Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 25 ‘Groenendijk 2’
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0826.BSPhz25BG2013-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 25 ‘Groenendijk 2’ met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPhz25BG2013 van de gemeente Oosterhout.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van activiteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.4 aan huis verbonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een daarbij behorend bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen kapsalons zijn toegestaan en geen detailhandel (waaronder een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (internethandel) of vergelijkbare functies) is toegestaan. Wel is toegestaan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit uit de uitoefening van het betrokken aan huis verbonden beroep of het hebben van een kantoorfunctie als onderdeel van een internethandel.
 
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 achtergevelrooilijn
de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak.
 
1.7 afhankelijke woonruimte
een deel van de (bedrijfs)woning of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning, dat qua ligging een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met die woning en waarin een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
 
1.8 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.
 
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 bebouwingspercentage
een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel, etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.11 bed & breakfast
een voorziening, die als doel heeft het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.12 bedrijfsactiviteiten
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
 
1.13 beperkt kwetsbaar object
een object als gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.14 bestaand
  1. tav bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. tav gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.19 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
 
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.21 bouwlaag
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
 
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.25 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwwerk, dat geen gebouw is.
 
1.26 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
 
1.27 dakopbouw
een opbouw op een deel van een hellend dak, waarmee de goot- en/of bouwhoogte van het gebouw wordt verhoogd.
 
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; internethandel zonder de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt is hieronder niet begrepen.
 
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.30 geluidgevoelig object
een geluidgevoelig object als aangewezen bij en krachtens de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer.
 
1.31 geluidgevoelige ruimte
ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m2.
 
1.32 groepsrisico
de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedgebied van een risicovolle inrichting, buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en een ongewoon voorval binnen die inrichting of ter plaatse van de buisleiding of transportroute waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
 
1.33 hobbymatig
een omvang die niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt en/of waarbij geen vergoeding wordt gevraagd voor de verleende diensten of geleverde productengebruik.
 
1.34 hogere waarden
ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een weg, spoorweg of industrieterrein, die op grond van de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder van toepassing is.
 
1.35 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.36 horeca
het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting.
 
1.37 invloedgebied
gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
 
1.38 kamerverhuur
het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning.
 
1.39 kantoorvoorziening
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.
 
1.40 kwetsbaar object
een object als gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.41 landschappelijke inpassing
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting.
 
1.42 legaal
in overeenstemming met de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.43 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.44 minder zelfredzame personen
bijzonder kwetsbare personen, zoals zieken, ouderen, gehandicapten en minderjarigen, als bedoeld in het kader van de evacuatie van personen vanwege externe veiligheid.
 
1.45 nevenactiviteiten
het door de eigenaar / exploitant van het ter plaatse gevestigde bedrijf ontplooien van activiteiten bij de hoofdfunctie van de bestemming die niet rechtstreeks de uitoefening van de bedrijfsvoering betreffen, die ingevolge de geldende bestemming zijn toegestaan, maar wel daaraan (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt zijn.
 
1.46 niet-zelfstandige woonruimte
een woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een persoon of huishouden kan worden bewoond, zonder dat deze daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen - zoals sanitair, kookgelegenheid, wasgelegenheid - buiten die woonruimte.
 
1.47 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.48 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil / of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.49 plaatsgebonden risico
risico op een plaats buiten een risicovolle inrichting of in de nabijheid van een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of ter plaatse van de buisleiding of transportroute, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
 
1.50 risicovolle inrichting
een inrichting waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
 
1.51 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.52 slopen
geheel of gedeeltelijk afbreken.
 
1.53 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa’s, de dakvormen en de
dakrichtingen van de bebouwing.
 
1.54 vloeroppervlak(te)
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt.
 
1.55 voorgevel
de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.56 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.57 voorkeursgrenswaarde
de standaard grenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object of terrein bepaald krachtens de Wet geluidhinder.
 
1.58 waterhuishoudkundige doeleinden
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.
 
1.59 watergang
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde sloot.
 
