ontwikkeling wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld in het kader van de Omgevingsvergunning. Hierin zijn de inrichting en werking van het watersysteem en rioleringssysteem nader uitgewerkt. Met dat plan wordt geborgd dat er voldoende berging binnen de ontwikkeling gerealiseerd wordt, dat de verharding gelijkmatig verdeeld wordt over de wadi's en er geen overlast bij laagtes ontstaat. Ook wordt in het waterhuishoudkundig plan aangetoond dat er geen afwenteling plaatsvindt op de omgeving en geen overlast ontstaat en dat het plan voldoet aan de eisen vanuit de IOV. De IOV werkt met (start)meldingen.

Grondwater

Door de lage grondwaterstanden en de goede waterdoorlatende condities van de zandbodem worden geen negatieve effecten voor de grondwaterstanden verwacht. Tevens zijn de waargenomen GHG’s in de omgeving van het plangebied laag genoeg om de gewenste ontwateringsdieptes voor de toekomstige gebruiksfuncties te waarborgen.

Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied aangewezen door de provincie Noord-Brabant in de Interim Omgevingsverordening. Afvoer van hemelwater middels infiltratie in de bodem kan daardoor alleen plaatsvinden wanneer gebruik wordt gemaakt van maatregelen die verontreinigingen van de het grondwater voorkomen. Er moet toestemming van de provincie zijn, als de voorzieningen in het openbare gebied worden aangelegd, waar het beheer bij de gemeente komt. Wanneer geen uitlogende materialen worden toegepast, hoeven geen zuiverende voorzieningen worden toegepast. Wel geldt dan dat er sprake moet zijn van gecontroleerd infiltreren met en voldoende zuiverende werking. Of water laten afstromen via een niet-infiltrerende werking. Met een bepaalde bodemsamenstelling wordt vaak al voldaan aan de benodigde zuiverende werking. Daarnaast is ten alle tijden de zorgplicht van toepassing, ook tijdens de bouwwerkzaamheden.

In de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn in artikel 2.7 de volgende activiteiten, relevant voor de voorgenomen ontwikkeling, verboden:

  • a. een locatiegebonden milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.9;
  • b. het bedrijfsmatig gebruik of aanwezig hebben van voor het grondwater schadelijke stoffen;
  • c. de toepassing van IBC-bouwstoffen;
  • d. de aanleg van een buisleiding;
  • e. opslag van dierlijke mest zonder bodembeschermende maatregelen;
  • f. een begraafplaats of uitstrooiveld als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats of uitstrooiveld voor dierlijke as;
  • g. activiteiten waarvan de werking berust op het direct of indirect onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater, waaronder bodemenergiesystemen.

Tevens geldt voor de volgende activiteiten benoemd in artikel 2.8 een meldingsplicht:

  • a. het bedrijfsmatig gebruik of aanwezig hebben van een potentieel schadelijke stof;
  • b. het verrichten van werkzaamheden in de bodem op een diepte van drie meter of meer;
  • c. het lozen van afstromend hemelwater van gebouwen op of in de bodem;
  • d. het lozen van afstromend hemelwater van verharde wegen op of in de bodem;
  • e. het inrichten of hebben van een parkeerterrein;
  • f. het (laten) gebruiken van gronden voor een evenement;
  • g. het toepassen van grond of baggerspecie.

In de regels bij dit bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen in relatie tot de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied.

Het is van belang dat ook in de uitvoeringsfase aandacht is voor het voorkomen van verontreiniging en mogelijke calamiteiten. Dit kan zijn door het bijvoorbeeld lekkende olie, maar ook parkeren verdient aandacht.

In het waterhuishoudkundig plan wordt het watersysteem nader uitgewerkt ten behoeve van de Omgevingsvergunning. In dat plan wordt geborgd dat de ontwikkeling voldoet aan de IOV. Daarnaast moet daarin worden nagegaan voor welke ingrepen een (start)melding nodig is op basis van de IOV.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig ter plaatse van de planlocatie of in de omgeving daarvan. In verband met de goed infiltrerende zandlagen in de bodem en het ontbreken van mogelijkheden om aan te sluiten op bestaand oppervlaktewater (i.v.m. een goede waterkwaliteit) is in overleg tussen de gemeente Oosterhout, waterschap Brabantse Delta en Ruimte voor Ruimte besloten geen oppervlaktewater te realiseren in het plangebied.

Zoals voorgaand beschreven, wordt de berging en afvoer/infiltratie van hemelwater gerealiseerd door middel van wadi's. Een wadi is een bovengrondse infiltratievoorziening. Het is een groene greppel die water kan vasthouden en infiltreren. Een wadi heeft bovengronds een beplante bovenlaag met een waterdoorlatende bodem. Ondergronds bevindt zich vaak een koffer gevuld met grind, lavasteen, gebakken kleikorrels of alleen zand. Om te voorkomen dat de wadi dichtslibt is de koffer vaak voorzien van geotextiel.

Zowel de gemeente Oosterhout, waterschap Brabantse Delta en de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant stellen eisen aan wadi's. De meeste eisen die gesteld worden, zijn gelijk of complementair. Het waterschap heeft geadviseerd de huidige laagtes in het maaiveld te benutten bij het ontwerp en de realisatie. Verder hanteert het waterschap de vuistregel dat bergingsvoorzieningen, als wadi's, een bui van 60 mm (600 m3 per ha) moeten kunnen bergen. Echter stelt de gemeente dat een bui van 70 mm in uur geborgen moet kunnen worden in de wadi's en gaat de ODZOB uit van een hydraulische belasting van een bui van 20 mm/dag. Daarnaast hanteert de gemeente een kortere ledigingtijd (16 uur, met wens voor 10 uur) dan de ODZOB (24 uur). De belasting/waterstijging mag van de gemeente oplopen tot 50 cm afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem, waar de provincie stelt dat deze niet hoger mag zijn dan 30 cm.

