Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 12 Ter Horst 8 en 21
Status: geheel onherroeplijk in werking
Plan identificatie: NL.IMRO.0826.BSPhz12BG2013-OH01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 12 ‘Ter Horst 8 en 21’ met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPhz12BG2013-OH01 van de gemeente Oosterhout.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van activiteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.4 aan huis verbonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, geheel onherroeplijk in werkingtechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een daarbij behorend bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen kapsalons zijn toegestaan en geen detailhandel (waaronder een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (internethandel) of vergelijkbare functies) is toegestaan. Wel is toegestaan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit uit de uitoefening van het betrokken aan huis verbonden beroep of het hebben van een kantoorfunctie als onderdeel van een internethandel.
 
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 achtergevelrooilijn
de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak.
 
1.7 afhankelijke woonruimte
een deel van de (bedrijfs)woning of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning, dat qua ligging een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met die woning en waarin een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
 
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen.
 
1.9 agrarisch-technisch hulpbedrijf
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven, veetransport- en veehandelsbedrijven.
 
1.10 agrarisch verwant bedrijf
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals hoveniersbedrijven, dierenpensions en kennels, dierenklinieken (groot- en kleinvee) en instellingen voor agrarisch proefonderwijs.
 
1.11 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.
 
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.13 bebouwingspercentage
een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.14 bed & breakfast
een voorziening, die als doel heeft het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.15 bedrijfsactiviteiten
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
 
1.16 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.17 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer / exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt.
 
1.18 bedrijfswoning
een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of instelling werkzaam is en al dan niet toezicht houdt.
 
1.19 bestaand
  1. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.22 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.23 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.24 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
 
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.26 bouwlaag
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
 
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.30 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwwerk, dat geen gebouw is.
 
1.31 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
 
1.32 dagrecreatie
activiteiten overdag ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan.
 
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; internethandel zonder
de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt is hieronder niet begrepen.
 
1.34 extensief dagrecreatief medegebruik
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals vogelobservatie, wandelen, fietsen, mountainbiken, picknicken, kanoën, survivaltochten, die niet bedrijfsmatig van aard is en qua omvang en ruimtelijke uitstraling, ondergeschikt is aan de overige, ingevolge de bestemmingsomschrijving toegestane gebruiken en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffende, al dan niet in combinatie met extensieve dagrecreatieve voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
 
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.36 geomorfologisch
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen.
 
1.37 glastuinbouwbedrijf
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.
 
1.38 groepsaccommodatie / logeergebouw
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband.
 
1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt, waaronder een productiegerichte paardenhouderij.
 
1.40 grondgebonden veehouderij
veehouderij, waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie; hieronder valt in ieder geval niet de intensieve veehouderij.
 
1.41 hervestiging agrarisch bedrijf
het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwvlak naar een ander agrarisch bouwvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.
 
1.42 hobbymatig
een omvang die niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt en/of waarbij geen vergoeding wordt gevraagd voor de verleende diensten of geleverde productengebruik.
 
1.43 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.44 horeca
het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een sexinrichting.
 
1.45 hoveniersbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen en eventueel ten dienste daarvan planten en siergewassen kweekt, en als onderdeel van zijn aanleg en onderhoudswerkzaamheden verkoopt, waarbij er geen sprake is van verkoop, uitstalling of levering ter plaatse;
 
1.46 (inpandige) statische opslag
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd (niet-)agrarisch bedrijf.
 
1.47 intensieve veehouderij
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, konijnen-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, niet zijnde een slakkenkwekerij, viskwekerij of een insectenkwekerij (zoals een wormenkwekerij).
 
1.48 kamerverhuur
het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning.
 
1.49 kampeerboerderij
het gelegenheid geven tot het houden van recreatief dag- en nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf.
 
1.50 kampeermiddel
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf.
 
1.51 kampeerplaats
standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen.
 
1.52 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie.
 
1.53 kantoorvoorziening
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.
 
1.54 kas
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.
 
1.55 landschappelijke inpassing
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting.
 
1.56 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
 
1.57 legaal
in overeenstemming met de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.58 manege
een dagrecreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.
 
1.59 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.60 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
 
1.61 nevenactiviteiten
het door de eigenaar / exploitant van het ter plaatse gevestigde bedrijf ontplooien van activiteiten bij de hoofdfunctie van de bestemming die niet rechtstreeks de uitoefening van de bedrijfsvoering betreffen, die ingevolge de geldende bestemming zijn toegestaan, maar wel daaraan (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt zijn.
 
