Direct naar inhoud
Plan:Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 2023
Status:ontwerp
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0826.BSPherzbg2023-ON01

Regels

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur

Artikel 6 Bedrijf

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 8 Bedrijf - Semi Agrarisch

Artikel 9 Detailhandel

Artikel 10 Cultuur en ontspanning

Artikel 11 Groen

Artikel 12 Horeca

Artikel 13 Maatschappelijk

Artikel 14 Maatschappelijk - Militair terrein

Artikel 15 Natuur

Artikel 16 Recreatie

Artikel 17 Recreatie - Recreatiewoning

Artikel 18 Sport

Artikel 19 Tuin

Artikel 20 Verkeer

Artikel 21 Verkeer - Railverkeer

Artikel 22 Water

Artikel 23 Wonen

Artikel 24 Wonen - Landgoed

Artikel 25 Wonen - Lint

Artikel 26 Leiding - Belemmeringenstrook

Artikel 27 Waarde - Archeologie

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie

Artikel 29 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Artikel 30 Waarde - Landgoed

Artikel 31 Waarde - Monumentale bomen

Artikel 32 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie

Artikel 33 Waterstaat - Waterkering

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

Artikel 35 Algemene bouwregels

Artikel 36 Algemene gebruiksregels

Artikel 37 Algemene aanduidingsregels

Artikel 38 Algemene afwijkingsregels

Artikel 39 Algemene wijzigingsregels

Artikel 40 Overige regels

Artikel 41 Overgangsrecht

Artikel 42 Slotregel

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

 

 

 

 
Bijlagen bij regels

 

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant

Bijlage 3 Overzicht Wnb-toestemmingen

Bijlage 4 Inrichtings- en beeldkwaliteitsplan Landgoed Klein Oosterhout

Bijlage 5 Landschappelijke kwaliteitsverbetering/-inpassing en beheerplan Baarschotsestraat 4 te Dorst

Bijlage 6 Landschappelijk inpassingsplan Bavelstraat 8a te Dorst

Bijlage 7 Inrichtingsplan woonzorgcomplex Dorst

Bijlage 8 Notitie landschappelijke inpassing Griendsteeg 17 en Hoge Dijk Oosteind

Bijlage 9 Landschappelijk inpassingsplan Groenendijk 10

Bijlage 10 Situatietekening Groenendijk 64

Bijlage 11 Landschappelijk inpassingsplan Groenendijk 64

Bijlage 12 Beplantingsplan Heistraat 8a Oosteind

Bijlage 13 Landschappelijke inpassing Hoge Dijk 82

Bijlage 14 Landschappelijk inpassingsplan Steenovensebaan 28a

Bijlage 15 Landschappelijk inpassingsplan Steenovensebaan 36, 36a en ong.

Bijlage 16 Inrichtings-/beplantingsplan Steenovensebaan 39

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel A Begrippen

 

A.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 2023 met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPherzbg2023-ON01 van de gemeente Oosterhout;

 

A.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

A.3 moederplan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)', vastgesteld door de raad van de gemeente Oosterhout op 8 juli 2014, inclusief de partiële herziening 'Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), Reparatie-herziening 2016', vastgesteld door de raad van de gemeente Oosterhout op 19 april 2016' en inclusief de volgende parapluherzieningen:

 

Artikel B Toepassingsbereik

 

B.1 Toepassingsverklaring

Op alle gronden die deel uitmaken van het plangebied van dit plan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)', inclusief de partiële herziening 'Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), Reparatie-herziening 2016' en inclusief de parapluherzieningen 'Paraplu-herziening Parkeren Oosterhout 2018' en 'Parapluherziening geluidzones bedrijventerreinen 2022' van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in B.2.

 

B.2 Partiële herziening van het moederplan

Dit bestemmingsplan is een partiële herziening van het moederplan. Het moederplan wordt als volgt gewijzigd.

  1. De verbeelding van het moederplan wordt als volgt gewijzigd:

  1. waar in dit plan aan gronden een enkelbestemming is gegeven, wordt het betreffende gedeelte van de verbeelding van het moederplan vervangen door het betreffende gedeelte van de verbeelding van dit plan;

  2. waar in dit plan aan gronden geen enkelbestemming is gegeven, maar uitsluitend een dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding, wordt deze dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding toegevoegd aan de verbeelding van het moederplan;

  3. de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen worden, inclusief de binnen de dubbelbestemmingen opgenomen hartlijnen voor leidingen, verwijderd van de verbeelding van het moederplan:

  1. de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' wordt verwijderd van de verbeelding van het moederplan en wordt vervangen door de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zoals opgenomen op de verbeelding van dit plan;

  2. Voor het overige blijft de verbeelding van het moederplan ongewijzigd van toepassing.

 

  1. De regels van het moederplan worden als volgt gewijzigd:

  1. de tekstdelen die in hoofdstuk 2 van dit plan in rood zijn weergegeven, worden toegevoegd aan de regels van het moederplan;

  2. de tekstdelen die in hoofdstuk 2 van dit plan in rood zijn weergegeven en zijn doorgehaald, worden verwijderd uit de regels van het moederplan;

  3. waar artikelen, leden of subleden aan de regels van het moederplan worden toegevoegd of daaruit worden verwijderd, worden de daarop volgende artikelen, leden of subleden hernummerd en worden de verwijzingen naar deze artikelen, leden of subleden overeenkomstig aangepast;

  4. voor het overige blijven de regels van het moederplan ongewijzigd van toepassing.

 

B.3 Relatie met inpassingsplan 'Zuid-West 380 kV Oost'

Het inpassingsplan 'Zuid-West 380 kV Oost', vastgesteld door de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op 12 juli 2022, blijft ongewijzigd van toepassing.

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 1 Begrippen

 

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind) van de gemeente Oosterhout;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0826.BSPbuitengeb2013-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

1.3 aan huis verbonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een daarbij behorend bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen kapsalons zijn toegestaan en geen detailhandel (waaronder een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (internethandel) of vergelijkbare functies) is toegestaan. Wel is toegestaan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit uit de uitoefening van het betrokken aan huis verbonden beroep of het hebben van een kantoorfunctie als onderdeel van een internethandel;

 

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van activiteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aaneengebouwde woning:

een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;

 

1.5 aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf:

de uitoefening van een beroep op zakelijk, administratief, juridisch, financieel, therapeutisch, (para-)medisch, cosmetisch, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dan wel de uitoefening van ambachtelijke bedrijfsactiviteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, voor zover deze behoren tot de milieucategorie 1 of 2, zoals bepaald in de Staat van bedrijfsactiviteiten, of een daarmee qua aard en invloed op de omgeving vergelijkbare activiteit, waarbij de activiteit in of bij een woning wordt uitgeoefend.

 

1.6 achtergevelrooilijn:

de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak;

 

1.7 afhankelijke woonruimte:

een deel van de (bedrijfs)woning of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning, dat qua ligging een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met die woning en waarin een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;

 

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;

 

1.8 agrarisch-technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven, veetransport- en veehandelsbedrijven;

 

1.9 agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals hoveniersbedrijven, dierenpensions en kennels, hondenfokbedrijven, dierenklinieken (groot- en kleinvee) en instellingen voor agrarisch proefonderwijs;

 

1.10 ambulante handel

het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel het aanbieden van diensten, op een openbare en in de open lucht gelegen locatie, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

 

1.11 archeologische waarden:

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

 

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.13 bebouwingspercentage:

een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;

 

1.13 bed & breakfast:

een voorziening in een (bedrijfs)woning of bij de (bedrijfs)woning behorende bijbehorende bouwwerken, dan wel als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, die als doel heeft het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt dus niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid of overnachting in afwachting van een nieuwe woning;

 

1.14 bedrijf:

een inrichting gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, herstellen en/of vervoeren van goederen;

 

1.15 bedrijfsactiviteiten

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

 

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

 

1.17 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de recreatieverblijven (waaronder recreatiewoningen, stacaravans en kampeermiddelen) daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;

 

1.18 bedrijfswoning:

een woning bij een bedrijf, bestemd voor de huisvesting van één huishouden

waarvan minimaal één persoon op dat bedrijf werkzaam is;

een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of instelling werkzaam is en al dan niet toezicht houdt;

 

1.19 beperkt kwetsbaar object:

een object als gedefinieerd zoals gehanteerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

 

1.20 bestaand(e situatie):

a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig of in uitvoering op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een verleende en inwerkinggetreden omgevingsvergunning; vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en/of opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.23 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

 

1.24 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

1.25 boringvrije zone:

gebied rondom een waterwingebied waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende

pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, een aaneengesloten slecht doorlaatbare

laag bevindt;

 

 
1.26 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

 

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.28 bouwlaag:

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

 

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.32 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwwerk, dat geen gebouw is;

 

1.33 boveninsteek oever:

de bestaande snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;

 

1.34 camperplaats:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen in de vorm van campers/kampeerauto's ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie;

 

1.35 criteria voor grondgebondenheid:

criteria om te bepalen of een veehouderij grondgebonden is, zoals opgenomen in nadere regels die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld op basis van de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger;

 

1.36 cultuur en ontspanning:

voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals (kook)ateliers, sauna’s, musea, galeries, creatieve en culinaire workshops en yogastudio’s. Hieronder worden niet verstaan speelautomatenhallen;

 

1.37 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

 

1.38 dagrecreatie:

activiteiten overdag ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

 

1.39 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

1.40 dakopbouw:

een opbouw op een deel van een hellend dak, waarmee de goot- en/of bouwhoogte van het gebouw wordt verhoogd;

 

1.41 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat postorderbedrijven, en daarmee te vergelijken internethandel, flitsbezorgdiensten of darkstores (al dan niet met een baliefunctie) niet worden aangemerkt als detailhandel, tenzij ter plaatse de goederen ten verkoop worden uitgestald, en er sprake is van fysiek klantcontact, en minimaal 50% van de totale oppervlakte in gebruik is als verkoopvloeroppervlak, geheel toegankelijk voor klanten;

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; internethandel zonder de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt is hieronder niet begrepen;

 

1.42 dienstverlening:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, bank, postkantoor, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en instellingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

 

1.43 dierenverblijf:

een gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen;

 

1.44 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, waaronder begrepen het dak, die bestaat uit:

a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);

b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

 

1.45 ecologische verbindingszone:

zone die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden met als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;

 

1.46 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

1.47 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bij het bedrijf horende bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus e.d.);

 

1.48 extensief dagrecreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals vogelobservatie, wandelen, fietsen, mountainbiken, picknicken, kanoën en survivaltochten, waarbij (m.u.v. e-bikes) geen gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerde voertuigen, en die niet bedrijfsmatig van aard is en qua omvang en ruimtelijke uitstraling, ondergeschikt is aan de overige, ingevolge de bestemmingsomschrijving toegestane gebruiken en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffende, al dan niet in combinatie met extensieve dagrecreatieve voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;

 

1.49 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

 

1.50 garagebedrijf:

een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, en/of onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd;

 

1.51 gastouderschap:

kinderopvang die plaatsvindt op het woonadres van een gastouder, met een ruimtelijke uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

 

1.52 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met meer dan twee wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.53 geluidsgevoelige objecten:

een geluidgevoelig object als aangewezen bij en krachtens de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer;

woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en gezondheidszorggebouwen;

 

1.54 geluidgevoelige ruimte:

een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m²;

 

1.55 geluidzone van een industrieterrein:

een zone als bedoeld in art. 40 Wet geluidhinder;

 

1.56 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur (in casu het Besluit omgevingsrecht) aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

 

1.57 gemeenschapshuis:

een gebouw, dat gebruikt mag worden voor sociale en culturele activiteiten;

 

1.58 geomorfologisch:

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;

 

 
1.59 geschakelde woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde op de bouwperceelgrens is gebouwd en door middel van bijbehorende bouwwerken geschakeld is met een ander hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel;

 

1.60 gestapelde woning:

een woning in een gebouw waarin zich meerdere boven elkaar gelegen zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden;

 

1.61 gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit één gebouw, waarin zich boven en naast elkaar zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden;

 

1.61 gevaarlijke stof bij buisleidingen:

gevaarlijke stof als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen;

 

1.62 gevaarlijke stof bij inrichtingen:

gevaarlijke stof als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

1.63 gevaarlijke stof bij transportroutes voor gevaarlijke stoffen:

gevaarlijke stof als bedoeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes;

 

1.64 gevel:

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

 

1.65 gevelvlak:

het verticale vlak waarin de hoofdvlakken van een gevel zich bevinden;

 

1.66 gevoelig object:

een woning of een ander gebouw waarin kinderen langdurig verblijven, waaronder een school, een crèche en een kinderdagverblijf;

 

1.67 glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

 

1.68 groepsaccommodatie/logeergebouw:

een gebouw bestemd voor recreatief dag- en nachtverblijf verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;

 

1.69 groepsrisico:

de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en een ongewoon voorval binnen die inrichting of ter plaatse van de buisleiding of transportroute plaatsvindt waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

 

1.70 grondgebonden agrarisch bedrijf:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt, waaronder een productiegerichte paardenhouderij;

 

 
1.71 grondgebonden veehouderij:

veehouderij, waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie; hieronder valt in ieder geval niet de intensieve veehouderij;

 

1.72 grondgebonden woning:

een woning die rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein;

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat, rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein en toegankelijk is vanaf de weg;

 

1.73 grondwaterbeschermingsgebied:

gebied waarbinnen het grondwater, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het gebied, een

periode van 25 of 100 jaar nodig heeft om de pompputten voor waterwinning te bereiken;

 

1.74 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of dan wel aan personen ter aanwending in een ander bedrijf; voor gebruik / verbruik in een andere bedrijfsactiviteit;

 

1.75 hogere grenswaarden:

een maximale waarde voor geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

 

1.75 hogere waarde:

ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een weg, spoorweg of industrieterrein, die op grond van de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder van toepassing is.

 

1.76 hoofdfunctie:

de belangrijkste functie waarvoor een gebouw mag worden gebruikt;

 

1.77 hervestiging agrarisch bedrijf:

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwvlak naar een ander agrarisch bouwvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt;

 

1.78 hobbymatig:

het uitoefenen van activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt en/of waarbij geen vergoeding wordt gevraagd voor de verleende diensten of geleverde productengebruik;

 

1.79 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.80 horeca:

het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting, onderscheiden in de volgende horecacategorieën:

  

 
1. horecacategorie 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel)-restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een zelfstandig maaltijdafhaalcentrum;

 

2. horecacategorie 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon;

  

3. horecacategorie 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café;

  

4. horecacategorie 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing of discotheek;

 

1.81 houtgewas:

bomen, struiken, houtopstanden, boomgaarden, knotbomen, singels en houtwallen;

 

1.82 houtproductie:

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

 

1.83 hoveniersbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen en eventueel ten dienste daarvan planten en siergewassen kweekt, en als onderdeel van zijn aanleg en onderhoudswerkzaamheden verkoopt, waarbij er geen sprake is van verkoop, uitstalling of levering ter plaatse;

 

1.84 huishouden:

de leefvorm of samenlevingsvorm van één of meer personen die in vast verband samenleven, en waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;

 

1.85 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

 

1.86 industrieterrein:

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

 

1.87 (inpandige) statische opslag:

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd (niet-)agrarisch bedrijf;

 

1.88 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, konijnen-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, niet zijnde een slakkenkwekerij, viskwekerij of een insectenkwekerij (zoals een wormenkwekerij);

 

1.89 internethandel:

het bedrijfsmatig via websites te koop aanbieden van goederen, alsmede het opslaan, verkopen en/of (af)leveren van deze goederen, waarbij de goederen niet ten verkoop worden uitgestald en er ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact, en minder dan 50% van de totale oppervlakte in gebruik is als verkoopvloeroppervlak, geheel toegankelijk voor klanten.

 

1.90 invloedsgebied:

gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico;

 

1.91 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning, gericht op langdurige huisvesting van meer dan één huishouden in één woning, niet zijnde een niet-langdurige vorm van huisvesting zoals een hotel, bed & breakfast of een andersoortige logiesfunctie;

 

1.92 kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief dag- en nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;

 

1.93 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto/camper of tourcaravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen worden gebruikt voor recreatief dag- en nachtverblijf; geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;

 

1.94 kampeerplaats:

standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;

 

1.95 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie;

 

1.96 kantoorvoorziening:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

 

1.97 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

 

 
1.98 kinderdagverblijf:

een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen, niet zijnde gastouderschap.

 

1.99 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat wordt aangemerkt als uiting van beeldende kunst;

 

1.100 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

 

1.101 kwetsbaar object:

een object als gedefinieerd zoals gehanteerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

 

1.102 landschappelijke inpassing:

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting;

 

1.103 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

 

1.104 langzaam verkeer:

weggebruikers die zich slechts met een geringe of beperkte snelheid plegen voort te bewegen, zoals voetgangers, geleiders-berijders van een dier, scootmobielbestuurders, fietsers, e-bikebestuurders en bromfietsers.

 

1.105 lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

 

1.106 legaal:

in overeenstemming met de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

1.107 loon(werk)bedrijf:

een bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen - diensten verleent aan agrarische bedrijven, onder andere in verband met de bodemcultuur, of ter uitvoering van grondwerkzaamheden;

 

1.108 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, openbare dienstverlening, volksgezondheid (medisch en paramedisch), zorginstellingen, cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen, al dan niet met ondergeschikte horeca en detailhandel;

 

1.109 manege:

een dagrecreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

 

 
1.110 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere deskundige kan worden aangetoond;

 

1.111 minder zelfredzame personen:

bijzonder kwetsbare personen, zoals zieken, ouderen, gehandicapten en minderjarigen, als bedoeld in het kader van de evacuatie van personen vanwege externe veiligheid;

 

1.112 monument:

a. een rijksmonument zoals aangewezen krachtens de Erfgoedwet en ingeschreven in het rijksmonumentenregister; en

b. een gemeentelijk monument zoals aangewezen krachtens de Erfgoedverordening Oosterhout 2015 of diens rechtsopvolger en geregisteerd op de gemeentelijke monumentenlijst;

 

1.113 nadere regels zorgvuldige veehouderij:

regels over de inzet van maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij, zoals opgenomen in nadere regels die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld op basis van de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of diens rechtsopvolger;

 

1.114 natuurkampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en/of het plaatsen of geplaatst houden van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten) ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie, waarbij het terrein een extensief karakter heeft en het recreatief dag- en nachtverblijf plaatsvindt in samenhang met (de ontwikkeling van) natuur op het terrein of in de directe omgeving daarvan;

 

1.115 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

 

1.116 nevenactiviteiten:

het door de eigenaar/exploitant van het ter plaatse gevestigde bedrijf ontplooien van activiteiten bij de hoofdfunctie van de bestemming die niet rechtstreeks de uitoefening van de bedrijfsvoering betreffen, die ingevolge de geldende bestemming is toegestaan, maar wel daaraan (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt zijn;

 

1.117 niet-zelfstandige woonruimte:

een woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een persoon of huishouden kan worden bewoond, zonder dat deze daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen - zoals sanitair, kookgelegenheid, wasgelegenheid - buiten die woonruimte;

 

1.118 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:

projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwvlak op een locatie die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een zelfstandig bouwvlak, dan wel het splitsen van een bouwvlak in twee of meerdere bouwvlakken;

 

1.119 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik, gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten, dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

 

 
1.120 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen en leidingen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d., zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor (tele)communicatie;

 

1.121 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

 

1.122 omschakeling:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene (agrarische) bedrijfsvorm naar een andere (agrarische) bedrijfsvorm, dan wel het overstappen van een (niet)-agrarisch bedrijfsmatig gebruik naar een niet bedrijfsmatig gebruik;

 

1.123 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, als ook tenten;

 

1.123 ondergeschikte detailhandel:

detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passend zijn bij en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie;

 

1.124 ondersteunende horeca:

horeca, welke (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt en gelieerd is aan de functie die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse is toegestaan;

 

1.125 onversterkte muziek:

muziek die niet elektronisch wordt versterkt;

 

1.126 overig niet-grondgebonden bedrijf:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt, niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf of een glastuinbouwbedrijf, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, maar ook slakkenkwekerijen, viskwekerijen en insectenkwekerijen (zoals een wormenkwekerij);

 

1.127 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal een wand;

 

1.128 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander natuurlijk materiaal en al dan niet voorzien van een omheining;

 

1.129 paardenhouderij:

hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:

a. productiegericht:

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden, zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d., al dan niet een combinatie van vorenstaande of in combinatie met handelstallen;

b. productiegericht:

 

1.130 peil:

  1. voor een op een perceel aanwezig bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een op een perceel aanwezig bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil / of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

 

1.131 permanente bewoning:

bewoning door een persoon of door een groep personen als hoofdverblijf dan wel als vaste woon- of verblijfplaats;

 

1.132 paardenpension/pensionstalling:

het stallen en weiden van paarden van derden;

 

1.133 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een risicovolle inrichting of in de nabijheid van een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of ter plaatse van de buisleiding of transportroute, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

 

1.134 plasbrandaandachtsgebied

een gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen;

 

1.135 plattelandswoning:

een woning bij een agrarisch bedrijf, zijnde een voormalige agrarische bedrijfswoning, die mag worden bewoond door één huishouden waarvan niemand werkzaam is op het agrarisch bedrijf, en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het agrarische bedrijf waarvan de woning voorheen deel uitmaakte;

een bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

1.136 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen;

 

1.137 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen;

 

 
1.138 recreatief
dag- en nachtverblijf:

verblijf inclusief overnachting, door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben, al dan niet door een wisselend publiek, dat voor een korte periode ter plaatse met een recreatieve doelstelling plaatsvindt verblijft; hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid of overnachting in afwachting van een nieuwe woning;

 

1.139 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

 

1.140 recreatieterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen, het plaatsen of geplaatst houden van stacaravans en/of het bouwen van recreatiewoningen, ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie;

 

1.141 recreatiewoning recreatieverblijf:

een gebouw dat dient als voor recreatief dag- en nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan;

 

1.142 risicovolle inrichting:

een inrichting waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

een inrichting, als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

 

1.143 ruimtelijke ontwikkeling:

bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;

 

1.144 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.145 semi-agrarisch bedrijf:

een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf;

 

1.146 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

 

1.147 speelvoorziening:

openbaar toegankelijke voorziening in de open lucht bestemd voor sport, spel, vermaak of ontspanning, niet zijnde een sportvoorziening waar georganiseerde sportbeoefening plaatsvindt, waaronder in ieder geval speeltuinen en trapveldjes worden verstaan;

 

1.148 sportvoorziening:

voorziening ten behoeve van de uitoefening van binnen- en/of buitensport (met uitzondering van maneges);

 

 
1.149 stacaravan:

een kampeermiddel bouwwerk voor recreatief dag- en nachtverblijf in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

 

1.150 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa’s, de dakvormen en de dakrichtingen van de bebouwing in relatie tot de omgeving;

 

1.151 steunvoorzieningen voor boom- planten- en fruitteelt:

teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienend voor de ondersteuning en (klim)geleiding van bomen, planten en struiken, waaronder begrepen boomteeltstokken en constructies van palen en draad voor het geleiden van (sier)bomen, fruitdragende planten en wijnranken;

 

1.152 stikstofneutraal:

geen toename van stikstofemissie;

 

1.152 straatprostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen, één en ander door passanten hiertoe te bewegen of uit te nodigen door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze.

 

1.153 streekeigen producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;

 

1.154 teeltondersteunende kassen:

een agrarisch bedrijfsgebouw, waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, ter ondersteuning van grondgebonden teelten. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen, welke gelijk of hoger zijn dan 1,5 meter, worden beschouwd als een kas;

 

1.155 teeltondersteunende voorziening:

een ondersteunende voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van een overwegend grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, gericht op het telen van (sier)gewassen (zoals tuinbouw, boomteelt of sierteelt) en wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden en/of de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Teeltondersteunende voorzieningen kunnen zowel een gebouw als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zijn. Te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

a. laag/tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte lager dan of gelijk aan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

b. hoog/tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte hoger dan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

c. permanent: teeltondersteunende voorzieningen welke 6 maanden per jaar of langer aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);

d. teeltondersteunende kassen.

 

Vraathekken (zoals boomteelthekken) en veekeringen worden niet gezien als teeltondersteunende voorzieningen;

 

1.156 toename van stikstofdepositie:

Er is sprake van een toename van stikstofdepositie indien de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie afkomstig van de gronden enbouwwwerken behorend tot een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

a. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

b. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

1. een ten tijde van de vaststelling van het plan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'Overzicht Wnb-toestemmingen';

2. een ten tijde van de vaststelling van het plan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'Overzicht Wnb-toestemmingen';

 

1.157 tuincentrum:

detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak waarop artikelen voor de aanleg, inrichting en het onderhoud van en het verblijf in particuliere tuinen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen en diensten worden aangeboden, zoals tuinplanten en bomen, bloemen en planten, dieren, bloembollen en zaden, gereedschap, decoratiemateriaal buitenhuis en binnenhuis, materiaal ten behoeve van klein en groot tuinonderhoud, dierbenodigdheden, diervoeding, seizoensartikelen in geval van kerstmarkt, paasmarkt, kleinmeubelen, tuinzwembaden en tuinsauna's, tuin gerelateerd speelgoed, tuinartikelen (tuinmeubilair), koffiecorner, eventueel in combinatie met kweek;

 

1.158 tunnel- of boog(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

 

1.159 twee-aaneengebouwde woning:

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

 

1.160 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, het laten uitvoeren of in uitvoering geven;

 

1.161 vakantieappartement:

deel van een gebouw welke blijvend is ingericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, waarbij wordt verbleven in zelfstandige eenheden;

 

1.162 veehouderij:

agrarisch bedrijf, gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

 

 
1.163 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie / logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

 

1.163 verkooppunt motorbrandstoffen:

een verkoopplaats voor het uitoefenen van detailhandel in motorbrandstoffen en voor serviceverlening aan motorvoertuigen, waarbij detailhandel in andere goederen als nevenactiviteit van ondergeschikt belang en ondersteunende horeca in de categorie 1 en/of 2 is toegestaan.

 

1.164 verkoopvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

 

1.165 vloeroppervlak(te):

de totale oppervlakte van alle ruimten, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt worden gebruikt;

 

1.166 volkstuinen:

grond waarop hobbymatig, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve;

 

1.167 volwaardig (agrarisch) bedrijf:

bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;

 

1.168 voorgevel:

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw, waarbij ingeval van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, wordt aangemerkt als voorgevel;

 

1.169 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

 

1.170 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

a. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;

b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

 

1.170 voorkeursgrenswaarde:

de standaard grenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig

object of terrein bepaald bij of krachtens de Wet geluidhinder;

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.171 voorzieningen voor verkeer en verblijf:

voorzieningen die verband houden met de afwikkeling van het verkeer en/of met het verblijfskarakter van de openbare ruimte, zoals wegen, straten, pleinen, langzaam verkeerspaden, inclusief daarbij behorende inrichtingselementen.

 

 
1.172 vormverandering van een bouwvlak:

wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;

 

1.173 vraathek:

een hek, bedoeld om wildvraat aan gewassen te voorkomen, in de regel gebruikt in de boom-, sier- en fruitteelt; en sierteelt;

 

1.174 vrijstaande woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen;

 

1.175 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen,

waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en

onderhoud van een watergang, alsmede voorzieningen voor waterafvoer, waterinfiltratie en

waterberging, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden en

beschoeiingen.

 

1.176 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;

 

1.176 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde sloot;

 

1.177 waterwingebied:

gebied waar waterwinning plaatsvindt ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening door onttrekking van grondwater;

 

1.178 wonen:

het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden, en ingeval de bewoning in een bedrijfswoning plaatsvindt, het huisvesten van niet meer dan één huishouden, waarvan minimaal één persoon werkzaam is bij het bedrijf waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt;

 

1.179 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

 

1.180 woonunit:

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, alsmede een stacaravan die gelet op de feitelijke omstandigheden als bouwwerk wordt aangemerkt, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;

 

1.181 woningsplitsing:

het opdelen van een woning in meerdere wooneenheden;

 

 
1.182 (woon)boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

 

1.183 zelfstandige woonruimte:

een woning met een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, waarbij de wasgelegenheid, kookgelegenheid en het toilet niet worden gedeeld met andere bewoners;

 

1.184 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;

 

1.185 zijstrook:

de strook grond gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens en de denkbeeldige lijn op 3 meter afstand vanaf de zijdelingse perceelsgrens over de volledige diepte van het bouwvlak;

 

1.186 zorgvuldige veehouderij:

veehouderij, die door het treffen van maatregelen (onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier) ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving;

 

1.186 zorgwonen:

het bewonen van zorgwoningen, al dan niet in combinatie met gemeenschappelijke (zorg)voorzieningen;

 

1.187 zorgwoning:

een woning of wooneenheid bestemd voor verzorgd wonen, waarvan de bewoner(s) vanwege hun beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem zijn geïndiceerd voor zorg, die beschikbaar is in de directe nabijheid van de woning of wooneenheid.