Op 3 december 2020 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Oosterhout, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, waterschap Brabantse Delta en Ruimte voor Ruimte over de conflicterende eisen. In het overleg zijn de eisen voor wadi’s doorlopen. Waar eisen conflicteren, worden de strengste eisen gehanteerd. De te hanteren eisen zijn als volgt:

  • Bij een T=100 bui (70 mm) mag vanuit de bovengrondse bergingsvoorziening geen inundatie van het maaiveld optreden;
  • Bodem minimaal 20 cm boven Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG);
  • Taluds minimaal 1:3 in verband met onderhoud;
  • Waterstijging bij bui 10 tussen 30 en 50 cm afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem;
  • Begroeide toplaag van 30 tot 50 cm ongeacht de GHG ten opzichte van de bodem van de wadi. Goed doorlatende grond: de optimale samenstelling is een lutumgehalte van circa 1 % (of minder), humus tussen 3 en 5 % (tot 10 %) en een pH tussen 6,0 en 8,0. Het humus/lutumgehalte moet gecontroleerd worden, behalve bij categorie 1-emissies;
  • Lediging wadi binnen 16 uur vereist in verband met behoud grasgroei. Wens: lediging binnen 10 uur;
  • Voldoende nutriënten;
  • Overloopfrequentie 1 tot 2 keer per jaar.

Tevens worden door de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant de volgende eisen aan het beheer en onderhoud van de wadi's gesteld:

  • Indien aan de orde: voorziening waardoor het water bij piekaanvoeren of na dichtslibben van de toplaag, via een slokop direct naar de drain in de infiltratievoorziening wordt geleid;
  • 1 keer per 5 jaar controle op doorlatendheid: indien nodig toplaag openwerken en sliblaag vervangen;
  • Minimaal eens per jaar een inspectie op bijvoorbeeld illegale lozingen en het storten van afval;
  • Minimaal 2 keer per jaar maaien (blad en vuil verwijderen);
  • Toplaag na 20 jaar vervangen of onderzoeken op verzadiging en op basis van het resultaat vervangen of vervolgonderzoek inplannen.

In het waterhuishoudingsplan wordt het watersysteem nader uitgewerkt ten behoeve van de Omgevingsvergunning. In dat plan wordt geborgd dat het systeem voldoende bergingscapaciteit heeft en aan de in de watertoets gestelde eisen voldoet. In het plan is geen waterdoorlatende verharding voorzien. Indien dit toch wordt toegepast, dienen de eisen voor wadi's met betrekking tot de zuiverende werking van te bodem ook worden toegepast.

Vuil- en hemelwaterafvoer

Vanuit de gemeente is het beleid voor nieuwbouw omtrent hemelwaterafvoer om het regenwater afkomstig van verhard oppervlakte (daken, opritten en wegen) gescheiden af te voeren. Tevens heeft het de voorkeur om hemelwater op percelen op eigen terrein te verwerken en anders volgens het principe vasthouden, bergen, afvoeren te verwerken in het openbaar gebied. Hiervoor worden in het westelijk deel van het plangebied wadi's gerealiseerd. In het oostelijk deel van het plangebied vindt de verwerking van hemelwater plaats op eigen terrein en in de wegberm.

De gemeente hanteert een bui 10 (ca. 40 mm. in één uur) voor geen water op straat berekend vanuit een leidingsstelsel en een bui 100 (ca. 70 mm in één uur) waarbij geen inundatie vanuit openwaterberging (o.a. wadi's) of watergangen mag optreden. Daarbij dient te worden gedacht aan het benutten van laagtes in de wijk, zodat bij extreme neerslag instroming van water naar de woningen kan worden voorkomen.

In de huidige situatie is er bij hevige regenval sprake van water op straat in het westen van Dorst. Om deze reden is gesteld dat er in Dorst Oost alleen huishoudelijk afvalwater en aanvullend alleen het water afkomstig uit schrobputjes (maximaal. 15 m2 per woning) i.v.m. grondwater bescherming verplicht aangesloten moeten worden op het DWA-stelsel. Dit huishoudelijk afvalwater en het water afkomstig uit schrobputjes mag van de gemeente tot afstroming komen in het gemengd rioolstelsel van Dorst. Met de dimensionering van het DWA-stelsel in het plangebied, is het raadzaam om voldoende berging in het stelsel te maken. In geval van hevige regenval en beperkte afwatering van het gemengd stelsel in Dorst ontstaan er dan geen problemen in de woningen en openbare ruimte, zoals omhoogkomend water in de toiletten en overstromende putten in Dorst Oost. De hemelwaterafvoer van Dorst Oost zelf is niet op het gemengde stelsel aangesloten.

Het DWA-stelsel wordt bij voorkeur van de gemeente onder vrijverval aangelegd. Wanneer er een pomp nodig is, wordt deze bij voorkeur aan het begin (in het westen) van de wijk gesitueerd. Voor de aanleg van het DWA-stelsel moet een DWA-rioolplan worden opgesteld.

