direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Streekpark Klein Oisterwijk
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.1.1 Aanleiding

Aan de Oirschotsebaan 6 in Oisterwijk bevindt zich het Streekpark Klein Oisterwijk. Dit betreft een recreatiepark gericht op dag- en verblijfrecreatie. De exploitant van Streekpark Klein Oisterwijk wenst, via een gefaseerde aanpak, een aantal veranderingen door de voeren op het recreatiepark. Deze veranderingen zijn noodzakelijk om op adequate wijze in te kunnen blijven spelen op actuele en toekomstige ontwikkelingen in de recreatieve sector. Het huidige aanbod van de verblijfsrecreatieve voorzieningen sluit namelijk niet aan bij de veranderende vraag. Hierdoor is momenteel sprake van leegstand van stacaravanplaatsen en kampeerplaatsen op het park. Bovendien willen recreanten tegenwoordig steeds meer luxe en ruimte. Herstructurering van het park is daarom noodzakelijk.


Kort samengevat zijn de volgende veranderingen gewenst:

  • a. het mogelijk maken van een grotere oppervlakte voor bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen;
  • b. het mogen plaatsen van bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen op het westelijke deel van het recreatiepark, waar nu alleen kampeermiddelen zijn toegelaten;
  • c. het mogen plaatsen van bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen op het centrale deel van het recreatiepark (met aanduiding specifieke vorm van natuur - 1), waar thans geen standplaatsen zijn toegestaan;
  • d. het uitbreiden van het gebouw 'Drie Vennen', gelegen aan de noordzijde van het recreatiepark.


Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" van de gemeente Oisterwijk, zoals vastgesteld op 25 september 2014, is het initiatief niet rechtstreeks mogelijk. Ook op basis van het bestemmingsplan "Herziening verblijfsrecreatieterreinen", zoals vastgesteld op 10 maart 2022 zijn de beoogde ontwikkelingen niet realiseerbaar. Om deze ontwikkelingen te kunnen realiseren kan daarentegen wel gebruik worden gemaakt van de in de artikelen 4.7.1 en 4.7.2 van het vigerende bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Hiertoe dient een wijzigingsplan, ex artikel 3.6, eerste lid, sub a Wro, opgesteld te worden. De gemeente Oisterwijk heeft door middel van haar principebesluit d.d. 6 juli 2021 aangegeven in principe, maar onder voorwaarden, medewerking te willen verlenen aan het opstarten van een wijzigingsplanprocedure. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de gewenste wijziging.

1.1.2 Doel

Samengevat omvat de doelstelling van het onderhavige wijzigingsplan "Streekpark Klein Oisterwijk" de herontwikkeling van het bestaande recreatiepark, nader bepaald:

  • het voorzien in een juridisch-planologische regeling die de herontwikkeling van Streekpark Klein Oisterwijk aan de Oirschotsebaan mogelijk maakt;
  • het voorzien in een waarborg dat Streekpark Klein Oisterwijk landschappelijk wordt ingepast.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied en vigerende bestemmingsplannen

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt gevormd door de bestaande contouren van het recreatiepark Streekpark Klein Oisterwijk, zoals aangegeven op de onderstaande afbeeldingen. Het betreft de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Oisterwijk, sectie K, nummers 878 (ged.), 879 (ged.), 880, 892, 893, 897 (ged.), 1047 (ged.), 1291, 1437, 1438, 1461 en 1463. In totaal is het plangebied circa 24 hectare groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0001.png"  
Uitsnede topografische kaart met ligging Streekpark Klein Oisterwijk rood omlijnd. Bron: www.topotijdreis.nl, 2022  

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0002.png"  
Uitsnede satellietfoto met begrenzing Streekpark Klein Oisterwijk rood omlijnd. Bron: www.pdok.nl, 2022  
1.2.2 Vigerende bestemmingsplannen

Toetsingskader

Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • "Verblijfsrecreatieterreinen", vastgesteld 25 september 2014;
  • "Parapluplan Parkeren Oisterwijk", vastgesteld 4 oktober 2018;
  • "Herziening verblijfsrecreatieterreinen", vastgesteld op 10 maart 2022.


Beoordeling

Op grond van het bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" in combinatie met het bestemmingsplan "Herziening verblijfsrecreatieterreinen" heeft het plangebied de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Er is een groot bouwvlak aanwezig waarbinnen in principe gebouwen en overkappingen voor voorzieningen, bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen mogen worden gerealiseerd.