1.60 woning / wooneenheid
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen en groenvoorzieningen bij woningen;
  2. inritten;
  3. parkeren.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder 3.2.2;
  2. indien in afwijking van het bepaalde onder a. ten tijde van de tervisielegging van het vastgesteld van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige omvang en situering worden gehandhaafd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van overige tuinmeubilair, zoals vlaggenmasten, pergola’s etc. mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van de woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.
 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.3 voor het parkeren van motorvoertuigen voor de voorgevel van een woning, met dien verstande dat:
  1. het stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;
  2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg niet wordt verminderd.
Artikel 4 Wonen - Lint
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor ‘Wonen – Lint’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
  2. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
  3. tuinen en erven;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  7. de instandhouding en bescherming van panden met een monumentenstatus;
één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:
  1. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;
  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 50 m2;
  3. het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;
  4. buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;
  5. horeca en detailhandel (waaronder showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet ten behoeve van internethandel) zijn niet toegestaan;
  6. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
  7. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  8. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (waaronder afwikkeling verkeer) en milieukundig (waaronder geur) aanvaardbaar;
  9. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur).
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:
  1. binnen het bouwvlak zijn ‘tweeaaneengebouwde’ woningen toegestaan, met dien verstande dat binnen het bouwvlak maximaal 2 woningen zijn toegestaan;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatsevan de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven. Indien geen aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
4.2.2 Gebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ mogen halfvrijstaande en/of geschakelde woningen worden gebouwd;
  2. de voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn;
  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a. tot en met d. geldt dat voor de gronden binnen 3 m van beide zijdelingse perceelsgrenzen de bepalingen onder 4.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn.
4.2.3 Gebouwen buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen buiten het bouwvlak mag, met inachtneming van het gestelde onder d. niet meer bedragen dan 265 m2, met dien verstande dat maximaal 265 m2 als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag/mogen worden gebouwd;
  4. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan, mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  5. indien in afwijking van het bepaalde onder a. ten tijde van de tervisielegging van het vastgesteld van het plan een kleinere afstand aanwezig was, mag die afstand worden gehandhaafd.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de lijn, waarin de naar de weg gekeerde gevel van de woning staat, niet meer mag bedragen dan 1 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
 
4.3 Nadere eisen
  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing op het bouwvlak;
  2. De onder a. genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van panden met een monumentenstatus.
4.4 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder c. voor het bouwen van een dakopbouw, met dien verstande dat:
    1. dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
    2. een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een gebouw binnen het bouwvlak;
    3. een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een kapconstructie;
    4. de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;
    5. de breedte van de dakopbouw maximaal tweederde van de breedte van het dakvlak bedraagt.
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder a. voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 2 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    1. dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
    2. dit geen toename van de parkeerbehoefte in het openbaar gebied veroorzaakt.
  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder b. voor een grotere bouwhoogte van gebouwen, ten behoeve van het oprichten van een kapconstructie, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
    3. dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
    4. de mogelijkheden van belendende bouwpercelen niet onevenredig worden aangetast en er geen onevenredige hinder van wordt ondervonden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;
  2. detailhandel;
  3. horeca;
  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  5. het uitoefenen van een bed & breakfast;
  6. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;
  7. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding ‘bouwvlak’ overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
4.5.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;
  2. detailhandel;
  3. horeca;
  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  5. het uitoefenen van een bed & breakfast;
  6. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;
  7. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding ‘bouwvlak’ overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.
4.5.2 Voorwaardelijke bepaling oppervlakte bijgebouwen
De gronden en bouwwerken mogen niet ten behoeve van
‘Wonen’ en de daarbij behorende functies in gebruik zijn, indien het totaal aan bijgebouwen niet binnen een termijn van 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit plan, is terug gebracht naar een oppervlakte van 265 m2.
 
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.6.1 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.1 onder e. teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
  1. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;
  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 100 m2;
  3. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;
  4. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);
  5. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
  6. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  8. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur).
4.6.2 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.1 onder f. ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de woning;
  2. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;
  3. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de Bouwverordening en het Bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;
  4. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;
  5. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  6. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  7. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  8. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.
4.6.3 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen de bestemming ‘Wonen – Lint’;
  2. in geval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m van de woning;
  3. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;
  4. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;
  5. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;
  6. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  7. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  8. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is. 
Artikel 5 Leiding - Gas
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden voor in de tabel 5.1a weergegeven leidingen zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van de in tabel 5.1a genoemde gevaarlijke stoffen, met daarbij behorende diameter en maximale werkdruk, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.
 