Waterveiligheid

In de omgeving van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig. Er zijn daarom geen effecten te verwachten voor de waterveiligheid.

Waterkwaliteit

Bij het ontwerp van de afwatering van het gebied moet er rekening mee worden gehouden dat in het geval van een calamiteit met een trein met gevaarlijke stoffen er gevaarlijke stoffen kunnen uitstromen in de omgeving. Deze mogen niet in het riool of de infiltratiesystemen terecht kunnen komen.

Conclusies

Hieronder zijn de conclusies en aandachtspunten voor de planuitwerking opgesomd:

  • De waargenomen grondwaterstanden in de omgeving van het plangebied bieden voldoende ontwateringsdiepte voor de gebruiksfuncties van het plan, ook in de lage delen van het plangebied;
  • Het plangebied is ruim opgezet en in de nadere uitwerking wordt voldoende rekening gehouden met het benodigde ruimtebeslag van de wadi's. In de verdere uitwerking in het waterhuishoudings- en rioleringsplan wordt de benodigde bergingscapaciteit bepaald (op basis van de toename verharding) en de invulling van de berging in wadi's;
  • Bij nadere uitwerking van het plan moet rekening worden gehouden met de eisen en wensen van de waterbeheerders;
  • In het vervolg moeten de regels geldend voor grondwaterbeschermingsgebied in acht worden genomen en moet in gesprek met de provincie Noord-Brabant en de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant de grondwaterkwaliteit gewaarborgd worden in het plan;
  • Het DWA-stelsel moet worden voorzien van een nooduitlaat, zodat het rioolwater het stelsel kan verlaten in het geval van hevige regenval. Indien geen noodoverlaat naar het buitenwater kan worden gecreëerd, wenst de gemeente een overloop naar een ander, bestaand, vrijverval rioolstelsel.

In artikel 5.5.3 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is gewaarborgd dat voldoende waterberging wordt gerealiseerd bij de uitvoering van het plan. In bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied is geborgd door art. 11.1.

4.4 Kabels en leidingen

Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. Uit inventarisatie is gebleken dat er zich binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden bevinden.

4.5 Trillingen

Een plan moet vanwege het vereiste van goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld op mogelijke trillingshinder. In het plangebied worden zijn alleen woningen toegelaten. Voor de ontsluiting zijn buurtwegen nodig. Het plangebied grenst aan een bestaande woonwijk met buurtwegen. Het is op tenminste 250 m van de Rijksweg gelegen. Er zijn geen industriële activiteiten in de aangrenzende omgeving toegelaten. De genoemde wegen veroorzaken bij normale aanleg en onderhoud in het algemeen geen trillingshinder. Er zijn geen bijzondere situaties in het plan geregeld. Gelet daarop zijn er geen maatregelen of regels vereist.

Het plangebied grenst echter aan de dubbelbaans spoorweg Breda-Tilburg. Het is algemeen bekend uit klachten, onderzoeken en prognosemodellen dat een spoorweg trillingen veroorzaakt met een trillingssterkte die buiten de spoorbaan door een persoon kan worden waargenomen. In het algemeen wordt aangenomen dat er dan in beginsel sprake kan zijn van trillingshinder. De trilling wordt veroorzaakt door aanstoten van een spoorstaaf door kleine oneffenheden in de spoorbaan. De trilling kan zich in alle richtingen van de rails door de bodem verspreiden als een golf. Op die manier kan ook een woning worden bereikt tot wel 200 m van een spoorweg.

De trillingssterkte op een bepaalde afstand van de spoorweg is onder andere afhankelijk van het type en opbouw van de spoorbaan, het type treinwagon of -locomotief, het (ongeveerde) gewicht, de treinsnelheid, de lengte. Maar ook van het bodemtype, de aan- of afwezigheid van een sloot, de verdichting van de bodem. Het aantal treinen heeft geen invloed op de trillingssterkte, maar wel op de trillingshinder. In dit geval gaat het om een standaard spoorbaan (rails op betonbielsen) in een 80 cm dik grindbed die op zandgrond met mogelijk leemlagen is gelegen. Het gehele plangebied heeft overwegend een zanderige bodem. De toegelaten snelheid op dit baanvak bedraagt 140 km/uur.

In Nederland gelden er voor een spoorweg op dit moment nog geen trillingsnormen of trillingsrichtlijnen voor de exploitant en ook niet voor een ruimtelijke ontwikkeling. Voor de industrie en bouwprojecten gelden wel wettelijke normen. Die zijn gebaseerd op de SBR-B -richtlijn (Stichting Bouwresearch), waarin regels staan ter voorkoming of beperking van trillingshinder in gebouwen. Die maken onderscheid voor de dag/avond en nachtperiode. Daarbij wordt onderscheidt gemaakt voor bestaande en nieuwe gevoelige objecten. Daarnaast geldt er een SBR-A-richtlijn met regels om schade te voorkomen of beperken (hierin wordt een strenge richtwaarde gehanteerd die overeenkomt met 1% kans op schade). De laatste worden ook door ProRail gehanteerd voor beoordeling van schademeldingen vanwege een spoorweg.