Door middel van een aantal aanduidingen zijn deze bouw- en gebruiksmogelijkheden nader ingekaderd. De meest relevante van deze aanduidingen zijn:

  • 'kampeerterrein': hier is verblijfsrecreatie in een kampeermiddel en/of bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf toegestaan, uitgezonderd binnen het westelijke deel van het bouwvlak, waar de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 9' regelt dat uitsluitend verblijfsrecreatie in een kampeermiddel mogelijk is. In totaal zijn maximaal 574 standplaatsen toegestaan, aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal standplaatsen';
  • 'recreatiewoning': hier is verblijfsrecreatie in een recreatiewoning toegestaan, tot een totaal van 20 recreatiewoningen;
  • 'bedrijfswoning': hier is een bedrijfswoning toegestaan;
  • 'zwembad': hier is een onoverdekt zwembad toegestaan;
  • 'detailhandel' en 'horeca tot en met categorie 1b': deze aanduidingen zijn gelegen in een strook langs de Oirschotsebaan, waar de centrale voorzieningen aanwezig zijn. Het betreft voorzieningen ten dienste van het recreatieterrein zelf. Enkel ter plaatse van restaurant 'Drie Vennen' en het bijbehorende buitenterrein (recreatieve poort / Piet Plezier / Klauterwoud) is door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - 2' en 'specifieke vorm van recreatie - 3' geregeld dat de aanwezige voorzieningen ook door dagrecreanten mogen worden gebruikt in het kader van de recreatieve poort. De aanduiding 'minimum aantal parkeerplaatsen regelt dat voor deze functie ten minste 214 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn';
  • 'specifieke vorm van natuur - 1': ondanks dat de voorgaande aanduidingen bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden bieden binnen het bouwvlak, zijn deze mogelijkheden ter plaatse van deze aanduiding niet toegestaan;
  • 'maximum bebouwingspercentage': het bebouwingspercentage voor alle hiervoor voorzieningen samen bedraagt 3% van het bouwvlak.


Bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf mogen, inclusief aan-, uit- en bijgebouwen, maximaal een oppervlakte van 54 m2 hebben. Voor recreatiewoningen bedraagt die oppervlakte 60 m2.

Behalve het grote bouwvlak zijn aan de zuidzijde van het terrein twee kleinere bouwvlakken aanwezig. Hier is door middel van de aanduiding 'wellness' een schoonheidscentrum met bijbehorende wellnessfaciliteiten toegestaan. Het bebouwingspercentage van het westelijke bouwvlak bedraagt 1,5%, dat van het oostelijke bouwvlak 40%. In het oostelijk bouwvlak is door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning toegestaan, zodat het park in totaal over 2 bedrijfswoningen mag beschikken. Ook is in het oostelijke bouwvlak horeca tot en met categorie 1b toegestaan.

De noordelijke en westelijke rand van het recreatiepark beschikt niet over een bouwvlak. De aanduidingen 'specifieke vorm van natuur - 1', 'specifieke vorm van natuur - 2' en 'specifieke vorm van natuur - 3' regelen dat hier uitsluitend bepaalde natuurontwikkeling en extensief dagrecreatief medegebruik mogelijk zijn. Een uitzondering hierop vormen de gronden ter plaatste van de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - 1', 'specifieke vorm van verkeer - 2' en 'zend-/ontvangstinstallatie', waar respectievelijk ook ontsluitingswegen, een nooduitgang en een zend-/ ontvangstinstallatie zijn toegestaan.

Binnen het plangebied komen voorts de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Geomorfologie: deze dubbelbestemming ligt aan de noordoostzijde van het plangebied en stelt de geomorfologische kenmerken die de ontstaansgeschiedenis van het landschap herkenbaar maken veilig;
  • Waarde - Natuur - Attentiegebied: deze attentiezone waterhuishouding beschermt de natte natuurparel en ligt over het gehele plangebied;
  • Waterstaat - Waterbergingsgebied: een strookje aan de noordzijde van het park heeft deze aanduiding. De dubbelbestemming regelt de bescherming van regionale waterbergingsgebieden.


Op grond van de huidige planologische mogelijkheden binnen het bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" en de herziening daarvan is realisatie van de gewenste veranderingen niet mogelijk. De toegestane oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen is te klein. Er gelden door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - 9' en 'specifieke vorm van natuur - 1' beperkingen om het gehele bouwvlak te benutten voor bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen en de vorm van het bouwvlak hindert de uitbreiding van het gebouw 'Drie Vennen'.