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

 

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  

afstanden:

van bouwwerken tot andere bouwwerken, bebouwingsgrenzen en perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

  

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

  

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  

bovenkant spoorstaaf:

de hoogte van de bovenkant van de hoogst gesitueerde spoorstaaf;

  

dakhelling:

de hoek gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  

diepte van een gebouw:

  

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  

hoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan de tiphoogte van de molen;

  

hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de tiphoogte van de windturbine;

  

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken. Ondergrondse bouwdelen en dakkapellen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud van een bouwwerk;

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt, en deze niet binnen de bestemming 'Natuur' en de aanduidingen 'overige zone - landschappelijke inpassing' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' is gelegen.

 

 

 

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

 

2.2 de bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

 

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.8 ondergeschikte bouwonderdelen:

Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten.

 

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig;

  2. mestbewerking van enkel op het eigen bedrijf geproduceerde mest;

  3. nevenactiviteiten (voor zover in 3.1.2, onder c, opgenomen; of via een omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels op grond van 3.5 kan worden toegestaan);

  4. ondergeschikte detailhandel;

e. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is het toegestaan (één van) de bedrijfswoning(en) als plattelandswoning te gebruiken; de regels voor een bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing op een plattelandswoning;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 3.1.2, onder e;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

g. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. tuinen; ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede: voortuinen tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg, alsmede bestaande tuinen;

  5. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming doeleinden.

 

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

 

a Type agrarisch bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak waar ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan een bestaande veehouderij (als hoofdtak of als neventak) aanwezig is. Voorts is, al dan niet in combinatie hiermee, het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan, overeenkomstig de onderstaande aanduidingen:

 

b Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak

Voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf en ten behoeve van hobbymatig gebruik van de gronden, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, stapmolens, waterbassins, parkeerplaatsen en opslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf e.d. gelden de volgende bepalingen:

 

c Staat van nevenactiviteiten

Afhankelijk van de opgenomen aanduiding zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voorts uitsluitend de volgende nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsvoering toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen, waarbij voor de betreffende activiteit maximaal de in de tabel opgenomen vloeroppervlakte aan binnen- en buitenruimte is toegestaan. Voor de functie kampeerterrein of dagrecreatie (niet zijnde een horecafunctie) geldt enkel de binnenruimte als maximum aan vloeroppervlak.

 

Afkorting

Aanduiding

Nevenactiviteit

Adres

Huisnummer

Vloeroppervlakte (m2)

(kt)

kampeerterrein

Kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen

n.v.t.

Steenovensebaan

n.v.t.

39

250

0

(sa-1)

specifieke vorm van agrarisch - 1

Paardenpension

Achterstraat

18

500

(sa-2)

specifieke vorm van agrarisch - 2

Paardenpension

Baarschotsestraat

15

500

(sa-3)

specifieke vorm van agrarisch - 3

Detailhandel verwant aan de ter plaatse geproduceerde producten

Ekelstraat

10(A)

250

(sa-4)

specifieke vorm van agrarisch - 4

Statische opslag

Heikantsestraat

64

500

(sa-5)

specifieke vorm van agrarisch - 5

Paardenpension

Houtse Pad

1A

500

(sa-6)

specifieke vorm van agrarisch - 6

 

 

 

Hoveniersbedrijf

Liniestraat

2

250

(sa-7)

specifieke vorm van agrarisch - 7

Horeca en detailhandel in streekeigen producten

Steenovensebaan

29(A)

250

(sa-8)

specifieke vorm van agrarisch - 8

Zorg en resocialisatie

Stelvenseweg

4

250

(sa-9)

specifieke vorm van agrarisch - 9

Zorg en resocialisatie

Rijenseweg

en

Steenovensebaan

8

 

42

250

(sa-10)

specifieke vorm van agrarisch - 10

Paardenpension

Setersedwarsweg

5A

500

(sa-11)

specifieke vorm van agrarisch - 11

Ontvangstruimte en zitgelegenheid t.b.v. rondleingen en excursies op het agrarisch bedrijf, waarbij het schenken van alcohol is uitgesloten

Provincialeweg

93

100

(sa-12)

specifieke vorm van agrarisch - 12

Paardenpension

Heistraat

17

500

(sa-13)

specifieke vorm van agrarisch - 13

Loonwerkbedrijf

Steenovensebaan

22

1.200

 

De bepalingen opgenomen in 3.5.1 zijn onverkort van toepassing op bovenstaande toegestane nevenactiviteiten.

Voor het uitoefenen van deze nevenactiviteiten gelden de volgende bepalingen:

 

d Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

 

e Bedrijfswoningen en plattelandswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

 

f Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

g Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

h Landschappelijke en natuurwaarden

Doel is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden. Dit houdt in dat:

 

i Cultuurhistorische waarden

Doel is het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Dit houdt in dat:

 

j Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee aanduidingen 'bouwvlak' dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing;

 

3.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen, met dien verstande dat voor kassen ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ en ‘specifieke vorm van agrarisch – glastuinbouw doorgroei’ in 3.2.3, voor veehouderijen in 3.2.4 en voor teeltondersteunende voorzieningen in 3.2.5 aanvullend specifieke regels zijn opgenomen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

 

b. ingeval er sprake is van de bouw van bouwwerken ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of ten behoeve van mestbewerking ter plaatse, moet worden aangetoond, dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

c. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;

  3. indien een aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' is opgenomen, mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de oppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, niet meer bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.

 

3.2.3 Bebouwing ter plaatse van 'glastuinbouw' en 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei'

Aanvullend op het bepaalde in 3.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' en 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' de volgende bepalingen:

a. ingeval sprake is van de uitbreiding van (teeltondersteunende) kassen moet worden aangetoond, dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

  1. In afwijking van het bepaalde in 3.2.2 onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' of 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' kassen toegestaan buiten het bouwvlak; kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' of 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei';

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' geldt, dat de bebouwde oppervlakte aan kassen maximaal 5 ha. mag bedragen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' geldt, dat de bebouwde oppervlakte aan kassen maximaal 2 ha. mag bedragen, waarbij voor het perceel Molenschotseweg 3 een maximum geldt van 3 ha.;

  4. de goothoogte van kassen bedraagt niet meer dan 6 m.;

  5. de bouwhoogte van kassen bedraagt niet meer dan 10 m;

  6. de bouwhoogte van waterbassins bedraagt niet meer 2,5 m.; 

  7. kassen en waterbassins mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

kassen en waterbassins mogen voorts uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan geldt als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw;

  1. de afstand van kassen en waterbassins tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt, in afwijking van het bepaalde in 3.2.2 onder c., ten minste 1 m.

 

3.2.4 Bebouwing ten behoeve van veehouderij

Aanvullend op het bepaalde in 3.2.2 gelden voor veehouderijen de volgende regels:

  1. voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt, is een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning(en);

  2. voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt, en die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag, is een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning(en);

  3. voor een veehouderij waarvan het bouwvlak buiten de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt, is een toename van de bestaande oppervlakte van dierenverblijven uitsluitend toegestaan, indien:

  1. voor zover het bouwvlak van de veehouderij geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt: de veehouderij voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  2. de toename van de bestaande oppervlakte van dierenverblijven niet wordt gebruikt voor het houden van geiten;

  3. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij: er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals die regels luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  4. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  5. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

  6. de bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar is;

  7. er geen aantasting plaatsvindt van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

 

a. Aanvullend op het bepaalde in 3.2.2 geldt, dat een toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte ten dienste van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, alleen is toegestaan, indien:

1. voor zover gelegen binnen de aanduiding ‘wetgevingszone beperking veehouderij’, deze veehouderij blijkens onafhankelijk deskundig advies, grondgebonden is; de toename van het bebouwingsoppervlak van de bestaande bedrijfswoning blijft hierbij buiten beschouwing;

2. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

3. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

4. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

5. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

6. er ten hoogste in één laag wordt gebouwd, dit met uitzondering van voliëre- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste in twee lagen mag worden gebouwd;

7. de bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;

8. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS;

b. deze regels zijn niet van toepassing op uitbreidingen van veehouderijen, voor zover deze uitbreidingen betrekking hebben op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de opslag van ruwvoer;

c. in afwijking van artikel 1, lid 1.20, wordt onder bestaande bebouwingsoppervlakte  verstaan de:

1. bebouwing, die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

2. bebouwing, die mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning; of

3. bebouwing, die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

 

3.2.5 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een maximale bouwhoogte van 4,5 m.;

  2. buiten de aanduiding 'bouwvlak' uitsluitend in de vorm van:

 

  1. teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, voor zover;

1. is aangetoond, dat de bouw of uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

  1. de oppervlakte van teeltondersteunende kassen niet meer bedraagt dan 5.000 m2;

  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m.;

  3. de afstand van kassen tot de zijdelingse perceelsgrenzen, in afwijking van het bepaalde in 3.2.2 onder c., ten minste 1 m. bedraagt;

 

3.2.6 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen is;

3. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.3.4;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning de voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

 

3.2.7 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke bedrijfswoning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

3.2.8 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

3.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van silo's en torensilo's, niet zijnde warmteopslagtanks, watertanks of -bassins, maximaal 20 m. bedraagt;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 12 m. bedraagt;

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt;

  2. overigens een bouwhoogte van de bouwhoogte maximaal 2,5 m. geldt bedraagt;

  3. sleufsilo's, mestsilo's, foliemestbassins, paardenbakken, stapmolens, mestzakken en dergelijke voorzieningen niet zijn toegestaan, uitgezonderd:

3. sleufsilo's, mestsilo's, foliemestbassins, paardenbakken, mestzakken en dergelijke voorzieningen zijn niet toegestaan, uitgezonderd waterbassins tot een maximale hoogte van 2,5 meter en (erf)verhardingen, bij de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’ of ‘specifieke vorm van agrarische – glastuinbouw doorgroei’, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak' deze uitsluitend zijn toegestaan in de vorm van voerplaten, sleufsilo’s, kuilplaten of andere verhardingen tot een maximale hoogte van 2,5 m., ten behoeve van de opslag van ruwvoer, voor zover deze opslag noodzakelijk is voor het op het aansluitende bouwvlak aanwezige grondgebonden veehouderijbedrijf en de daarbij behorende verhardingen nodig zijn om die voorzieningen efficiënt te kunnen gebruiken;

  1. met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Omgevingvergunning grotere hoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, onder d. en e., lid e. en lid f., teneinde grotere hoogtematen voor gebouwen toe te staan, mits:

  1. de hogere grotere hoogtemaat stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

  2. uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

  3. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m. respectievelijk 12 m bedraagt.

 
3.3.2 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, lid d., 3.2.3, lid h. en 3.2.5, lid b., onder 4, teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

3.3.2 Omgevingsvergunning grotere hoogte ondersteunende bedrijfsbebouwing bij glastuinbouwbedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, onder d. en e., lid e. en lid f., en 3.2.9, onder lid b., onder 3., teneinde binnen het bouwvlak met de aanduiding ‘glastuinbouw’ en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' een grotere hoogtematen voor gebouwen, niet zijnde kassen, en specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan, mits:

  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waaronder de schaduwwerking naar een glastuinbouwbedrijf;

  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige waarden;

  3. uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt tevens advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  4. de goothoogte van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, maximaal 10 m. bedraagt;

  5. de bouwhoogte van een warmteopslagtanks of een watertank maximaal 15 m. bedraagt.

 

3.3.3 Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5, teneinde

een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan maximaal 4,5 m.;

  2. de voorzieningen worden gesitueerd in de strook grond, welke direct grenst aan het bouwvlak, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor steunvoorzieningen voor boom- planten- en fruitteelt;

  3. er geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden, zoals opgenomen in de artikelen 3.1.2 onder h. en 3.1.2 onder i.; 3.1.1, onder g., 3.1.2, onder f., sub 2. en 3.1.2, onder g., sub 2.;

  4. uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat:

  1. de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische grondgebonden bedrijfsvoering;

  2. de voorzieningen geen aanzet vormen tot een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

  1. ingeval van permanente voorzieningen, niet zijnde steunvoorzieningen voor boom-, planten- en fruitteelt, geldt aanvullend, dat:

  1. het oprichten hiervan binnen het bestaande bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;

  2. het totaal oppervlak aan permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen en buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 ha.;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' het realiseren en toekomstig functioneren van de geprojecteerde ecologische verbindingszone niet mag worden geschaad, alsmede vindt er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant" wordt voldaan;

 

3.3.4 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.

 

3.3.4 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, onder a., sub 1., 3.1.2 onder e., sub 1., teneinde de bouw van de een eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf en is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

3.3.5 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest of enige andere vorm van buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2, onder c. en d., danwel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning, als opgenomen in 3.5.1;

  3. horeca, behoudens het bepaalde in 3.1.2, onder c., dan wel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.1;

  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

e. gebruik als woning met uitzondering van:

1. de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

2. een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';

f. het uitoefenen van een bed & breakfast;

g. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

  1. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties; de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben en die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

  2. het bewerken, verwerken of vergisten van mest van derden;

  3. het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen;

h. binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van:

1. volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;

2. bestaande gebouwen met meer dan één bouwlaag, die gebruikt mogen worden voor het houden van dieren;

i. een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij.

 

3.4.2 Aanvullende gebruiksregels veehouderijen

In aanvulling op 3.4.1 gelden voor veehouderijen de volgende gebruiksregels:

  1. binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van:

  1. volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;

  2. bestaande gebouwen met meer dan één bouwlaag, die gebruikt mogen worden voor het houden van dieren;

  1. een gebruikswijziging van gebouwen die niet in gebruik zijn als dierenverblijf, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf, is niet toegestaan;

  2. omschakeling van een veehouderij waar geen geiten worden gehouden naar een geitenhouderij is niet toegestaan.

 

3.4.3 Stikstofregel

In aanvulling op 3.4.1 en 3.4.2 geldt voor veehouderijen en glastuinbouwbedrijven dat het gebruiken van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf uitsluitend is toegestaan indien geeen sprake is van een toename van stikstofdepositie.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Omgevingsvergunning nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken teneinde nevenactiviteiten, zoals bedoeld in 3.1.1, onder c. toe te staan in de vorm van:

 

waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de oppervlakte aan binnen- en buitenruimte die mag worden gebruikt voor deze nevenactiviteiten, bedraagt niet meer dan 250 m2, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag en semi-agrarische functies niet meer dan 500 m2 bedraagt;

  2. de verkoopvloeroppervlakte van de verkoop streekeigen producten niet meer dan 50 m2 bedraagt;

  3. de oppervlakte ten behoeve van sociaal-maatschappelijke functies, waarbij de zorgactiviteiten c.q. resocialisatie onderdeel uitmaken van de agrarische bedrijfsactiviteiten, niet meer bedraagt dan 250 m² aan binnenruimte. Dit betreffen binnenruimten, welke hoofdzakelijk ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functies worden ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimten);

  4. gronden die primair een agrarische functie hebben, maar daarnaast worden ingezet voor dagrecreatieve nevenactitviteiten, zoals boerengolf of een maïsdoolhof, bij het bepalen van de oppervlakte buiten beschouwing worden gelaten;

  1. het combineren van nevenactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2. Ingeval één van de nevenfuncties betrekking heeft op inpandige statische opslag of semi-agrarische functies, mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 500 m2;

  2. de inpandige nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

  3. met uitzondering van semi-agrarische activiteiten mogen nevenactiviteiten uitsluitend milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

  4. detailhandel, anders dan opgenomen in 3.1.2, onder d. of de verkoop van streekeigen producten, zoals bedoeld in deze bepaling, is niet toegestaan;

  5. ingeval van verblijfsrecreatie recreatief dag- en nachtverblijf geldt een maximum van 10 verblijfsplaatsen;

  6. dagrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan tussen zonsopgang en zonsondergang;

  7. horeca als zelfstandige nevenactiviteit is toegestaan tot een maximum capaciteit van 30 personen/zitplaatsen (binnen- en buitenruimte);

  8. niet-zelfstandige horeca is toegestaan in de vorm van ondersteunende horeca bij een ingevolge deze regeling toegestane nevenactiviteit, waarbij geldt dat de horeca niet mag worden opengesteld voor anderen dan diegenen, die gebruik maken van die nevenactiviteit;

j. voor zover horeca niet als nevenactiviteit is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 3.1.2, onder c., geldt, dat horeca alleen is toegestaan als ondersteunende horeca bij een, ingevolge deze regeling, toegestane nevenactiviteit, waarbij deze niet mag worden opengesteld voor anderen dan diegenen, die gebruik maken van die nevenactiviteit; voor zover horeca wel is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 3.1.2, onder c., geldt een maximum capaciteit van 30 personen/zitplaatsen (binnen- en buitenruimte) en mag deze wel worden opengesteld voor derden;

  1. buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;

  2. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  3. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (w.o. afwikkeling verkeer) en milieukundig (w.o. geur en woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

n. de nevenactiviteit vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

 

3.5.2 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2, onder c., teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen en, dagrecreatieve (slechtweer)-voorzieningen, toe te staan als nevenactiviteit, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de binnenactiviteiten worden uitgeoefend in een bestaand gebouw, niet zijnde een kas of een teeltondersteunende voorziening; nieuwbouw is uitsluitend toegestaan, indien aangetoond wordt dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een aanwezig gebouw;

  3. er geldt een maximaal gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m²;

  4. plaatsing van kampeermiddelen is wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

  5. het betreft maximaal 25 plaatsen;

  6. de kampeerplaatsen dienen gelegen te zijn op een aaneengesloten terrein, dat binnen het bouwvlak en/of aansluitend aan het bouwvlak ligt, met dien verstande dat de kampeerplaatsen binnen 100 m. van het bouwvlak dienen te zijn gesitueerd; binnen 100 m. van het bijbehorende bouwvlak gelegen te zijn;

  7. er dient op basis van een deskundigenrapport te zijn aangetoond, dat de nevenactiviteit uit een oogpunt van landschappelijke en natuurwaarden aanvaardbaar is;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaats vinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van de bestemming;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  10. de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen;

  11. dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horeca-voorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:

  1. gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

  2. actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

  3. vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen/centrale voorzieningen dat bij kleinschalige kampeerterreinen is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) in totaal maximaal 250 m² aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

  4. de voorzieningen mogen niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er is vanuit milieuoogpunt (o.m. geur, gebruik bestrijdingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de nevenactiviteit;

  3. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

  5. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  6. de nevenactiviteit is enkel toegestaan, indien de kwaliteitsverbetering van het landschap is zeker gesteld. Hierbij wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant”.

 

3.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder f., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs- of plattelands)woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

3.5.4 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder g., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning, in de plattelandswoning, in bestaande bedrijfsgebouwen of in op het agrarisch bouwvlak te plaatsen woonunits (niet zijnde (sta)caravans), al dan niet in een combinatie van vorenstaande vormen;

b. ingeval van huisvesting in een bedrijfswoning of plattelandswoning, is er sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. ingeval van huisvesting in bedrijfsgebouwen of woonunits is deze huisvesting uitsluitend toegestaan, indien de inzet van deze werknemers noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

d. per bewoner is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

e. er wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. ingeval van toevoeging van woonunits is er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

h. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

 

i. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs- of plattelands)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

3.5.5 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totale toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de afhankelijke woonruimte, waaronder voor het aspect geur;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig aanvaardbaar, waarbij in ieder geval moet zijn voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, danwel hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld;

h. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

i. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

j. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

3.5.3 Omgevingsvergunning gebruik gebouwen als dierenverblijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder l. 3.4.2, onder b., ten behoeve van een gebruikswijziging van bestaande gebouwen die niet in gebruik zijn als dierenverblijf naar een dierenverblijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: , gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, mits er:

  1. er mag geen omgevingsvergunning worden verleend voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt;

  2. voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt, mag een omgevingsvergunning uitsluitend worden verleend indien de veehouderij voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  3. het in gebruik nemen van dierenverblijven voor het houden van geiten is niet toegestaan;

  4. er worden maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij; er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals die regels luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag; een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

  5. er is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

f. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  1. er is een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

g. er ten hoogste in één bouwlaag wordt gebruikt, dit met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt;

  1. de gebruikswijziging is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar is.

  2. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

 

3.5.4 Omgevingsvergunning gebruik tweede bedrijfswoning als plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2, onder e., ten behoeve van een gebruikswijziging van een bestaande bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf voor bewoning door een derde, in de vorm van een plattelandswoning, mits:

  1. op het agrarisch bouwvlak thans meer dan één bedrijfswoning is toegestaan, waarbij tenminste één van die woningen als bedrijfswoning blijft gehandhaafd. Indien op het agrarisch bouwvlak slechts één bedrijfswoning aanwezig is, is omzetting van die bedrijfswoning naar plattelandswoning niet toegestaan;

  2. op het agrarisch bouwvlak geen huisvesting van arbeidsmigranten plaatsvindt in bedrijfsgebouwen of woonunits;

  3. de plattelandswoning geen onevenredige milieubelemmeringen ondervindt op de aspecten geluid, trilling, fijnstof en/of verkeer van het op dat bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf;

  4. de activiteit niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  5. de naar plattelandswoning omgezette voormalige bedrijfswoning blijft tellen als bedrijfswoning; toevoeging van een nieuwe bedrijfswoning is niet toegestaan.

 

3.5.5 Omgevingsvergunning hobbymatige paardenbak buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2, onder b. en 3.2.9, onder c., teneinde buiten het bouwvlak een hobbymatige paardenbak toe te staan bij een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning, mits:

  1. de paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan een bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinneneen woning, bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

  2. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de paardenbak niet meer bedraagt dan 1,5 meter;

  4. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden ten minste 5 meter bedraagt;

  5. de paardenbak niet bedrijfsmatig wordt gebruikt;

  6. geen lichtmasten worden gebouwd;

  7. de locatie van de paardenbak stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.6.4 opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

 

3.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. welke plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m.;

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

3.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden, als opgenomen in 3.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 3.6.4 weergegeven.

 

3.6.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem';

 

- er mogen geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden, die natuurontwikkeling als te realiseren ecologische verbindingszones in de nabije of verre toekomst frustreren;

- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;

- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem';

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning waardevol reliëf';

 

- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' mogen er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden die natuurontwikkeling als te realiseren ecologische verbindingszones in de nabije of verre toekomst frustreren;

- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf' vindt er geen onevenredige aantasting plaats van het waardevolle reliëf;

het dempen van poelen, sloten en greppels uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning historische verkaveling';

 

- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning historische verkaveling' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de historische verkaveling;

 

 

 

 

 

het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning openheid';

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning schootsveld';

  

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

- ter plaatse van de functieaanduiding 'boomteelt' (bm);

- indien de aanplant plaatsvindt in het kader van een zorgvuldige landschappelijke inpassing o.b.v. een verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- of gebruiksregels of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid;

- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke openheid;

- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de herkenbaarheid van het schootsveld uit oogpunt van cultuurhistorische waarden;

  

 

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning historische verkaveling';

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;

 

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.7.1 Wijziging ten behoeve van vergroting/vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de aanduiding 'bouwvlak', dat die door uitbreiding of vormverandering ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' komt te liggen, mag uitsluitend worden uitgebreid of van vorm veranderd, mits het functioneren van de verbindingszone en het Natuur Netwerk Brabant de EHS niet onevenredig wordt aangetast en, blijkens advies van het waterschap, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem;

  2. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  3. de vergroting en/of vormverandering mag niet worden toegepast ten behoeve van:

  1. een intensieve veehouderij;

  2. een geitenhouderij;

  3. een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt;

  1. de maximale omvang van de aanduiding ‘bouwvlak’ bedraagt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, 2 ha.;

  2. voor een grondgebonden veehouderij geldt, dat:

  1. voor een bouwvlak dat geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt, de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast ten behoeve van een veehouderij die voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan; voor zover gelegen binnen de aanduiding ‘wetgevingszone beperking veehouderij’, deze veehouderij blijkens onafhankelijk deskundig advies, grondgebonden is;

  2. de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

  3. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij; er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals die regels luiden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan; een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

  4. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

5. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  1. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

  3. de bepalingen onder c. tot en met g. 3. tot en met 6. zijn niet van toepassing: voor:

  1. voor glastuinbouwbedrijven geldt het volgende:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' mag die aanduiding 'glastuinbouw' en/of het binnen die aanduiding gelegen aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid of van vorm veranderd onder de volgende voorwaarden:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' mag die aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' en/of de binnen die aanduiding gelegen aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid of van vorm veranderd onder de volgende voorwaarden:

  1. vormverandering van het bouwvlak van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan; vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan;

  2. ingeval de uitbreiding of vormverandering is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen, is wijziging uitsluitend toegestaan indien geen sprake is van een toename van stikstofdepositie; moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

 

daarnaast gelden in alle gevallen de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

  2. de vergroting en/of vormverandering van het bouwvlak is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

  5. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

n daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie' geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

3.7.2 Wijziging ten behoeve van grotere goothoogte kassen bij glastuinbouwbedrijven in doorgroeigebied

Burgemeester en wethouders kunnen de in 3.2.3, onder d. e., gestelde regels ten aanzien van de goothoogte van kassen bij glastuinbouwbedrijven in het doorgroeigebied wijzigen, teneinde een hogere goothoogte voor kassen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de hogere goothoogte van de kassen is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waaronder de schaduwwerking naar een glastuinbouwbedrijf;

  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige landschappelijke waarden;

  4. uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dat een hogere goothoogte van de kassen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  5. de goothoogte van kassen maximaal 8 m. bedraagt;

  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen.

 

3.7.3 Wijziging ten behoeve van voorzieningen ten dienste van een grondgebonden veehouderij buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde bij een grondgebonden veehouderij voorzieningen voor de opslag van ruwvoer, zijnde bouwwerken geen gebouw zijnde, toe te staan buiten een agrarisch bouwvlak door middel van het opnemen van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat;

  1. de voorzieningen noodzakelijk zijn uit het oogpunt van een doelmatige grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

  2. het fysiek onmogelijk is, althans vanuit een doelmatige bedrijfsvoering niet gewenst is, om voorzieningen ten behoeve van de opslag van ruwvoer binnen het agrarisch bouwvlak, waarvan de voorziening ten dienste staat, te realiseren;

  1. het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ ligt aangrenzend aan het agrarisch bouwvlak, waarvan de voorziening ten dienste staat;

  2. de omvang van het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' is een aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ alleen toegestaan, mits het functioneren van de verbindingszone en het Natuur Netwerk Brabant de EHS niet onevenredig wordt aangetast en, blijkens advies van het waterschap, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem;

  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

  5. de opneming van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  6. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  7. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

  8. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

3.7.4 Wijziging ten behoeve van omschakeling/hervestiging naar grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het verwijderen van de, ter plaatse op een bouwvlak aanwezige, aanduiding 'glastuinbouw' c.q. 'intensieve veehouderij' c.q. 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' c.q. 'specifiek vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';

b. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt;

c. de maximale omvang van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt:

1. voor een grondgeboden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, 2 ha.;

2. voor een grondgebonden veehouderij geldt dat;

a. de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

b. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

c. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelas-ting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

d. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

e. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS;

f. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

g. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

h. voor een paardenfokkerij zijn de bepalingen onder b. tot en met f. niet van toepassing;

i. indien sprake is van vormverandering of vergroting van het bestaande, om te schakelen bouwvlak, dient aanvullend te worden voldaan aan de bepalingen in 3.7.1;

d. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

e. het dient om (een aanzet tot) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

g. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

i. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

j. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

l. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

m. ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

n. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

3.7.4 Wijziging ten behoeve van omschakeling/hervestiging naar grondgebonden veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een grondgebonden veehouderij, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast voor een bouwvlak dat geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt;

  2. voor een bouwvlak dat geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt, mag de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend worden toegepast ten behoeve van een veehouderij die voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan;

  3. de wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast voor omschakeling naar dan wel hervestiging van een geitenhouderij;

  4. er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij; er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals die regels luiden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan;

  5. er is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  6. de landschappelijke inpassing omvat tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  7. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

  8. de omvang van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1,5 hectare;

  9. indien sprake is van vormverandering of vergroting van het bestaande, om te schakelen bouwvlak, dient aanvullend te worden voldaan aan de bepalingen in 3.7.1;

  10. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';

  11. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  12. het dient om (een aanzet tot) een volwaardige grondgebonden veehouderij te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  13. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

  14. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  15. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;

  16. de omschakeling leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  17. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

  18. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

  19. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

  20. wijziging is uitsluitend toegestaan indien geen sprake is van een toename van stikstofdepositie.