Het plan laat binnen een afstand van 30 m van de zuidelijkst gelegen spoorstaaf op de spoorbaan geen objecten toe met een verblijfsfunctie. Vanaf die grens zijn binnen de woonbestemming woningen toegelaten. Het is gelet op informatie van andere onderzoeken niet uitgesloten dat op die afstand en groter nog trillingshinder mogelijk is. Daarom is onderzoek gedaan naar de te verwachten trillingshinder en de mogelijke maatregelen om dat te verminderen. Het uitgangspunt daarvoor is het trillingsniveau voor bestaande bouw (verder: streefwaarde). De reden daarvoor is dat, gelet op het ontbreken van een wettelijk norm voor het spoor en voor ruimtelijke ontwikkelingen, en te grote onzekerheden over de dosiseffectrelatie, aansluiting bij dat niveau, in aanvaardbare verhouding staat tot de uitvoerbaarheid en kosten van te nemen maatregelen. Met dat als uitgangspunt is door Movares een trillingsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 20).

Er zijn allereerst trillingsmetingen gedaan aan de trillingsoverdracht door de bodem over een langere aaneengesloten periode (april/mei 2019) naar een locatie op 20 m van de spoorweg. Alle afstanden in het kader trillingshinder worden bepaald van het hart van de zuidelijkste spoorbaan. De trillingssterkte neemt door demping over de afstand af. Met de gevonden bodemeigenschappen is de trillingshinder op grotere afstanden van het spoor bepaald bij geprojecteerde woningen. Ten slotte is nagegaan welke maatregelen mogelijk zijn om trillingshinder te verminderen.

Uit het onderzoek blijkt de verdeling van de treinpassages: 62 % (7-19u), 22 % (19-23u) en 16 % (23-7u). Dat betekent een uurintensiteit van 2 % voor de nachtperiode. Daaronder zijn de IC TRAXX (met twee locomotieven) en goederentreinen. Van de IC TRAXX is uit ander, langdurig onderzoek bekend dat die momenteel een grote bijdrage levert aan de trillingshinder bij bestaande woningen. Dat type wordt echter in 2023 vervangen door een volledig nieuw type hogesnelheidstrein (zonder locomotieven) waarvan verwacht mag worden dat het een lagere trillingssterkte veroorzaakt (harde informatie is nog niet vrijgegeven). In het onderzoek is echter geen rekening gehouden met de vervanging.

De trillingshinder in een woning is afhankelijk van de bouwconstructie van de woning. Voor enkele modeltype woningen is de trillingshinder geprognosticeerd met de zogenaamde 50 % waarde (in minstens 50% van de gevallen wordt hieraan voldaan). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op een afstand van 30 – 50 m er niet wordt voldaan aan de streefwaarde in de dag-, avond- en nachtperiode. Op een afstand van 50-100 m wordt in de nachtperiode niet voldaan. Op een afstand van 100-200 m kan ten minste bij één type woning en vanaf 200 m kan overal worden voldaan.

De resultaten zijn sterk afhankelijk van de bouwwijze. Dat is pas te beoordelen aan de hand van een omgevingsvergunning (bouw). Uit het onderzoek blijkt dat wordt verwacht dat er in het gebied van 30 – 100 m vanaf de spoorweg meer of minder trillingsmaatregelen moeten worden getroffen. Vanaf 100 m van de spoorweg worden geen of zeer beperkte maatregelen verwacht.

Geconcludeerd is dat trillingsmaatregelen in het overdrachtsgebied (bodem) niet kostenefficiënt zijn. Dat betekent dat met het ontwerp van een woning rekening moet worden gehouden met de te verwachten trillingssterkte in de bodem en constructieve maatregelen moeten worden toegepast. Sommige maatregelen kunnen zonder relevante meerkosten worden toegepast en andere kunnen geringe kosten met zicht brengen. Over mogelijke maatregelen en kosten is enige indicatie gegeven in het onderzoeksrapport.

Om er zorg voor te dragen dat bij de woningen wordt voldaan aan de eerder genoemde streefwaarden is het noodzakelijk om dat te borgen in de regels. In de regels is bepaald dat een woning alleen mag worden opgericht indien uit een toereikende prognose berekening blijkt dat zal worden voldaan aan de daarin aangegeven streefwaarden. De regel geldt niet voor ruimten anders dan voor het verblijf van personen.

Conclusie

Gelet op de ligging nabij de spoorweg, het feit dat het nog steeds ontbreekt aan een onderbouwde dosiseffectrelatie voor trillingshinder, het ontbreken van een trillingsnorm vanwege de spoorweg en het grote belang om voldoende en kwalitatief geschikte woningbouw te kunnen toevoegen aan de woningvoorraad, acht de gemeente het realiseren van het woningbouwplan aanvaardbaar.

Om er zorg voor te dragen dat bij de woningen wordt voldaan aan de streefwaarden is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels bij dit plan.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Quickscan ontsluiting

Middels een quickscan (Bijlage 21), die is uitgevoerd door IV-Infra b.v. zijn de gevolgen van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in beeld gebracht. De gevolgen van nieuwbouwontwikkeling Dorst-Oost voor wat betreft de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in het invloedsgebied zijn beperkt.

De gelijkwaardige kruispunten op de Spoorstraat zijn dermate licht belast dat deze nog voldoende restcapaciteit beschikbaar hebben om de extra toename als gevolg van woningbouwontwikkeling Dorst-Oost op te vangen.