Tabel 5.1a  
Leiding
Product
Buiten diameter (inch)
Minimale wanddikte (mm)
Materiaal soort
Maximale werkdruk (bar)
Minimale gronddekking (cm)
Leiding
– gas
Aardgas (droog)
6
4,5
Staal grade B
40
40
 
De afstand, waarop het plaatsgebonden risico 10-6/jaar bedraagt en het invloedsgebied, vanwege de betreffende buisleiding, mogen de in tabel 5.1b aangegeven afstand van het hart van de buisleiding en de gebiedsaanduiding veiligheidszone – leiding niet overschrijden.
 
Tabel 5.1b  
Leiding
Plaatsgebonden risico van 10
-6/jaar (m)
Invloedsgebied groepsrisico (m)
Belemmeringenstrook (m)
Leiding
– gas
0 meter, dan wel de afstand tot de veiligheidszone op de verbeelding
70
4,0
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit plan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.
 
5.2.2 Bouwwerken
  1. Op of in de voor‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de buisleiding;
  2. de bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 meter;
  3. binnen het invloedsgebied van de 'Leiding - Gas' mag een (beperkt) kwetsbaar object niet worden uitgebreid;
  4. binnen het invloedgebied van de 'Leiding - Gas' mag buiten het bouwvlak een beperkt kwetsbaar object niet worden gebruikt als een kwetsbaar object.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding. Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:
  1. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;
  2. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;
  4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;
  6. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.
5.3.2 Toelaatbaarheid
  1. De in 5.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de buisleiding zijn gewaarborgd.
  2. voordat een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 wordt verleend, wordt de betreffende leidingbeheerder in de gelegenheid gesteld daarover binnen vier weken schriftelijk advies te geven.
5.3.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. Die betrekking hebben op de buisleiding zelf;
  2. Voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde – Archeologie’, met uitzondering van:
  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld; of
  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  3. en met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen.
Deze bouwbeperking geldt niet voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 indien:
  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn; of
  2. er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarden of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het verlagen van het waterpeil.
6.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m of, bij een grotere diepte, met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    3. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
6.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen. Uitgezonderd van dit verbod zijn sloopwerkzaamheden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte minder bedraagt dan 100 m2 en/of niet dieper wordt gewerkt dan 0,50 m onder maaiveld;
  2. aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld, dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist, dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
  3. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen;
  4. de omgevingsvergunning kan niet worden verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
6.4.4 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 en 6.4.3 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Veiligheidszone – buisleiding (aardgas 6’’)
 
8.1.1 Aanduiding veiligheidszone
  1. ter plaatse van de aanduiding‘Veiligheidszone – buisleiding (aardgas 6’’)’ zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de beperking van het externe veiligheidsrisico vanwege de aanwezigheid van de buisleiding (aardgas 6’’) waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
  2. ter plaatse van de aanduiding‘Veiligheidszone – buisleiding (aardgas 6’’)’ mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen:
    1. geen nieuwe functies worden opgericht, uitgebreid of gebruikt waar regelmatig minder zelfredzame personen kunnen verblijven;
    2. geen (beperkt) kwetsbare objecten worden uitgebreid;
    3. geen beperkt kwetsbaar object als kwetsbaar object worden gebruikt.
8.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.1, sub b, mits:
  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;
  2. dit uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.
8.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding
‘Veiligheidszone – buisleiding (aardgas 6’’)’ te verkleinen tot het dan geldende invloedgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen (aardgas), of de aanduiding te verwijderen voor zover er geen invloedgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen (aardgas) meer aanwezig is.
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Indien en voor zover in de planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het vastgesteld van dit plan.
 
9.2 Parkeren
  • Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd;
  • Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:
    1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    2. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
    3. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 22 mei 2019 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de‘Nota Parkeernormen 2019’, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of voldoende ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
    4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder 2 dienen in stand te worden gehouden.
  • 4 Overgangs- en slotregels
    Artikel 10 Overgangsrecht
     
    10.1 Overgangsrecht bouwen
    1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
      1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    2. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
    3. Het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
    10.2 Overgangsrecht gebruik
    1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
    2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
    3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
    4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 
    Artikel 11 Slotregel
     
    Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), Herziening 25 ‘Groenendijk 2’ van gemeente Oosterhout.