 

3.7.5 Wijziging ten behoeve van omschakeling/hervestiging naar overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';

b. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt;

  1. het bouwvlak wordt strak om de bestaande bebouwing gelegd, waarbij een absoluut maximum geldt van 1,5 ha.; vergroting naar deze maat is niet toegestaan;

  2. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  3. het dient om (een aanzet tot) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

  5. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  6. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  7. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

  8. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  9. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

  10. ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, is wijziging uitsluitend toegestaan indien geen sprake is van een toename van stikstofdepositie; moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

  11. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

m. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

3.7.6 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 'Wonen' of artikel 25 'Wonen - Lint' waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden in ieder geval gesloopt;

d. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

e. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

f. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

g. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

h. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

i. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

j. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

k daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

3.7.6 Wijziging ten behoeve van semi-agrarisch bedrijf/manege

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in:

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het hergebruik vindt plaats binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen, tot een maximale oppervlakte van 750 m2 (exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken); uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. gelden er in de gevallen van wijziging in de bestemming ‘Sport’ ten behoeve van een manege of in de bestemming ‘Bedrijf - Semi Agrarisch Semi-agrarisch bedrijf’ ten behoeve van een paardenpension, geen bepalingen ten aanzien van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte en/of de plicht tot gebruikmaking van bestaande gebouwen. Wel moet bebouwing die niet noodzakelijk is voor de bestemming worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;

  3. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

  5. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande dat er dan in plaats van 750 m2, maximaal 500 m2 aan gebouwen en gebruik ten behoeve van het bedrijf is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  6. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, met uitzondering van de opslag van voer en mest, voor zover deze noodzakelijk is binnen de bestemming ‘Sport’ met de nadere aanduiding ‘manege’ en de bestemming ‘Bedrijf - Semi Agrarisch Semi-agrarisch bedrijf’, met de nadere aanduiding ‘paardenpension’;

  2. detailhandel;

  3. kassen;

  4. horeca;

  1. in afwijking van vorenstaande is horeca uitsluitend toegestaan bij een manege en uitsluitend onder de volgende voorwaarden:

  1. de horecafunctie is ondergeschikt en gelieerd aan de manege-activiteiten;

  2. horeca mag niet voor anderen dan degenen, die gebruik maken van de manege, worden opengesteld;

  3. er zijn geen feesten en partijen toegestaan, die geen directe samenhang hebben met de manege-activiteiten;

  1. in afwijking van vorenstaande is het bij een agrarisch verwant bedrijf of een manege of paardenpension toegestaan om in de vorm van een nevenactiviteit een sociaal maatschappelijke functie (zorgactiviteiten, vormen van resocialisatie) te ontplooien, tot een maximale omvang van 250 m²;

  2. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant de EHS;

  3. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  4. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundige advies worden ingewonnen;

  5. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  7. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  8. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  10. er wordt een bestemmingsvlak ‘Bedrijf - Semi Agrarisch Semi-agrarisch bedrijf’ dan wel ‘Sport’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals paardenbak en erfverharding) gelegd, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak moet worden verkleind. De omvang van dat bestemmingsvlak bouwvlak mag maximaal 5.000 m2 bedragen. Rondom de bestaande gebouwen, en bouwwerken geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

  11. de regels van artikel 8 ‘Bedrijf - Semi Agrarisch Semi-agrarisch bedrijf’, respectievelijk artikel 18 ‘Sport’ worden van overeenkomstige toepassing verklaard;

  12. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

  13. ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, is wijziging uitsluitend toegestaan indien geen sprake is van een toename van stikstofdepositie; moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

u. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

3.7.7 Wijziging ten behoeve van inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen om hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

  2. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

  4. overtollige gebouwen, zijnde de gebouwen die niet ten dienste staan aan de vervolgfunctie en die niet vallen binnen de bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerkenregeling als vermeld onder b., worden gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag;

  2. kassen;

  3. (detail)handel, alsmede een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (al dan niet t.b.v. een internethandel);

  4. horeca;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

  3. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  6. er wordt een bestemmingsvlak artikel 6 ‘Bedrijf’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, en bouwwerken geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;

  7. er wordt een aanduiding 'statische opslag' opgenomen ten behoeve van de inpandige statische opslag;

  8. de regels van artikel 6 ‘Bedrijf’, waarbij de inpandige statische opslag wordt geregeld, worden van overeenkomstige toepassing verklaard;

  9. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

o. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

3.7.8 Wijziging ten behoeve van overig niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen, teneinde één overig niet-agrarisch bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

  2. er wordt maximaal 400 m2 aan bebouwing toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;

  3. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

  5. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande, dat er dan in plaats van 400 m2, maximaal 250 m2 aan gebouwen is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  6. ingeval van een kleinschalig kampeerterrein geldt aanvullend het gestelde in 3.5.2, onder d., e., f., g., j. en k.; lid d. tot met h.;

  7. ingeval van een natuurkampeerterrein geldt aanvullend dat;

  1. het natuurkampeerterrein een extensief karakter heeft;

  2. de ontwikkeling gepaard gaat met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;

  3. naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, het terrein ook rondom adequaat landschappelijk wordt ingepast; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  4. binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);

  5. buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

  6. de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

  1. het mogen uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

  2. niet toegestaan is zijn:

  1. buitenopslag;

  2. detailhandel;

  3. horeca, met uitzondering van horeca welke gelieerd en ondergeschikt is aan een recreatiebedrijf, en niet extern toegankelijk is;

  4. een al dan niet zelfstandig kantoorvoorziening met baliefunctie;

  5. kassen;

  6. logistieke bedrijven en bedrijven gericht op opslag en overslag;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

k. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

l. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  2. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklmaat) aanvaardbaar;

  3. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  5. er wordt een bestemmingsvlak artikel 6 ‘Bedrijf’ of 'Recreatie' strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, en bouwwerken geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;

  6. indien er reeds regels in dit bestemmingsplan zijn opgenomen ten behoeve van de op te nemen bestemming, dan zijn die regels van overeenkomstige toepassing;

  7. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

  8. er is aangetoond, dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op de langere termijn past binnen de toegestane omvang van 5.000 m².

s. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden;

  2. agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig;

  3. nevenactiviteiten (voor zover in 4.1.2, onder c, opgenomen; of via een omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels op grond van 4.5 kan worden toegestaan);

  4. ondergeschikte detailhandel;

e. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is het toegestaan (één van) de bedrijfswoning(en) als plattelandswoning te gebruiken; de regels voor een bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing op een plattelandswoning;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 4.1.2, onder e;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

g. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. tuinen; ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede: voortuinen tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg, alsmede bestaande tuinen;

  5. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming doeleinden.

 

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

 

a Type agrarisch bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak waar ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan een bestaande veehouderij (als hoofdtak of als neventak) aanwezig is. Voorts is, al dan niet in combinatie hiermee, het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan, overeenkomstig de onderstaande aanduidingen:

 

b Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak

Voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf en ten behoeve van hobbymatig gebruik van de gronden, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, stapmolens, waterbassins, parkeerplaatsen en opslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf e.d. gelden de volgende bepalingen:

 

c Staat van nevenactiviteiten

Afhankelijk van de opgenomen aanduiding zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voorts uitsluitend de volgende nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsvoering toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen, waarbij voor de betreffende activiteit maximaal de in de tabel opgenomen vloeroppervlakte aan binnen- en buitenruimte is toegestaan. Voor de functie kampeerterrein of dagrecreatie (niet zijnde een horecafunctie) geldt enkel de binnenruimte als maximum aan vloeroppervlak.

 

Afkorting

Aanduiding

Nevenactiviteit

Adres

Huisnummer

Vloeroppervlakte (m2)

(kt)

kampeerterrein

Kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen

n.v.t.

n.v.t.

250 m2

(saw-1)

specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1

Dagrecreatie en inpandige recreatief dag- en nachtverblijf verblijfsrecreatie alsmede horeca ten dienste van de bezoekers van de dagrecreatie en het recreatief dag- en nachtverblijf

Moerstraat

10(A)

625 m2

(saw-2)

specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2

Pensionstalling

Statische opslag

Groenendijk

Groenendijk

64

64

500

500

 

De bepalingen opgenomen in 4.5.1 zijn onverkort van toepassing op bovenstaande toegestane nevenactiviteiten.

Voor het uitoefenen van deze nevenactiviteiten gelden de volgende bepalingen:

 

d Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

 

e Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen geldt de volgende bepaling:

 

f Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

g Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

h Landschappelijke en natuurwaarden

Doel is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden. Dit houdt in dat:

 

i Cultuurhistorische waarden

Doel is het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Dit houdt in dat:

 

j Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee aanduidingen 'bouwvlak' dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

 

4.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen, met dien verstande dat voor kassen ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ in 4.2.3, voor veehouderijen in 4.2.3 en voor teeltondersteunende voorzieningen in 4.2.4 aanvullend specifieke regels zijn opgenomen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. ingeval er sprake is van de bouw van bouwwerken ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse moet worden aangetoond, dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

c. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

 

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;

  3. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant de EHS;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' zijn geen gebouwen toegestaan.

 

4.2.3 Bebouwing ter plaatse van 'glastuinbouw'

Aanvullend op het bepaalde in 4.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' de volgende bepalingen:

a. ingeval er sprake is van uitbreiding van (teeltondersteunende) kassen, moet worden aangetoond, dat de uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;

b. kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';

c. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' geldt, dat de bebouwde oppervlakte aan kassen maximaal 2 ha. mag bedragen;

d. de goothoogte van kassen bedraagt niet meer dan 6 m.;

e. de hoogte van waterbassins bedraagt niet meer 2,5 m.;

f. kassen en waterbassins mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan geldt als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw;

g. de afstand van kassen en waterbassins tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1 m.;

 

4.2.3 Bebouwing ten behoeve van veehouderij

Aanvullend op het bepaalde in 4.2.2 gelden voor veehouderijen de volgende regels:

  1. voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt, is een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning(en);

  2. voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt, en die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag, is een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan, met uitzondering van een toename van de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning(en);

  3. voor een veehouderij waarvan het bouwvlak buiten de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt, is een toename van de bestaande oppervlakte van dierenverblijven uitsluitend toegestaan, indien:

  1. voor zover het bouwvlak van de veehouderij geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt: de veehouderij voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  2. de toename van de bestaande oppervlakte van dierenverblijven niet wordt gebruikt voor het houden van geiten;

  3. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij: er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals die regels luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  4. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  5. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

  6. de bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar is;

  7. er geen aantasting plaatsvindt van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

 

a. Aanvullend op het bepaalde in 4.2.2geldt, dat een toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte ten dienste van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, alleen is toegestaan, indien:

1. voor zover gelegen binnen de aanduiding ‘wetgevingszone beperking veehouderij’, deze veehouderij blijkens onafhankelijk deskundig advies, grondgebonden is; de toename van het bebouwingsoppervlak van de bestaande bedrijfswoning blijft hierbij buiten beschouwing;

2. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

3. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

4. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

5. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

6. er ten hoogste in één laag wordt gebouwd, dit met uitzondering van voliëre- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste in twee lagen mag worden gebouwd;

7. de bouw en het voorgenomen gebruik stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;

8. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS;

b. deze regels zijn niet van toepassing op uitbreidingen van veehouderijen, voor zover deze uitbreidingen betrekking hebben op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de opslag van ruwvoer;

c. in afwijking van artikel 1, lid 1.20, wordt onder bestaande bebouwingsoppervlakte  verstaan de:

1. bebouwing, die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

2. bebouwing, die mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning; of

3. bebouwing, die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

 

4.2.4 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een maximale bouwhoogte van 4,5 m.;

  2. buiten de aanduiding 'bouwvlak' uitsluitend in de vorm van:

  1. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan.

 

4.2.5 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.3;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten mag het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden de voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

 

4.2.6 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke bedrijfswoning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

4.2.7 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

4.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van silo's en torensilo's, niet zijnde warmteopslagtanks, watertanks of -bassins, maximaal 20 m. bedraagt;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 12 m. bedraagt;

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt;

  2. overigens een bouwhoogte van de bouwhoogte maximaal 2,5 m. geldt bedraagt;

  3. sleufsilo's, mestsilo's, foliemestbassins, paardenbakken, stapmolens, mestzakken en dergelijke voorzieningen niet zijn toegestaan, uitgezonderd:

3. sleufsilo's, mestsilo's, foliemestbassins, paardenbakken, mestzakken en dergelijke voorzieningen zijn niet toegestaan, uitgezonderd waterbassins tot een maximale hoogte van 2,5 meter en (erf)verhardingen, bij de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak' deze uitsluitend zijn toegestaan in de vorm van voerplaten, sleufsilo’s, kuilplaten of andere verhardingen tot een maximale hoogte van 2,5 m., ten behoeve van de opslag van ruwvoer, voor zover deze opslag noodzakelijk is voor het op het aansluitende bouwvlak aanwezige grondgebonden veehouderijbedrijf en de daarbij behorende verhardingen nodig zijn om die voorzieningen efficiënt te kunnen gebruiken;

  1. met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Omgevingvergunning grotere hoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, onder d. en e., lid e. en lid f., teneinde grotere hoogtematen voor gebouwen toe te staan, mits:

  1. de hogere grotere hoogtemaat stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

  2. uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

  3. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m. respectievelijk 12 m bedraagt.

 

4.3.2 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, lid d. en 4.2.3, lid g, teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

4.3.3 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, lid e. en f. en 4.2.9, lid b., onder 3., teneinde binnen het bouwvlak met de aanduiding ‘glastuinbouw’ een grotere hoogtematen voor gebouwen, niet zijnde kassen, en specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan, mits:

a. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waaronder de schaduwwerking naar een glastuinbouwbedrijf;

b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige waarden;

c. uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt tevens advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

d. de goothoogte van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, maximaal 10 m. bedraagt;

e. de bouwhoogte van een warmteopslagtanks of een watertank maximaal 15 m. bedraagt.

 

4.3.2 Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde

een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan maximaal 4,5 m.;

  2. de voorzieningen worden gesitueerd in de strook grond, welke direct grenst aan het bouwvlak, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor steunvoorzieningen voor boom- planten- en fruitteelt; de voorzieningen worden aansluitend aan het bouwvlak gesitueerd;

  3. er geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden, zoals opgenomen in de artikelen 4.1.2 onder h en 4.1.2 onder i; 4.1.1, onder g., 4.1.2, onder f., sub 2. en 4.1.2, onder g., sub 2.;

  4. uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat:

  1. de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische grondgebonden bedrijfsvoering;

  2. de voorzieningen geen aanzet vormen tot een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

  1. ingeval van permanente voorzieningen, niet zijnde steunvoorzieningen voor boom-, planten- en fruitteelt, geldt aanvullend, dat:

  1. het oprichten hiervan binnen het bestaande bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;

  2. het totaal oppervlak aan permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen en buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 ha.;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' het realiseren en toekomstig functioneren van de geprojecteerde ecologische verbindingszone niet mag worden geschaad, alsmede vindt er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant" wordt voldaan.

 

4.3.3 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.7,, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.

 

4.3.3 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5, onder a., sub 1., 4.1.2 onder e., sub 1., teneinde de bouw van de een eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf en is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

4.3.4 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest of enige andere vorm van buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. detailhandel, behoudens het bepaalde in 4.1.2, onder c. en d., dan wel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning, als opgenomen in 4.5.1;

  3. horeca, behoudens het bepaalde in 4.1.2, onder c., dan wel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning als opgenomen in 4.5.1;

  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

e. wonen, met uitzondering van:

1. de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

2. een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';

f. het uitoefenen van een bed & breakfast;

g. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

  1. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties; de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben en die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

  2. het bewerken, verwerken of vergisten van mest;

  3. het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen;

h. binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren, met uitzondering van:

1. volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;

2. bestaande gebouwen met meer dan één bouwlaag, die gebruikt mogen worden voor het houden van dieren;

i. een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij.

 

4.4.2 Aanvullende gebruiksregels veehouderijen

In aanvulling op 4.4.1 gelden voor veehouderijen de volgende gebruiksregels:

  1. binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van:

  1. volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;

  2. bestaande gebouwen met meer dan één bouwlaag, die gebruikt mogen worden voor het houden van dieren;

  1. een gebruikswijziging van gebouwen die niet in gebruik zijn als dierenverblijf, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf, is niet toegestaan;

  2. omschakeling van een veehouderij waar geen geiten worden gehouden naar een geitenhouderij is niet toegestaan.

 

4.4.3 Stikstofregel

In aanvulling op 4.4.1 en 4.4.2 geldt voor veehouderijen dat het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf uitsluitend is toegestaan indien geeen sprake is van een toename van stikstofdepositie.

 

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1 Omgevingsvergunning nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken teneinde nevenactiviteiten, zoals bedoeld in 4.1.1, onder c. toe te staan in de vorm van:

 

waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de oppervlakte aan binnen- en buitenruimte die mag worden gebruikt voor deze nevenactiviteiten, bedraagt niet meer dan 250 m2, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag en semi-agrarische functies niet meer dan 500 m2 bedraagt;

  2. de verkoopvloeroppervlakte van de verkoop streekeigen producten niet meer dan 50 m2 bedraagt;

  3. de oppervlakte ten behoeve van sociaal-maatschappelijke functies, waarbij de zorgactiviteiten c.q. resocialisatie onderdeel uitmaken van de agrarische bedrijfsactiviteiten, niet meer bedraagt dan 250 m² aan binnenruimte. Dit betreffen binnenruimten, welke hoofdzakelijk ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functies worden ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimten);

  4. gronden die primair een agrarische functie hebben, maar daarnaast worden ingezet voor dagrecreatieve nevenactitviteiten, zoals boerengolf of een maïsdoolhof, bij het bepalen van de oppervlakte buiten beschouwing worden gelaten;

  1. het combineren van nevenactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2. Ingeval één van de nevenfuncties betrekking heeft op inpandige statische opslag of semi-agrarische functies, mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 500 m2;

  2. de inpandige nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

  3. nevenactiviteiten mogen uitsluitend milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

  4. detailhandel, anders dan opgenomen in 4.1.2, onder d. of de verkoop van streekeigen producten, zoals bedoeld in deze bepaling, is niet toegestaan;

  5. ingeval van verblijfsrecreatie recreatief dag- en nachtverblijf geldt een maximum van 10 verblijfsplaatsen, waarbij er ter plaatse van de specifieke aanduiding saw-1 (perceel Moerstraat 10 (A)), in afwijking van dit artikellid, geen maximum aantal verblijfsplaatsen van toepassing is;

  6. dagrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan tussen zonsopgang en zonsondergang;

  7. horeca als zelfstandige nevenactiviteit is toegestaan tot een maximum capaciteit van 30 personen/zitplaatsen (binnen- en buitenruimte);

  8. niet-zelfstandige horeca is toegestaan in de vorm van ondersteunende horeca bij een ingevolge deze regeling toegestane nevenactiviteit, waarbij geldt dat de horeca niet mag worden opengesteld voor anderen dan diegenen, die gebruik maken van die nevenactiviteit;

j. voor zover horeca niet als nevenactiviteit is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 4.1.2, onder c., geldt, dat horeca alleen is toegestaan als ondersteunende horeca bij een, ingevolge deze regeling, toegestane nevenactiviteit, waarbij deze niet mag worden opengesteld voor anderen dan diegenen, die gebruik maken van die nevenactiviteit; voor zover horeca wel is opgenomen in de tabel behorende bij artikel 4.1.2, onder c., geldt een maximum capaciteit van 30 personen/zitplaatsen (binnen- en buitenruimte) en mag deze wel worden opengesteld voor derden;

  1. buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;

  2. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  3. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (w.o. afwikkeling verkeer) en milieukundig (w.o. geur en woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

n. de nevenactiviteit vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.

 

4.5.2 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2, onder c., teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen en, dagrecreatieve (slechtweer)-voorzieningen, toe te staan als nevenactiviteit, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de binnenactiviteiten worden uitgeoefend in een bestaand gebouw, niet zijnde een kas of een teeltondersteunende voorziening; nieuwbouw is uitsluitend toegestaan, indien aangetoond wordt dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een aanwezig gebouw;

  3. er geldt een maximaal gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m²;

  4. plaatsing van kampeermiddelen is wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

  5. het betreft maximaal 25 plaatsen;

  6. de kampeerplaatsen dienen gelegen te zijn op een aaneengesloten terrein, dat binnen het bouwvlak en/of aansluitend aan het bouwvlak ligt, met dien verstande dat de kampeerplaatsen binnen 100 m. van het bouwvlak dienen te zijn gesitueerd; binnen 100 m. van het bijbehorende bouwvlak gelegen te zijn;

  7. er dient op basis van een deskundigenrapport te zijn aangetoond, dat de nevenactiviteit uit een oogpunt van landschappelijke en natuurwaarden aanvaardbaar is;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaats vinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van de bestemming;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  10. de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen;

  11. dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horeca-voorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:

  1. gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

  2. actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

  3. vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen/centrale voorzieningen dat bij kleinschalige kampeerterreinen is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) in totaal maximaal 250 m² aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

  4. de voorzieningen mogen niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er is vanuit milieuoogpunt (o.m. geur, gebruik bestrijdingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de nevenactiviteit;

  3. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

  5. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  6. de nevenactiviteit is enkel toegestaan, indien de kwaliteitsverbetering van het landschap is zeker gesteld. Hierbij wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant”.

 

4.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1, onder f., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs- of plattelands)woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

4.5.4 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1, onder g., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning, in de plattelandswoning, in bestaande bedrijfsgebouwen of in op het agrarisch bouwvlak te plaatsen woonunits, al dan niet in een combinatie van vorenstaande vormen;

b. ingeval van huisvesting in een bedrijfswoning of plattelandswoning, is er sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. ingeval van huisvesting in bedrijfsgebouwen of woonunits is deze huisvesting uitsluitend toegestaan, indien de inzet van deze werknemers noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

d. per bewoner is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

e. er wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. ingeval van toevoeging van woonunits is er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

h. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

i. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs- of plattelands)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

4.5.5 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de afhankelijke woonruimte, waaronder voor het aspect geur;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig aanvaardbaar, waarbij in ieder geval moet zijn voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, danwel hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld;

h. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

i. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

4.5.3 Omgevingsvergunning gebruik gebouwen als dierenverblijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1, onder l. 4.4.2, onder b., ten behoeve van een gebruikswijziging van bestaande gebouwen die niet in gebruik zijn als dierenverblijf naar een dierenverblijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: , gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij, niet zijnde een paardenfokkerij, mits er:

  1. er mag geen omgevingsvergunning worden verleend voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt;

  2. voor een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt, mag een omgevingsvergunning uitsluitend worden verleend indien de veehouderij voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  3. het in gebruik nemen van dierenverblijven voor het houden van geiten is niet toegestaan;

  4. er worden maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij; er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals die regels luiden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag; een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

  5. er is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

f. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  1. er is een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

g. er ten hoogste in één bouwlaag wordt gebruikt, dit met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt;

  1. de gebruikswijziging is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar is.

  2. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

 

4.5.4 Omgevingsvergunning gebruik tweede bedrijfswoning als plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1, onder e., ten behoeve van een gebruikswijziging van een bestaande bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf voor bewoning door een derde, in de vorm van een plattelandswoning, mits:

a. op het agrarisch bouwvlak thans meer dan één bedrijfswoning is toegestaan, waarbij tenminste één van die woningen als bedrijfswoning blijft gehandhaafd. Indien op het agrarisch bouwvlak slechts één bedrijfswoning aanwezig is, is omzetting van die bedrijfswoning naar plattelandswoning niet toegestaan;

b. de plattelandswoning geen onevenredige milieubelemmeringen ondervindt op de aspecten geluid, trilling, fijnstof en/of verkeer van het op dat bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf;

c. de activiteit niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

d. de naar plattelandswoning omgezette voormalige bedrijfswoning blijft tellen als bedrijfswoning; toevoeging van een nieuwe bedrijfswoning is niet toegestaan.

 

4.5.4 Omgevingsvergunning hobbymatige paardenbak buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2, onder b. en 4.2.8, onder c., teneinde buiten het bouwvlak een hobbymatige paardenbak toe te staan bij een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning, mits:

  1. de paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan een bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinnen een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

  2. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de paardenbak niet meer bedraagt dan 1,5 meter;

  4. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden ten minste 5 meter bedraagt;

  5. de paardenbak niet bedrijfsmatig wordt gebruikt;

  6. geen lichtmasten worden gebouwd;

  7. de locatie van de paardenbak stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

 

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.6.4 opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

 

 

4.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. welke plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m.;

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

4.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 4.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden, als opgenomen in 4.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 4.6.4 weergegeven.

 

4.6.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem'.

 

- er mogen geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden, die natuurontwikkeling als te realiseren ecologische verbindingszones in de nabije of verre toekomst frustreren;

- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;

- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;

- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning cultuurhistorisch vlak' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden;

het dempen van poelen, sloten en greppels

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning cultuurhistorisch vlak' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden;

het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter

  

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

- ter plaatse van de functieaanduiding 'boomteelt' 'bomenteelt' (bm);

- indien de aanplant plaatsvindt in het kader van een zorgvuldige landschappelijke inpassing o.b.v. een verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- of gebruiksregels of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid;

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld' mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de herkenbaarheid van het schootsveld uit oogpunt van cultuurhistorische waarden;

  

 

vellen of rooien van houtgewas

  

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

- ter plaatse van de functieaanduiding 'boomteelt' 'bomenteelt' (bm);

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden natuur- en landschappelijke waarden;

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning cultuurhistorisch vlak historische verkaveling';

 

-   ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning cultuurhistorisch vlak historische verkaveling' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden;

 

 

 

 

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.7.1 Wijziging ten behoeve van vergroting/vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de aanduiding 'bouwvlak', dat die door uitbreiding of vormverandering ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' komt te liggen, mag uitsluitend worden uitgebreid of van vorm veranderd, mits het functioneren van de verbindingszone en het Natuur Netwerk Brabant de EHS niet onevenredig wordt aangetast en, blijkens advies van het waterschap, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem;

  2. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  3. de vergroting en/of vormverandering mag niet worden toegepast ten behoeve van:

  1. een intensieve veehouderij;

  2. een geitenhouderij;

  3. een veehouderij waarvan het bouwvlak geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt;

  1. de maximale omvang van de aanduiding ‘bouwvlak’ bedraagt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, 2 ha.;

  2. voor een grondgebonden veehouderij geldt, dat:

  1. voor een bouwvlak dat geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt, de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast ten behoeve van een veehouderij die voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan; voor zover gelegen binnen de aanduiding ‘wetgevingszone beperking veehouderij’, deze veehouderij blijkens onafhankelijk deskundig advies, grondgebonden is;

  2. de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

  3. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij; er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals die regels luiden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan; een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

  4. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

5. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  1. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

  3. de bepalingen onder c. tot en met g. 3. tot en met 6. zijn niet van toepassing: voor:

f. voor glastuinbouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' mag die aanduiding 'glastuinbouw' en/of het binnen die aanduiding gelegen aanduiding 'bouwvlak' van vorm worden veranderd; vergroting van het bouwvlak en/ of bestemmingsvlak is niet toegestaan;

  1. vormverandering van het bouwvlak van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan; vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan;

  2. ingeval de uitbreiding of vormverandering is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen, is wijziging uitsluitend toegestaan indien geen sprake is van een toename van stikstofdepositie; moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

 

daarnaast gelden in alle gevallen de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

  2. de vergroting en/of vormverandering van het bouwvlak is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

  5. er moet sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

  6. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

n. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie' geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

4.7.2 Wijziging ten behoeve van voorzieningen ten dienste van een grondgebonden veehouderij buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde bij een grondgebonden veehouderij voorzieningen voor de opslag van ruwvoer, zijnde bouwwerken geen gebouw zijnde, toe te staan buiten een agrarisch bouwvlak door middel van het opnemen van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat;

  1. de voorzieningen noodzakelijk zijn uit het oogpunt van een doelmatige grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

  2. het fysiek onmogelijk is, althans vanuit een doelmatige bedrijfsvoering niet gewenst is, om voorzieningen ten behoeve van de opslag van ruwvoer binnen het agrarisch bouwvlak, waarvan de voorziening ten dienste staat, te realiseren;

  1. het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ ligt aangrenzend aan het agrarisch bouwvlak, waarvan de voorziening ten dienste staat;

  2. de omvang van het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' is een aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ alleen toegestaan, mits het functioneren van de verbindingszone en het Natuur Netwerk Brabant de EHS niet onevenredig wordt aangetast en, blijkens advies van het waterschap, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem;

  4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

  5. de opneming van de aanduiding 'wetgevingszone - voorziening buiten bouwvlak’ is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  6. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  7. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

  8. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

4.7.3 Wijziging ten behoeve van omschakeling/hervestiging naar grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het verwijderen van de, ter plaatse op een bouwvlak aanwezige, aanduiding 'glastuinbouw' c.q. 'intensieve veehouderij' c.q. 'specifieke vorm van agrarisch - glastuinbouw doorgroei' c.q. 'specifiek vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';

b. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden gesloopt;

c. de maximale omvang van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt:

1. voor een grondgeboden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, 2 ha.;

2. voor een grondgebonden veehouderij geldt dat;

a. de omvang van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

b. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;

c. is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelas-ting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

d. is aangetoond, dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

e. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS;

f. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

g. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

h. voor een paardenfokkerij zijn de bepalingen onder b. tot en met f. niet van toepassing;

i. indien sprake is van vormverandering of vergroting van het bestaande, om te schakelen bouwvlak, dient aanvullend te worden voldaan aan de bepalingen in 3.7.1;

d. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

e. het dient om (een aanzet tot) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

g. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

i. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

j. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

l. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

m. ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

n. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

4.7.3 Wijziging ten behoeve van omschakeling/hervestiging naar grondgebonden veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde omschakeling naar dan wel hervestiging toe te staan van een grondgebonden veehouderij, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast voor een bouwvlak dat geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied' ligt;

  2. voor een bouwvlak dat geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'wetgevingszone - beperking veehouderij' ligt, mag de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend worden toegepast ten behoeve van een veehouderij die voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals die criteria luiden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan;

  3. de wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast voor omschakeling naar dan wel hervestiging van een geitenhouderij;

  4. er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden, die leiden tot een zorgvuldige veehouderij; er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals die regels luiden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het wijzigingsplan;

  5. er is aangetoond, dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – door de veehouderij maatregelen worden getroffen, die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  6. de landschappelijke inpassing omvat tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak; deze landschappelijke inpassing dient binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  7. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;

  8. de omvang van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1,5 hectare;

  9. indien sprake is van vormverandering of vergroting van het bestaande, om te schakelen bouwvlak, dient aanvullend te worden voldaan aan de bepalingen in 4.7.1;

  10. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de regeling 'Ruimte-voor-ruimte';

  11. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  12. het dient om (een aanzet tot) een volwaardige grondgebonden veehouderij te gaan; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  13. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd in de nadere detaillering van deze bestemming;

  14. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  15. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;

  16. de omschakeling leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  17. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap; er dient in ieder geval voldaan te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen (en verharden);

  18. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is;

  19. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

  20. wijziging is uitsluitend toegestaan indien geen sprake is van een toename van stikstofdepositie.