Wel zijn uit de quickscan een aantal aandachtspunten naar boven gekomen waar in het vervolg van de woningbouwontwikkeling op gelet dient te worden bij de verdere uitwerking. Deze zijn als volgt:

  • Beperkt zicht op kruispunten Oude Tilburgsebaan kan leiden tot verkeersonveilige situaties doordat kruisend verkeer niet tijdig zichtbaar is.
  • Ontbreken snelheidsremmers op Cypressenlaan zorgt ervoor dat dit een aantrekkelijkere route voor verkeer van en naar Dorst-Oost kan worden.
  • Parkeren op de rijbaan zorgt voor onoverzichtelijke situaties ter hoogte van kruispunten.
  • De huidige toegangen tot de speeltuin aan de Taxusstraat liggen op ongunstige locaties waardoor spelende/overstekende kinderen eenvoudig over het hoofd gezien kunnen worden.

Advies verkeer

In de hiervoor genoemde Quickscan ontsluiting Dorst-Oost’ (Bijlage 21) zijn de verkeerskundige gevolgen van het bouwplan voor de omgeving in beeld gebracht. Uit dit onderzoek is een aantal punten naar boven gekomen die extra aandacht vragen bij de ontwikkeling van het bouwplan. Daarnaast is vanuit een inspraaktraject met bewoners van Dorst een aantal aanvullende aandachtspunten ingebracht. De aanvullend opgestelde notitie (Bijlage 22) beschrijft oplossingsrichtingen met voor- en nadelen waarmee deze aandachtspunten kunnen worden weggenomen.

Onderstaande aandachtspunten zijn zaken die al spelen in het bestaande Dorst, maar die mogelijk versterkt kunnen worden als er meer verkeer komt vanuit de nieuwe woningen. Het betreft hier uitvoeringsaspecten die niet in dit bestemmingsplan geregeld worden, maar gezien het belang voor de leefbaarheid van Dorst toch hier benoemd worden. In het advies worden de punten beschreven met daarbij de voornaamste voor- en nadelen per oplossingsrichting:

  • Beperkt zicht op kruispunten Oude Tilburgsebaan
  • Ontbreken snelheidsremmers op Cypressenstraat
  • Parkeren op de rijbaan
  • Huidige toegangen tot de speeltuin aan de Taxusstraat
  • Oplossingsrichtingen voor ontlasten dorpsplein
  • Oplossingsrichtingen voor ontlasten spoorwegovergang

Daarnaast is aanvullend gekeken naar de volgende onderwerpen:

  • Mogelijke zuidelijke ontsluiting westelijk deel Dorst-Oost
  • Noodzaak en vormgeving calamiteitenroutes oostelijk deel Dorst-Oost
  • Mogelijkheden routing bouwverkeer

Conclusie

De onderwerpen zijn, indien mogelijk, geland in het stedenbouwkundig plan of betreffen uitvoeringsonderwerpen. Het bestemmingsplan staat de geadviseerde oplossingen niet in de weg.

Parkeren

De gemeente Oosterhout heeft op 21 mei 2019 de ‘Nota Parkeernormen 2019’ vastgesteld. De gemeente wil de vraag naar parkeergelegenheid goed blijven faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad in zijn geheel als van de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. Tegelijkertijd bestaat er bij de gemeente de behoefte om te kunnen experimenteren met nieuwe mobiliteitsconcepten (zoals bijvoorbeeld deelauto’s).

In het gemeentelijk parkeerbeleid zijn de parkeernormen van de gemeente vastgelegd. Voor goedkope woningen geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning, voor middeldure woningen van 1,9 parkeerplaatsen per woning en voor dure woningen van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Binnen de norm is 0,3 parkeerplaatsen opgenomen ten behoeve van bezoekers.

Bij het wonen op de steilrand en het wonen in het bos worden per woningen ten minste 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen moeten in stand gehouden worden op grond van de voorwaardelijke verplichting. Bij de woningen grenzend aan de bestaande bebouwing (dorps wonen) wordt in een aantal gevallen voorzien in parkeren op eigen terrein en worden parkeerplaatsen in het openbaar gebied aangelegd. De instandhoudingsverplichting geldt ook voor de parkeerplaatsen op eigen terrein binnen deze bestemming.

Bij de uiteindelijke realisatie dient te worden voldaan aan de geldende norm. De te realiseren parkeerplaatsen (in de openbare ruimte en op privéterrein) dienen in stand te worden gehouden. In artikel 13.2 is geborgd dat ten tijde van de omgevingsvergunningsfase wordt getoetst aan de geldende norm ten tijde van aanvraag.

Conclusie

Voor de realisatie van het woningbouwproject zijn vanuit het oogpunt van parkeren geen belemmeringen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Het juridische plan

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden en gebouwen binnen het plangebied.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijk handboek bestemmingsplannen (versie 2020.2r_NL.IMRO.0826.Handboek2019-VO01_Handboek bestemmingsplannen). Het handboek bevat een set regels die voor alle nieuwe bestemmingsplannen binnen de gemeente Oosterhout wordt gehanteerd, waardoor sprake is van uniforme regelingen in de diverse plannen. In het Handboek is gestreefd naar standaardisering van bestemmingen en regels zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het onderhavige bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, doch treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad.

5.2 Bestemmingen

Opzet regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De opbouw is als volgt:

  • Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1. Inleidende regels);
  • De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels);
  • Algemene regels (Hoofdstuk 3. Algemene regels);
  • Overige regels (Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels).


Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Flexibiliteitsregels

Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door regels op te nemen over de bevoegdheid tot het verlenen van een (binnenplanse) omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid.

