direct naar inhoud van Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Plan: Verblijfsrecreatieterreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.verblijfsrecreatie-VG02

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

12.2 Wijzigen naar woondoeleinden en natuurdoeleinden

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' de bestemming van de gronden wijzigen in wonen en/of natuur met in achtneming van het volgende:

  • a. de wijziging dient in één keer voor het gehele gebied te worden toegepast;
  • b. voor het wijzigen naar natuurdoeleinden gelden de volgende regels:
    • 1. een verzoek tot wijziging dient vergezeld te gaan van een inrichtingsplan;
    • 2. wijziging wordt slechts toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de natuurbeheerder;
  • c. voor het wijzigen naar woondoeleinden gelden de volgende regels:
    • 1. wijzigen is alleen toegestaan voor het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning;
    • 2. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk ten hoogste 6 en 9 m;
    • 3. de oppervlakte van een burgerwoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 750 m³;
  • d. een besluit tot wijziging mag niet eerder worden genomen dan dat:
    • 1. is gebleken dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. inzicht is verkregen in de geluidsbelasting op de gevels;
    • 4. de wijziging geen onevenredige nadelige gevolgen mag hebben voor het waterbeheer en indien nodig voldoende extra waterberging wordt gerealiseerd.