1.62 niet-zelfstandige woonruimte
een woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een persoon of huishouden kan worden bewoond, zonder dat deze daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen - zoals sanitair, kookgelegenheid, wasgelegenheid - buiten die woonruimte.
 
1.63 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.64 omschakeling
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene (agrarische) bedrijfsvorm naar een andere (agrarische) bedrijfsvorm, dan wel het overstappen van een (niet)-agrarisch bedrijfsmatig gebruik naar een niet bedrijfsmatig gebruik.
 
1.65 onderkomens
voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, als ook tenten.
 
1.66 ondersteunende horeca
horeca, welke (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt en gelieerd is aan de functie die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse is toegestaan.
 
1.67 overig niet-grondgebonden bedrijf
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt, niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf of een glastuinbouwbedrijf, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, maar ook slakkenkwekerijen, viskwekerijen en insectenkwekerijen (zoals een wormenkwekerij).
 
1.68 paardenbak
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander natuurlijk materiaal en al dan niet voorzien van een omheining.
 
1.69 paardenhouderij
hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:
  1. productiegericht: een grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden, zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d., al dan niet een combinatie van vorenstaande of in combinatie met handelstallen;
  2. gebruiksgericht:
    • een semi-agrarisch bedrijf in de vorm van pensionstalling;
    • een sportbedrijf in de vorm van een manege;
1.70 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil / of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.71 paardenpension / pensionstalling
het stallen en weiden van paarden van derden.
 
1.72 plattelandswoning
een bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.73 recreatief verblijf
verblijf, al dan niet door een wisselend publiek, dat voor een korte periode ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.74 recreatieverblijf
een gebouw dat dient als recreatief dag- en nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan.
 
1.75 ruimtelijke ontwikkeling
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
 
1.76 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.77 semi-agrarisch bedrijf
een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf.
 
1.78 slopen
geheel of gedeeltelijk afbreken.
 
1.79 stacaravan
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.
 
1.80 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa’s, de dakvormen en de dakrichtingen van de bebouwing.
 
1.81 stikstofneutraal
geen toename van stikstofemissie.
 
1.82 streekeigen producten
producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd.
 
1.83 teeltondersteunende kassen
een agrarisch bedrijfsgebouw, waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, ter ondersteuning van grondgebonden teelten. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen, welke gelijk of hoger zijn dan 1,5 meter, worden beschouwd als een kas.
 
1.84 teeltondersteunende voorziening
een ondersteunende voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van een overwegend grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, gericht op het telen van (sier)gewassen (zoals tuinbouw, boomteelt of sierteelt) en wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden en / of de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Teeltondersteunende voorzieningen kunnen zowel een gebouw als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zijn. Te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
  1. laag / tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte lager dan of gelijk aan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);
  2. hoog / tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte hoger dan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);
  3. permanent: teeltondersteunende voorzieningen welke 6 maanden per jaar of langer aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);
  4. teeltondersteunende kassen.
Vraathekken (zoals boomteelthekken) en veekeringen worden niet gezien als teeltondersteunende voorzieningen.
 
1.85 vakantieappartement
deel van een gebouw welke blijvend is ingericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, waarbij wordt verbleven in zelfstandige eenheden.
 
1.86 veehouderij
agrarisch bedrijf, gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
 
1.87 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie / logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.
 
1.88 verkoopvloeroppervlak
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
 
1.89 vloeroppervlak(te)
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt.
 
1.90 volwaardig (agrarisch) bedrijf
bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.
 
1.91 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.92 vormverandering van een bouwvlak
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
 
1.93 waterhuishoudkundige doeleinden
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.
 
1.94 watergang
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde sloot.
 