 

4.7.4 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 'Wonen' of artikel 25 'Wonen - Lint' waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden in ieder geval gesloopt;

d. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

e. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

f. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

g. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

h. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

i. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

j. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

k. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

4.7.4 Wijziging ten behoeve van semi-agrarisch bedrijf/manege

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in:

 

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het hergebruik vindt plaats binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen, tot een maximale oppervlakte van 750 m2 (exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken); uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. gelden er in de gevallen van wijziging in de bestemming ‘Sport’ ten behoeve van een manege of in de bestemming ‘Bedrijf - Semi Agrarisch Semi-agrarisch bedrijf’ ten behoeve van een paardenpension, geen bepalingen ten aanzien van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte en/of de plicht tot gebruikmaking van bestaande gebouwen. Wel moet bebouwing die niet noodzakelijk is voor de bestemming worden gesloopt, tenzij het - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;

  3. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

  5. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande dat er dan in plaats van 750 m2, maximaal 500 m2 aan gebouwen en gebruik ten behoeve van het bedrijf is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  6. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, met uitzondering van de opslag van voer en mest, voor zover deze noodzakelijk is binnen de bestemming ‘Sport’ met de nadere aanduiding ‘manege’ en de bestemming ‘Bedrijf - Semi Agrarisch Semi-agrarisch bedrijf’, met de nadere aanduiding ‘paardenpension’;

  2. detailhandel;

  3. kassen;

  4. horeca;

  1. in afwijking van vorenstaande is horeca uitsluitend toegestaan bij een manege en uitsluitend onder de volgende voorwaarden:

  1. de horecafunctie is ondergeschikt en gelieerd aan de manege-activiteiten;

  2. horeca mag niet voor anderen dan degenen, die gebruik maken van de manege, worden opengesteld;

  3. er zijn geen feesten en partijen toegestaan, die geen directe samenhang hebben met de manege-activiteiten;

  1. in afwijking van vorenstaande is het bij een agrarisch verwant bedrijf of een manege of paardenpension toegestaan om in de vorm van een nevenactiviteit een sociaal maatschappelijke functie (zorgactiviteiten, vormen van resocialisatie) te ontplooien, tot een maximale omvang van 250 m²;

  2. er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant de EHS;

  3. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  4. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundige advies worden ingewonnen;

  5. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  7. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  8. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  10. er moet sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

  11. er wordt een bestemmingsvlak ‘Bedrijf - Semi Agrarisch Semi-agrarisch bedrijf’ dan wel ‘Sport’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals paardenbak en erfverharding) gelegd, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak moet worden verkleind. De omvang van dat bestemmingsvlak bouwvlak mag maximaal 5.000 m2 bedragen. Rondom de bestaande gebouwen, en bouwwerken geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

  12. de regels van artikel 8 ‘Bedrijf - Semi Agrarisch Semi-agrarisch bedrijf’, respectievelijk artikel 18 ‘Sport’ worden van overeenkomstige toepassing verklaard;

  13. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

  14. ingeval de wijziging is bedoeld voor het houden van vee, is wijziging uitsluitend toegestaan indien geen sprake is van een toename van stikstofdepositie; moet worden aangetoond, dat de ontwikkeling stikstofneutraal plaatsvindt;

v. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

4.7.5 Wijziging ten behoeve van inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen om hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

  2. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

  4. overtollige gebouwen, zijnde de gebouwen die niet ten dienste staan aan de vervolgfunctie en die niet vallen binnen de bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerkenregeling als vermeld onder b., worden gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag;

  2. kassen;

  3. (detail)handel, alsmede een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (al dan niet t.b.v. een internethandel);

  4. horeca;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

  3. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  6. er wordt een bestemmingsvlak artikel 6 ‘Bedrijf’ strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen, en bouwwerken geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;

  7. er wordt een aanduiding 'statische opslag' opgenomen ten behoeve van de inpandige statische opslag;

  8. de regels van artikel 6 ‘Bedrijf’, waarbij de inpandige statische opslag wordt geregeld, worden van overeenkomstige toepassing verklaard;

  9. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

o. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

4.7.6 Wijziging ten behoeve van overig niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen, teneinde één overig niet-agrarisch bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt, dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen, niet zijnde kassen of teeltondersteunende voorzieningen; uitbreiding of heroprichting van bebouwing is niet toegestaan;

  2. er wordt maximaal 400 m2 aan bebouwing toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;

  3. de bebouwde oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan bij de woning behorende niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan deze niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

  5. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. geldt, dat het is toegestaan nieuwe gebouwen te bouwen, met dien verstande, dat er dan in plaats van 400 m2, maximaal 250 m2 aan gebouwen is toegestaan, exclusief de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  6. ingeval van een kleinschalig kampeerterrein geldt aanvullend het gestelde in 4.5.2, onder d., e., f., g., j. en k.; lid d. tot met h.;

  7. ingeval van een natuurkampeerterrein geldt aanvullend dat;

  1. het natuurkampeerterrein een extensief karakter heeft;

  2. de ontwikkeling gepaard gaat met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;

  3. naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, het terrein ook rondom adequaat landschappelijk wordt ingepast; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  4. binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);

  5. buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

  6. de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

  1. het mogen uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;

  2. niet toegestaan is zijn:

  1. buitenopslag;

  2. detailhandel;

  3. horeca, met uitzondering van horeca welke gelieerd en ondergeschikt is aan een recreatiebedrijf, en niet extern toegankelijk is;

  4. een al dan niet zelfstandig kantoorvoorziening met baliefunctie;

  5. kassen;

  6. logistieke bedrijven en bedrijven gericht op opslag en overslag;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

k. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

l. het is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ruimte-voor-ruimte;

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

  2. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklmaat) aanvaardbaar;

  3. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. er moet sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

  6. er wordt een bestemmingsvlak artikel 6 ‘Bedrijf’ of 'Recreatie' strak om de bebouwing en voorzieningen (zoals erfverhardingen) gelegd, waarbij de omvang van dat bestemmingsvlak moet worden verkleind tot maximaal 5.000 m2. Rondom de bestaande gebouwen , en bouwwerken geen bouwwerken zijnde, wordt een bouwvlak opgenomen; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede de daar voorkomende bouwwerken, wordt verwijderd;

  7. indien er reeds regels in dit bestemmingsplan zijn opgenomen ten behoeve van de op te nemen bestemming, dan zijn die regels van overeenkomstige toepassing;

  8. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

  9. er is aangetoond, dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op de langere termijn past binnen de toegestane omvang van 5.000 m².

t. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

4.7.7 Wijziging ten behoeve van natuur

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren;

  2. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;

  3. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnwetgeving;

  4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken, dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

  5. advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap.

f. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant de EHS;

  2. agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig;

c. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming doeleinden.

 

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1:

 

a Voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf en ten behoeve van hobbymatig gebruik van de gronden, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, stapmolens, waterbassins, parkeerplaatsen en opslag e.d. zijn niet toegestaan.

 

b Natuurwaarden

Doel is Gestreefd wordt naar het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden. Dit houdt in dat:

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en uitsluitend in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend toegestaan zijn tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m.

 

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde, geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,5 m.;

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

 

5.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest of enige andere vorm van buitenopslag; , behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. detailhandel;

  3. horeca;

d. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

  1. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties; de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben;

  2. het bewerken, verwerken of vergisten van mest;

  3. het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende voorzieningen.

 

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.4.4 opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

 

5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

a. welke plaats hebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m.;

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

5.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 5.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt, dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 5.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 5.4.4 weergegeven.

 

5.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2

 

- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de waarden van het Natuur Netwerk Brabant de EHS en de ontwikkeling tot natuur;

- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het omzetten van grasland in bouwland/scheuren grasland

 

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

-    ter plaatse van de functieaanduiding ‘boomteelt’ (bm);

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het graslandareaal ten behoeve van weidevogels;

het dempen van poelen, sloten en greppels, het aanleggen van drainage, het verlagen van de grondwaterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties

 

 

- er mag geen onevenredige aantasting zijn van de grondwaterafhankelijke natuur;

-   er mag geen onevenredige aantasting zijn van het belang van waterberging;

het beplanten van gronden met houtgewas hoger dan 1 meter

  

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

- ter plaatse van de functieaanduiding 'boomteelt' (bm);

- indien de aanplant plaatsvindt in het kader van een zorgvuldige landschappelijke inpassing o.b.v. een verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- of gebruiksregels of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid;

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijk waardevolle openheid;

  

 

vellen of rooien van houtgewas

  

Geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is vereist:

- ter plaatse van de functieaanduiding 'boomteelt' (bm);

 

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden natuur- en landschappelijke waarden;

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning historische verkaveling;

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;

 

 

 

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.5.1 Wijziging ten behoeve van natuur

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de landeigenaren;

  2. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;

  3. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de natuur-, milieu- en dierenwelzijnwetgeving;

  4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken, dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;

  5. advies dient te worden ingewonnen bij het waterschap.

f. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 6 Bedrijf

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1 Algemeen

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. niet-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in 6.1.2, onder a.;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 6.1.2, onder b.;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  3. een bed & breakfast ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

6.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 6.1.1:

 

a Staat van niet-agrarische bedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen aanvullend uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van niet-agrarische bedrijven, en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Beboude oppervlakte (m2)

(sb-1)

specifieke vorm van bedrijf - 1

Schildersbedrijf

Achterstraat

2A/B

400

(sb-2)

specifieke vorm van bedrijf - 2

Schildersbedrijf

Achterstraat

9

1.500

(sb-3)

specifieke vorm van bedrijf - 3

Statische opslag

Baarschotsestraat

3

900

(sb-4)

specifieke vorm van bedrijf - 4

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en herstelwerkzaamheden)

Bavelstraat

8(A)

755

1.470

(sb-5)

specifieke vorm van bedrijf - 5

Catering

Berkenstraat

2

1.700

(sb-7)

specifieke vorm van bedrijf - 7

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en herstelwerkzaamheden)

Eindsepad

12

2.067

(sb-8)

 

 

 

specifieke vorm van bedrijf - 8

Autoschadebedrijf en - spuiterij

Heikantsestraat

42(A)

822

(sb-9)

specifieke vorm van bedrijf - 9

Bedrijfsverzamelgebouw cat. 1 en 2

Hespelaar

30

1.120

(sb-10)

specifieke vorm van bedrijf - 10

Transportbedrijf

Hoge Dijk

3

804

(sb-11)

specifieke vorm van bedrijf - 11

Transportbedrijf

Hoge Dijk

22A/22B/24

473

(sb-12)

specifieke vorm van bedrijf - 12

Autoherstelbedrijf

Hoogstraat

106/106B

667

(sb-13)

specifieke vorm van bedrijf - 13

Agrarisch toeleveringsbedrijf

Provincialeweg

30

4.200

(sb-14)

specifieke vorm van bedrijf - 14

Rietdekker

Provincialeweg

53

489

(sb-15)

specifieke vorm van bedrijf - 15

Metaalbewerkingsbedrijf

Provincialeweg

57/59

333

(sb-16)

specifieke vorm van bedrijf - 16

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en herstelwerkzaamheden)

Provincialeweg

63

337

(sb-17)

specifieke vorm van bedrijf - 17

Metaalbewerkingsbedrijf

Provincialeweg

64

139

(sb-18)

specifieke vorm van bedrijf - 18

Statische opslag

Provincialeweg

65

350

(sb-19)

specifieke vorm van bedrijf - 19

Statische opslag

Provincialeweg

73A

200

(sb-20)

specifieke vorm van bedrijf - 20

Statische opslag

Provincialeweg

76A

1.278

(sb-21)

specifieke vorm van bedrijf - 21

Kapsalon

Provincialeweg

79

175

(sb-22)

specifieke vorm van bedrijf - 22

Horeca categorie 1 en groot- en detailhandel in decoratieartikelen

Provincialeweg

85

330

(sb-23)

specifieke vorm van bedrijf - 23

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en herstelwerkzaamheden) met verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG

Provincialeweg

98

850

(sb-24)

specifieke vorm van bedrijf - 24

Aannemersbedrijf en groothandel in civieltechnische producten

Provincialeweg

111

800

(sb-25)

specifieke vorm van bedrijf - 25

Elektrotechnisch installatiebedrijf

Provincialeweg

116/116A

350

(sb-26)

specifieke vorm van bedrijf - 26

Statische opslag

Provincialeweg

141/141A

500

(sb-27)

specifieke vorm van bedrijf - 27

Leerverwerkingsbedrijf

Provincialeweg

122

807

(sb-28)

specifieke vorm van bedrijf - 28

 

 

Statische opslag

Provincialeweg

122A

600

(sb-29)

specifieke vorm van bedrijf - 29

Handel en verkoop hekwerken

Provincialeweg

124 126

1.496

(sb-30)

specifieke vorm van bedrijf - 30

Groothandel in hout

Provincialeweg

154

609

(sb-31)

specifieke vorm van bedrijf - 31

Groothandel in cosmetica

Provincialeweg

193

251

(sb-32)

specifieke vorm van bedrijf - 32

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en herstelwerkzaamheden)

Provincialeweg

194/194A

750

(sb-33)

specifieke vorm van bedrijf - 33

Bakkerij

Provincialeweg

203

235

(sb-34)

specifieke vorm van bedrijf - 34

Opslag verhuurbedrijf in materiaal voor horeca en evenementen

Provincialeweg

211

1.000

(sb-35)

specifieke vorm van bedrijf - 35

Garagebedrijf (autoverkoop, reparatie- en herstelwerkzaamheden)

Rijksweg

50(A)

494

(sb-36)

specifieke vorm van bedrijf - 36

Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG met daaraan gelieerde en ondergeschikte detailhandel

Rijkseweg A27

15

225

(sb-37)

specifieke vorm van bedrijf - 37

Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG met daaraan gelieerde en ondergeschikte detailhandel

Rijksweg A27

22

273

(sb-38)

specifieke vorm van bedrijf - 38

Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG met daaraan gelieerde en ondergeschikte detailhandel

Rijksweg A59

6

273

(sb-39)

specifieke vorm van bedrijf - 39

Aannemersbedrijf

Houtbewerkingsbedrijf met werkplaats, opslag en showroom

Ruiterspoor

47

892

(sb-40)

specifieke vorm van bedrijf - 40

Statische opslag

Tilburgsebaan

7

604

(sb-41)

specifieke vorm van bedrijf - 41

Metaalbewerkingsbedrijf

Vrachelsestraat

58

704

(sb-42)

specifieke vorm van bedrijf - 42

Meubelfabriek

Vrachelsestraat

62 + 64

1.948

(sb-43)

specifieke vorm van bedrijf - 43

Metaalhandelbedrijf

Vraggelsebaan

15A

675

(sb-66)

specifieke vorm van bedrijf - 66

 

 

Groothandel in (banden)lijm-producten en wegenwachtservices

Provincialeweg

162

500

(sb-67)

specifieke vorm van bedrijf - 67

statische opslag

Schransmandreef

2

1.500

(sb-68)

specifieke vorm van bedrijf - 68

statische opslag

Baarschotsestraat

4

450

(sb-69)

specifieke vorm van bedrijf - 69

snellaadstation voor elektrische voertuigen

Kalix Berna

ong.

50

(sb-70)

specifieke vorm van bedrijf - 70

snellaadstation voor elektrische voertuigen

Galgeveld

ong.

50

(sb-72)

specifieke vorm van bedrijf - 72

distributiecentrum

Vijf Eiken

5

36

 

b Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

 

c Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

d Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

e Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

6.2.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

 

6.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. bedragen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' niet meer dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven;

  4. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 6.1.2, onder a. is opgenomen.

 

6.2.4 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen is;

3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandig' dient de bedrijfswoning in één van de bedrijfsgebouwen te worden opgericht;

4. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

 

6.2.5 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

6.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

6.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m. bedraagt;

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt bedragen;

  2. overigens geldt een de bouwhoogte van maximaal 2,5 m. bedraagt;

  1. in afwijking van het bepaalde onder c is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 69' (Kalix Berna) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 70' (Galgeveld) een overkapping toegestaan met een oppervlakte van maximaal 286 m2 en een bouwhoogte van maximaal 7,5 m.;

  2. met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

6.3.2 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

6.3.1 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4, lid a., onder 1., 6.1.2, onder b., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is  noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

6.3.2 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

 

6.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel en horeca, behoudens het bepaalde in 6.1.2, onder a., waarbij bij een verkooppunt motorbrandstoffen (met of zonder LPG), daaraan ondergeschikte detailhandel van andere goederen is toegestaan, tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 100 m²;

c. gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d. het uitoefenen van een bed & breakfast;

e. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties; de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 24‘ (Provincialeweg 111) mogen, met uitzondering van de bedrijfswoning, gebouwen niet als zodanig worden gebruikt, dat deze in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij als geurgevoelig object moeten worden beschouwd.

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

6.5.1 Omgevingsvergunning andere vorm van niet-agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1, teneinde een andere vorm van een niet-agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  1. de andere vorm van het niet-agrarisch bedrijf heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of het betreft een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

  2. aangetoond dient te worden, dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 6.1.2, onder a. opgenomen bedrijf;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. detailhandel;

  3. horeca;

  4. kassen;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;

  1. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  2. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  3. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  4. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  5. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

6.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1, onder d., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

6.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

6.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de afhankelijke woonruimte, waaronder voor het aspect geur;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig aanvaardbaar, waarbij in ieder geval moet zijn voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, danwel hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld;

h. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

i. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.6.1 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 25 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1 Algemeen

De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsbedrijven, als opgenomen in 7.1.2, onder a.;

  2. nutsvoorzieningen in de vorm van gebouwen, bouwwerken en bovengrondse en ondergrondse leidingen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  4. erfbeplanting;

  5. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en overeenkomstig de in 7.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

7.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 7.1.1, onder a.:

 

a Staat van nutsbedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van nutsbedrijven:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Beboude oppervlakte (m2/%)

Goothoogte (m)

(sb-n1)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 1

Meet- en regelstation

Groenendijk

27

25%

6

(sb-n2)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 2

Transformatiestation

Hoge Dijk

38

25%

9

(sb-n3)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 3

Telecommunicatiemast/

UMTS zendmast

Kalbergseweg

3

100%

n.v.t.

(sb-n4)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 4

Drinkwaterproductiebedrijf

Oude Bredasebaan

10

25%

7

(sb-n5)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 5

Transformatiestation

Parallelweg

8

25%

9

(sb-n6)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 6

Pompstation brandstof

Provincialeweg

241

25%

6

(sb-n7)

 

 

 

 

specifieke vorm van bedrijf - nuts 7

Pompstation brandstof

Provincialeweg

243/245

25%

6

(sb-n8)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 8

Telecommunicatiemast/

UMTS zendmast

Rijksweg

211

100%

n.v.t.

(sb-n9)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 9

Rioolwaterzuiveringsinstallatie

Statendam

90

25%

6

(sb-n10)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 10

Drinkwaterproductiebedrijf

Wethouder van Dijklaan

13

25%

7

(sb-n11)

specifieke vorm van bedrijf - nuts 11

Telecommunicatiemast/

UMTS zendmast

Heikant

2

100%

n.v.t.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

7.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. in of achter de voorgevellijn van het gebouw dat het dichtste bij de weg is gesitueerd; dan wel

  2. indien zich op het bouwperceel geen gebouw bevindt of het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw zich bevindt op een afstand van meer dan 15 m. van de as van de weg waaraan wordt gebouwd: op minimaal 15 m. van de as van de weg;

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan de goothoogte, zoals die is opgenomen in 7.1.2, onder a.;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 7.1.2, onder a., is opgenomen; ingeval van een bebouwingspercentage wordt dit percentage berekend over de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en niet over het gehele bestemmingsvlak;

  4. Voor gebouwen die niet zijn opgenomen in 7.1.2, onder a. geldt de bestaande maatvoering als maximum.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 3,5 m.;

  2. de bouwhoogte van telecommunicatiemasten/UMTS zendmasten die zijn toegestaan op grond van 7.1.2 onder a., bedraagt maximaal 40 m.;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

 

7.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

 

7.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel of horeca;

c. gebruik als woning;

d. het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit;

e. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

 

Artikel 8 Bedrijf - Semi Agrarisch

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

8.1.1 Algemeen

De voor Bedrijf - Semi Agrarisch' Semi-agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. semi-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in 8.1.2, onder a.;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 8.1.2, onder b;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 8.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

8.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 8.1.1:

 

a Staat van semi-agrarische bedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend aanvullend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van semi-agrarische bedrijven en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Bebouwde oppervlakte (m2)

(sb-44)

specifieke vorm van bedrijf - 44

Grondverzet en Loonwerkbedrijf

Achterstraat

28

567

(sb-45)

specifieke vorm van bedrijf - 45

Paardenpension

Bavelstraat

11

1.690

(sb-46)

specifieke vorm van bedrijf - 46

Hoveniersbedrijf

Bavelstraat

33(A)

1.190

(sb-47)

specifieke vorm van bedrijf - 47

Hoveniersbedrijf

Berkenstraat

27

900

(sb-48)

specifieke vorm van bedrijf - 48

Loonwerkbedrijf

Dordrechtseweg

13+15

670

(sb-49)

specifieke vorm van bedrijf - 49

Loonwerkbedrijf

Eindsepad

7(A)

9.068

(sb-50)

specifieke vorm van bedrijf - 50

 

Hoveniersbedrijf

Eindsepad

14

300

(sb-51)

specifieke vorm van bedrijf - 51

Hoveniersbedrijf

Groenendijk

35

1.500

(sb-52)

specifieke vorm van bedrijf - 52

Loonwerkbedrijf

Groenestraat

Molenschotseweg

22

1

1.250

(sb-53)

specifieke vorm van bedrijf - 53

Loonwerkbedrijf

Heistraat

20

1.527

(sb-54)

specifieke vorm van bedrijf - 54

Hoveniersbedrijf

Houtsesteeg

3

300

(sb-55)

specifieke vorm van bedrijf - 55

Hoveniersbedrijf

Meerberg

12

412

(sb-56)

specifieke vorm van bedrijf - 56

Loonwerkbedrijf

Moerstraat

9(A)

3.100

(sb-57)

specifieke vorm van bedrijf - 57

Hoveniersbedrijf

Provincialeweg

108A

850

(sb-58)

specifieke vorm van bedrijf - 58

Honden- en/of kattenpension

Rijksweg

31

140

(sb-59)

specifieke vorm van bedrijf - 59

Composteringsinrichting

Statendamweg

100

3.000

(sb-60)

specifieke vorm van bedrijf - 60

Paardenpension

Steenovensebaan

20

1.000

(sb-61)

specifieke vorm van bedrijf - 61

Paardenpension, met als nevenactiviteit (tot maximaal 250 m2) zorg en resocialisatie en voorzieningen ten behoeve van het naastgelegen kampeerterrein (tot maximaal 250 m2)

Steenovensebaan

39

1.760

(sb-62)

specifieke vorm van bedrijf - 62

Honden- en/of kattenpension met als nevenactiviteit een hondentrimsalon

Ter Aalst

9

875

(sb-63)

specifieke vorm van bedrijf - 63

Loonwerkbedrijf

Vrachelsestraat

60

682

(sb-64)

specifieke vorm van bedrijf - 64

Dierenartspraktijk

Hoogstraat

98(A)

800

(sb-65)

specifieke vorm van bedrijf - 65

Paardenpension, met als nevenactiviteit (tot maximaal 250 m2) zorg en resocialisatie

Provincialeweg

45

1.500

(sb-71)

specifieke vorm van bedrijf - 71

Paardenpension, met als nevenactiviteit (tot maximaal 700 m2) statische opslag

Heistraat

8a

3.400

 

b Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen geldt de volgende bepaling:

 

c Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

d Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

e Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

8.2.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

 

8.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 8.1.2 onder a. is opgenomen.

 

8.2.4 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandig' dient de bedrijfswoning in één van de bedrijfsgebouwen, en daarmee binnen het in artikel 8.1.2, onder a. genoemde oppervlakte, te worden opgericht;

4. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.2;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten mag het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandig' dient de bedrijfswoning in één van de bedrijfsgebouwen te worden opgericht.

 

8.2.5 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

8.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

8.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m. bedraagt;

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt bedragen;

  2. overigens geldt een de bouwhoogte van maximaal 2,5 m. bedraagt;

  1. met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

 

8.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

8.3.1 Omgevingsvergunning grotere oppervlakte bebouwing

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in 8.2.3, onder c., teneinde een grotere bebouwde oppervlakte aan bedrijfsbebouwing toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het bedrijf is niet gelegen in een gebied met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’;

  2. de in 8.1.2, onder a. opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;

  3. indien noodzakelijk is het toegestaan om buiten de aanduiding 'bouwvlak' te bouwen; een hiertoe noodzakelijke uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan;

  4. er is sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik;

  5. qua grootte en ruimtebeslag is het passend is op de locatie en in de omgeving;

  6. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  7. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

  8. de uitbreiding is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- een leefklimaat) aanvaardbaar;

  9. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  10. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  11. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  12. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

8.3.2 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

8.3.2 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.4, lid a., onder 1., 8.1.2, onder b., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is  noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

8.3.3 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, onder b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

 

8.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel en horeca, behoudens het bepaalde in 8.1.2, onder a. en uitgezonderd detailhandel als niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering en ondergeschikt aan de ter plaatse toegestane functie;

c. gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d. het uitoefenen van een bed & breakfast;

e. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

8.5.1 Omgevingsvergunning andere vorm van semi-agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1.1 8.1, teneinde een andere vorm van een semi-agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  1. de andere vorm van semi-agrarisch bedrijf heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of het betreft een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

  2. aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het in 8.1.2, onder a. opgenomen bedrijf;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. detailhandel;

  3. horeca;

  4. kassen;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

  3. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  5. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  6. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  7. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan

 

8.5.2 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1.2, teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)-voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. de activiteiten worden uitgeoefend in een bestaand gebouw; nieuwbouw is uitsluitend toegestaan, indien aangetoond wordt dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een aanwezig gebouw;

c. er geldt een maximaal gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m²;

d. plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

e. het betreft maximaal 25 plaatsen;

f. de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m. van het bijbehorende bouwvlak gelegen te zijn;

g. de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

h. dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horeca-voorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:

1. gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2. actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3. vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen / centrale voorzieningen dat bij kleinschalige kampeerterreinen is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) in totaal maximaal 250 m² aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

4. de voorzieningen mogen niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

i. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

j. er is vanuit milieuoogpunt (o.m. geur, gebruik bestrijdingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de nevenactiviteit;

k. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

l. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

m. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

n. er wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant”.

 

8.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1, onder d., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

8.5.4 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

8.5.5 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

8.5.2 Omgevingsvergunning sociaal-maatschappelijke functies bij paardenpension

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.2, onder a., teneinde sociaal-maatschappelijke functies (zoals een zorgboerderij en vormen van resocialisatie vormen van zorg en resocialisatie), toe te staan als nevenactiviteit bij een paardenpension, waarbij mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het gehele paardenpension mag worden ingezet voor deze nevenactiviteit, met dien verstande dat de oppervlakte van de binnenruimte welke uitsluitend ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functie wordt ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimte), niet meer bedraagt dan 250 m²;

  2. de nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

  3. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  4. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  5. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

8.6.1 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 25 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 9 Detailhandel

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

9.1.1 Algemeen

De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel zoals opgenomen in 9.1.2, onder a.;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 9.1.2, onder b;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 9.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

9.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

 

a Staat van detailhandelsbedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van detailhandelsbedrijven en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Beboude oppervlakte (m2)

(sdh-1)

specifieke vorm van detailhandel - 1

Tuincentrum, met daaraan gelieerde en ondergeschikte horeca, en verkoop van consumentenvuurwerk

Heistraat

47(A)

7.325

(sdh-2)

specifieke vorm van detailhandel - 2

Bloemen, planten, woningdecoratie en - inrichting

Provincialeweg

88A

260

 

b Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen geldt de volgende bepaling:

 

c Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

d Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

9.2.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

 

9.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 9.1.2, onder a. is opgenomen.