Voor het opnemen van flexibiliteitsregels geldt als uitgangspunt dat flexibiliteitsregels alleen worden gebruikt als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn. Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

Bepalen goothoogte

Er is wel eens sprake van misverstanden over de wijze waarop de goothoogte of bouw- c.q. nokhoogte van een gebouw moet worden geïnterpreteerd. De goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken en antennes. Voor de meest voorkomende gevallen is hieronder aangegeven hoe de goothoogte wordt bepaald:

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3DorstOost-VA01_0027.png"

Toelichting bestemmingen

Hieronder worden de voorkomende bestemmingen kort toegelicht. De gemeente hanteert een handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen (versie 2020.2r_NL.IMRO.0826.Handboek2019-VO01_Handboek bestemmingsplannen). Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is zoveel als mogelijk aangesloten bij dit handboek. Echter staat elke bestemmingsplan op zichzelf en dient rekening te worden gehouden met locatie- en/of planspecifieke aspecten. Onderstaand zijn de bestemmingen beschreven en is op hoofdlijnen aangeven waar dit bestemmingsplan afwijkt van dit handboek.

Artikel 3 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten, voorzieningen voor langzaam verkeer, speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, dagrecreatie, straatmeubilair, kunstobjecten, kunstwerken, vlonders, steigers en (voetgangers)bruggen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen de bestemming 'Groen' is specifiek een speelbos toegestaan teneinde aan de zuidwest zijde van het plangebied het bosperceel als zodanig te mogen gebruiken.

Verder is binnen deze bestemming met een aanduiding aangegeven waar het geluidscherm tussen het plangebied en het spoor dient te worden opgericht. De hoogte van het scherm dient een hoogte van tenminste 6 meter te hebben om aan de Wet geluidhinder te kunnen voldoen.

Binnen de bestemming 'Groen' is bepaald dat om de 200 meter een opening moet zitten in het geluidscherm, zodat bij een calamiteit op het spoor mensen in de trein kunnen vluchten in de richting van het plangebied. De uitweg moet vrij toegankelijk zijn vanaf het spoor.

Artikel 4 Natuur

Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden.

Tevens zijn deze gronde bestemd voor extensief recreatief medegebruik, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten alsmede voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend erfafscheidingen ten dienste van de bestemming, tot maximaal 2 meter hoog, toegestaan.

Omdat de bestemming 'Natuur' binnen het plangebied tevens is aangeduid als NatuurNetwerk Brabant (NNB) heeft de provincie Noord-Brabant strengere eisen gesteld aan de voorwaarden voor houtproductie. In de regels is geborgd dat houtproductie niet alleen ondergeschikt dient te zijn aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, maar dat deze ook geen afbreuk mogen doen aan betreffende waarden. Dit geldt ook voor de ondergeschikte voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten.

Artikel 5 Woongebied - dorps wonen, Artikel 6 Woongebied - wonen in het bos, Artikel 7 Woongebied - wonen op steilrand

Het gebied waar woningen gebouwd kunnen worden is verdeeld in drie bestemmingen. Voor de woningen, grenzend aan de bestaande bebouwing in Dorst is de bestemming 'Woongebied - dorps wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen, geschakelde woningen, aaneengebouwde woningen en patiowoningen mogelijk gemaakt. Voor deze woningtypen zijn specifieke regels gesteld.

Voor de woningen die op de steilrand gebouwd worden is de bestemming 'Woongebied - wonen op steilrand' opgenomen. Deze woningen worden vrijstaand, twee-aaneen of geschakeld gebouwd. Ook voor deze bestemming zijn per woningtype eigen regels gesteld.

Het oostelijk woongebied wordt ingericht met vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen of geschakelde woningen in een bosrijke omgeving. Voor deze gronden is de bestemming 'Woongebied - wonen in het bos' opgenomen.

Naast het wonen zijn binnen deze drie bestemmingen ook aan deze activiteit ondergeschikte functies toegestaan in de vorm van aan huis verbonden beroepen of bedrijven en gastouderschap. Ook zijn tuinen, erven, verhardingen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

In de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoofdgebouwen, erkers, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken van openbaar nut en voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van een aantal bouw- en gebruiksregels. Als onderdeel van de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor waterberging en parkeren. Tevens zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in het kader van geluidoverlast en trillingen.

Hoofdstuk 6 Handhaafbaarheid

Handhaving vormt een belangrijk onderdeel van een beleidscyclus. Regels worden gesteld met als doel het beschermen van een bepaald belang. Zonder toezicht op naleving van deze regels bestaat het risico dat dit doel onvoldoende bereikt wordt. Tevens komt de gemeente ongeloofwaardig over als gestelde regels niet worden gehandhaafd.

Handhaafbaarheid, draagvlak en naleefgedrag

Een eerste voorwaarde voor handhaving is een duidelijk en handhaafbaar beleid en regelgeving. Om die reden worden nieuwe versies van digitale handboeken en die onderdelen van bestemmingsplannen die afwijken van het digitale handboek, door de afdeling die belast is met vergunningverlening en handhaving, gecontroleerd op uitvoerbaarheid. Ook voor dit bestemmingsplan heeft deze toets plaats gevonden.

Naast handhaafbare regels dient er ook het nodige draagvlak voor het nieuwe beleid en de daaruit voortvloeiende regels te zijn. Immers zal een plan met weinig draagvlak op weinig naleefgedrag kunnen rekenen. Het creëren van draagvlak is onder andere bewerkstelligd door in de verschillende fasen van het planproces burgers, belangenorganisaties en andere belanghebbenden te betrekken, al dan niet via wettelijk bepaalde inspraakmomenten.