1.95 woning / wooneenheid
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.96 zorgvuldige veehouderij
veehouderij, die door het treffen van maatregelen (onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier) ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig;
  2. mestbewerking van enkel op het eigen bedrijf geproduceerde mest;
  3. nevenactiviteiten voor zover via een omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels op grond van artikel 3.5 kan worden toegestaan;
  4. ondergeschikte detailhandel;
  5. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
  6. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  7. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  8. extensief dagrecreatief medegebruik;
  9. erfbeplanting;
  10. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede voortuinen tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg, alsmede bestaande tuinen;
  11. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;
Een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3.1.1.
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend. Voorts is, al dan niet in combinatie hiermee, ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ een intensieve veehouderij toegestaan.
  2. Voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, zoals mestsilo’s, sleufsilo’s, paardenbakken, waterbassins, parkeerplaatsen, opslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf en dergelijke, geldt dat deze voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
  3. Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:
    1. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit;
    2. Het mag enkel gaan om detailhandel in de vorm van verkoop van op het eigen bedrijf geproduceerde producten;
    3. Maximaal mag 50 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend en uitsluitend in aanwezige gebouwen;
    4. Deze oppervlakte wordt meegerekend bij de totale gebruiksoppervlakte die is toegestaan voor nevenactiviteiten.
  4. De gronden, welke zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
In het algemeen geldt voor het bouwen dat uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
 
3.2.2 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  2. Ingeval er sprake is van de bouw van bouwwerken ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of ten behoeve van mestbewerking ter plaatse, moet worden aangetoond dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;
  3. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een minimale afstand van 15 meter tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  4. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 1,5 meter voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 meter of minder en 3 meter voor gebouwen met een goothoogte van meer dan 3,5 meter.;
  5. De goothoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;
  6. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter.
3.2.3 Bebouwing ten behoeve van veehouderij
  1. Aanvullend op het bepaalde in 3.2.2 geldt, dat een toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte ten dienste van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, alleen is toegestaan indien:
    1. Maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn geheel onherroeplijk in werking door Gedeputeerde Staten op grond van de provinciale Verordening ruimte;
    2. Is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er, indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages, door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    3. Is aangetoond dat de achtergrondconcentratie vermeerderd met de bijdrage van het initiatief een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
    4. Een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
    5. Er ten hoogste in één laag wordt gebouwd, die met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste in twee lagen mag worden gebouwd;
    6. De bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;
    7. Er geen aantasting plaatsvindt van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS.
  2. Deze regels zijn niet van toepassing op een toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte van veehouderijen, voor zover deze toename betrekking heeft op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de opslag van ruwvoer, met een oppervlakte van maximaal 5.000 m2, op voorwaarde dat:
    1. Het bedrijf vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;
    2. De ruimte binnen het bouwperceel niet aanwezig is;
    3. De uitbreiding wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van voorzieningen, geen gebouwen zijnde, voor de opslag van ruwvoer.
  3. In afwijking van de in artikel 1 opgenomen begripsbepaling, wordt onder bestaande bebouwingsoppervlakte verstaan de:
    1. Bebouwing, die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
    2. Bebouwing, die mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning; of
    3. Bebouwing, die is gebaseerd op een voor 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wabo) en die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
3.2.4 Teeltondersteunende voorzieningen
Voor teeltondersteunende voorzieningen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan:
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ met een maximale hoogte van 4,5 meter;
  2. Buiten de aanduiding bouwvlak, uitsluitend in de vorm van:
    • Tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter;
    • Tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 2,5 meter en een maximale oppervlakte van 3 ha, en uitsluitend op een perceel aansluitend aan de aanduiding ‘bouwvlak’.
3.2.5 Bedrijfswoning
Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ is geen bedrijfswoning toegestaan.
 