 

9.2.4 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen is;

3. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

 

9.2.5 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

9.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

9.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m. bedraagt;

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt bedragen;

  2. overigens geldt een de bouwhoogte van maximaal 2,5 m. bedraagt;

 

9.3 Afwijken van de bouwregels

 

9.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.2 onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

9.3.2 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

9.3.1 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.4, lid a., onder 1., 9.1.2, onder b., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is  noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

9.3.2 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

 

9.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. een supermarkt;

  3. horeca, behoudens het bepaalde in 9.1.2, onder a.;

d. gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

e. het uitoefenen van een bed & breakfast;

f. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

g. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

 

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

9.5.1 Omgevingsvergunning andere vorm van detailhandel

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1, teneinde een andere vorm van detailhandel toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  1. de andere vorm van detailhandel heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of het betreft een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

  2. aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het de in 9.1.2, onder a. opgenomen vorm van detailhandel;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. horeca;

  3. kassen;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;

  1. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  2. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  3. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  4. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  5. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

9.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.4.1, onder e., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

9.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.4.1, onder f., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

9.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

9.6.1 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 25 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 10 Cultuur en ontspanning

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

10.1.1 Algemeen

De voor Cultuur en ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. doeleinden van cultuur en ontspanning, zoals opgenomen in 10.1.2, onder a.;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 10.1.2, onder b;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceels-ontsluitingen, en overeenkomstig de in 10.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

10.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

 

a Staat van cultuur en ontspanning

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van doeleinden van cultuur en ontspanning en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Beboude oppervlakte (m2)

(sco-1)

specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1

Kunstatelier

Groenestraat

3+5

400

(sco-2)

specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 2

Beeldentuin, openluchttheater

Groenendijk

ong.

0

 

b Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen geldt de volgende bepaling:

 

c Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

d Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

10.2.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

 

10.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 10.1.2, onder a. is opgenomen.

 

10.2.4 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen is;

3. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.3.1;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

 

10.2.5 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

10.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

10.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m. bedraagt;

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt bedragen;

  2. overigens geldt een de bouwhoogte van maximaal 2,5 m. bedraagt;

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

 

10.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2 onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

10.3.2 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in , teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

10.3.1 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.4, lid a., onder 1., 10.1.2, onder b., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is  noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

10.3.2 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

10.4 Specifieke gebruiksregels

 

10.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel, anders dan ondergeschikte en ondersteunende, aan de functie gerelateerde verkoop;

  3. horeca;

d. gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

e. het uitoefenen van een bed & breakfast;

f. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

g. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

10.5.1 Omgevingsvergunning andere vorm van cultuur en ontspanning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1, teneinde een andere vorm van cultuur en ontspanning toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  1. de andere vorm van cultuur en ontspanning heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of het betreft een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

  2. aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het de in 10.1.2, onder a. opgenomen vorm van cultuur en ontspanning;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. detailhandel;

  3. horeca;

  4. kassen;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;

  1. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  2. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  3. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  4. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  5. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

10.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.4.1, onder e., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

10.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.4.1, onder f., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

10.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

10.6.1 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 25 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 11 Groen

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplantingen;

  3. inritten;

  4. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  5. sport- en speelvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. geluidwerende voorzieningen;

  8. straatmeubilair;

  9. kunstobjecten;

  10. kunstwerken;

k. ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;

  1. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

l. (voorzieningen voor) ambulante detailhandel;

m. abri’s;

  1. vlonders, steigers en (voetgangers)bruggen.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. op deze gronden mogen abri’s en nutsvoorzieningen worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 10 m² per gebouw en een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m.;

b. voor het overige mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.

 

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m.;

  2. de bouwhoogte van kunstwerken, kunstobjecten, palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.;

c. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.;

  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.;

  2. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde (waaronder geluidwerende voorzieningen), mag niet meer bedragen dan 4 3,5 m.

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van voorzieningen van verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten), met uitzondering van de in lid 1. wel toegestane voorzieningen voor langzaamverkeer.

 

11.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 11.1 voor het aanleggen van voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten), met dien verstande dat: parkeervoorzieningen en overige voorzieningen voor verkeer en verblijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het stedenbouwkundig beeld wordt niet in onevenredige mate geschaad;

  2. het aanleggen van parkeervoorzieningen is noodzakelijk is vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid;

  3. de aanleg van de parkeervoorzieningen heeft geen zodanige invloed op de aanwezige groenvoorziening, dat deze groenstructuur daardoor onevenredige schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate wordt beperkt;

  4. er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).

 

a. het stedenbouwkundig beeld niet in onevenredige mate wordt geschaad;

b. de voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten) noodzakelijk zijn uit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid;

c. de aanleg van de voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten) geen zodanige invloed op de aanwezige groenstructuur mag hebben, dat deze groenstructuur daardoor onevenredig schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate worden beperkt;

d. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en –kwantiteit);

e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig wordt beperkt.

 

 

Artikel 12 Horeca

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

12.1.1 Algemeen

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca, zoals opgenomen in 12.1.2, onder a.;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 12.1.2, onder b;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

c. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceels-ontsluitingen en overeenkomstig de in 12.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

12.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

 

a Staat van horecabedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van horecabedrijven en maximaal één bedrijf per bestemmingsvlak:

 

Afkorting

Aanduiding

Horecacategorie

Straat

Huisnummer

Beboude oppervlakte (m2)

(sh-1)

specifieke vorm van horeca - 1

1

Bergsebaan

37

1.000

(sh-2)

specifieke vorm van horeca - 2

1

Hoogstraat

96(A)

391

(sh-3)

specifieke vorm van horeca - 3

1

Ketenbaan

2

675

(sh-4)

specifieke vorm van horeca - 4

1

Ruiterspoor

71+73

680

(sh-5)

specifieke vorm van horeca - 5

1

Veekestraat

19(A)

515

 

b Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

 

c Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

d Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

12.2.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

 

12.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 12.1.2, onder a. is opgenomen.

 

12.2.4 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen is;

3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandig' dient de bedrijfswoning in één van de bedrijfsgebouwen, en daarmee binnen het in artikel 12.1.2, onder a genoemde oppervlakte, te worden opgericht;

4. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.3.1;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandig' dient de bedrijfswoning in één van de bedrijfsgebouwen te worden opgericht.

 

12.2.5 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

12.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

12.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m. bedraagt;

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt bedragen;

  2. overigens geldt een de bouwhoogte van maximaal 2,5 m. bedraagt;

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

 

12.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.2 onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

12.3.2 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

12.3.1 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.4, lid a., onder 1., 12.1.2, onder b., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is  noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

12.3.2 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

 

12.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel, behoudens het bepaalde in 12.1.2, onder a.;

c. gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d. het uitoefenen van een bed & breakfast;

e. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

12.5.1 Omgevingsvergunning andere vorm van horeca

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1, teneinde een andere vorm van horeca toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  1. de andere vorm van horeca heeft maximaal horecacategorie 3;

  2. aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het de in 12.2.1 onder a. opgenomen vorm van horeca;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. detailhandel;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

  3. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  5. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  6. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  7. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

12.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.1, onder d., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

12.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.1, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

12.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.1 en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

12.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

12.6.1 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 25 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 13 Maatschappelijk

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

13.1.1 Algemeen

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen doeleinden zoals opgenomen in 13.1.2, onder a.;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 13.1.2, onder b;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. tuinen en erven;

  4. erfbeplanting;

  5. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceels-ontsluitingen, en overeenkomstig de in 13.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

13.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

 

a Staat van maatschappelijke voorzieningen

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende maatschappelijke voorzieningen doeleinden toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van maatschappelijke voorzieningen doeleinden:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Beboude oppervlakte (m2/%)

(sm-1)

specifieke vorm van maatschappelijk - 1

Zorgwoning

Bavelstraat

7A

600 m2

(sm-2)

specifieke vorm van maatschappelijk - 2

Natuurtuin

Domeinweg

9

12%

(sm-3)

specifieke vorm van maatschappelijk - 3

Religieuze voorzieningen doeleinden

Oude Bredasebaan

10A

90 m2

(sm-4)

 

 

 

 

 

 

specifieke vorm van maatschappelijk - 4

 

Religieuze voorzieningen doeleinden

Oude Bredasebaan

10B

60 m2

(sm-5)

specifieke vorm van maatschappelijk - 5

Begraafplaats

Pannenhuisstraat

21

60 m2

(sm-6)

specifieke vorm van maatschappelijk - 6

Religieuze voorzieningen doeleinden, begraafplaats

Provincialeweg

84/84A/86

1.200 m2

(sm-7)

specifieke vorm van maatschappelijk - 7

Gemeenschapshuis met ondersteunende horeca

Provincialeweg

96

560 m2

(sm-8)

specifieke vorm van maatschappelijk - 8

School

Schoolpad

4

1.100 m2

(sm-9)

specifieke vorm van maatschappelijk - 9

Religieuze voorzieningen doeleinden

Wethouder van Dijklaan

4

10 m2

(sm-10)

specifieke vorm van maatschappelijk - 10

Opleidings- en trainingscentrum

Wethouder van Dijklaan

19

550 m2

(sm-11)

specifieke vorm van maatschappelijk - 11

Opslag- en ontvangstruimte t.b.v. beheer van en excursies in aangrenzend natuurgebied

Tilburgseweg

5A

130 m2

(sm-12)

specifieke vorm van maatschappelijk - 12

Zorgwonen

Geerstraat

1

volledig bouwvlak

 

b Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen geldt de volgende bepaling:

 

c Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

d Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

13.2.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

 

13.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat de bestaande grotere goothoogte als maximum geldt en dat bij de functie 'natuurtuin' deze niet meer bedraagt dan 3,5 m.;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m., met dien verstande dat de bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt en dat bij de functie 'natuurtuin' deze niet meer bedraagt dan 5 m.;

  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 13.1.2, onder a. is opgenomen; ingeval van een bebouwingspercentage wordt dit percentage berekend over de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en niet over het gehele bestemmingsvlak;

 

13.2.4 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen is;

3. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 13.3.1;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

 

13.2.5 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

13.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

13.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m. bedraagt;

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt bedragen;

  2. overigens geldt een de bouwhoogte van maximaal 2,5 m. bedraagt.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.2 onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

13.3.2 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

13.3.1 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.4, lid a., onder 1., 13.1.2, onder b., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is  noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

13.3.2 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

13.4 Specifieke gebruiksregels

 

13.4.1 Onversterkte muziek

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – onversterkte muziek uitgesloten (sm-omu)’ is het ten gehore brengen van onversterkte muziek niet toegestaan.

 

13.4.2 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel en horeca, behoudens het bepaalde in 13.1.2, onder a. Horeca is hierbij enkel toegestaan, indien deze een directe samenhang heeft met de maatschappelijke en culturele activiteiten van de toegestane functie. Zelfstandige horeca, zoals inloopavonden e.d., is hierbij uitdrukkelijk verboden.

c. gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d. het uitoefenen van bed & breakfast;

e. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

13.5.1 Omgevingsvergunning andere vorm van maatschappelijk

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1, teneinde een andere vorm van maatschappelijke voorzieningen toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  1. de andere vorm van maatschappelijke voorzieningen heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of het betreft een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

  2. aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het de in 13.1.2, onder a. opgenomen vorm van maatschappelijk;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. detailhandel;

  3. horeca;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

h. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige waarden;

  1. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  2. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  3. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  4. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  5. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoalsopgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

13.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.4.2, onder d., teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

13.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.4.2, onder e., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

13.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.4.2 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

13.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

13.6.1 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 25 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 14 Maatschappelijk - Militair terrein

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

14.1.1 Algemeen

De voor Maatschappelijk – Militair terrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. militair oefenterrein;

  2. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;

  3. houtproductie, mits ondergeschikt aan het behoud van landschappelijke en natuurwaarden;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  5. voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;

  6. extensief recreatief medegebruik;

  7. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

 

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

 

14.2 Bouwregels

14.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming en uitsluitend in de vorm van erfafscheidingen.

 

14.2.2 Maatvoering

De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 3 m.

 

14.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming in de vorm van:

  1. erfafscheidingen;

  2. voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik in de vorm van banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  1. niet meer dan 3 m voor erfafscheidingen;

  2. niet meer dan 2,5 m voor de voorzieningen, als vermeld onder a., sub 2.

 

14.3 Specifieke gebruiksregels

 

14.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. voor lawaaisporten;

  3. voor verblijfsrecreatie recreatief dag- en nachtverblijf;

  4. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;

  5. voor het omzetten van grasland in bouwland/het scheuren van grasland;

  6. voor het aanleggen van drainage;

  7. voor het verlagen van de (grond)waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;

  8. voor het plaatsen van een mestzak.

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 14.4.4 opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

 

14.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 14.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

14.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 14.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt, dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 14.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 14.4.4 weergegeven.

 

14.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2

 

- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de natuurwaarden;

- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm

 

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het dempen van poelen, sloten en greppels, het aanleggen van drainage, het verlagen van de grondwaterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties

 

 

- er mag geen onevenredige aantasting zijn van de grondwaterafhankelijke natuur;

-   er mag geen onevenredige aantasting zijn van het belang van waterberging;

vellen of rooien van houtgewas

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden natuur- en landschappelijke waarden;

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning historische verkaveling;

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;

 

 

 

 

Artikel 15 Natuur

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

15.1.1 Algemeen

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;

  2. houtproductie, mits ondergeschikt aan het behoud van landschappelijke en natuurwaarden;

  3. hondensport, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 1 (ss-1)';

  4. horeca-activiteiten, ter plaatse van aan aanduiding ‘horeca (h)’;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  6. voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;

  7. extensief recreatief medegebruik;

  8. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

 

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is een gebouw toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘Specifieke vorm van natuur – 1 (sn-1)’ 'specifieke vorm van sport - 1 (ss-1)' (perceel Bredaseweg 144), waarbij wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;

2. ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” is geen bedrijfswoning toegestaan;

  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

 

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming;

  2. in aanvulling op afwijking van het bepaalde onder a. gelden de volgende bepalingen:

  1. ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik zijn voorzieningen in de vorm van banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d., toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ (deel perceel Bergsebaan 37) zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan in relatie tot het gebruik in het kader van buitenactiviteiten ten behoeve van het horecabedrijf met de nadere aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – 1 (sh-1)’, in de vorm van banken, vlonders, steigers e.d.;

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedraagt dan 2 m.;

  2. de bouwhoogte van de voorzieningen, als vermeld in lid onder b, sub onder 1 en 2, niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

15.3 Specifieke gebruiksregels

 

15.3.1 Gebruik ten behoeve van horeca

Ter plaatse van de aanduiding ‘horeca (h)’ mogen de gronden gebruikt worden voor buitenactiviteiten, in de vorm van besloten en/of enkel op uitnodiging bij te wonen bijeenkomsten, waarbij gebruik gemaakt dient te worden van de faciliteiten van het aangrenzende horeca-bedrijf, met de nadere aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – 1 (sh-1)’. Deze buitenactiviteiten vinden plaats met respect voor de aanwezige natuur, zonder het plegen van ingrepen (waaronder het aanleggen van verhardingen) in die natuur.

 

15.3.2 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  1. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. voor lawaaisporten;

  3. voor verblijfsrecreatie recreatief dag- en nachtverblijf;

  4. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;

  5. voor het omzetten van grasland in bouwland/het scheuren van grasland;

  6. voor het aanleggen van drainage;

  7. voor het verlagen van de (grond)waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;

  8. voor het plaatsen van een mestzak.

 

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 15.4.4 opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

 

15.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 15.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

15.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 15.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 15.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 15.4.4 weergegeven.

 

15.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

 

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2

 

- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch, landschaps- en waterhuishoudkundig beheer;

- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de natuurwaarden;

- de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast;

het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden

het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden;

het dempen van poelen, sloten en greppels, het aanleggen van drainage, het verlagen van de grondwaterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties

 

 

- er mag geen onevenredige aantasting zijn van de grondwaterafhankelijke natuur;

-   er mag geen onevenredige aantasting zijn van het belang van waterberging;

vellen of rooien van houtgewas

 

- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden natuur- en landschappelijke waarden;

het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

- 'wetgevingszone – omgevingsvergunning historische verkaveling;

-   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;

 

 

 

 

Artikel 16 Recreatie

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

16.1.1 Algemeen

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatie recreatief dag- en nachtverblijf, dagrecreatie en/of horeca, zoals opgenomen in 16.1.2, onder a.;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 16.1.2, onder d;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. daar waar in de tabel geen melding wordt gemaakt van horecavoorzieningen of dagrecreatieve voorzieningen of vormen van detailhandel, zijn deze toegestaan voor zover deze gelieerd en ondergeschikt zijn aan het recreatiebedrijf en niet extern toegankelijk zijn;

e. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;

  3. dagrecreatief medegebruik;

  4. erfbeplanting;

  5. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 16.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

16.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 16.1.1:

 

a Staat van recreatiebedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van recreatiebedrijven:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Aantal recreatieverblijven recreatiewoningen

Bebouwde oppervlakte (m2)

(sr-1)

specifieke vorm van recreatie - 1

Recreatieterrein met stacaravans

Bredaseweg

160

0

1.705 m2

(sr-2)

specifieke vorm van recreatie - 2

Volkstuin

Domeinweg

10

0

12 m2 per perceel

(sr-3)

specifieke vorm van recreatie - 3

Recreatieterrein met kampeermiddelen, stacaravans en horeca in categorie 1

Hoevestraat

12

0

620 m2

(sr-4)

specifieke vorm van recreatie - 4

Groepsaccommodatie

Hoevestraat

12B

0

300 m2

(sr-5)

specifieke vorm van recreatie - 5

Volkstuin

Hoge Dijk

100

0

155 m2

(sr-6)

specifieke vorm van recreatie - 6

Recreatieterrein met kampeermiddelen, recreatiewoningen, dagrecreatieve voorzieningen en horeca in categorie 1

Katjeskelder

1

400

4.100 m2

(sr-7)

specifieke vorm van recreatie - 7

Groepsaccommodatie

Meerberg

2A

0

350 m2

(sr-8)

specifieke vorm van recreatie - 8

Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen

Meerberg

4

0

400 m2

(sr-9)

specifieke vorm van recreatie - 9

Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 40 kampeerplaatsen

Meerberg

10

0

400 m2

(sr-10)

specifieke vorm van recreatie - 10

Groepsaccommodatie

Oude Dongensebaan

12

0

120 m2

(sr-11)

specifieke vorm van recreatie - 11

Molen

Provincialeweg

143A

0

310 m2

(sr-12)

specifieke vorm van recreatie - 12

Recreatieterrein met kampeermiddelen

Ruiterspoor

75

0

80 m2

(sr-13)

specifieke vorm van recreatie - 13

Camperplaats voor maximaal 6 campers

Ter Horst

19

0

0

(sr-14)

specifieke vorm van recreatie - 14

Recreatieterrein met kampeermiddelen en recreatiewoningen

Salesdreef

3A+C

45

0

(sr-15)

specifieke vorm van recreatie - 15

Recreatieterrein met kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen

Seterseweg

4

67

1.000 m2

(sr-16)

specifieke vorm van recreatie - 16

Recreatieterrein met kampeermiddelen en recreatiewoningen

Seterseweg

10

32

0

(sr-17)

specifieke vorm van recreatie - 17

 

 

 

 

 

Recreatieterrein met kampeermiddelen en stacaravans recreatiewoningen

Ter Aalst

11

0

80

300 m2

(sr-18)

specifieke vorm van recreatie - 18

Recreatieterrein met kampeermiddelen, stacaravans, recreatiewoningen en dagrecreatieve voorziening

Vijf Eikenweg

45

100

4.000 m2

(sr-19)

specifieke vorm van recreatie - 19

Groepsaccommodatie

Vrachelseheide

155

0

900 m2

(sr-20)

specifieke vorm van recreatie - 20

Dagrecreatief terrein

Ruiterspoor

ong.

0

20 m2

(sr-21)

specifieke vorm van recreatie - 21

Natuurkampeerterrein

Steenovensebaan

27

0

290 m2

(sr-22)

specifieke vorm van recreatie - 22

Volkstuin

Statenlaan

ong.

0

12 m2 per perceel

(sr-23)

specifieke vorm van recreatie - 23

Volkstuin

Hoogstraat

ong.

0

12 m2 per perceel

(sr-24)

specifieke vorm van recreatie - 24

Hotel met sauna- en wellnessfaciliteiten en horeca categorie 1

Salesdreef

ong.

0

6.000 m2

 

 

b Bedrijfsmatige exploitatie

Recreatief dag- en nachtverblijf op de in de Staat van recreatiebedrijven bedoelde recreatieterreinen, (natuur)kampeerterreinen en groepsaccommodaties is uitsluitend toegestaan indien sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van het terrein en de daarop aanwezige bebouwing.

 

c Landschappelijke inpassing

De gronden binnen de bestemming Recreatie, welke nader zijn aangeduid met de  gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

 

d Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

 

e Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

f Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

16.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

  1. de bebouwde oppervlakte aan gebouwen bedraagt niet meer dan in de tabel in 16.1.2, onder a. is opgenomen; ingeval van een bebouwingspercentage wordt dit percentage berekend over de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en niet over het gehele bestemmingsvlak;

  2. de in de tabel in 16.1.2, onder a., aangegeven maximaal toegestane bebouwde oppervlakte, geldt niet voor eventueel toegestane recreatieverblijven recreatiewoningen, stacaravans, sanitairgebouwen, onderhoudsgebouwen en bedrijfswoningen, inclusief bij deze woningen behorende bijbehorende bouwwerken;

  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.;

  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m.;

  5. in afwijking van het gestelde onder lid f. en g., geldt er ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 6' sr-6 (Katjeskelder 1), dat de maximale bouwhoogte 16 m. mag bedragen.

 

16.2.3 Aanvullende bouwregels volkstuinen

In aanvulling op het bepaalde in 16.2.2 geldt, dat voor volkstuinen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ gebouwen tot een maximale bouwhoogte van 3 m. zijn toegestaan, voor zover deze ten dienste staan van het gebruik als volkstuin en tot een maximum oppervlakte, zoals opgenomen in de tabel in 16.1.2, onder a.

 

16.2.4 Aanvullende bouwregels recreatieterreinen

In aanvulling op het bepaalde in 16.2.2 gelden voor recreatieterreinen en recreatieterreinen met stacaravans de volgende bouwregels:

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' zijn tevens (af)wasgelegenheden, wasserettes, sanitair- en onderhoudsgebouwen toegestaan, tot een maximale goothoogte van 3 m. en een maximale bouwhoogte van 5 m., met uitzondering van gronden met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’;

  2. daar waar in de tabel in 16.1.2, onder a. is aangegeven, dat ter plaatse een recreatieterrein met recreatiewoningen is toegestaan, er zijn niet meer recreatieverblijven recreatiewoningen toegestaan dan in de tabel in 16.1.2, onder a. is opgenomen. Hierbij geldt, dat de recreatieverblijven buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen worden opgericht, er per recreatieverblijf een maximale inhoud is toegestaan van 300 m³ en een maximum oppervlak van 30 m² aan bijbehorende bouwwerken; bij het bepalen van de inhoud van het recreatieverblijf worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend; Hierbij gelden de volgende regels:

  1. de recreatiewoningen mogen buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden opgericht;

  2. de inhoud van een recreatiewoning bedraagt maximaal 300 m3, met dien verstande dat bij het bepalen van de inhoud van een recreatiewoning de inhoud van voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt meegerekend;

  3. per recreatiewoning is een maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 30 m2 toegestaan;

  4. in afwijking van het bepaalde onder 2 en 3 bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 17' (Ter Aalst 11) maximaal 90 m2;

  1. daar waar in de tabel in 16.1.2, onder a. is aangegeven, dat er ter plaatse een recreatieterrein met stacaravans is toegestaan, zijn deze toegestaan tot een maximum van 40 stacaravans per ha., waarbij per stacaravan een maximum oppervlak is toegestaan van 90 m² en een maximum oppervlak van 10 m2 aan bijbehorende bouwwerken;

  2. de goothoogte van recreatieverblijven recreatiewoningen en van stacaravans bedraagt niet meer dan 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt en met dien verstande dat de goothoogte ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - 14' (Salesdreef 3A+C) en 'specifieke vorm van recreatie - 17' (Ter Aalst 11) maximaal 4 m. mag bedragen;

  3. de bouwhoogte van recreatieverblijven recreatiewoningen en van stacaravans bedraagt niet meer dan 6 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  4. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij deze recreatieverblijven recreatiewoningen en stacaravans, bedraagt niet meer dan 3 m.;

g. ter plaatse van de aanduiding sr-17 (Ter Aalst 11) geldt, dat er naast stacaravans, ook chalets mogen worden opgericht, waarop de regels inzake stacaravans van overeenkomstige toepassing zijn;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 6' sr-6 (Katjeskelder 1) geldt, dat de recreatieverblijven recreatiewoningen in plaats van een maximale inhoudsopmaat, een maximale oppervlaktemaat mogen hebben van 225 m².

 

16.2.5 Aanvullende bouwregels kleinschalig kampeerterrein Meerberg 10

In aanvulling op het bepaalde in 16.2.2 geldt voor het kleinschalige kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 9' (Meerberg 10) dat buiten de aanduiding 'bouwvlak' één sanitairgebouw is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 m.

 

In aanvulling op het gestelde onder 16.2.2 gelden voor kleinschalige kampeerterreinen de volgende bouwregels:

a. buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

b. de kampeermiddelen moeten binnen 100 m. van het bij het betreffende kleinschalig kampeerterrein behorende bouwvlak gesitueerd zijn.

 

16.2.6 Aanvullende bouwregels natuurkampeerterrein

In afwijking van het bepaalde onder 16.2.2 gelden voor het natuurkampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 21' de volgende bouwregels:

  1. buiten het bouwvlak zijn kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten) toegestaan, alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);

  2. de bebouwde oppervlakte aan gebouwen bedraagt niet meer dan in de tabel in 16.1.2, onder a. is opgenomen;

  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.;

  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m.;

 

In aanvulling op het gestelde onder 16.2.2 gelden voor natuurkampeerterreinen de volgende bouwregels:

a. binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen);

b. buiten het bouwvlak is jaarrond de plaatsing van kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

c. in afwijking van lid a. geldt, dat ter plaatse van de aanduiding sr-21 (Steenovensebaan 27) de in dat lid genoemde permanente bouwwerken ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

 

16.2.7 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.3.1;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  3. in afwijking van het bepaalde in 16.2.2 onder a, is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 14' (Salesdreef 3A+C) een bedrijfswoning toegestaan buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits wordt voldaan aan de regels zoals opgenomen onder a tot en met c.

 

16.2.8 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

16.2.9 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  4. in afwijking van het bepaalde in 16.2.2 onder a, zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 14' (Salesdreef 3A+C) bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning toegestaan buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits wordt voldaan aan de regels zoals opgenomen onder a tot en met c.

 

16.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte bedraagt van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 12 m. bedraagt;

c. aaanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak', doch niet gelegen op gronden met gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassinggeldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;

2. overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

  1. met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

16.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2 onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

16.3.2 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.8, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

16.3.1 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.7, lid a., onder 1., 16.1.2, onder d., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

16.3.2 Omgevingsvergunning bouw tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1.2, onder d., sub 1., teneinde de bouw van een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

16.3.3 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, lid b., teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

16.3.3 Omgevingsvergunning grotere oppervlakte bebouwing

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in artikel 16.2.2, lid onder d., teneinde een grotere bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de in artikel 16.2.2 16.2.1, onder a. opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 25% worden vergroot;

  2. indien noodzakelijk is het toegestaan om buiten de aanduiding 'bouwvlak' te bouwen; een hiertoe noodzakelijke uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  6. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

  7. de uitbreiding is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  8. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  9. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  10. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek, het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  11. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

 

16.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel, tenzij deze gelieerd en ondergeschikt is aan het recreatiebedrijf, waarbij deze voorziening niet mag worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de recreatieve voorziening;

  3. gebruik als woning wonen, met uitzondering van recreatief dag- en nachtverblijf en met uitzondering van wonen in de toegestane bedrijfswoningen; , voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

  4. het gebruik van kampeermiddelen, stacaravans, recreatiewoningen en groepsaccommodaties voor permanente bewoning;

e. het uitoefenen van bed & breakfast;

  1. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;

 

16.4.2 Aanvullende gebruiksregels kleinschalig kampeerterrein

In aanvulling op het gestelde onder 16.4.1 gelden voor kleinschalige kampeerterreinen de volgende gebruiksregels:

  1. vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) zijn niet toegestaan;

  2. voor het gebruik van dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horecavoorzieningen geldt dat:

  1. deze gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

  2. deze actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

  3. de voorzieningen niet mogen worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de (kleinschalige) kampeervoorziening.

 

16.4.3 Aanvullende gebruiksregels natuurkampeerterrein

In aanvulling op het gestelde onder 16.4.1 geldt voor natuurkampeerterreinen, dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan.