Preventieve en repressieve handhaving

Naast repressie (handhavend optreden op het moment dat er sprake is van een overtreding) heeft preventie een belangrijke functie in de gemeentelijke handhavingsstrategie (de gemeente hanteert de landelijke handhavingsstrategie). Bij preventief handhaven spelen vooral dialoog, voorlichting en advisering een belangrijke rol. Zo voorziet het handhavingsbeleid van de gemeente Oosterhout in meer aandacht voor voorlichting en communicatie, onder andere door het uitgeven van voorlichtingsbrochures.

Qua repressie voorziet het gemeentelijk handhavingsbeleid en het daarop gebaseerde integrale uitvoeringsprogramma in het continu opsporen van overtredingen van het bestemmingsplan. Ook worden er gezamenlijk met andere overheden (brandweer, politie, belastingdienst) multidisciplinaire handhavingsacties georganiseerd. Binnen dergelijke acties is er ook aandacht voor overtredingen van het bestemmingsplan. Indien een overtreding wordt geconstateerd, zal als eerste stap in het handhavingstraject telkens worden bezien of het illegale gebruik of bouwwerk op grond van het bestemmingsplan of afwijking daarvan, alsnog gelegaliseerd kan worden. Is dat niet het geval dan wordt het handhavingstraject doorgezet. Al deze aspecten zijn vastgelegd in het beleidsplan Fysieke Leefomgeving en de daarin opgenomen handhavingsstrategie en dienen als leidraad voor de alledaagse handhavingspraktijk binnen de gemeente Oosterhout.

IJkmoment, overgangsrecht en monitoring beleid

Het inwerking treden van dit bestemmingsplan is een ijkmoment voor de handhaving. Indien bebouwing of gebruik afwijkt van het bestemmingsplan, zal hier tegen handhavend worden opgetreden. Tegen bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt, kan niet handhavend worden opgetreden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. De initiatiefnemer draagt alle kosten voor de realisering van het project. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Onderstaand is uiteen gezet hoe de diverse stakeholders zijn betrokken bij het planvormingsproces:

Provincie Noord-Brabant

Op 19 juni 2019 heeft Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte samen met de gemeente Oosterhout een eerste overleg met provincie Noord-Brabant gehad de voorgenomen woningbouwplannen voor Dorst-Oost en Steenovensebaan 28 kenbaar gemaakt.

Op 30 oktober 2019 heeft een vervolgoverleg over de planontwikkeling plaatsgevonden tussen Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, gemeente Oosterhout en provincie Noord-Brabant.

Op 20 april 2021 is de provincie Noord-Brabant in een overleg met Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte en de gemeente Oosterhout op de hoogte gebracht van de stand van zaken van de voorgenomen planontwikkeling.

Gemeenteraad

Op 6 mei 2020 is de voorgenomen planontwikkeling van Dorst-Oost en Steenovensebaan gepresenteerd aan de gemeenteraad. Vanwege corona heeft deze presentatie in digitale vorm plaatsgevonden.

Omgevingsdialoog

Op 27 mei 2020 heeft de omgevingsdialoog plaatsgevonden, waarbij de woningbouwplannen voor Dorst-Oost en de Steenovensebaan 28 door de gemeente Oosterhout en Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte zijn toegelicht. Vanwege corona is ervoor gekozen om de omgevingsdialoog in de vorm van een online informatiebijeenkomst te laten plaatsvinden. Omwonenden en overige geïnteresseerden zijn in de gelegenheid gesteld om de informatiebijeenkomst online bij te wonen.

De schetsontwerpen voor Dorst-Oost en de Steenovensebaan 28 zijn tijdens de informatiebijeenkomst besproken, evenals de inhoudelijke onderzoeken die al uitgevoerd waren of op dat moment nog in uitvoering waren. Tijdens de online bijeenkomst konden deelnemers via een chatfunctie vragen stellen. Veel vragen konden tijdens de bijeenkomst al worden beantwoord, maar sommige omwille van de tijd niet. Daarom zijn alle vragen die tijdens de bijeenkomst zijn ingediend nadien schriftelijk beantwoord. Op 17 juni 2020 zijn alle vragen en antwoorden per e-mail toegezonden aan alle deelnemers aan de online informatiebijeenkomst.

Het 'schetsontwerp woningbouwlocatie Dorst Oost' heeft conform de Algemene Inspraakverordening Oosterhout 2006 met ingang van 7 mei 2020 tot en met 8 juli 2020 ter inzage gelegen. Publicatie hiervan heeft plaatsgevonden d.d. 6 mei 2020 in het huis-aan-huis weekblad “Oosterhout” en op de gemeentelijke website. Gedurende deze termijn bestond de gelegenheid om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren door de indiening van een zienswijze. Gedurende deze termijn is tevens een fysieke bijeenkomst georganiseerd op 6 juli 2020.

Alle input (per reactieformulier, mail of telefoon) die bij de gemeente is binnengekomen, is gebruikt voor de verdere uitwerking van de woningbouwplannen voor onderhavige locatie. De input en de beoordeling van de input is opgenomen in Bijlage 23 van de toelichting van onderhavig bestemmingsplan. Het verslag van de omgevingsdialoog maakt deel uit van het eindverslag inspraak en vooroverleg.

Keukentafelgesprekken

Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte en gemeente Oosterhout hebben in 2020 en 2021 op verzoek met diverse omwonenden keukentafelgesprekken gevoerd om de voorgenomen planontwikkeling toe te lichten en vragen te beantwoorden.