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning, bedraagt de hoogte maximaal 1 meter;
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:
    1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
    2. De bouwhoogte van silo’s en torensilo’s, niet zijnde warmteopslagtanks, watertanks of –bassins, bedraagt maximaal 20 meter;
    3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 meter.
  3. Aanvullende op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;
  4. Buiten de aanduiding bouwvlak:
    1. Op het perceelsdeel gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, bedraagt de bouwhoogte maximaal 1 meter;
    2. Overigens geldt een maximale bouwhoogte van 2,5 meter;
    3. Sleufsilo’s, mestsilo’s, foliemestbassins, paardenbakken, mestzakken en dergelijke voorzieningen zijn niet toegestaan.
  5. Met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone-landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Omgevingsvergunning grotere hoogte gebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 lid e. en lid f., teneinde grotere hoogtematen voor gebouwen toe te staan, mits:
  1. De grotere hoogtemaat stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
  2. Uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter, respectievelijk 12 meter.
3.3.2 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 lid d, teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan, mits:
  1. De situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;
  2. De situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest of enige andere vorm van buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 3.1.1 onder d. en artikel 3.1.2 onder c. dan wel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning, als opgenomen in artikel 3.5.1;;
  3. horeca, tenzij mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning, als opgenomen in artikel 3.5.1;
  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  5. gebruik als woning;
  6. het uitoefenen van een bed & breakfast;
  7. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;
  8. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben en die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;
  9. het bewerken, verwerken of vergisten van mest van derden;
  10. het gebruik van assimilatiebelichting;
  11. binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van:
    1. volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
    2. bestaande gebouwen met meer dan één bouwlaag, die gebruikt mogen worden voor het houden van dieren.
  12. een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Omgevingsvergunning nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken, teneinde nevenactiviteiten zoals bedoeld in artikel 3.1.1 onder c. toe te staan in de vorm van:
  • semi-agrarische activiteiten;
  • inpandige statische opslag;
  • dagrecreatie;
  • horeca;
  • verblijfsrecreatie, waaronder bed & breakfast, kampeerboerderij en vakantieappartementen of andere vormen van (groeps)accommodatie binnen bebouwing, niet zijnde een (kleinschalig) kampeerterrein;
  • sociaal-maatschappelijke functies, waaronder een zorgboerderij en vormen van resocialisatie;
  • educatie, waaronder rondleidingen;
  • vergaderfaciliteiten;
  • verkoop van streekeigen producten anders dan bedoeld in artikel 3.1.2 onder c.;
waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de oppervlakte die mag worden gebruikt voor deze nevenactiviteiten bedraagt niet meer dan 250 m2, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag en semi-agrarische functies niet meer dan 500 m2 bedraagt;
    2. de verkoopvloeroppervlakte van de verkoop streekeigen producten niet meer dan 50 m2 bedraagt;
    3. de oppervlakte ten behoeve van sociaal-maatschappelijke functies, waarbij de zorgactiviteiten c.q. resocialisatie onderdeel uitmaken van de agrarische bedrijfsactiviteiten, niet meer bedraagt dan 250 m2 aan binnenruimte. Dit betreffen binnenruimten, welke hoofdzakelijk ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functies worden ingezet (zoals ontvangst-, rust- en educatieruimten).
  2. het combineren van nevenactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2. Ingeval één van de nevenfuncties betrekking heeft op inpandige statische opslag of semi-agrarische functies, mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 500 m2;
  3. de inpandige nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;
  4. met uitzondering van semi-agrarische activiteiten mogen nevenactiviteiten uitsluitend milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;
  5. detailhandel, anders dan de verkoop van streekeigen producten is niet toegestaan;
  6. ingeval van verblijfsrecreatie geldt een maximum van 10 verblijfplaatsen;
  7. dagrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan tussen zonsopgang en zonsondergang;
  8. horeca is uitsluitend toegestaan als ondersteunende horeca bij een, ingevolge deze regeling, toegestane nevenactiviteit, waarbij deze niet mag worden opengesteld voor anderen dan diegenen, die gebruik maken van die nevenactiviteit;
  9. buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;
  10. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (waaronder afwikkeling verkeer) en milieukundig (waaronder geur en woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  12. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuregelgeving (waaronder geur);
  13. de nevenactiviteit vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.
3.5.2 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken, teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)-voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  2. de activiteiten worden uitgeoefend in een bestaand gebouw; nieuwbouw is uitsluitend toegestaan indien aangetoond wordt dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een aanwezig gebouw;
  3. er geldt een maximale gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m2;
  4. plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (dat wil zeggen jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;
  5. het betreft maximaal 25 plaatsen;
  6. de kampeerplaatsen dienen binnen 100 meter van het bijbehorende bouwvlak gelegen te zijn;
  7. er dient op basis van een deskundigenrapport te zijn aangetoond, dat de nevenactiviteit uit een oogpunt van landschappelijke en natuurwaarden aanvaardbaar is;
  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, zoals opgenomen in artikel 3.1.1;
  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
  10. de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein to een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein, dient in beginsel 500 meter te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen;
  11. dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horecavoorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:
    1. gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalig kampeerterrein;
    2. actief zijn tussen zonsopgang en zonsondergang;
    3. vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen/centrale voorzieningen dat bij kleinschalig kampeerterreinen is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) in totaal maximaal 250 m2 aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;
    4. de voorzieningen mogen niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening.
  12. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  13. er is vanuit milieuoogpunt (waaronder geur, gebruik gewasbeschermingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de nevenactiviteit;
  14. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  15. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  16. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  17. de nevenactiviteit is uitsluitend toegestaan, indien de kwaliteitsverbetering van het landschap is zeker gesteld. Hierbij wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in bijlage 2, Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant.
3.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder f. ten behoeve van de huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning of plattelandswoning, in bestaande bedrijfsgebouwen of in op het agrarisch bouwvlak te plaatsen woonunits (niet zijde (sta)caravans), al dan niet in een combinatie van vorenstaande vormen;
  2. ingeval van huisvesting in bedrijfsgebouwen of woonunits, is deze huisvesting uitsluitend toegestaan, indien de inzet van deze werknemers noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;
  3. per bewoner is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;
  4. er wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;
  5. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  6. ingeval van toevoeging van woonunits is er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
  7. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  8. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  9. er dient een minimale afstand van een object waarin een niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs- of plattelands)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 meter te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, indien wordt aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.
3.5.4 Omgevingsvergunning gebruik ten behoeve van veehouderij
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder j. ten behoeve van een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, mits er:
  1. Maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn geheel onherroeplijk in werking door Gedeputeerde Staten op grond van de provinciale Verordening ruimte;
  2. Is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er, indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages, door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  3. Is aangetoond dat de achtergrondconcentratie vermeerderd met de bijdrage van het initiatief een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
  4. Een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  5. Er ten hoogste in één laag wordt gebouwd, die met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste in twee lagen mag worden gebouwd;
  6. De bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;
  7. Er geen aantasting plaatsvindt van de ecologische waarden en kenmerken van de Natuur Netwerk Brabant.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.6.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2 aan te brengen.
 