 

16.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

16.5.1 Omgevingsvergunning andere vorm van recreatie

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1, teneinde een andere vorm van recreatie toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  1. de andere vorm van recreatie heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of het betreft een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

  2. aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het de in 16.1.2, onder a. opgenomen vorm van recreatie;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. detailhandel;

  3. horeca;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

  3. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  5. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  6. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  7. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

16.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.4.1, onder d., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

16.6.1 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 25 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 17 Recreatie - Recreatiewoning

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

17.1.1 Algemeen

De voor Recreatie - Recreatiewoning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatief dag- en nachtverblijf in recreatiewoningen;

b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

17.2.2 Aantal recreatiewoningen

Per bestemmingsvlak is maximaal één recreatiewoning toegestaan. Een bedrijfswoning is niet toegestaan.

 

17.2.3 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken;

  2. de afstand van gebouwen tot aan de voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de recreatiewoning;

  3. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

 

17.2.4 Recreatiewoning

Voor een recreatiewoning gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m.;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m.;

  3. de inhoud bedraagt niet meer dan 250 m3; bij het bepalen van de inhoud van een recreatiewoning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;

  4. in afwijking van bovenstaand geldt, dat ten aanzien van de recreatiewoningen gelegen aan de Bergsebaan 15 en Blikkenweg 2 de bestaande maatvoeringen als maximum gelden;

  5. in afwijking van bovenstaande geldt, dat een bestaande (grotere of hogere) afwijkende maatvoering als maximum geldt.

 

17.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de recreatiewoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per recreatiewoning bedraagt maximaal 30 m2;

  2. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevellijn van de recreatiewoning;

  3. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

17.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de recreatiewoning geldt dat:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m. bedraagt;

  1. achter de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de recreatiewoning geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m bedraagt.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

 

17.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.3, onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

17.3 Specifieke gebruiksregels

 

17.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel;

  3. het gebruik als woning , anders dan recreatief verblijf van recreatiewoningen voor permanente bewoning;

  4. het uitoefenen van aan huis verbonden beroepen of bedrijven een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit;

  5. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

 

Artikel 18 Sport

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

 

18.1.1 Algemeen

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sport zoals opgenomen in 18.1.2, onder a.;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. wonen in bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 18.1.2, onder c;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;

  3. extensief dagrecreatief medegebruik;

  4. erfbeplanting;

  5. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen.

 

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 18.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

18.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 18.1.1:

 

a Staat van sportvoorzieningen

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan, genoemd in de navolgende Staat van sportvoorzieningen:

 

Afkorting

Aanduiding

Betekenis in regels

Straat

Huisnummer

Beboude oppervlakte binnen bouwvlak (m2)

(ss-1)

specifieke vorm van sport - 1

Hondensport

Bredaseweg

144

-

(ss-2)

specifieke vorm van sport - 2

Manege

Bredaseweg

152 + 154(A)

1.390

(ss-3)

specifieke vorm van sport - 3

Golfbaan

Dukaatstraat

21

5.000

(ss-4)

specifieke vorm van sport - 4

Manege

Griendsteeg

3/7

4.500

(ss-5)

specifieke vorm van sport - 5

Veldsport/Tennisbaan/

Paardensport

Herstraat

60

190

(ss-6)

 

 

 

 

specifieke vorm van sport - 6

 

 

Veldsport

Looierijstraat

39/39A

365

(ss-7)

specifieke vorm van sport - 7

Schietbaan/Veldsport

Parallelweg

32

80

(ss-8)

specifieke vorm van sport - 8

Tennisbaan/Schietbaan

Provincialeweg

85A/85B

355

(ss-9)

specifieke vorm van sport - 9

Hondensport

Ruiterspoor

77

40

(ss-10)

specifieke vorm van sport - 10

Golfbaan

Salesdreef

2

5.000

(ss-11)

specifieke vorm van sport - 11

Golfbaan

Statenlaan

18

-

(ss-12)

specifieke vorm van sport - 12

Manege

Steenovensebaan

55

3.300

 

b Horeca

Horeca is uitsluitend toegestaan bij een manege of golfbaan, zoals opgenomen in de tabel in 18.1.2, onder a., en uitsluitend onder de volgende voorwaarden:

 

c Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

 

d Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

e Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

f Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Algemeen

In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:

  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;

  2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken, dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.

 

18.2.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

1. op een afstand van minimaal 3 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m. te bedragen;

3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is:

  1. indien op het bouwperceel geen bedrijfswoning aanwezig is:

  1. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:

  1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;

  2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;

Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

 

18.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., en ingeval van een manege of een golfbaan maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., en ingeval van een manege of een golfbaan maximaal 10 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan in de tabel in 18.1.2, onder a. is opgenomen.

 

18.2.4 Aanvullende bouwregels ondersteunende gebouwen bij een golfbaan of veldsport

In aanvulling op het bepaalde in 18.2.2 en 18.2.3 zijn bij een golfbaan of een veldsport, buiten het bouwvlak, ondergeschikte voorzieningen, zoals schuilhutten, dugouts, e.d. onder de volgende voorwaarden toegestaan:

a. de voorziening moet zijn gelegen in een kernrandzone;

  1. de gezamenlijke oppervlakte mag maximaal 90 m² bedragen;

  2. de bouwhoogte van dergelijke gebouwen mag maximaal 3 m. bedragen.

 

18.2.5 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen;

3. indien een bedrijfswoning is toegestaan, welke nog niet is gebouwd, is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.3.1;

  1. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;

  2. bij monumenten mag het gehele pand worden benut voor de bedrijfswoning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  3. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.

 

18.2.6 Herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Voor herbouw van bestaande bedrijfswoningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

  3. de verplaatsing van een bedrijfswoning naar een ander gebouw is niet toegestaan.

d. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

18.2.7 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

18.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor of op de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m. bedraagt;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, achter de voorgevellijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m. bedraagt;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m. bedraagt, waarbij bij een golfbaan, veldsport, tennisbaan of schietbaan een maximale hoogte is toegestaan van 20 m., voor zover deze de betreffende bouwwerken vanuit de functie noodzakelijk zijn (zoals ballenvangers, lichtmasten of schietpalen);

c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt;

  1. buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt dat:

  1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedraagt bedragen;

  2. overigens geldt een de bouwhoogte van maximaal 5 m. bedraagt, waarbij bij een golfbaan, veldsport, tennisbaan of schietbaan een maximale hoogte is toegestaan van 20 m., voor zover deze de betreffende bouwwerken vanuit de functie noodzakelijk zijn (zoals ballenvangers, lichtmasten of schietpalen);

  1. met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

 

18.3 Afwijken van de bouwregels

18.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.2 onder c., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

18.3.2 Omgevingsvergunning herbouw/verplaatsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.6, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op een andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

18.3.1 Omgevingsvergunning bouw eerste bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.5, lid a., onder 1., 18.1.2, onder c., sub 1., teneinde de bouw van de eerste bedrijfswoning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bedrijfswoning is  noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;

  2. de situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  3. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  4. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

18.3.2 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, teneinde een grotere inhoudsmaat mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van een langgevelboerderij of, blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies, van een cultuurhistorisch waardevolle pand;

b. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

c. het gehele pand mag worden benut voor de bedrijfswoning;

d. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

18.4 Specifieke gebruiksregels

 

18.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. detailhandel en horeca, behoudens het bepaalde in 18.1.2, onder a. en b.;

c. gebruik als woning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;

d. het uitoefenen van bed & breakfast;

e. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

f. een seksinrichting;

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

18.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

18.5.1 Omgevingsvergunning andere vorm van sport

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.1, teneinde een andere vorm van sport toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  1. de andere vorm van sport heeft maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of het betreft een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;

  2. aangetoond dient te worden dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht een verbetering voor de omgeving plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van het de in 18.1.2, onder a. opgenomen vorm van sport;

  3. er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik;

  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;

  5. niet toegestaan is:

  1. buitenopslag, anders dan noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;

  2. detailhandel;

  3. horeca;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er dient een bedrijfsplan te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de ontwikkeling concreet en (financieel) uitvoerbaar is; bij twijfel hieromtrent kan er een onafhankelijk deskundig advies worden ingewonnen;

  3. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  5. de ontwikkeling draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie;

  6. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening, waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 100.000 per jaar bedraagt;

  7. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.

 

18.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.4.1, onder d., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

18.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.4.1, onder e.., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de bedrijfswoning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten, aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

18.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is toegestaan;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staat van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

18.5.2 Omgevingsvergunning sociaal-maatschappelijke functies bij maneges

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.1.2, onder a., teneinde sociaal-maatschappelijke functies (zoals vormen van zorg en resocialisatie), toe te staan als nevenactiviteit bij een manege, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de gehele manege mag worden ingezet voor deze nevenactiviteit, met dien verstande dat de oppervlakte van de binnenruimte welke uitsluitend ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functie wordt ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimte), niet meer bedraagt dan 250 m²;

  2. de nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

c. nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;

  1. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  3. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

18.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

18.6.1 Wijziging wonen/woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 23 ‘Wonen’ of artikel 25 ‘Wonen – Lint’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van het bestemmingsvlak wordt verwijderd;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden per wooneenheid van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 19 Tuin

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en groenvoorzieningen bij woningen;

  2. inritten;

  3. parkeren.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder 19.2.2;

  2. indien in afwijking van het bepaalde onder a. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige omvang en situering worden gehandhaafd.

 

19.2.2 Uitbreiding van een woning

Voor het bouwen van uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen - Lint’ gelden de volgende bepalingen:

  1. de diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.;

  2. de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag;

  3. de breedte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan tweederde van de voorgevelbreedte van de woning;

  4. indien de uitbreiding wordt uitgevoerd in combinatie met een luifel, dan dient deze luifel een open constructie te zijn met een breedte van niet meer dan eenderde van de voorgevelbreedte en mag de uitbreiding inclusief luifel over de gehele breedte van de voorgevel worden gebouwd in verhouding tweederde-eenderde.

 

19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.;

  2. de bouwhoogte van overige tuinmeubilair, zoals vlaggenmasten, pergola’s, etc. mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

19.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.

 

19.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  2. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;

  3. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties;

  4. het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.

 

19.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 19.3 voor het parkeren van motorvoertuigen voor de voorgevel van een woning, met dien verstande dat:

  1. het stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;

  2. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

  3. het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg niet wordt verminderd.

 

 

Artikel 20 Verkeer

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. kunstobjecten;

  5. kunstwerken;

  6. speelvoorzieningen;

  7. geluidwerende voorzieningen;

  8. straatmeubilair;

  9. (horeca)terrassen;

j. ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;

  1. tijdelijke bouwplaatsinrichting;

  2. (voorzieningen voor) ambulante detailhandel;

  3. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

b. indien in afwijking van het bepaalde onder a. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige vorm en situering worden gehandhaafd.

 

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m.;

  2. de bouwhoogte van kunstwerken, kunstobjecten, palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.;

c. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.;

  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 3,5 m.

 

 

Artikel 21 Verkeer - Railverkeer

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoorwegvoorzieningen;

  2. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  3. ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water;

  4. groenvoorzieningen;

  5. kunstwerken;

  6. geluidwerende voorzieningen;

  7. straatmeubilair;

  8. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 25 m2 bedragen;

  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m. bedragen;

  3. indien in afwijking van het bepaalde onder a. en b. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen met een grotere oppervlakte en/of grotere bouwhoogte aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige vorm en situering worden gehandhaafd.

 

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van draagconstructies voor bovenleidingen, seinpalen, bakens en andere railverkeersvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m.;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 m. bedragen;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken voor het onderbrengen van voorzieningen van de elektronische systemen mag niet meer bedragen dan 7 m. ten opzichte van bovenkant spoorstaaf;

  4. de bouwhoogte van geluidschermen geluidwerende voorzieningen gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf mag niet meer bedragen dan 7 m. ten opzichte van bovenkant spoorstaaf;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

Artikel 22 Water

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

  2. een natte ecologische verbindingszone;

  3. oevervoorzieningen;

  4. steigers, aanlegplaatsen en gelijksoortige voorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);

  6. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers, gelijksoortige voorzieningen en andere kunstwerken.

g. steigers, aanlegplaatsen en gelijksoortige voorzieningen;

h. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden.

 

22.2 Bouwregels

 

22.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van kunstwerken, palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het (vaar)verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.

 

 

Artikel 23 Wonen

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

 

23.1.1 Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in woningen;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  3. een bed & breakfast ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';

c. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

een en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder tuinen, erven en perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 23.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

23.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 23.1.1:

 

a Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

b Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

c Bed & breakfast ter plaatse van aanduiding 'recreatie'

Voor een bed & breakfast ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

d Landschappelijke inpassing

De gronden, welke nader zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ mogen alleen worden gebruikt als landschappelijke inpassing, ten behoeve van de op het bestemmingsvlak toegestane bouwwerken en voorzieningen.

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

  1. er is maximaal één woning toegestaan per bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen is;

  1. de inhoud van een woning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:

  1. de inhoud van een gesplitste woning niet mag worden vergroot;

  2. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt, ook in het geval van herbouw;

  3. bij monumenten mag het gehele pand worden mag benut voor de woning, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3;

  4. bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' de gehele aanwezige bouwmassa (kop-hals-rompboerderij) mag worden gebruikt als woning;

  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt, ook in het geval van herbouw;

  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt, ook in het geval van herbouw;

  3. de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m. Indien de perceelsgrens is gelegen in water, wordt deze maat gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;

  4. in afwijking van het gestelde onder lid b. geldt, dat voor de percelen Houtse Pad 3/3A  en Hoge Dijk 5/5A, de maximale inhoud 1.500 m³ mag bedragen;

  5. indien een aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, moet de woning worden opgericht in deze gevellijn of op een afstand van maximaal 3 m. daarachter.

 

23.2.2 Herbouw woning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

c. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.

 

23.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Bijbehorende bouwwerken bij de woning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning bedraagt maximaal 100 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlak bijbehorende bouwwerken' maximaal de aangeduide oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan;

  2. deze gebouwen bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m. 1 m. achter de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de woning;

  3. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;

  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1.  voor of op de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de woning:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

  1. achter de voorgevelrooilijn voorgevellijn van de woning:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.;

  1. met dien verstande, dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ geen bouwwerken zijn toegestaan.

 

23.3 Afwijken van de bouwregels

23.3.1 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1, onder e., teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:

a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;

b. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

23.3.2 Omgevingsvergunning herbouw woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.2, teneinde herbouw van de woning op andere wijze mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de bedrijfswoning wordt binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd;

b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);

c. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

d. de situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

23.3.1 Omgevingsvergunning grotere inhoud woning en/of grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken (sloopbonus)

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1, onder b. en/of van het bepaalde in 23.2.3, teneinde een grotere inhoud van de woning en/of een grotere oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toe te staan. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  1. een vergroting van de toegestane inhoud of oppervlakte kan alleen worden toegestaan, indien wordt overgegaan tot sloop van thans bij de betreffende woning aanwezige bebouwing;

  2. in totaal mag maximaal 20% van de omvang van de te slopen bebouwing worden ingezet voor vergroting van de inhoud van de woning en/of vergroting van de oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  1. maximaal 20% van de inhoud van de gesloopte bebouwing mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning, tot een inhoud van maximaal 900 m3;

  2. maximaal 20% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing mag worden toegevoegd aan de oppervlakte van de niet voor bewoning betemde bijbehorende bouwwerken, tot een oppervlakte van maximaal 200 m2;

  3. de omvang van de te slopen bebouwing die is ingezet voor het bepaalde onder 1. niet mag worden ingezet voor het bepaalde onder 2. en andersom;

  1. alle resterende bebouwing dient te worden gesloopt, zodat de totale hoeveelheid bebouwing wordt teruggebracht tot hetgeen op grond van het bepaalde onder b. is toegelaten;

  2. sloop van monumentale en - blijkens een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle gebouwen is niet toegestaan;

  3. de vergroting van de inhoud van de woning en/of de vergroting van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar, waarbij sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

  4. de vergroting van de inhoud van de woning en/of de vergroting van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.

 

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.3, teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken te vergroten. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

a. een vergroting van de toegestane oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, kan alleen worden toegestaan, indien wordt overgegaan tot sloop van thans bij de betreffende woning aanwezige bebouwing;

b. er mag maximaal 20% van de gesloopte bebouwde oppervlakte worden teruggebouwd, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. alle resterende bebouwing aan bijbehorende bouwwerken dient te worden gesloopt;

d. sloop van monumentale en - blijkens een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle gebouwen is niet toegestaan;

e. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

f. de situering van de bijbehorende bouwwerken leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.

 

23.3.2 Omgevingsvergunning woningsplitsing/toevoegen woning(en) in monument of cultuurhistorisch waardevol pand

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1, onder a., teneinde woningsplitsing toe te staan of extra woningen toe te staan in een cultuurhistorisch waardevol pand, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. extra woningen (al dan niet door woningsplitsing) zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. de extra woning(en) worden gerealiseerd in een langgevelboerderij, een monumentaal pand of een cultuurhistorisch waardevol pand;

  2. of sprake is van een langgevelboerderij of een cultuurhistorisch waardevol pand als bedoeld onder 1., blijkt uit een onafhankelijk deskundig advies;

  3. de extra woning(en) zijn uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

  4. alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wordt het advies zoals bedoeld onder 2. en 3. ter advisering voorgelegd aan de monumentencommissie;

  1. het bestaande pand wordt niet vergroot ten behoeve van de extra woning(en);

  2. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  3. in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van de te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 200 m2 per woning;

  4. de toevoeging van de woning(en) is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  5. de situering van de woning(en) leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

23.3.3 Omgevingsvergunning woningsplitsing/toevoegen woning(en) in beeldbepalende woonboerderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1, onder a., teneinde woningsplitsing toe te staan of extra woningen toe te staan in een beeldbepalende woonboerderij, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het bestaande pand wordt niet vergroot ten behoeve van de extra woning(en);

  2. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van de te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 200 m2 per woning;

  4. er wordt een fysieke tegenprestatie geleverd aan het versterken van de omgevingskwaliteit, die in overeenstemming is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant of diens rechtsopvolger;

  5. de toevoeging van de woning(en) is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  6. de situering van de woning(en) leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

23.4 Specifieke gebruiksregels

 

23.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het bewonen of het laten bewonen van een woning door meerdere huishoudens;

  2. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

c. detailhandel;

d. horeca;

e. het uitoefenen van bed & breakfast;

  1. buitenopslag ten behoeve van activiteiten naast het wonen;

d. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

  1. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

23.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

23.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.1, teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’;

b. voorzieningen worden gerealiseerd binnen de ingevolge de bestemming ‘Wonen’ toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;

c. plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

d. het betreft maximaal 25 plaatsen;

e. de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m. van het bijbehorende bestemmingsvlak 'Wonen' gesitueerd te zijn;

f. de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand kleinschalig, regulier of natuurkampeerterrein dient in beginsel minimaal 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g. dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horecavoorzieningen worden mogelijk gemaakt, voor zover deze:

1. gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2. actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3. vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen dat ingevolge de bestemming ‘Wonen’ als oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies, of een combinatie daarvan, maximaal 250 m² aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

4. de voorzieningen niet mogen worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

h. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

i. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

j. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

k. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen.

 

23.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1, onder d., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

23.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1, onder b., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de woning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

23.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1 en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de woonruimte is gelegen binnen een bestemmingsvlak ‘Wonen’;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de bedrijfswoning;

c. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

23.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

23.6.1 Wijziging ten behoeve van woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen, teneinde woningsplitsing toe te staan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een extra bestemmingsvlak ‘Wonen’ opgenomen, waarbij de omvang ervan maximaal 1.500 m2 bedraagt;

g. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ worden op dat nieuwe bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing verklaard;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 "Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant" wordt voldaan;

j. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

23.6.2 Wijziging ten behoeve van natuurkampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen teneinde een natuurkampeerterrein toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. het natuurkampeerterrein heeft een extensief karakter;

b. de ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;

c. naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, dient het terrein ook rondom adequaat landschappelijk te worden ingepast;

d. ter plaatse is jaarrond de plaatsing van uitsluitend mobiele kampeervoorzieningen (dus geen stacaravans of chalets) toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

e. binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen;

f. de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

h. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

i. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

k. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 24 Wonen - Landgoed

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

 

24.1.1 Algemeen

De voor Wonen - Landgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in woningen met allure als onderdeel van een landgoed;

  2. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik;

  3. erfbeplanting;

  4. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

 

een en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder tuinen, erven en perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 24.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

24.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 24.1.1:

 

a Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

b Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

24.2 Bouwregels

 

24.2.1 Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

  1. er dient gebouwd te worden conform het het in de bijlage bij deze regels opgenomen “inrichtings- en beeldkwaliteitsplan Landgoed Klein Oosterhout"; 

  2. voordat mag worden gebouwd, dient de natuurontwikkeling en kwaliteitsverbetering van het landschap conform het in de bijlage bij deze regels opgenomen “inrichtings- en beeldkwaliteitsplan Landgoed Klein Oosterhout” gerealiseerd te zijn en duurzaam te worden beheerd;

  3. er is maximaal één woning toegestaan per bouwvlak;

  4. de inhoud van een woning bedraagt maximaal 1.500 m3, met dien verstande dat bij het bepalen van de inhoud van een woning voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;

  5. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 4 m., met dien verstande dat accenten met een grotere goothoogte zijn toegestaan tot maximaal 6 m, indien alle accenten met een grotere goothoogte samen kleiner zijn dan 30% van de lengte van het gebouw;

  6. de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 10 m.;

  7. de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m. Indien de perceelsgrens is gelegen in water, wordt deze maat gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever.

 

24.2.2 Herbouw woning

Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;

  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, twee-aaneengebouwd, geschakeld of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).

 

24.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Bijbehorende bouwwerken bij de woning voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning bedraagt maximaal 100 m2;

  2. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd achter de voorgevellijn van de woning, met een minimale afstand van 50% van de gevellengte van het hoofdgebouw;

  3. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m., met dien verstande dat accenten met een grotere goothoogte zijn toegestaan tot maximaal 5 m., indien alle accenten met een grotere goothoogte samen kleiner zijn dan 30% van de lengte van het gebouw;

  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m., met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.

 

24.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1.  voor of op de voorgevellijn van de woning:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;

  1. achter de voorgevellijn van de woning:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.

 

24.3 Specifieke gebruiksregels

 

24.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het bewonen of het laten bewonen van een woning door meerdere huishoudens;

  2. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

  3. buitenopslag ten behoeve van activiteiten naast het wonen;

  4. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties;

  5. het gebruik als woning, indien en voorzover de natuurontwikkeling, recreatieve ontsluiting en de kwaliteitsverbetering van het landschap, conform het in de bijlage bij deze regels opgenomen "inrichtings- en beeldkwaliteitsplan Landgoed Klein Oosterhout" niet is gerealiseerd en niet duurzaam wordt beheerd. 

 

 

Artikel 25 Wonen - Lint

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

 

25.1.1 Algemeen

De voor Wonen - Lint aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in woningen;

b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;

  1. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:

  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

  2. gastouderschap;

  1. tuinen en erven;

  2. groenvoorzieningen;

  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen doeleinden;

g. de instandhouding en bescherming van panden met een monumentenstatus;

 

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in 25.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

25.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 25.1.1:

 

a Staat van activiteiten naast het wonen

Afhankelijk van de opgenomen aanduiding zijn voorts uitsluitend de volgende activiteiten naast het wonen toegestaan, met de daarbij behorende voorzieningen. Hierbij is voor de betreffende activiteit maximaal de in de tabel opgenomen gebruiksvloeroppervlakte toegestaan en dienen dient deze plaats te vinden binnen de woning of ingevolge de bestemming ‘Wonen - Lint’ toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

 

Afkorting

Aanduiding

Activiteit

Adres

Huisnummer

Gebruiksvloeroppervlakte (m2)

sw-l1

specifieke vrom van wonen - lint 1

Detailhandel in antiek

Provincialeweg

80

150

 

b Aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:

 

c Gastouderschap

Voor de uitoefening van gastouderschap zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

25.2 Bouwregels

 

25.2.1 Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen geldt gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van het aanduidingsvlak 'aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse is aangegeven.

a. per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan, met dien verstande dat:

1. op bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ meerdere woningen zijn toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden’ het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen is.

b. het bebouwingspercentage van het maatvoeringsvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

25.2.2 Gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. de volgende bebouwingstypologie is van toepassing:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande twee-aaneengebouwde en/of geschakelde woningen worden gebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd. mag uitsluitend gestapelde bebouwing worden gebouwd.

  1. de voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg of het openbaar gebied waarop de woning is georiënteerd, dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m. daarachter;

  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;

  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c. en d. bedragen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' niet meer dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven;

  5. ingeval er sprake is van een overkapping, dan is de ter plaatse toegelaten maximum goothoogte tevens de maximum bouwhoogte;

  6. In afwijking van het bepaalde onder b t/m d gelden bij 'vrijstaande' woningen binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen de volgende bepalingen:

  1. tenminste één zijde van de zijstroken dient vrij van gebouwen en overkappingen te blijven;

  2. gebouwen en overkappingen dienen op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m. en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  1. In afwijking van het bepaalde onder b t/m d gelden bij 'twee-aaneengebouwde' en 'geschakelde' woningen binnen 3 m. van één van beide zijdelingse perceelsgrenzen de volgende bepalingen:

  1. gebouwen en overkappingen dienen op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m. en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

i. in afwijking van het bepaalde onder a. tot en met d. geldt bij:

1. vrijstaande woningen, dat voor de gronden binnen 3 m. van één van beide zijdelingse perceelsgrenzen de bepalingen onder 25.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn;

2. halfvrijstaande en/of geschakelde woningen, dat voor de gronden binnen 3 m. van één zijdelingse perceelsgrens de bepalingen onder 25.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn.

 

25.2.3 Gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 2 m. 1 m. achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

  4. bij vrijstaande woningen dient een der zijstroken vrij van gebouwen en overkappingen te blijven;

  5. de gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag, met inachtneming van het gestelde bepaalde onder f.:

  1. voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 500 m² niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat maximaal 50 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd;

  2. voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 2.000 m² niet meer bedragen dan 150 m², met dien verstande dat maximaal 100 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd;

  3. voor bouwpercelen groter dan 2.000 m² niet meer mag bedragen dan 200 m², met dien verstande dat maximaal 150 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd.

  1. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd, met dien verstande dat in ieder geval 25 m² aan gebouwen buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;

  2. indien in afwijking van bepaalde onder a. en d. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een kleinere afstand aanwezig was dan wel de betreffende zijstrook niet (geheel) vrij van gebouwen was, mag die afstand respectievelijk situatie worden gehandhaafd;

  3. indien in afwijking van bepaalde onder b., c. en e. en d. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere goot- of bouwhoogte of oppervlakte aanwezig was, mag die bestaande goot- of bouwhoogte respectievelijk oppervlakte worden gehandhaafd c.q. bij uitbreiding worden aangehouden.

 

25.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m., met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de lijn, waarin de naar de weg gekeerde gevel van de woning staat, niet meer mag bedragen dan 1 m.;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

25.3 Nadere eisen

a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing op het bouwvlak;

b. De onder a. genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van panden met een monumentenstatus.

 

25.3 Afwijken van de bouwregels

 

25.3.1 Omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 25.2.2, onder a., voor het afwijken van de toegestane bebouwingstypologie en ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘aaneengebouwd’ ook halfvrijstaande twee-aaneengebouwde woningen, geschakelde woningen of vrijstaande woningen toestaan;

  2. ‘twee-aaneen’ ook vrijstaande woningen toestaan;

  3. 'gestapeld’ ook grondgebonden woningen toestaan;

met dien verstande dat dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 25.2.2, onder c., voor het bouwen van een dakopbouw, met dien verstande dat:

  1. dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  2. een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een gebouw binnen het bouwvlak;

  3. een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een kapconstructie;

  4. de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;

  5. de breedte van de dakopbouw maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak bedraagt.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 25.2.3, onder a., voor het bouwen van gebouwen of overkappingen op een afstand van minder dan 2 m. 1 m. achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:

  1. dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

  2. dit geen toename van de parkeerbehoefte in het openbaar gebied veroorzaakt;

d. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 25.2.3, onder b., voor een grotere bouwhoogte van gebouwen, ten behoeve van het oprichten van een kapconstructie, met dien verstande dat:

1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.;

2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.;

3. dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

4. de mogelijkheden van belendende bouwpercelen niet onevenredig worden aangetast en er geen onevenredige hinder van wordt ondervonden.