Het "Parapluplan Parkeren Oisterwijk" is van toepassing op het gehele plangebied en legt nadere regels op met betrekking tot het waarborgen van voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid. Realisatie van het planvoornemen is op grond van dit bestemmingsplan evenmin mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0003.png"  
Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen", met het deel van het bestemmingsplan dat toeziet op Streekpark Klein Oisterwijk rood omkaderd. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl., 2022  

Het vigerende bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" in combinatie met de herziening bevat in artikel 4 - Recreatie - Verblijfsrecreatie echter de volgende twee wijzigingsbevoegdheden, aan de hand waarvan de gewenste ontwikkelingen wel realiseerbaar zijn:

  • artikel 4.7.1 Vergroting oppervlakte bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen;
  • artikel 4.7.2 Uitbreiding of verandering van gebruiksfuncties en/of bouwmogelijkheden.


Conclusie

Door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheden is het planvoornemen realiseerbaar. Dit brengt met zich mee het opstellen van het onderhavige wijzigingsplan "Streekpark Klein Oisterwijk".

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. De toetsing aan de voorwaarden uit de beide wijzigingsbevoegdheden vindt vervolgens plaats in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 5 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 7 en 8 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het huidige Streekpark Klein Oisterwijk is in 1967 begonnen als Camping De Boskant als neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf en sinds die tijd op organische wijze verder gegroeid in noordelijke en westelijke richting. Deze expansie is enkele jaren terug tot stilstand gekomen, waarna het park voorzien is van een robuuste groene omlijsting. Behalve de totstandkoming van deze fraaie randen hebben de stapsgewijze uitbreidingen door de jaren heen ook tot gevolg gehad dat de huidige indeling van het terrein niet heel praktisch meer is en bovendien voorzien van een grote diversiteit aan planologische regelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0004.png"  
Rood omlijnd de locatie van Streekpark Klein Oisterwijk als heideontginning in het begin van de 20e eeuw (linkerafbeelding) en ten tijde van 'Camping De Boskant' eind 20e eeuw (rechterafbeelding).  

In de huidige situatie bestaat het park uit onder meer 240 stacaravanplaatsen, 240 kampeerplaatsen, 25 bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, twee horecagelegenheden en diverse dagrecreatieve voorzieningen. De bebouwde voorzieningen zijn daarbij geconcentreerd aan de zijde van de Oirschotsebaan. Dieper op het park zijn overwegend onbebouwde voorzieningen aanwezig zoals de speeltuin en het zwemstrand. Op het centrale gedeelte van het park zijn de stacaravanplaatsen gesitueerd. Ook is hier een bosperceel aanwezig dat ooit dienst deed als groene inpassing van het park, maar inmiddels aan alle zijden door recreatieve voorzieningen wordt omringd. Het merendeel van de toeristische plaatsen bevindt zich op het zuidwestelijke gedeelte van het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0005.png"  
Schematische plattegrond huidige recreatiepark  

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Herstructurering

In de huidige planologische situatie is op het Streekpark Klein Oisterwijk geen sprake van een koppeling tussen de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen en de standplaatsgrootte. De maximaal toegestane oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf is om die reden altijd 54 m2 en die van recreatiewoningen 60 m2, ongeacht de standplaatsgrootte. Met deze huidige maatvoeringen kan niet worden voldaan aan de veranderende vraag binnen de recreatieve sector. Recreanten wensen tegenwoordig steeds meer luxe, kwaliteit en ruimte bij hun verblijf op een recreatiepark. Zowel in de recreatieverblijven zelf als op het bijbehorende perceel en op het algemene deel van het park. Met de huidige maatvoering voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen kan niet voldaan worden aan deze toenemende vraag naar kwaliteit. Om een gezonde bedrijfsvoering te kunnen behouden en te kunnen voldoen aan de veranderde vraag is een verruiming van de bouwmogelijkheden noodzakelijk. Door op (grotere) percelen een groter oppervlak aan bouwwerken toe te staan, ontstaan meer mogelijkheden voor kwalitatief hoogwaardige recreatieve eenheden. De ruimere opzet betekent ook dat het totaal aantal eenheden op het recreatiepark kleiner wordt. Er zijn maximaal 400 eenheden voorzien (tegenover 574 conform het vigerende bestemmingsplan), plus de vigerende mogelijkheid voor 20 recreatiewoningen.