Natuurbeheerders

Op 18 mei 2020 heeft overleg tussen Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, gemeente Oosterhout en Staatsbosbeheer (als natuurbeheerder en eigenaar van de bosstrook binnen het plangebied) plaatsgevonden. Dit overleg heeft in verband met corona in de buitenlucht op locatie plaatsgevonden, waarbij de voorgenomen planontwikkeling is toegelicht.

Op 5 juni 2020 heeft overleg tussen Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, gemeente Oosterhout en provincie Noord-Brabant plaatsgevonden inzake de herbegrenzing Natuurnetwerk Brabant (NNB) en GroenBlauwe Mantel. Dit overleg heeft in verband met corona in de buitenlucht op locatie plaatsgevonden, waarbij tegelijkertijd de situatie van het rondom het plangebied gelegen bosgebied in ogenschouw is genomen.

Op 23 juli 2020 heeft verdergaand overleg plaatsgevonden tussen Staatsbosbeheer, gemeente Oosterhout, NieuwBlauw en Ontwikkelingsmaatschappij inzake de voorgenomen planontwikkeling Dorst-Oost. Hierbij zijn de effecten van de woningbouwontwikkeling op het omliggende NNB besproken, zijn mogelijkheden verkend en aandachtspunten geformuleerd voor wat betreft compensatie en mitigatie NNB.

Op 1 april 2021 heeft het Groene Tafeloverleg plaatsgevonden. Hierbij hebben Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte en gemeente Oosterhout tijdens een online bijeenkomst de voorgenomen woningbouwplannen Dorst-Oost en Steenovensebaan 28 toelichting aan vertegenwoordigers van diverse natuur gerelateerde organisaties, zoals Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, IVN Natuureducatie, Milieuvereniging Oosterhout en Bijenhoudersgilde Oosterhout. Tijdens dit overleg hebben de deelnemers vragen gesteld en aandachtspunten voor de planontwikkeling in relatie tot natuur geformuleerd. In navolging van het overleg op 1 april 2021 is met enkele individuele partijen verder doorgepraat over de voorgenomen planontwikkeling.

Staatsbosbeheer heeft te kennen gegeven de intentie te hebben om medewerking te verlenen aan de compensatie van de NNB voor Dorst-Oost en in te stemmen met de voorgestane woningbouwontwikkeling.

(Grond)waterbeheerders

In het kader van de Watertoets heeft op 6 november 2019 heeft Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte in samenwerking met Antea Group een overleg gehad met de waterbeheerders, gemeente Oosterhout en Waterschap Brabantse Delta. In dit overleg zijn de randvoorwaarden en aandachtspunten voor het aspect waterhuishouding besproken.

Op 9 december 2019 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, de gemeente Oosterhout en grondwaterbeheerder Omgevingsdienst Zuidoost Brabant (ODZOB), waarbij de voorgenomen planontwikkeling is toegelicht. In dit overleg zijn de randvoorwaarden en aandachtspunten voor het aspect grondwater in relatie tot de planontwikkeling besproken.

Tijdens een overleg op 3 december 2020 tussen de gemeente Oosterhout, Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, Waterschap Brabantse Delta en Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte zijn de uitgangspunten met betrekking tot de wadi's besproken.

In de periode vanaf november 2019 tot en met januari 2021 heeft veelvuldige inhoudelijke afstemming tussen voornoemde partijen plaatsgevonden in verband met het opstellen van de Watertoets.

Veiligheidsregio

Op 15 december 2020 heeft een overleg plaatsgevonden tussen Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voort Ruimte, gemeente Oosterhout en Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant (VRMWB), waarbij de woningbouwplannen voor Dorst-Oost en Steenovensebaan 28 zijn toegelicht. Tijdens het overleg zijn aandachtspunten voor wast betreft veiligheid geïnventariseerd.

ProRail

Tijdens een overleg op 26 februari 2020 heeft Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte samen met de gemeente Oosterhout een overleg gehad met ProRail. Tijdens dit overleg is ProRail op de hoogte gesteld van de voorgenomen planontwikkeling. Het doel van dit overleg was om van ProRail te vernemen welke randvoorwaarden er gelden voor de realisatie van een geluidwerende voorziening langs de spoorweg Breda-Tilburg om de voorgenomen woningbouwontwikkeling in plangebied Dorst-Oost mogelijk te maken. De conclusies uit het akoestisch rapport en de gevolgen daarvan voor het plangebied vormden voor ProRail geen reden om aanvullende voorwaarden te stellen.

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd naar de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Brabant
  • Rijkswaterstaat
  • Omgevingsdienst Zuidoost Brabant
  • Waterschap Brabantse Delta
  • ProRail
  • Staatsbosbeheer

Van de doorlopen inspraakprocedure en het gevoerde vooroverleg is een eindverslag inspraak en vooroverleg gemaakt. Deze is opgenomen als Bijlage 23 bij deze toelichting.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)’ is in het kader van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 23 september 2021 tot en met 3 november 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van 6 weken bestond de gelegenheid schriftelijke of mondelinge zienswijzen over het ontwerp bij de gemeenteraad kenbaar te maken.

Van deze gelegenheid tot het indienen van zienswijzen hebben 17 instanties c.q. personen gebruik gemaakt. De ingenkomen zienswijzen zijn beantwoord in de reactienota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan 'Dorst, herziening 3, Dorst oost. De reactienota is als Bijlage 24 van de toelichting van onderhavig bestemmingsplan.