 

25.3.2 Omgevingsvergunning woningsplitsing/toevoegen woning(en) in monument of cultuurhistorisch waardevol pand

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2.1 onder a. en 25.2.2, teneinde woningsplitsing toe te staan of extra woningen toe te staan in een cultuurhistorisch waardevol pand, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. extra woningen (al dan niet door woningsplitsing) zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. de extra woning(en) worden gerealiseerd in een langgevelboerderij, een monumentaal pand of een cultuurhistorisch waardevol pand;

  2. of sprake is van een langgevelboerderij of een cultuurhistorisch waardevol pand als bedoeld onder 1., blijkt uit een onafhankelijk deskundig advies;

  3. de extra woning(en) zijn uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

  4. alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wordt het advies zoals bedoeld onder 2. en 3. ter advisering voorgelegd aan de monumentencommissie;

  1. het bestaande pand wordt niet vergroot ten behoeve van de extra woning(en);

  2. de bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  3. de toevoeging van de woning(en) is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  4. de situering van de woning(en) leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

 

25.3.3 Omgevingsvergunning woningsplitsing/toevoegen woning(en) in beeldbepalende woonboerderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2.1 onder a. en 25.2.2, teneinde woningsplitsing toe te staan of extra woningen toe te staan in een beeldbepalende woonboerderij, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het bestaande pand wordt niet vergroot ten behoeve van de extra woning(en);

  2. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  3. er wordt een fysieke tegenprestatie geleverd aan het versterken van de omgevingskwaliteit, die in overeenstemming is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant of diens rechtsopvolger;

  4. de toevoeging van de woning(en) is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  5. de situering van de woning(en) leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

25.4 Specifieke gebruiksregels

 

25.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  1. het bewonen of het laten bewonen van een woning door meerdere huishoudens;

  2. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;

c. detailhandel;

d. horeca;

  1. buitenopslag ten behoeve van activiteiten naast het wonen nevenactiviteiten;

d. het uitoefenen van een bed & breakfast;

e. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;

  1. de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen en afvalstoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder propaan in tanks of nitraathoudende kunstmeststoffen, waarvan het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op een perceel van derden is gelegen, met uitzondering van bestaande situaties. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.

 

25.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

25.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.1, teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bestemming ‘Wonen - Lint’;

b. voorzieningen worden gerealiseerd binnen de ingevolge de bestemming ‘Wonen - Lint’ toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;

c. plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

d. het betreft maximaal 25 plaatsen;

e. de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m. van het bijbehorende bestemmingsvlak 'Wonen - Lint' gesitueerd te zijn;

f. de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand kleinschalig, regulier of natuurkampeerterrein dient in beginsel minimaal 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g. dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horecavoorzieningen worden mogelijk gemaakt, voor zover deze:

1. gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

2. actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

3. vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen dat ingevolge de bestemming ‘Wonen - Lint’ als oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies, of een combinatie daarvan, maximaal 250 m² aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

4. de voorzieningen niet mogen worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

h. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

i. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

j. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

k. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen.

 

25.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.4.1, onder e., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

a. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;

b. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 100 m2;

c. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;

d. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

e. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

f. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

g. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

h. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

25.5.3 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.4.1, onder b., ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. huisvesting vindt uitsluitend plaats in de woning;

b. er is sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;

c. per bewoner van het object is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

d. in het object wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;

e. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

f. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs)woningen, waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m. te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast.

 

25.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.4.1 en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een deel van de woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de afhankelijke woonruimte is gelegen binnen de bestemming ‘Wonen – Lint’;

b. ingeval van een bijbehorend bouwwerk is de afhankelijke woonruimte gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de woning;

c. de totaal toegestane oppervlakte, welke als afhankelijke woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;

d. de huisvesting moet ten dienste staat van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;

e. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

f. de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

g. de situering van de afhankelijke woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

h. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

25.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

25.6.1 Wijziging woningsplitsing/toevoegen woning

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen, teneinde woningsplitsing toe te staan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken bedraagt, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of een onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;

c. één extra woning (al dan niet door woningsplitsing) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de extra woning komt in een pand met een monumentenstatus of in een langgevelboerderij. Over het aspect, of sprake is van een langgevelboerderij wordt onafhankelijk deskundig advies ingewonnen;

2. de extra woning is uitsluitend toegestaan, indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder sub 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

3. het pand mag (ten behoeve van de extra woning) niet worden uitgebreid;

d. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

e. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

f. er wordt een extra bestemmingsvlak ‘Wonen - Lint’ opgenomen, waarbij de omvang ervan maximaal 1.500 m2 bedraagt;

g. de regels van artikel 25 ‘Wonen - Lint’ worden op dat nieuwe bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing verklaard;

h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

i. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

25.6.2 Wijziging natuurkampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen teneinde een natuurkampeerterrein toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. het natuurkampeerterrein heeft een extensief karakter;

b. de ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van nieuwe natuur, waarbij de oppervlakte nieuw te realiseren natuur, minimaal gelijk is aan het oppervlak nieuw te realiseren natuurkampeerterrein; hiertoe wordt de bestemming ‘Natuur’ opgenomen;

c. naast de ontwikkeling van nieuwe natuur, dient het terrein ook rondom adequaat landschappelijk te worden ingepast;

d. ter plaatse is jaarrond de plaatsing van uitsluitend mobiele kampeervoorzieningen (dus geen stacaravans of chalets) toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een hetzelfde kampeermiddel) niet zijn toegestaan;

e. binnen het bouwvlak zijn permanente bouwwerken toegestaan in de vorm van kleinschalige recreatieve onderkomens (zoals trekkershutten, blokhutten, tipi's en boomhutten), alsmede centrale voorzieningen (zoals sanitaire voorzieningen, receptie en slechtweervoorzieningen;

f. de minimale afstand van een nieuw natuurkampeerterrein tot een reeds bestaand kampeerterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan kampeerterreinen. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer kan worden aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;

h. de omschakeling is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

i. het leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

j. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

k. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

l. daar waar de bestemming samenvalt met een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ of ‘Leiding – Olie’ geldt aanvullend, dat:

1. de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen;

2. een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van externe veiligheid;

3. wordt aangetoond, dat er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 

Artikel 26 Leiding - Belemmeringenstrook

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

  1. De voor 'Leiding – Belemmeringenstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen of leidingen voor drinkwater, persleidingen voor afvalwater of rioolwater en hoogspanningslijnen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – A t/m T'.

  2. Een buisleiding met de aanduiding 'hartlijn leiding – A t/m T' als bedoeld onder a. moet voldoen aan de specificaties in tabel 1.

 

Tabel 1: Leidingen

Nr

Tracé

Soort gevaarlijke stof

Buitendiameter (inch)

Belemmeringenstrook (m) (noot 2)

Plaatsgebonden risicoafstand (m)

Invloedsgebied (m), weerszijden

100%-letaliteit (m), weerszijden

A

Z-527-06

aardgas

8

4

0, tenzij op verbeelding

100

50

B

Z-521-02

aardgas

4

4

0, tenzij op verbeelding

45

50

C

A-531

aardgas

18

4

0, tenzij op verbeelding

240

110

D

Z-521-03

aardgas

8

4

0, tenzij op verbeelding

100

50

E

Z-521-01

aardgas

6

4

0, tenzij op verbeelding

70

50

F

Z-521-08

aardgas

8

4

0, tenzij op verbeelding

100

50

H

RRP-I9

vloeibare koolwaterstoffen

36

5

45

45

nb

I

RRP-I6

vloeibare koolwaterstoffen

24

5

28

40

nb

J

PRB

vloeibare koolwaterstoffen

8

5

13

29

nb

K

-

persleiding rioolafvalwater (oost)

nvt

4

nvt

nvt

nvt

M

-

hoofdtransportdrinkwaterleiding

nvt

4

nvt

nvt

nvt

N

-

persleiding Dongen-Zevenbergen (afvalwater)

nvt

4

nvt

nvt

nvt

O

FE228

2 x 150 kV hoogspanningstracé Geertruidenberg-Breda

nvt

52 (totaal)

nvt

120 (noot 1)

nvt

P

FE227

2 x 150 kV hoogspanningstracé Geertruidenberg-Oosteind

nvt

40 (totaal)

nvt

70 (noot 1)

nvt

Q

FE223

3 x 380 kV hoogspanningstracé Geertruidenberg - Eindhoven

nvt

78 (totaal)

nvt

100 (noot 1)

nvt

R

FE235

2 x 150 kV hoogspanningstracé Oosteind-Tilburg-West

nvt

40 (totaal)

nvt

75 (noot 1)

nvt

S

-

Persleiding Technologieweg-RWZI Brabantse Delta

nvt

5

nvt

nvt

nvt

T

-

Persleiding rioolafvalwater (Houtse Steeg)

nvt

4

nvt

nvt

nvt

noot 1: voor een hoogspanningslijn is dat de magneetveldzone > 0,4 microTesla

noot 2: aan weerszijden, tenzij is vermeld totaal

 

  1. De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, met uitzondering van artikel 2, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

 

26.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mag geen bouwwerk worden opgericht, met uitzondering van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten dienste van de betreffende leiding die is gelegen binnen de daarbij behorende belemmeringenstrook.

  2. De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten dienste van de leiding mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

26.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de leiding. Daaronder worden in ieder geval de volgende werken en werkzaamheden verstaan:

  1. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplanting en bomen;

  2. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere al dan niet gesloten oppervlakteverhardingen;

  3. het aanleggen, vervangen of verwijderen van rioleringen en daarbij behorende voorzieningen;

  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers, ander straatmeubilair en reclamevoorzieningen;

  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage of wijzigen van het maaiveldniveau door het afgraven of ophogen van gronden;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

  7. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen waardoor grondzetting kan ontstaan.

 

26.3.2 Toelaatbaarheid

  1. De in 26.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en werking van de leiding zijn gewaarborgd.

  2. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld in 26.3.1 wordt verleend, wordt de betreffende leidingexploitant in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na het verzoek daarover schriftelijk advies te geven.

 

26.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 26.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die betrekking hebben op de leiding zelf;

  2. voor zover het graafwerkzaamheden betreft, waarop de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken van toepassing is.

 

 
Artikel 26 Leiding - Hoogspanning

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de bovengrondse hoogspanningsleidingen en uitsluitend in het bestaande type met de bestaande hoeveelheid KV's, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – hoogspanning’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

26.2      Bouwregels

26.2.1   Algemeen

a. De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voorzover er strijdigheid is tussen die regels;

b. In afwijking van het bepaalde in andere bestemmingen (basisbestemmingen) mag op gronden met deze dubbelbestemming niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

26.2.2   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

 

26.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. De bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer bedragen dan 65 m.;

b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de onder 25.1 genoemde leidingen, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 25.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de aanwezige leiding dient te zijn gewaarborgd;

b. alvorens te beslissen op een aanvraag, zoals bedoeld in lid 26.3, het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de betreffende leidingbeheerder.

 

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

26.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen;

c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;

d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e. het permanent opslaan van goederen.

 

26.4.2 Toelaatbaarheid

a. De in sub 26.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met het functioneren en de veiligheid van de hoogspanning;

b. Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 26.4.1, wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de leidingbeheerder in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

 

26.4.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 25.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a. die verband houden met de aanleg van of onderhoud aan de hoogspanning zelf.

 

 

Artikel 27 Leiding - Gas

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding – Gas aangewezen gronden voor in de tabel 27.1a weergegeven leidingen zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van de in tabel 27.1a genoemde gevaarlijke stoffen, met daarbij behorende diameter en maximale werkdruk, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

 

Tabel 27.1a

Leiding

Product

Buitendiameter

(inch)

Maximale werkdruk

(bar)

Leiding - Gas 1

aardgas (droog)

6

40

Leiding - Gas 2

aardgas (droog)

8

40

Leiding - Gas 3

aardgas (droog)

18

66

 

De afstand, waarop het plaatsgebonden risico 10-6/jaar bedraagt en het invloedsgebied, vanwege de betreffende buisleiding, mogen de in tabel 27.1b aangegeven afstanden van het hart van de buisleiding niet overschrijden.

 

Tabel 27.1b

Buisleiding

Plaatsgebonden risico van

10-6/jaar (m)

Invloedsgebied groepsrisico

(m)

Leiding - Gas 1

De afstand tot de veiligheidszone op de verbeelding; indien aanwezig, anders 0 m.

70

Leiding - Gas 2

De afstand tot de veiligheidszone op de verbeelding; indien aanwezig, anders 0 m.

100

Leiding - Gas 3

De afstand tot de veiligheidszone op de verbeelding; indien aanwezig, anders 0 m.

240

27.2      Bouwregels

27.2.1   Algemeen

De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

 

27.2.2   Bouwwerken

a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de buisleiding;

b. de maximale bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 m.

 

27.2.3 (Beperkt) kwetsbare objecten

In het gebied gelegen binnen de in tabel 27.1b genoemde afstand voor het plaatsgebonden risico, op de verbeelding weergegeven als veiligheidszone, mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.

 

27.2.4 Afwijken van bouwregels, binnen belemmeringenstrook

a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27.2.2, onder a. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de belemmeringenstrook, indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;

b. Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken buisleiding(en) in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen

 

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

27.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding. Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;

b. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;

d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;

f. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.

 

27.3.2 Toelaatbaarheid

a. De in sub 27.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de buisleiding zijn gewaarborgd;

b. Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 27.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken buisleiding(en) in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

 

27.3.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 27.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a. die betrekking hebben op de buisleiding zelf;

b. voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.

 

 

Artikel 28 Leiding - Olie

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding – Olie aangewezen gronden voor in de tabel 28.1a weergegeven leidingen zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van de in tabel 28.1a genoemde gevaarlijke stoffen, met daarbij behorende diameter en maximale werkdruk, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – olie’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

 

Tabel 28.1a

Leiding

Product

Buitendiameter

(inch)

Maximale werkdruk

(bar)

Leiding - Olie 1

vloeibare koolwaterstoffen – olieproducten

24

62

Leiding - Olie 2

vloeibare koolwaterstoffen – ruwe olie

36

43

Leiding - Olie 3

vloeibare koolwaterstoffen – olie

8

68

 

De afstand, waarop het plaatsgebonden risico 10-6/jaar bedraagt en het invloedsgebied, vanwege de betreffende buisleiding, mogen de in tabel 28.1b aangegeven afstanden van het hart van de buisleiding niet overschrijden.

 

Tabel 28.1b

Buisleiding

Plaatsgebonden risico van

10-6/jaar (m)

Invloedsgebied groepsrisico

(m)

Leiding - Olie 1

28

31

Leiding - Olie 2

45

35

Leiding - Olie 3

13

29

28.2      Bouwregels

28.2.1   Algemeen

De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

 

28.2.2   Bouwwerken

a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de buisleiding;

b. de maximale bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 m.

 

28.2.3 (Beperkt) kwetsbare objecten

In het gebied gelegen binnen de in tabel 28.1b genoemde afstand voor het plaatsgebonden risico, op de verbeelding weergegeven als veiligheidszone, mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.

 

28.2.4 Afwijken van bouwregels, binnen belemmeringenstrook

a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 28.2.2, onder a. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de belemmeringenstrook, indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;

b. Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken buisleiding(en) in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen

 

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

28.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding. Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;

b. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;

d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;

f. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.

 

28.3.2 Toelaatbaarheid

a. De in sub 28.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de buisleiding zijn gewaarborgd;

b. Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 28.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken buisleiding(en) in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

 

28.3.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 28.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a. die betrekking hebben op de buisleiding zelf;

b. voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.

 

 

Artikel 29 Leiding - Water

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse leidingen voor drinkwater, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – water’ met de bijbehorende belemmeringenstrook.

29.2      Bouwregels

29.2.1   Algemeen

De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

 

29.2.2   Bouwwerken

a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de leiding;

b. de maximale bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 m.

 

29.2.3 Afwijken van bouwregels, binnen belemmeringenstrook

a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 29.2.2, onder a. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de belemmeringenstrook, indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;

b. Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen

 

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

29.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding. Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;

b. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;

d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;

f. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.

 

29.3.2 Toelaatbaarheid

a. De in sub 29.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de leiding zijn gewaarborgd;

b. Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 29.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

 

29.3.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 29.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a. die betrekking hebben op de leiding zelf;

b. voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.

 

 

Artikel 30 Leiding - Riool

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse leidingen voor afvalwater, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – riool' met de bijbehorende belemmeringenstrook.

30.2      Bouwregels

30.2.1   Algemeen

De in dit hoofdstuk opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

 

30.2.2   Bouwwerken

a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de leiding;

b. de maximale bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt maximaal 4 m.

 

30.2.3 Afwijken van bouwregels, binnen belemmeringenstrook

a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 30.2.2, onder a. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de belemmeringenstrook, indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen leiding niet wordt geschaad;

b. Voordat een zodanige omgevingsvergunning wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen

 

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

30.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse leiding. Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a. het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen, paden en andere gesloten verhardingen;

b. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair en van reclamevoorzieningen;

d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren;

e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, alsmede van andere grondbewerkingen, waardoor het maaiveldniveau wordt gewijzigd;

f. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen, waardoor grondzetting kan ontstaan.

 

30.3.2 Toelaatbaarheid

a. De in sub 30.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en de werking van de leiding zijn gewaarborgd;

b. Voordat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 30.3.1 wordt verleend, stelt het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

 

30.3.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 30.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a. die betrekking hebben op de leiding zelf;

b. voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen, waarop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van toepassing is.

 

 

Artikel 27 Waarde - Archeologie

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar

voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de (potentieel)

aanwezige en veiligstelling van archeologische waarden.

 

27.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;

b. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 100 m².

 

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

  2. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m²;

  3. de bouw van een bouwwerk, dat kan worden gebouwd met graafwerkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,50 m en zonder heiwerkzaamheden.

 

27.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 27.2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en).

  2. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de aanvrager aan de hand van een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport heeft aangetoond, dat door de oprichting van het gebouw het archeologische bodemarchief niet wordt verstoord;

  3. Voor zover het oprichten van het in lid 27.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

27.4.1 Omgevingsvervgunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;

  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  4. het verlagen van het waterpeil.

 

27.4.2 Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in lid 27.4.1 is niet van toepassing, indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;

  2. het betreft werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m of, bij een grotere diepte, met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;

  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  4. de werken en werkzaamheden:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;

  3. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

27.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen. Uitgezonderd van dit verbod zijn sloopwerkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 meter of, bij een grotere diepte, met een oppervlakte kleiner dan 100 m2; van bouwwerken, waarbij de oppervlakte minder bedraagt dan 100 m² en/of niet dieper wordt gewerkt dan 0,50 m onder maaiveld;

  2. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld, dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist, dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de sloopvergunning;

  4. de vergunning kan niet worden verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

 

27.4.4 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 27.4.1 en 27.4.3 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of

  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of

  2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of

  3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.

 

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

27.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin, dat de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie voor een nader aangegeven gebied vervalt, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

27.5.2 Advies

Alvorens de in lid 27.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door burgemeester en wethouders in te schakelen deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

 

 

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de daartoe aangewezen gebieden.

 

28.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd en mag bestaande bebouwing niet worden vergroot of veranderd.

 

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 28.2, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde van de aanwezige bebouwing en/of (de inrichting van het) gebied. Hieromtrent wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de gemeentelijke commissie voor Welstand en Monumenten monumentencommissie.

 

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

28.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;

  1. het geheel of gedeeltelijk slopen van bebouwing;

  2. het aanleggen van verhardingen, al dan niet het verplaatsen van bestaande verhardingen;

  3. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;

  4. het dempen van poelen, sloten en greppels;

  5. het wijzigen van de perceelsindeling;

  6. het vellen of rooien van houtgewas.

 

28.4.2 Uitzonderingen

Het onder 28.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

 

28.4.3 Toelaatbaarheid

De in sub 28.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien

  1. deze noodzakelijk is voor het in de andere daar voorkomende bestemmingen toegestane gebruik van de grond;

  2. blijkens advies van de gemeentelijke commissie voor Welstand en Monumenten monumentencommissie er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde van de aanwezige bebouwing en/of (de inrichting van het) gebied.

 

Artikel 29 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Beschermd stads- en dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het aan de gronden toegekende beschermd stads- en dorpsgezicht.

 

29.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen van deze gronden, mag aan de gronden en de bebouwing, voor zover gelegen binnen deze bestemming, geen verandering worden aangebracht in de bestaande situatie ten aanzien van de volgende karakteristieken en kenmerken:

  1. rooilijnen;

  2. (minimale en maximale) goothoogte van gebouwen, de bouwhoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. bouwmassa van gebouwen;

  4. dakhelling van gebouwen.

 

29.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 29.2, mits de door de aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht te waarborgen belangen niet onevenredig worden aangetast.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de gemeentelijke commissie voor Welstand en Monumenten monumentencommissie.

 

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

29.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden gelegen bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen, verhardingen aan te leggen en bestaande paden en wegen te verleggen.

 

29.4.2 Toelaatbaarheid

  1. De in sub 29.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de andere daar voorkomende bestemmingen toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden en/of aanlegwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing en de karakteristieke inrichting van het aangewezen gebied.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.4.1 wordt advies ingewonnen bij de commissie voor Welstand en Monumenten monumentencommissie omtrent de mogelijke aantasting van de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

 

29.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 29.4.1 is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig die bestemmingen;

  2. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, legaal in uitvoering zijn.

 

Artikel 30 Waarde - Landgoed

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een samenhangend beheer van de gronden, het behoud van het landgoed als geheel en het behoud en versterking van de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.

 

30.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Landgoed' bestemde gronden mogen naast de toegestane bebouwing in gevolge de basisbestemmingen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd ten dienste van het samenhangend beheer van het landgoed, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m. mag bedragen.

 

 

Artikel 31 Waarde - Monumentale bomen

 

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Monumentale bomen‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor monumentale bomen.

 

31.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen mogen geen bouwwerken worden opgericht binnen de bestemming ‘Waarde - Monumentale bomen'.

 

31.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 31.2, mits uit een bomeneffectrapportage blijkt, dat de bouwactiviteiten geen onevenredige nadelige effecten hebben voor de levensverwachting en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom.

 

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

31.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen deze bestemming de volgende werkzaamheden te verrichten:

  1. aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden;

  3. het slopen van bouwwerken;

  4. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

 

31.4.2 Toelaatbaarheid

  1. De in sub 31.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)-kwaliteit van de ter plaatse aanwezige boom of bomen niet onevenredig worden aangetast.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in sub 31.4.1 kan het bevoegd gezag een rapportage verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom of bomen.

  3. Het bevoegd gezag is tevens bevoegd bij het verlenen van de omgevingsgvergunning nadere eisen te stellen ter bescherming van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom of bomen.

 

31.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 31.4.1 is niet van toepassing op:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, legaal in uitvoering zijn.

 

 

Artikel 32 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie

 

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen;

  2. waterwegen;

  3. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;

  4. verhardingen ten behoeve van de waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige voorziening;

  5. ligplaatsen voor schepen, steigers en vlonders.

 

32.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van het scheepvaartverkeer.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van het scheepvaartverkeer mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 32.2 sub a, voor het oprichten van een bouwwerk overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. de belangen van de waterweg niet worden geschaad;

  2. vooraf schriftelijk toestemming is verleend bij de beheerder van de waterweg.

 

 

Artikel 33 Waterstaat - Waterkering

 

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. hoofdwaterkering en de daarbij behorende voorzieningen voor de kering van het water;

  2. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de hoofdwaterkering;

  3. waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;

  4. verhardingen ten behoeve van de waterkering;

 

33.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de waterkering.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de waterkering mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

33.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 33.2 sub a, voor het oprichten van een bouwwerk overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. de werking van de waterkering niet wordt geschaad;

  2. vooraf schriftelijk toestemming is verleend door de beheerder van de waterkering.

 

 

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 35 Algemene bouwregels

 

35.1 Ondergronds bouwen

 

35.1.1 Algemeen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;

  2. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.

 

35.1.2 Niet-overdekte zwembaden

Voor het bouwen/aanleggen van niet-overdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:

  1. zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd/aangelegd bij woningen;

  2. zwembaden dienen op minimaal 3 m. achter de voorgevellijn van een woning te worden gebouwd/aangelegd.

 

35.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 35.1.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw, al dan niet op een grotere diepte dan bepaald onder 35.1.1 mits:

  1. de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;

  2. er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;

  3. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.

 

35.2 Geluidschermen langs spoorlijn

Het bouwen van een geluidscherm langs de spoorlijn Breda-Tilburg is uitsluitend toegestaan indien het geluidscherm ten minste om de 200 meter is voorzien van een vanaf de spoorweg vrij toegankelijke doorgang.

 

 

Artikel 36 Algemene gebruiksregels

 

36.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;

  2. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  3. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  4. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede voor de groothandel in smart-, grow- en/of headproducten;

  5. het gebruik van gronden en gebouwen voor een belwinkel;

  6. het gebruik van een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning voor kamerverhuur, al dan niet voor de huisvesting van (seizoens)arbeiders;

  7. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning als zelfstandige woning of ten behoeve van mantelzorg.

 

36.2 Voorwaardelijke verplichtingen

 

36.2.1 Baarschotsestraat 4 - 1

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Baarschotsestraat 4 - 1' geldt de volgende regel:

  1. De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen en de daarbij behorende functies, indien:

  1. de glasopstanden zijn gesloopt; en

  2. de landschappelijke inpassing (ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing') is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Landschappelijke kwaliteitsverbetering/-inpassing en beheerplan Baarschotsestraat 4 te Dorst'

  3. de omgevingsvergunning/bouwvergunning t.b.v. 12.000 m2 bvo kassen voor het perceel Baarschotsestraat 4, welke op 13 januari 1997 met als kenmerk BWT 960466 is verleend, is ingetrokken.

 

36.2.2 Baarschotsestraat 4 - 2

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Baarschotsestraat 4 - 2' geldt de volgende regel:

  1. De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van bedrijfsmatige doeleinden en de daarbij behorende functies, indien:

  1. de glasopstanden zijn gesloopt; en

  2. de landschappelijke inpassing (ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing') is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Landschappelijke kwaliteitsverbetering/-inpassing en beheerplan Baarschotsestraat 4 te Dorst'

  3. de omgevingsvergunning/bouwvergunning t.b.v. 12.000 m2 bvo kassen voor het perceel Baarschotsestraat 4, welke op 13 januari 1997 met als kenmerk BWT 960466 is verleend, is ingetrokken.

 

36.2.3 Bavelstraat 8a

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Bavelstraat 8a' geldt de volgende regel:

  1. De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een garagebedrijf indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Landschappelijk inpassingsplan Bavelstraat 8a te Dorst'.

 

36.2.4 Geerstraat 1

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Geerstraat 1' geldt de volgende regel:

  1. Het gebruik van de gronden en gebouwen voor zorgwonen is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Inrichtingsplan woonzorgcomplex Dorst'.

 

36.2.5 Griendsteeg 17

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Griendsteeg 17' geldt de volgende regel:

  1. De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een productiegerichte paardenhouderij, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de als bijlage opgenomen 'Notitie landschappelijke inpassing Griendsteeg 17 en Hoge Dijk Oosteind'.

 

36.2.6 Groenendijk 10

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Groenedijk 10' gelden de volgende regels:

  1. De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend ten behoeve van wonen en de daarbij behorende functies in gebruik worden genomen, indien de landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing Groenendijk 10' is gerealiseerd, wordt beheerd en duurzaam in stand wordt gehouden, één en ander zoals weergegeven in het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in de bijlage 'Landschappelijke inpassing Groenendijk 10'.

  2. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan pas worden verleend indien vaststaat dat op eigen terrein wordt voorzien in een bergings-/infiltratievoorziening van voldoende grootte, waarin het hemelwater afkomstig van het dakoppervlak en/of erfverharding van bebouwing wordt geborgen/geïnfiltreerd. De bergings-/infiltratievoorziening dient een capaciteit te hebben van ten minste 7 m3 per 100 m2 oppervlakte verharding. Van deze norm kan alleen afgeweken worden als er een onderbouwing gegeven wordt van de (technische) onmogelijkheden.

 

36.2.7 Groenendijk 64

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Groenedijk 64' gelden de volgende regels:

  1. Het gebruik van de te herbouwen bedrijfswoning als bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen 6 maanden na realisatie van de te herbouwen bedrijfswoning de voormalige bedrijfswoning is gesloopt en de voormalige bedrijfsgebouwen zijn gesloopt overeenkomstig de als bijlage opgenomen 'Situatietekening Groenendijk 64';

  2. binnen 2 jaar na realisatie van de te herbouwen bedrijfswoning de landschappelijke inpassing ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' is gerealiseerd overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Landschappelijk inpassingsplan Groenendijk 64'.

  1. Het gebruik van de gronden en gebouwen als paardenhouderij is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Landschappelijk inpassingsplan Groenendijk 64'.

 

36.2.8 Heistraat 8a

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Heistraat 8a' geldt de volgende regel:

  1. Het gebruik van de gronden en gebouwen voor een paardenpension is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Beplantingsplan Heistraat 8a Oosteind'.

 

36.2.9 Hoge Dijk 58b

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Hoge Dijk 58b' geldt de volgende regel:

  1. De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen en de daarbij behorende functies, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de als bijlage opgenomen 'Notitie landschappelijke inpassing Griendsteeg 17 en Hoge Dijk Oosteind'.

 

36.2.10 Hoge Dijk 82

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Hoge Dijk 82' geldt de volgende regel:

  1. De gronden en bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen en de daarbij behorende functies, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de als bijlage opgenomen 'Landschappelijke inpassing Hoge Dijk 82'.