Een andere ontwikkeling binnen de recreatieve sector is dat de vraag naar kampeerplaatsen en stacaravans al jaren afneemt en die naar (luxere) recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen juist toeneemt. Waar kampeermiddelen vrijwel uitsluitend in het zomerseizoen worden gebruikt, is de vraag naar bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen bovendien jaarrond. Het feit dat momenteel op het recreatiepark sprake is van leegstand bij de stacaravanplaatsen en kampeerplaatsen is een bewijs van deze veranderende vraag. Herstructurering van het park is om die reden eveneens vereist, aangezien momenteel op het westelijke deel van het recreatiepark uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan. Het mogen plaatsen van bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen op dit gedeelte biedt kansen om in te spelen op de actuele en toekomstige vraag en leegstand tegen te gaan. De herstructurering van kampeermiddelen naar bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen leidt niet tot een groter aantal eenheden (maximaal 400) en past binnen het conform het vigerende bestemmingsplan maximaal toegestane aantal standplaatsen (574) en recreatiewoningen (20).


Ook centraal op het recreatiepark bevindt zich een gedeelte waar bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen thans niet zijn toegestaan. Uitsluitend extensief dagrecreatief medegebruik is hier mogelijk. Het betreffende gedeelte is in het verleden aangelegd als natuurcompensatie voor een eerdere uitbreiding. Vanwege latere uitbreidingen daar weer overheen is de anomalie ontstaan dat centraal op het recreatiepark een stuk natuur annex landschappelijke inpassing aanwezig is zonder duidelijke functie. Beoogd wordt om dit gedeelte te integreren in de rest van het recreatiepark. De aanwezige bomen blijven daarbij zoveel mogelijk behouden. Als tegenprestatie voor deze ontwikkeling vindt aan de zuidzijde van het park nieuwe natuurontwikkeling plaats, ter versterking van de bestaande groene omlijsting en dooradering van het recreatiepark. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 2.4


De kwaliteitsimpuls die aan het park wordt gegeven richt zich niet alleen op de bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven, de recreatiewoningen en de groene aankleding, maar ook op de aanwezige voorzieningen. Het voornemen is onderdeel van een bredere wens om de centrale voorzieningen kwalitatief op te waarderen. De daarvoor benodigde vierkante meters aan bebouwing zijn behalve voor deze kwaliteitsimpuls nodig voor de jaarrond exploitatie van het park. De bezettingsgraad van de verhuuraccommodaties wordt niet alleen bepaald door zijn ligging maar zeker ook door de voorzieningen op het park. Vanaf de zomer tot aan het voorjaar moeten de gasten ook bij een minder weertype bediend worden. De huidige voorzieningen sluiten niet geheel aan bij de wensen van de gasten. Er wordt daarom een nieuw centrumgebouw gerealiseerd ter vervanging van de bestaande bebouwing aan de zijde van de Oirschotsebaan. Circa 1.100 m2 aan gebouwen wordt hiertoe gesloopt. De nieuwbouw meet circa 4.300 m2. In het centrumgebouw komen onder andere de receptie, horeca, supermarkt, bowlingbaan, zwembad en binnenspeelvoorzieningen.


Geheel aan de noordzijde van het park wordt het bestaande gebouw 'Drie Vennen' uitgebreid, ten behoeve waarvan het bouwvlak ter plaatse met circa 270 m2 dient te worden vergroot. Een gelijkwaardig deel van het bestaande bouwvlak aan de westzijde komt te vervallen, zodat de totale omvang van het bouwvlak gelijk blijft. Het totale oppervlak aan (centrale) voorzieningen binnen het bouwvlak komt in de beoogde situatie uit op circa 5.100 m2. Hiertoe wordt het toegestane bebouwingspercentage van het bouwvlak vergroot van 3% naar 3,6%.

2.2.2 Inrichtingsvoorstel

De beoogde ontwikkelingen op het recreatiepark worden gefaseerd tot stand gebracht. In een vlekkenplan is globaal het gewenste eindbeeld aangegeven. Het vlekkenplan geeft een goed totaalbeeld van de voorgenomen kwaliteitsimpuls die aan het recreatiepark wordt gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0006.png"  
Vlekkenplan (Bron: Studio Vleer)  

De eerste en tweede fase van de herstructurering vinden plaats op het zuidwestelijk gedeelte van het park. Voor dit deel is een nadere uitwerking gemaakt, dat is opgenomen in het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 1. Ook de zone waar het nieuwe centrumgebouw komt te staan is uitgewerkt. Een derde en vierde fase worden later ontwikkeld. Uiteindelijk zal het gehele park worden geherstructureerd en gereed zijn voor de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0007.png"  
Inrichtingsvoorstel zuidwestelijke gedeelte Streekpark Klein Oisterwijk (Bron: ek stedenbouw | landschap)  
2.2.3 Referentiebeelden en impressies