3.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. welke plaats vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m.;
  3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  4. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  5. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
3.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden, als opgenomen in artikel 3.1.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn de volgende:
  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;
  2. het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishuidkundig beheer;
  3. de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast.
3.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
3.7.1 Vormverandering agrarisch bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vormverandering van de aanduiding ‘bouwvlak’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling; hiertoe wordt advies van de Agrarische Adviescommissie Bouwaanvragen ingewonnen;
  2. voor een veehouderij geldt dat:
    1. de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
    2. Maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn geheel onherroeplijk in werking door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;
    3. Is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er, indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages, door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    4. Is aangetoond dat de achtergrondconcentratie vermeerderd met de bijdrage van het initiatief een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
    5. De landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
    6. Een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
    7. De bepalingen onder 2 tot en met 6 zijn niet van toepassing voor:
      • Een paardenfokkerij; of
      • Voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak niet leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlakte en/of tot een gewijzigd gebruik van de bedrijfsbebouwing; of
      • Voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak wel leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlak en/of wijziging van het gebruik, deze uitbreiding of wijziging niet ten dienste staat van de veehouderij; of
      • Voor de situatie, dat de vergroting / vormverandering van het agrarisch bouwvlak wel leidt tot een uitbreiding van het bebouwingsoppervlak of wijziging van het gebruik, welke wel ten dienste staat van de veehouderij, deze uitbreiding of wijziging voorzieningen, geen gebouwen zijnde, betreffen die ten dienste staan van de opslag van ruwvoer;
  3. Ingeval de vormverandering is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen, moet worden aangetoond dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt.
Daarnaast gelden in alle gevallen de volgende voorwaarden:
  1. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, zoals opgenomen in artikel 3.1.1;
  2. De vormverandering van het bouwvlak is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  3. Het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  4. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);
  5. Aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap wordt voldaan, zoals opgenomen in bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant.
3.7.2 Wijziging omschakeling / hervestiging naar grondgebonden agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het verwijderen van de, ter plaatse op een bouwvlak aanwezige, aanduiding 'intensieve veehouderij', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de ‘Regeling Beëindiging Veehouerijtakken’ of de regeling ‘Ruimte-voor-ruimte’;
  2. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt;
  3. de maximale omvang van de aanduiding ‘bouwvlak’ bedraagt:
    1. voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde veehouderij, 2 ha;
    2. voor een grondgebonden veehouderij geldt dat:
      1. de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
      2. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn geheel onherroeplijk in werking door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;
      3. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er, indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages, door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
      4. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
      5. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS;
      6. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
      7. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
      8. voor een paardenfokkerij zijn de bepalingen onder b. tot en met f. niet van toepassing;
  4. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  5. het dient om (een aanzet tot) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;
  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;
  7. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  8. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  9. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);
  10. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
  11. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het – blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover – cultuurhistorische waardevolle bebouwing is;
  12. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap wordt voldaan, zoals opgenomen in Bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant;
  13. ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt.
3.7.3 Wijziging omschakeling / hervestiging naar overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de ‘Regeling Beëindiging Veehouerijtakken’ of de regeling ‘Ruimte-voor-ruimte’;
  2. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt;
  3. het bouwvlak wordt strak om de bestaande bebouwing gelegd, waarbij een absoluut maximum geldt van 1,5 ha; vergroting naar deze maat is niet toegestaan;
  4. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  5. het dient om (een aanzet tot) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;
  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;
  7. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  8. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  9. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);
  10. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
  11. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het – blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover – cultuurhistorische waardevolle bebouwing is;
  12. ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;
  13. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap wordt voldaan, zoals opgenomen in Bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant.
3.7.4 Wijziging semi-agrarisch bedrijf / manege
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in:
  • ‘Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf’, teneinde één agrarisch verwant bedrijf dan wel één agrarisch-technisch hulpbedrijf toe te staan, waarbij het een activiteit betreft behorende tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit; dan wel
  • in de bestemming ‘Sport’ ten behoeve van één manege, waarbij het een activiteit betreft behorende tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het hergebruik vindt plaats binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen, tot een maximale oppervlakte van 750 m2 (exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken); uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. gelden er in de gevallen van wijziging in de bestemming ‘Sport’ ten behoeve van een manege of in de bestemming ‘Bedrijf – Semi-agrarisch bedrijf’ ten behoeve van een paardenpension, geen bepalingen ten aanzien van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte en/of de plicht tot gebruikmaking van bestaande gebouwen. Wel moet bebouwing die niet noodzakelijk is voor de bestemming worden gesloopt, tenzij het – blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover – cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande dat er dan in plaats van 750 m2, maximaal 500 m2 aan gebouwen en gebruik ten behoeve van het bedrijf is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  6. niet toegestaan is:
    1. buitenopslag, met uitzondering van de opslag van voer en mest, voor zover deze noodzakelijk is binnen de bestemming ‘Sport’ met de nadere aanduiding ‘manege’ en de bestemming ‘Bedrijf – Semi-agrarisch bedrijf’, met de nadere aanduiding ‘paardenpension’;
    2. detailhandel;
    3. kassen;
    4. horeca;
  7. in afwijking van vorenstaande is horeca uitsluitend toegestaan bij een manege en uitsluitend onder de volgende voorwaarden:
    1. de horecafunctie is ondergeschikt en gelieerd aan de manegeactiviteiten;
    2. horeca mag niet voor anderen dan degenen, die gebruik maken van de manege, worden opengesteld;
    3. er zijn geen feesten en partijen toegestaan, die geen directe samenhang hebben met de manegeactiviteiten;
  8. in afwijking van het vorenstaande is het bij een manege of paardenpension toegestaan om in de vorm van een nevenactiviteit een sociaal maatschappelijke functie (zorgactiviteiten, vormen van resocialisatie) te ontplooien, tot een maximale omvang van 250 m2;
  9. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS;
  10. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;
  12. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;
  13. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;
  14. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  15. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  16. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
  17. er wordt een bestemmingsvlak ‘Bedrijf – Semi-agrarisch bedrijf’ dan wel ‘Sport’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals paardenbak en erfverharding) gelegd, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak moet worden verkleind. De omvang van dat bouwvlak mag maximaal 5.000 m2 bedragen. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding ‘bouwvlak’ wordt verwijderd;
  18. de regels van artikel 8 ‘Bedrijf – Semi-agrarisch bedrijf’, respectievelijk artikel 18 ‘Sport’ van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind) worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  19. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap wordt voldaan, zoals opgenomen in Bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant;
  20. ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt.
3.7.5 Wijziging inpandige statische opslag
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen om hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;
  2. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van – blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;
  4. overtollige gebouwen, zijnde gebouwen die niet ten dienste staan aan de vervolgfunctie en die niet vallen binnen de bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerkenregeling als vermeld onder b., worden gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  5. niet toegestaan is:
    1. buitenopslag
    2. kassen;
    3. (detail)handel, alsmede een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (al dan niet t.b.v. een internethandel);
    4. horeca;
  6. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;
  8. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  9. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  10. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
  11. er wordt een bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding ‘bouwvlak’, alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;
  12. er wordt een aanduiding ‘statische opslag’ opgenomen ten behoeve van de inpandige statische opslag;
  13. de regels van artikel 6 ‘Bedrijf’ van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), waarbij de inpandige statische opslag wordt geregeld, worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  14. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap wordt voldaan, zoals opgenomen in Bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant;
3.7.6 Wijziging overig niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen, teneinde één overig niet-agrarisch bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;
  2. er wordt maximaal 400 m2 aan bebouwing toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
  3. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van – blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;
  5. in afwijking van het bepaalde onder b. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande, dat er dan in plaats van 400 m2, maximaal 250 m2 aan gebouwen is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van – blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover – cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  6. ingeval van een kleinschalig kampeerterrein geldt aanvullend het gestelde in 3.5.2 lid d. tot en met h.;
  7. ingeval van een natuurkampeerterrein geldt aanvullend dat:
    1. het natuurkampeerterrein een extensief karakter heeft;
    2. de ontwikkeling gepaard gaat met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;
    3. naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, het terrein ook rondom adequaat landschappelijk wordt ingepast; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
    4. binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi’s en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);
    5. buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;
    6. de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 meter te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;
  8. het mogen uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;