 

36.2.11 Landgoed Klein Oosterhout

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Landgoed Klein Oosterhout' geldt de volgende regel:

  1. De woningen binnen de bestemming 'Wonen - Landgoed' mogen uitsluitend worden gebruikt indien de natuurontwikkeling en kwaliteitsverbetering van het landschap zijn gerealiseerd overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Inrichtings- en beeldkwaliteitsplan Landgoed Klein Oosterhout' en indien de natuurontwikkeling en kwalititeitsverbetering wordt beheerd.

 

36.2.12 Steenovensebaan 28a

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Steenovensebaan 28a' gelden de volgende regels:

  1. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen is uitsluitend toegestaan indien:

  1. de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in de bijlage 'Landschappelijk inpassingsplan Steenovensebaan 28a' of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na 4 oktober 2022 is uitgevoerd en duurzaam in stand wordt gehouden. 

  2. het totaal aantal bijgebouwen is terug gebracht naar een oppervlakte van 200 m2 binnen 12 maanden na 4 oktober 2022.

  1. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan pas worden verleend indien vaststaat dat op eigen terrein wordt voorzien in een bergings-/infiltratievoorziening van voldoende grootte, waarin het hemelwater afkomstig van het dakoppervlak en/of erfverharding van bebouwing wordt geborgen/geïnfiltreerd. De bergings-/infiltratievoorziening dient een capaciteit te hebben van ten minste 7 m3 per 100 m2 oppervlakte verharding. Van deze norm kan alleen afgeweken worden als er een onderbouwing gegeven wordt van de (technische) onmogelijkheden.

 

36.2.13 Steenovensebaan 36, 36a en ong.

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Steenovensebaan 36, 36a en ong.' gelden de volgende regels:

  1. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van de oprichting van een woning kan slechts worden verleend indien voldaan is aan de voorwaarden van de ruimte- voor- ruimte regeling zoals opgenomen in artikel 7.8 van de Verordening ruimte Noord-Brabant zoals die luidde op 15 juli 2017.

  2. Een woning mag slechts in gebruik worden genomen als burgerwoning indien voldaan is aan de voorwaarden van de ruimte- voor- ruimte regeling zoals opgenomen in artikel 7.8 van de Verordening ruimte Noord-Brabant zoals die luidde op 15 juli 2017.

  3. Het gebruik van de woningen is slechts toegestaan als de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd, beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Landschappelijk inpassingsplan Steenovensebaan 36, 36a en ong.', waarbij geldt dat:

  1. de landschappelijke inpassing van de woningen Steenovensebaan 36 en Steenovensebaan 36a binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, dient te zijn aangelegd;

  2. de landschappelijke inpassing van de westelijke Ruimte voor Ruimte kavel en de oostelijke Ruimte voor Ruimte kavel dient te zijn aangelegd inhet eerste plantseizoen (november tot en met februari) na gereedmelding van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van de woning;

  1. Het oprichten, uitbreiden danwel gebruiken van een nieuwe woning is niet toegestaan indien de geluidbelasting op een gevel van deze nieuwe woning de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied overschrijdt en de gevel niet wordt uitgevoerd als een dove gevel.

 

36.2.14 Steenovensebaan 39

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting Steenovensebaan 39' geldt de volgende regel:

  1. Het kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' mag uitsluitend worden gebruikt indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het als bijlage opgenomen 'Inrichtings-/beplantingsplan Steenovensebaan 39'.

 

36.2.15 Omgevingsvergunning alternatieve landschappelijke inpassing of alternatieve wijze van kwaliteitsverbetering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning

afwijken van het bepaalde in 36.2.1 tot en met 36.2.14, teneinde een andere landschappelijke inpassing of een andere wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap toe te staan dan voorgeschreven in de bijlage bij de regels, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. als sprake is van een alternatieve landschappelijke inpassing, voorziet die alternateive landschappelijke inpassing in een zorgvuldige inpassing van bouwwerken en voorzieningen;

  2. als sprake is van een alternatieve wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap, voldoet die kwaliteitsverbetering aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het lnadschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant”.

 

 

Artikel 37 Algemene aanduidingsregels

 

37.1 Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

  1. wetgevingszone - beperking veehouderij

  2. wetgevingszone - stedelijk gebied

  3. wetgevingszone - omgevingsvergunning historische verkaveling

  4. wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid

  5. wetgevingszone - omgevingsvergunning schootsveld

  6. wetgevingszone - omgevingsvergunning waardevol reliëf

  7. wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone/herstel watersysteem

 

aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming, waarbinnen dit geldt.

 

 

37.2 Geluidzone - industrieterrein Vijf Eiken

 

37.2.1 Aanduiding geluidzone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein Vijf Eiken' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de geluidzone van een industrieterrein.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein Vijf Eiken' mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd, worden uitgebreid of in gebruik worden genomen.

 

37.2.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het

bepaalde in 37.2.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. de standaard grenswaarde niet wordt overschreden of voor de geluidbelasting op de gevel een hogere waarde Wet geluidhinder is vastgesteld.

 

 

37.3 Geluidzone - industrieterrein Weststad - Statendam

 

37.3.1 Aanduiding geluidzone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein Weststad - Statendam' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de geluidzone van een industrieterrein.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein Weststad - Statendam' mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd, worden uitgebreid of in gebruik worden genomen.

 

37.3.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het

bepaalde in 37.3.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. de standaard grenswaarde niet wordt overschreden of voor de geluidbelasting op de gevel een hogere waarde Wet geluidhinder is vastgesteld.

 

37.4 Geluidzone - industrieterrein Weststad III

 

37.4.1 Aanduiding geluidzone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein Weststad III' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de geluidzone van een industrieterrein.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein Weststad III' mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd, worden uitgebreid of in gebruik worden genomen.

 

37.4.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het

bepaalde in 37.4.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. de standaard grenswaarde niet wordt overschreden of voor de geluidbelasting op de gevel een hogere waarde Wet geluidhinder is vastgesteld.

 

 

37.5 Milieuzone - boringvrije zone

 

37.5.1 Gebruiksregel

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – boringvrije zone' strekt de bestemming mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.

 

37.5.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' wijzigen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.

 

37.5.1 Aanduiding milieuzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – boringvrije zone' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.

 

37.5.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' te wijzigen of de aanduiding te verwijderen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.

 

 

37.6 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

 

37.6.1 Aanduiding milieuzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.

 

37.6.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' te wijzigen of de aanduiding te verwijderen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.

 

 

37.7 Milieuzone - waterwingebied

 

37.7.1 Gebruiksregel

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – waterwingebied' is de bestemming gericht tot instandhouding van de openbare drinkwatervoorziening.

 

 

37.7.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' wijzigen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.

 

37.7.1 Aanduiding milieuzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – waterwingebied' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor een waterwingebied ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.

 

37.7.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' te wijzigen of de aanduiding te verwijderen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.

 

 

37.8 Veiligheidszone - hoogspanningslijn

 

37.8.1 Aanduiding veiligheidszone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – hoogspanningslijn' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de beperking van het externe veiligheidsrisico vanwege de aanwezigheid van een magneetveld ten gevolge van de hoogspanningslijn.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – hoogspanningslijn' mag, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen:

  1. geen nieuw gevoelig object worden opgericht of als zodanig gebruikt.

  2. een bestaand object gelegen binnen of buiten die veiligheidszone, niet in de richting van de hoogspanningslijn worden gewijzigd of uitgebreid voor zover het gedeeltelijk ligt of komt te liggen in die veiligheidszone en het daarna een gevoelig object betreft.

 

37.8.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde

in 37.8.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. dit uit oogpunt van woon- en leefklimaat en gezondheid aanvaardbaar is.

 

37.8.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'veiligheidszone - hoogspanningslijn' te wijzigen tot het dan geldende magneetveldgebied van 0,4 μTesla vanwege de hoogspanningslijn óf de aanduiding te verwijderen voor zover er geen hoogspanningslijn meer aanwezig is.

 

 

37.9 Veiligheidszone - minder zelfredzame personen

 

37.9.1 Aanduiding veiligheidszone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – minder zelfredzame personen' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de beperking van het externe veiligheidsrisico vanwege de aanwezigheid van een buisleiding (aardgas), de Rijksweg A27, de Rijksweg A59 en de spoorweg Breda-Tilburg.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – minder zelfredzame personen' mag, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen:

  1. geen nieuwe functie waar regelmatig minder zelfredzame personen kunnen verblijven worden opgericht, uitgebreid, of als zodanig gebruikt;

  2. een bestaand object gelegen buiten die veiligheidszone, niet zodanig worden gewijzigd of uitgebreid dat het gedeeltelijk komt te liggen in die veiligheidszone en het daarna een functie als bedoeld onder 1. betreft.

 

37.9.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 37.9.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. dit uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

 

37.9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van

de aanduiding 'veiligheidszone – minder zelfredzame personen' te wijzigen tot het dan geldende

invloedsgebied vanwege de buisleiding (aardgas), de Rijksweg A27, de Rijksweg A59 of de spoorweg Breda-Tilburg óf de aanduiding te verwijderen voor zover er geen invloedsgebied vanwege de buisleiding (aardgas), de Rijksweg A27, de Rijksweg A59 of de spoorweg Breda-Tilburg meer aanwezig is.

 

 

37.10 Veiligheidszone - plaatsgebonden risico

 

37.10.1 Aanduiding veiligheidszone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plaatsgebonden risico' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de beperking van het externe veiligheidsrisico vanwege de aanwezigheid van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plaatsgebonden risico' mag, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen:

  1. geen (beperkt) kwetsbaar object worden opgericht of als zodanig gebruikt;

  2. een bestaand object gelegen buiten die veiligheidszone, niet zodanig worden gewijzigd of uitgebreid voor zover het gedeeltelijk komt te liggen in die veiligheidszone en het daarna een (beperkt) kwetsbaar object betreft.

 

37.10.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 37.10.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. dit uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

 

37.10.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'veiligheidszone - plaatsgebonden risico' te wijzigen tot de dan geldende

plaatsgebonden risicoafstand vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen óf de aanduiding te

verwijderen voor zover er geen plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen meer aanwezig is.

 

37.11 Veiligheidszone - leiding

 

37.11.1 Aanduiding veiligheidszone

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding', te weten de plaatsgebonden risico-afstand van een leiding, zijn niet toegelaten:

a. nieuwe kwetsbare objecten;

b. nieuwe beperkt kwetsbare objecten;

c. andere nieuwe objecten, zoals windmolens, waardoor het plaatsgebonden risico zal toenemen.

 

37.11.2 Afwijken van bouwregels binnen plaatsgebonden risicoafstand

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 37.11.1 voor het oprichten van (beperkt) kwetsbare objecten of andere nieuwe objecten in de veiligheidszone, indien:

a. voldaan wordt aan het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar bij een (beperkt) kwetsbaar object, en

b. het berekende groepsrisico wordt verantwoord, en

c. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag de beheerder van de betrokken leiding(en) in de gelegenheid stelt om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

 

 

37.11 Veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied

 

37.11.1 Aanduiding veiligheidszone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de beperking van het externe veiligheidsrisico vanwege de aanwezigheid van een plasbrandaandachtsgebied ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A27 en de spoorweg Breda-Tilburg.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' mag, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen:

  1. geen nieuw (beperkt) kwetsbaar object worden opgericht of als zodanig gebruikt;

  2. een bestaand object gelegen binnen of buiten die veiligheidszone, niet in de richting van de Rijksweg A27 of de spoorweg Breda-Tilburg worden gewijzigd of uitgebreid, voor zover het gedeeltelijk ligt of komt te liggen in die veiligheidszone en het daarna een (beperkt) kwetsbaar object betreft.

 

37.11.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 37.11.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. dit uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

 

37.11.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' langs de Rijksweg A27 en de spoorweg Breda-Tilburg te wijzigen tot het dan geldende plasbrandaandachtsgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen óf de aanduiding te verwijderen voor zover er geen plasbrandaandachtsgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen meer aanwezig is.

 

 

37.12 Vrijwaringszone - buisleidingenstraat

 

37.12.1 Aanduiding vrijwaringszone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - buisleidingenstraat' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de reservering van het voorkeurstracé voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - buisleidingenstraat' mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de betreffende leiding die is gelegen binnen de daarbij behorende belemmeringenstrook.

  3. De in dit artikel opgenomen regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan, voor zover er strijdigheid is tussen die regels.

 

37.12.2 Afwijken

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 37.12.1 sub b, mits:

  1. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;

  2. dit uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

  1. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend, wordt het Rijk in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na het verzoek daarover schriftelijk advies te geven.

 

37.12.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'vrijwaringszone - buisleidingenstraat' te wijzigen of de aanduiding te verwijderen, indien:

  1. door veranderde wet- en regelgeving de aanwijzing van de ligging van de buisleidingstrook is gewijzigd;

  2. dit uit het oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

 

 

37.13 Vrijwaringszone - dijk

 

37.13.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' gelden ter bescherming van het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de naastgelegen primaire waterkering de hierna volgende bepalingen.

 

37.13.2 Bouwen

Er mag overeenkomstig het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen pas worden gebouwd na verkregen toestemming van het Waterschap.

 

37.13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Er mogen overeenkomstig het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen pas werken of werkzaamheden worden uitgevoerd na verkregen vergunning van het Waterschap.

 

 

37.14 Vrijwaringszone - molenbiotoop

 

37.14.1 Algemeen

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden met betrekking tot de bouw van bouwwerken de volgende voorwaarden:

 

(bij grondzeilers)

a. Op deze gronden mogen, voor zover zij op een afstand van 100 m. of minder van de voet van de molen zijn gesitueerd, geen bouwwerken worden opgericht;

b. Op deze gronden mogen, voor zover zij op een afstand van meer dan 100 m. van de voet van de molen zijn gesitueerd, geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 1/p.m. van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de deze molenbiotoop bepalende molen, vermeerderd met 3,5 m.

 

(bij belt- en stellingmolens)

  1. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 1/p.m. 1/30 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de, deze molenbiotoop bepalende, molen, vermeerderd met 3,5 m.;

  1. 3,20 meter voor molen De Hoop (Den Hout);

  2. 7,35 meter voor molen Victoria (Oosteind); Het sub a. vervatte verbod geldt niet voor bouwwerken waarvan de bouwhoogte lager is dan het niveau van de belt of de stelling van de molen.

 

37.14.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

a Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

 

b Toelaatbaarheid

De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

 

c Uitzonderingen

Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op:

 

 

37.15 Vrijwaringszone - weg

 

37.15.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de weg de hierna volgende bepalingen.

 

37.15.2 Bouwen

Op de in 37.15.1 bedoelde gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

 

37.15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 37.15.1, teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan, mits hierbij het belang van toekomstige wegverbredingen niet onmogelijk dan wel onnodig duur te maken. Hiertoe wordt een verklaring van geen bezwaar verkregen van de wegbeheerder.

 

37.16 Overige zone - landschappelijke inpassing

 

37.16.1 Aanduiding landschappelijke inpassing

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming en instandhouding van de landschappelijke inpassing van gebouwen en/of gronden.

 

37.16.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

a Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

 

b Toelaatbaarheid

De onder a. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de landschappelijke inpassing door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt aangetast.

c Uitzonderingen

Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op:

 

 

37.17 Overige zone - rijksmonument en overige zone - gemeentelijk monument

 

37.17.1 Aanduidingen rijksmonument en gemeentelijk monument

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rijksmonument' en 'overige zone - gemeentelijk monument' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming en instandhouding van de aangegeven rijks- en gemeentelijke monumenten.

 

37.17.2 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing op het bouwperceel.

  2. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rijksmonument' en 'overige zone - gemeentelijk monument' aangegeven bebouwing.

 

 

Artikel 38 Algemene afwijkingsregels

 

38.1 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen en dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen, toe te staan in de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschap', waarbij een deel van het kampeerterrein, waaronder de gebouwen ten dienste van het kampeerterrein, zich bevinden in de bestemming 'Wonen', 'Wonen - Lint' of 'Bedrijf - Semi Agrarisch', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’, ter plaatse van de bestemming 'Wonen - Lint' of ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Semi Agrarisch';

  2. de binnenactiviteiten worden uitgeoefend in gebouwen die passen binnen de ingevolge de bestemming ‘Wonen’, 'Wonen-Lint' of 'Bedrijf - Semi Agrarisch' toegestane oppervlakte aan gebouwen;

  3. er geldt een maximaal gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m²;

  4. plaatsing van kampeermiddelen is jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en/of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;

  5. het betreft maximaal 25 plaatsen;

  6. de kampeerplaatsen dienen gelegen te zijn op een aangesloten terrein, dat binnen of aansluitend op de bestemming 'Wonen', 'Wonen - Lint' of 'Bedrijf - Semi Agrarisch' ligt, met dien verstande dat de kampeerplaatsen binnen 100 m. van deze bestemmingsvlakken dienen te zijn gesitueerd;

  7. er dient op basis van een deskundigenrapport te zijn aangetoond, dat de nevenactiviteit uit een oogpunt van landschappelijke en natuurwaarden aanvaardbaar is;

  8. er mag geen onevenredige aantasting plaats vinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van de agrarische bestemmingen;

  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

  10. de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen.

  11. dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horecavoorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:

  1. gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;

  2. actief zijn tussen zonsop- en ondergang;

  3. vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen dat ingevolge de bestemming ‘Wonen’, 'Wonen - Lint' of 'Bedrijf - Semi Agrarisch' is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) maximaal 250 m² aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;

  4. niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;

  1. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  2. er is vanuit milieuoogpunt (o.m. geur, gebruik bestrijdingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de activiteit;

  3. de activiteit is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;

  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

  5. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  6. de nevenactiviteit is enkel toegestaan, indien de kwaliteitsverbetering van het landschap is zeker gesteld. Hierbij wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant”.

 

38.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen teneinde een bed & breakfast toe te staan in een (bedrijfs)woning of in bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. deze afwijkingsbevoegdheid mag niet worden toegepast in de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschap'; voor een bed & breakfast binnen deze bestemmingen gelden de afwijkingsbevoegdheden voor nevenactiviteiten zoals opgenomen in 3.5.1 en 4.5.1;

  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning en de bij deze (bedrijfs)woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;

  3. het aantal bedden mag niet meer bedragen dan 10;

  4. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);

  5. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de (bedrijfs)woning;

  6. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  7. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  8. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

38.3 Omgevingsvergunning meerdere huishoudens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen en van het bepaalde in 36.1 onder f., teneinde toe te staan dat een woning, een bedrijfswoning of een plattelandswoning wordt gebruikt voor de huisvesting van meerdere huishoudens, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. huisvesting vindt plaats in de woning;

  2. het aantal personen waaraan woonruimte wordt geboden bedraagt niet meer dan dan 4;

  3. de extra huishoudens worden uitsluitend gehuisvest in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  4. per bewoner is minimaal 24 m² gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in het Bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;

  5. er wordt een minimale afstand aangehouden tussen twee woningen waarin meerdere huishoudens mogen worden gehuisvest van:

  1. 100 meter gemeten vanaf woningen die zich bevinden binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied';

  2. 250 meter gemeten vanaf woningen die zich bevinden buiten de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied';

van deze afstandseis kan worden afgeweken indien is aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

  1. de afstanden zoals genoemd onder e. gelden ook tot objecten waarin, al dan niet op grond van het bepaalde in 38.4, (seizoens)arbeiders mogen worden gehuisvest;

  2. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 40.1.

  3. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

38.4 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen en van het bepaalde in artikel 36.1 onder f., teneinde de huisvesting van (seizoens)arbeiders die werkzaam zijn op het eigen bedrijf toe te staan in de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschap', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. huisvesting van (seizoens)arbeiders vindt plaats in de bedrijfswoning, in de plattelandswoning, in bestaande bedrijfsgebouwen of in binnen het agrarisch bouwvlak te plaatsen woonunits (niet zijnde (sta)caravans), al dan niet in een combinatie van vorenstaande vormen, en met dien verstande dat:

  1. huisvesting in bedrijfsgebouwen of woonunits niet is toegestaan indien sprake is van een eerder van het bedrijf afgesplitste bedrijfswoning, al dan niet in de vorm van een plattelandswoning;

  2. huisvesting in bedrijfsgebouwen of woonunits uitsluitend is toegestaan indien de inzet van de te huisvesten (seizoens)arbeiders noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van het eigen bedrijf; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

  3. indien er sprake is van het plaatsen van woonunits, er wordt voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

  1. het maximum aantal personen waaraan woonruimte mag worden geboden wordt bepaald door het aantal (seizoens)arbeiders dat blijkens een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van het eigen bedrijf;

  2. ingeval van huisvesting in een bedrijfswoning of plattelandswoning worden de (seizoens)arbeiders uitsluitend gehuisvest in niet-zelfstandige woonruimte(n);

  3. per bewoner is minimaal 12 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in het Bouwbesluit, aanwezig aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten;

  4. er wordt een minimale afstand aangehouden tussen twee locaties waar de huisvesting van (seizoens)arbeiders is toegestaan van:

  1. 100 meter gemeten vanaf objecten die zich bevinden binnen de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied';

  2. 250 meter gemeten vanaf objecten die zich bevinden buiten de aanduiding 'wetgevingszone - stedelijk gebied';

van deze afstandseis kan worden afgeweken indien is aangetoond dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;

  1. de afstanden zoals genoemd onder e. gelden ook tot woningen waarin, al dan niet op grond van het bepaalde in 38.3, meerdere huishoudens mogen worden gehuisvest;

  2. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  3. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

38.5 Omgevingsvergunning huisvesting in verband met mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen en van het bepaalde in 36.1 onder g., teneinde toe te staan dat een deel van de woning, een deel van de bedrijfswoning, een deel van de plattelandswoning of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een woning, bedrijfswoning of plattelandswoning wordt gebruikt ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. indien sprake is van huisvesting bij een bedrijfswoning of plattelandswoning, dient de woonruimte te zijn gelegen binnen het bouwvlak waarbinnen de bedrijfswoning of plattelandswoning zich bevindt;

  2. de totale toegestane oppervlakte, welke ten behoeve van de huisvesting mag worden ingezet, bedraagt maximaal 100 m2;

  3. de huisvesting moet ten dienste staan van het verlenen van mantelzorg;

  4. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

  5. de situering van de woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  6. de situering van de woonruimte leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  7. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

38.6 Omgevingsvergunning grotere inhoud in cultuurhistorisch waardevolle panden en langgevelboerderijen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen teneinde een grotere inhoudsmaat van een woning, een bedrijfswoning of een plattelandswoning toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is sprake van een langgevelboerderij, een monumentaal pand of een cultuurhistorisch waardevol pand;

  2. of sprake is van een langgevelboerderij of een cultuurhistorisch waardevol pand als bedoeld onder a., blijkt uit een onafhankelijk deskundig advies; alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wordt dit advies ter advisering voorgelegd aan de monumentencommissie;

  3. de vergroting van de inhoud plaats vindt binnen het bestaande bouwvolume, dus zonder vergroting van het pand;

  4. het gehele pand mag worden benut voor de woning.

 

38.7 Omgevingsvergunning kleinere afstand tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen teneinde een kleinere afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. indien in de bestemming is bepaald dat het betreffende bouwwerk uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak, binnen het bestemmingsvlak of binnen een aanduidingsvlak, mogen de grenzen van dat bouwvlak, bestemmingsvlak of aanduidingsvlak niet worden overschreden;

  2. de kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar;

  3. de kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens leidt niet tot een onevenredige aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.

 

38.8 Omgevingsvergunning herbouw (bedrijfs)woning op andere locatie of met andere bouwwijze

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen teneinde:

mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. deze afwijkingsbevoedheid mag niet worden toegepast binnen de bestemming 'Wonen - Lint'; voor de (her)bouw van een woning binnen deze bestemming gelden de bouwregels zoals opgenomen in artikel 25;

  2. in de bestemming 'Wonen' dient de te herbouwen of te verplaatsen woning te zijn gesitueerd binnen hetzelfde bestemmingsvlak als de bestaande, te slopen woning;

  3. in de overige bestemmingen dient de te herbouwen of te verplaatsen bedrijfswoning te zijn gesitueerd binnen hetzelfde bouwvlak als de bestaande, te slopen bedrijfswoning;

  4. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande (bedrijfs)woning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de (bedrijfs)woning bijbehorende bouwwerken);

  5. de situering en bouwwijze van de (bedrijfs)woning is stedenbouwkundig (w.o. vorm en massa van de woning), landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;

  6. de situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

 

 

Artikel 39 Algemene wijzigingsregels

 

39.1 Wijziging ten behoeve van wonen na bedrijfsbeëindiging, al dan niet in combinatie met woningsplitsing of toevoegen van woningen

Burgemeester en wethouders kunnen in geval van bedrijfsbeëindiging de bestemming van gronden wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - Lint' en/of 'Tuin' en gebruik van de voormalige bedrijfswoning als woning toestaan, al dan niet in combinatie met woningsplitsing of de toevoeging van woningen in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of in een beeldbepalende woonboerderij. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  1. wijziging is toegestaan:

  1. in de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschap': uitsluitend binnen het bouwvlak en uitsluitend indien binnen dat bouwvlak één of meer bedrijfswoningen of plattelandswoningen zijn toegestaan;

  2. in de overige bestemmingen: uitsluitend binnen bestemmingsvlakken waar één of meer bedrijfswoningen zijn toegestaan;

  1. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ of 'Wonen - Lint' opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt en waarbij geldt dat:

  1. in de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschap': het resterende deel van de huidige aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;

  2. in de overige bestemmingen: het resterende deel van het huidige bestemmingsvlak wordt verwijderd en deze gronden worden bestemd met de bestemming 'Groen' of een agrarische bestemming zonder bouwvlak;

  1. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, met inbegrip van die bijbehorende bouwwerken waarvoor in het kader van mantelzorg bewoning tijdelijk mogelijk is, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van - blijkens een monumentenstatus of onafhankelijk deskundig advies daarover - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  2. in afwijking van het bepaalde onder c. kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van de te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 200 m2 per woning;

  3. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden in ieder geval gesloopt;

  4. extra woningen (al dan niet door woningsplitsing) zijn uitsluitend toegestaan als deze worden gerealiseerd in een cultuurhistorisch waardevol pand of in een beeldbepalende woonboerderij;

  5. het toevoegen van extra woningen in een cultuurhistorisch waardevol pand is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. de extra woning(en) worden gerealiseerd in een langgevelboerderij, een monumentaal pand of een cultuurhistorisch waardevol pand;

  2. of sprake is van een langgevelboerderij of een cultuurhistorisch waardevol pand als bedoeld onder 1., blijkt uit een onafhankelijk deskundig advies;

  3. de extra woning(en) zijn uitsluitend toegestaan indien dit mede is gericht op het behoud of het herstel van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing als bedoeld onder 1.; hieromtrent wordt deskundig advies ingewonnen;

  4. het advies zoals bedoeld onder 2. en 3. wordt ter advisering voorgelegd aan de monumentencommissie;

  5. het bestaande pand wordt niet vergroot ten behoeve van de extra woning(en);

  6. de toevoeging van woning(en) is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  7. de situering van de woning(en) leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  1. het toevoegen van extra woningen in een beeldbepalende woonboerderij is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. het bestaande pand wordt niet vergroot ten behoeve van de extra woning(en);

  2. er wordt een fysieke tegenprestatie geleverd aan het versterken van de omgevingskwaliteit, die in overeenstemming is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant of diens rechtsopvolger;

  3. de toevoeging van woning(en) is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;

  4. de situering van de woning(en) leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);

  1. de regels van artikel 23 ‘Wonen’ of, ingeval van ligging in het Lint Oosteind, artikel 25 ‘Wonen-Lint’ worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoudsmaat van woningen na woningsplitsing niet mag worden vergroot;

  2. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone - landschappelijke inpassing’ opgenomen;

 

 

Artikel 40 Overige regels

 

40.1 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd;

  2. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. in het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

  2. indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;

  3. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 22 november 2022 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de 'Nota Parkeernormen 2022', bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;

  4. de parkeervoorzieningen als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder 2 dienen in stand te worden gehouden.

 

 

40.2 Waterberging

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen kan uitsluitend worden verleend als wordt voorzien in voldoende waterberging; als niet in voldoende waterberging wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

  2. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of wordt voorzien in voldoende waterberging. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. bij een bui van 40 mm per uur (T=10) mag geen water op straat staan, berekend vanuit een leidingstelsel of ondergrondse voorziening;

  2. bij een bui van 70 mm per uur (T=100) mag geen inundatie ontstaan vanuit een open voorziening (bv wadi);

  3. de waterberging dient te worden berekend voor al het regenwater vallend op:

  4. al het op de voorziening aangesloten afvoerend verhard oppervlak, ongeacht de bestaande hoeveelheid verhard oppervlak;

  5. het oppervlak van de eventuele open voorziening i.v.m. daarin vallend regenwater;

  1. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b als er een onderbouwing wordt gegeven van de (technische) onmogelijkheden.

 

 

Artikel 41 Overgangsrecht

 

41.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

41.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

41.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 41.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 41.1.1 met maximaal 10%.

 

41.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 41.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

41.2 Overgangsrecht gebruik

 

41.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

41.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 41.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

41.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 41.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

41.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan

Het bepaalde in 41.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 42 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind).

 

 

 

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel C Overgangsrecht

 

C.1 Overgangsrecht bouwen

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

C.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel D Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 2023.