Ter illustratie van de wijze waarop het recreatiepark zal worden ingericht, is onderstaand een aantal referentiebeelden en impressies opgenomen. Deze illustreren de beoogde positionering van de recreatieverblijven en de groen- en speelvoorzieningen en geven een beeld van de sfeer die wordt nagestreefd op het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0008.png"  
Principedoorsnede inrichting recreatiepark (Bron: ek stedenbouw | landschap)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0009.png"  
Referentiebeelden centrumgebouw (Bron: Willems en U)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0010.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0011.png"  
Impressie nieuwe recreatieve eenheden  

2.3 Parkeren en verkeer

2.3.1 Parkeerbehoefte

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.


Op 15 augustus 2016 heeft de gemeenteraad van Oisterwijk de 'Nota Parkeernormen 2016' vastgesteld, welke tevens is opgenomen in het "Parapluplan Parkeren Oisterwijk", zoals vastgesteld op 4 oktober 2018. Met de parkeernota wordt een toetsingskader geboden voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in de gemeente Oisterwijk. Daarmee wordt de bereikbaarheid en leefbaarheid gewaarborgd. Met behulp van dit toetsingskader moet worden voorkomen dat als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen parkeerproblemen in de openbare ruimte ontstaan.

De parkeernormen in de Nota Parkeernormen hebben betrekking op nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functies. De parkeernormen zijn gebaseerd op parkeerkencijfers van het CROW, publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012'. De uitgangspunten van de parkeernormen zijn:

  • Parkeren op eigen terrein;
  • Minimale grens: als men meer parkeerplaatsen wil realiseren dan de norm aangeeft, is dat toegestaan, er mogen echter niet minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd;
  • Volgend parkeerbeleid, bestaande parkeerdruk problemen worden niet bij een initiatiefnemer die een nieuw plan heeft gelegd.

De parkeerkencijfers van het CROW maken onderscheid naar stedelijkheidsgraad. Deze is voor de gemeente Oisterwijk "weinig stedelijk", op basis van de demografische kencijfers van het CBS per gemeente.

Een berekende parkeerbehoefte kan een minimale of een maximale norm zijn. Uitgangspunt in de 'Nota Parkeernormen 2016' is de minimale norm. De minimale norm houdt in dat het berekende aantal parkeerplaatsen de ondergrens is. Als men meer parkeerplaatsen wil realiseren dan de norm aangeeft, is dat toegestaan. Er mogen echter niet minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

In de gemeente Oisterwijk wordt voor het toepassen van parkeernormen onderscheid gemaakt tussen centrum, schil/overloopgebied en rest bebouwde kom. Alles buiten de bebouwde kom valt onder buitengebied.

Beoordeling

Door Arcadis is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd, waarbij tevens een parkeerbalans is opgesteld. Het verkeerskundig onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. De parkeerbalans is gebaseerd op de inrichtingstekening van het park:

  • 400 eenheden voor recreatief nachtverblijf
  • 1.435 m2 horeca
  • 1 bedrijfswoning

Voor de eenheden recreatief nachtverblijf is het kencijfer voor een camping (per standplaats) aangehouden. De eenheden zullen verplaatsbaar zijn en kunnen zodoende als dusdanig worden geclassificeerd.


De horecavoorzieningen op het park zijn niet alleen toegankelijk voor de gasten van het park, maar ook voor dagrecreanten en passanten. Om ook voldoende parkeerplaatsen te bieden voor dagrecreanten en passanten is het van belang dat voldoende openbare parkeerplaatsen zijn en dat niet alle parkeerplaatsen 'achter de slagboom' komen te liggen. De inschatting is dat ongeveer 70% van de bezoekers van de horeca gasten van het park zijn. De overige 30% van de bezoekers zijn dan ook dagtoeristen en passanten. Deze dagtoeristen en passanten hebben een parkeerplaats voor de slagboom nodig. Uitgaande van een totaaloppervlakte van de horeca van 1.435 m2, betekent dit dat 56 parkeerplaatsen nodig zijn t.b.v. de horeca voor niet overnachtende gasten van het streekpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0012.png"  

Uit het parkeerbeleid van de gemeente Oisterwijk volgt dat minimaal 539 parkeerplaatsen nodig zijn voor alle voorzieningen gezamenlijk. De parkeerplaatsen voor het personeel zijn hier al in meegenomen (9%). In de plannen voor de kwaliteitsimpuls zal rekening gehouden worden met het realiseren van 539 parkeerplaatsen, waarvan 56 openbaar ten behoeve van de horecagelegenheden.