  9. niet toegestaan is:
    1. buitenopslag
    2. detailhandel;
    3. horeca, met uitzondering van horeca welke gelieerd en ondergeschikt is aan een recreatiebedrijf, en niet extern toegankelijk is;
    4. een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie;
    5. kassen;
  10. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;
  12. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;
  13. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;
  14. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  15. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur);
  16. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;
  17. er wordt een bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding ‘bouwvlak’, alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;
  18. de regels van artikel 6 ‘Bedrijf’ van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind) worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  19. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap wordt voldaan, zoals opgenomen in Bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant;
  20. er is aangetoond, dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op de langere termijn past binnen de toegestane omvang van 5.000 m2.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Woningen;
  2. Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
  3. Behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  4. Water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  5. Extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. Erfbeplanting;
  7. Landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;
Eén en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder tuinen, erven en perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
Met betrekking tot aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:
  1. De activiteit bedraagt niet meer dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 225 m2;
  2. Het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;
  3. Buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;
  4. Horeca en detailhandel (waaronder showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet ten behoeve van internethandel) zijn niet toegestaan;
  5. De activiteit wordt uitsluitend beoefend door een bewoner van de woning;
  6. Er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. De activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (waaronder afwikkeling verkeer) en milieukundig (waaronder geur) aanvaardbaar;
  8. De activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur).
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen algemeen
Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:
  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;
  2. er is maximaal één woning toegestaan per bestemmingsvlak;
  3. de afstand van de voorgevel van de woning tot de rand van de weg bedraagt niet minder dan 9 meter;
  4. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat bij het bepalen van de inhoud van een woning voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend en een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;
  5. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 meter;
  6. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 meter;
  7. de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 meter.
4.2.2 Herbouw woning
Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de bouwwijze (vrijstaand) van de te herbouwen woning wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning;
  3. verzekerd is dat overtollige bebouwing wordt gesloopt.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen
Bijbehorende bouwwerken bij de woning voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. De gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde vrijstaande bijbehorende bouwwerken per woning, bedraagt maximaal 225 m2;
  2. Deze gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  3. De goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
  4. De bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. Voor of op de voorgevelrooilijn van de woning:
    1. De bouwhoogte bedraagt maximaal 1 meter.
  2. Achter de voorgevelrooilijn van de woning:
    1. De bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
    2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder f, teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:
  1. De situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;
  2. De situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.
4.3.2 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw woning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, teneinde herbouw van de woning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De woning wordt binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd;
  2. Er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning en overtollige bebouwing;
  3. De situering en bouwwijze (vrijstaand) van de woning is stedenbouwkundig (waaronder massa en vorm), landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  4. De situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur).
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
  1. Het gebruik van gronden zoals bedoeld in artikel 4.1, indien en voor zover de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 3, niet is gerealiseerd dan wel niet duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden;
  2. Het gebruik van gronden zoals bedoeld in artikel 4.1, indien en voor zover de sloop van 1.770 m2 overtollige bebouwing zoals opgenomen in de toelichting bij dit plan, niet is gerealiseerd;
  3. Het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;
  4. Detailhandel;
  5. Horeca;
  6. Het uitoefenen van een bed & breakfast;
  7. Huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;
  8. De opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder e, teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
  1. Er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;
  2. De activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 100 m2;
  3. Het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;
  4. Een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);
  5. De activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
  6. Er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. De activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (waaronder woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  8. De activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (waaronder geur).
Artikel 5 Leiding - Riool
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding – Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse leidingen voor afvalwater.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit plan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.
 