Op de onderstaande uitsneden van het inrichtingsplan zijn de locaties aangegeven waar de parkeerplaatsen zich bevinden. Het gaat in totaal om 554 parkeerplaatsen, hetgeen ruim voldoende is om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0013.png"  
3 Vennen (restaurant)
 
Piet Plezier   Hoofdgebouw  
afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0014.png"  
Zonneweide  
afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0015.png"  
Verspreide parkeerplaatsen centraal op het park  

Conclusie

Het recreatiepark biedt ruim voldoende mogelijkheden om te kunnen voorzien in de benodigde parkeerbehoefte. In de regels van onderhavig wijzigingsplan wordt met een voorwaardelijke verplichting geborgd dat het parkeren dient te zijn gerealiseerd alvorens de recreatievoorzieningen in gebruik mogen worden genomen. Daarnaast wordt bepaald dat in geval van (nieuwe) ontwikkelingen voldaan dient te worden aan de 'Nota Parkeernormen 2016' van de gemeente Oisterwijk.

2.3.2 Verkeersstructuur en verkeersveiligheid

Toetsingskader

In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient al bij vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor planologisch afwijken inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs de te verwachten verkeersgeneratie op een duurzame wijze kan worden begeleid. Een belangrijk uitgangspunt is dat overlast voor omwonenden zo veel mogelijk wordt beperkt en de veiligheid van weggebruikers wordt gewaarborgd.


Beoordeling

Verkeersstructuur

Door Arcadis is inzichtelijk gemaakt wat de verkeersstructuur rondom Streekpark Klein Oisterwijk is in de huidige situatie en welke effecten de herstructurering van het recreatiepark hierop heeft. Hierbij zijn de huidige verkeersintensiteiten afgezet tegen de toekomstige verkeersgeneratie. Deze berekeningen zijn opgenomen in het verkeerskundig onderzoek, dat als bijlage 2 bij de toelichting is gevoegd.

In vergelijking met de huidige inrichting van het streekpark, zorgt de herinrichting van het park voor een toename van de verkeersgeneratie. In de huidige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 319 mvt/etmaal. Na de herinrichting wordt dit 1.325 mvt/etmaal. Dit betekent een toename van 1.006 mvt/etmaal op een werkdag. De toename van de intensiteiten zullen naar verwachting geen problemen opleveren op het gebied van doorstroming of verkeersveiligheid ten gevolge van de ontwikkelingen op streekpark Klein Oisterwijk.

Indien bij de berekeningen tevens rekening wordt gehouden met het feit dat even ten zuiden van Streekpark Klein Oisterwijk het nieuwe recreatiepark Heidepark Oisterwijk ontwikkeld gaat worden, wordt geconcludeerd dat ook in het scenario dat de beide parken worden gerealiseerd, het omliggende wegennet de toename van de hoeveelheid verkeer aan kan. De verkeersintensiteiten worden op geen van de omliggende wegen hoger dan 6.000 mvt/etmaal, wat de algemeen gehanteerde maximale capaciteit is van erftoegangswegen buiten de bebouwde kom. Het is dus niet de verwachting dat de ontwikkelingen op de beide parken zal leiden tot doorstromings-of verkeersveiligheidsproblemen.


Verkeersveiligheid

Door Arcadis is het aspect verkeersveiligheid eveneens onderzocht in het verkeerskundig onderzoek (bijlage 2). Daarbij zijn twee aandachtspunten met betrekking tot verkeersveiligheid geconstateerd op de wegen/fietspaden rondom het streekpark. Uitwerking van onderstaande aandachtspunten is geen onderdeel van het plan ten behoeve van de kwaliteitsimpuls voor het Streekpark Klein Oisterwijk:

  • Afslaand en vertrekkend verkeer van en naar het streekpark moet zowel het autoverkeer op de Oirschotsebaan voorrang geven als het verkeer op het vrij liggend fietspad. Dit vraagt veel concentratie van de automobilist, zeker wanneer hij/zij zich in een onbekend gebied bevindt. Hierdoor ontstaat een groter risico op verkeersonveilige situaties. Arcadis adviseert goede bewegwijzering richting het streekpark zodat gasten van het park niet hoeven te zoeken naar de juiste inrit van het park.
  • In het donker laat de verlichting en het zicht op het fietspad parallel aan de Oirschotsebaan te wensen over. Arcadis adviseert de gemeente Oisterwijk, als wegbeheerder, om kantmarkering toe te passen op dit fietspad. Hierdoor wordt de rand van het fietspad beter zichtbaar, waardoor de kans afneemt dat fietsers in de berm terecht komen. Dit zou een verbeterde verkeersveiligheid opleveren.