5.2.2 Bouwwerken
  1. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de leiding;
  2. De bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 meter.
5.2.3 Afwijken van bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder a. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, indien de veiligheid met betrekking tot de buisleiding niet wordt geschaad;
  2. Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding. Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:
  1. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;
  2. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;
  4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;
  6. het tijdelijk op permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.
5.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. Die betrekking hebben op de leiding zelf;
  2. Voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.
5.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in 5.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de leiding zijn gewaarborgd.
  2. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.
Artikel 6 Leiding - Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding – Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse leidingen voor drinkwater.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit plan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.
 
6.2.2 Bouwwerken
  1. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de leiding;
  2. De bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 meter.
6.2.3 Afwijken van bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder a. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, indien de veiligheid met betrekking tot de buisleiding niet wordt geschaad;
  2. Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.3.1 Omgevingsvergunning
  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding. Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:
  2. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;
  3. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;
  6. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;
  7. het tijdelijk op permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.
6.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. Die betrekking hebben op de leiding zelf;
  2. Voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.
6.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in 6.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de leiding zijn gewaarborgd.
  2. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming Waarde – Archeologie, met uitzondering van:
  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het maaiveld; of
  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  3. en met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen.
Deze bouwbeperking geldt niet voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 indien:
  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn; of
  2. er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen;
  3. het in lid a. genoemde archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Voor het proefsleuvenonderzoek wordt een Programma van Eisen opgesteld, dat voldoet aan de eisen die door het college van Burgemeester en wethouders worden gesteld.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren, voor zover deze 0,30 meter onder het maaiveld plaatsvinden en een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m2:
    1. het slopen van bouwwerken;
    2. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
    4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    5. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    6. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    7. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
    8. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en onderbemaling;
    9. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
  2. Aan een vergunning als bedoeld onder a., kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is geheel onherroeplijk in werking en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
  3. Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, is vereist indien:
    1. uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast;
    2. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
    3. een eerste aanleg van drainage en latere vervanging ervan op dezelfde plaats;
    4. het betreft het aanbrengen van heipalen, waarbij het totale oppervlak aan heipalen minder dan 5% van het te bebouwen oppervlak betreft en er tussen de heipalen minimaal 2 meter ruimte overblijft.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplaan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Algemeen
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – weg’ gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de weg de hierna volgende bepalingen.
 
9.2 Bouwen
 
Op de in 9.1 bedoelde gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.
 
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2, teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan, mits hierbij het belang van toekomstige wegverbredingen niet onmogelijk dan wel onnodig duur te maken. Hiertoe wordt een verklaring van geen bezwaar verkregen van de wegbeheerder.
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Indien en voor zover in de planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het geheel onherroeplijk in werking van dit plan.
 
10.2 Parkeernorm
  1. bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in het beleidsdocument ‘Stilstaan in de toekomst, Parkeerbeleid op de middellange termijn (2020)’ dat is geheel onherroeplijk in werking op 15 december 2009. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte;
  2. burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a., indien wordt voorzien in een parkeervoorziening die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld in lid a., daarbij rekening houdend met de reeds bestaande stedelijke ontwikkeling ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
  3. burgemeester en wethouders kunnen de parkeernormen als opgenomen in lid a. wijzigen, indien er een aanpassing of wijziging van genoemd beleidsdocument heeft plaatsgevonden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwen
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), Herziening 12 ‘Ter Horst 8 en 21’ van gemeente Oosterhout.