Conclusie

De maximaal toelaatbare verkeersintensiteit wordt op geen van de omliggende wegen overschreden. De Oirschotsebaan en overige wegen in de omgeving hebben voldoende capaciteit om, bij maximaal planologisch gebruik, de geringe toename aan verkeersbewegingen te verwerken. Door het nemen van verkeerskundige maatregelen wordt de verkeersveiligheid gewaarborgd.

2.4 Landschappelijke inpassing

Onderdeel van de groene inrichting van Streekpark Klein Oisterwijk vormt tevens de op basis van de provinciale beleidsregels (zie paragraaf 3.3.3) vereiste landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie. Daartoe heeft een landschappelijke analyse plaatsgevonden en is door ek stedenbouw | landschap een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0016.png"  
Uitsnede inrichtingsplan met landschappelijke inpassing (Bron: ek stedenbouw | landschap)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0017.png"  


Hoofdstuk 3 Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden

3.1 Toepassingsbereik wijzigingsbevoegdheden

Alvorens de toetsing aan de wijzigingsregels plaats kan vinden is het van belang om te weten wat het toepassingsbereik is van de wijzigingsbevoegdheden uit de artikelen 4.7.1 en 4.7.2 van het vigerende bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" en de herziening daarvan in relatie tot het planvoornemen. De reikwijdte is immers direct gekoppeld aan de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt voor enerzijds de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen en anderzijds de plaats waar deze mogen worden gerealiseerd. Het vigerende bestemmingsplan is voorzien van een lappendeken aan aanduidingen, waardoor de huidige mogelijkheden niet in één oogopslag zijn te zien. Op de onderstaande afbeelding is dit derhalve verduidelijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0018.png"  

De paarse contour geeft het gebied aan waarop de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 4.7.1 toeziet. In het rode gebied zijn momenteel bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen toegestaan. Door gebruikmaking van de in artikel 4.7.2 opgenomen wijzigingsbevoegdheid worden deze mogelijkheden ook aan de gele gebieden toegekend. Het gele gebied centraal op het park heeft in het vigerende bp de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1'en is ongeveer 7.200 m2 groot. Het gele gebied aan de westzijde heeft een oppervlakte van ongeveer 30.000 m2. Het blauwe gebied (geheel aan de noordzijde van de paarse contour) geeft de plek aan waar het bouwvlak verruimd dient te worden, ten koste van een strook aan de westzijde (groene gebied), alwaar het bouwvlak wordt verkleind. De totale oppervlakte van het bouwvlak blijft derhalve gelijk (vormverandering).

3.2 Artikel 4.7.1 - Vergroting oppervlakte bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen

Artikel 4.7.1 luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en/of recreatiewoningen met bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen, zoals genoemd in lid 4.2.2 onder e vergroten met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van de nieuwe bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en/of recreatiewoningen inclusief aan-, uit en bijgebouwen is gekoppeld aan de grootte van de percelen en bedragen ten hoogste de navolgende maten:

standplaatsgrootte / perceelsgrootte   tot 150 m²   150 - 300 m²   300 - 500 m²   groter dan 500 m²  
maximum oppervlakte
bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf inclusief aan- , uit- en bijgebouwen  
54 m²   72 m²   82 m²   95 m²  
maximum oppervlakte
recreatiewoning inclusief aan-, uit en bijgebouwen  
63 m²   66 m²   82 m²   95 m²  

  • b. er wordt voldaan aan de overige regels zoals genoemd in lid 4.2 en lid 4.4;

Met inachtneming van het volgende:

  • c. op het verblijfsrecreatieterrein is geen sprake van illegaal gebruik in de vorm van permanente bewoning;
  • d. de betrokken ondernemer dient aan de hand van een ondernemingsplan aan te tonen dat een (verdere)uitbreiding of verandering van gebruiksfuncties en/of bouwmogelijkheden noodzakelijk is vanuit een oogpunt van een goede bedrijfsexploitatie;
  • e. een verzoek tot wijziging dient vergezeld te gaan van een kwaliteitsverbeteringsplan, dat tevens inzicht verschaft omtrent de mogelijke gevolgen van de voorgestane ontwikkelingen voor de omgeving (ontsluiting, verkeersaantrekkende werking, parkeervoorzieningen, gevolgen voor natuur en landschap, groenvoorzieningen);
  • f. de wijziging mag geen onevenredige schade tot gevolg hebben voor omringende recreatieve, natuur, abiotische en/of landschappelijke waarden en/of de belangen van derden, ook niet door cumulatie van activiteiten;
  • g. voorzieningen zijn alleen toegestaan ten dienste van het ter plaatse gevestigde recreatieterrein;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  • i. voor zover de wijziging betrekking heeft op nieuwe bouwmogelijkheden dient:
  • 1. er steeds een goede landschappelijke inpassing plaats te vinden, afgestemd op de landschappelijke en/of ecologische waarden uit de omgeving;
  • 2. de bebouwingen zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande bebouwingselementen;
  • j. wijziging leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk;
  • k. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend mogelijk indien op het verblijfsrecreatieterrein sprake is van verblijfsrecreatie met een bedrijfsmatige exploitatie of deze bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid krijgt;
  • l. de wijziging geen onevenredige nadelige gevolgen mag hebben voor het waterbeheer en indien nodig voldoende extra waterberging wordt gerealiseerd;
  • m. de wijzigingsbevoegdheid wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • n. er is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten met de gemeente waarin in ieder geval toepassing wordt gegeven aan:
  • 1. (het behoud van) de kwaliteitsverbetering;
  • 2. afspraken ten aanzien van aanleg en onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • 3. afspraken ten aanzien van eventuele benodigde waterberging.


Ad a.

Bij het realiseren van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen worden de oppervlaktes zoals opgenomen in de tabel in acht genomen.


Ad b.

De regels uit de artikelen 4.2 en 4.4. betreffen de bouwregels en de specifieke gebruiksegels. Aan deze regels wordt voldaan, met inachtneming van de beoogde verruimingen en de herziene regels uit het bestemmingsplan 'Herziening verblijfsrecreatieterreinen'. Het maximum aantal standplaatsen blijft gelijk.


Ad c.

Behoudens in de 2 reeds aanwezige bedrijfswoningen zal er op het park geen sprake zijn van permanente bewoning of ander illegaal gebruik. In het wijzigingsplan is expliciet bepaald dat permanente bewoning van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en kampeermiddelen, met uitzondering van bedrijfswoningen en kampeermiddelen voor de tijdelijke huisvesting van op het bedrijf werkzaam zijnde recreatiepersoneel, niet is toegestaan.


Ad d.

Door initiatiefnemer is een ondernemingsplan opgesteld, dat als bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. Uit het ondernemingsplan blijkt dat door middel van de herstructurering een toekomstbestendig kwalitatief hoogwaardig en aantrekkelijk park in de markt gezet kan worden, met een jaarrond exploitatie. Hiermee is aangetoond dat de verruiming van de oppervlakte voor bouwwerken ten behoeve van recreatieve nachtverblijven en/of recreatiewoningen noodzakelijk is vanuit een goede bedrijfsexploitatie. Geconstateerde zwakten en bedreigingen in de huidige situatie worden door de realisatie van één nieuw centrumgebouw omgezet naar sterkten. Gesignaleerde kansen worden volledig benut om de exploitatie gezond en succesvol te maken.


Ad e.

Door initiatiefnemer is een kwaliteitsverbeteringsplan opgesteld, dat als bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen. In het kwaliteitsverbeteringsplan is inzichtelijk gemaakt wat de belangrijkste uitgangspunten zijn om de beoogde kwaliteitsverbetering te bereiken.

Zoals tevens uit de onderhavige toelichting blijkt heeft verruiming van de maximale omvang voor bouwwerken niet direct ruimtelijke gevolgen voor de omgeving. De ontsluiting van het recreatiepark hoeft hiervoor niet te wijzigen en het aantal toegestane standplaatsen neemt niet toe. Zie paragraaf 2.3 voor de effecten van het plan voor verkeer en parkeren.

Er is sprake van een kwalitatief hoogwaardig park dat ruim is opgezet en gepaard gaat met een groene en natuurlijke inrichting. De gevolgen voor natuur, landschap en groen zijn in beeld gebracht in hoofdstuk 5 van deze toelichting en niet nadelig. Het park is reeds voorzien van een brede groene omlijsting en dooradering, deze wordt in de beoogde situatie opgewaardeerd en uitgebreid (zie paragraaf 2.4).


Ad f.

In hoofdstuk 5 is aangetoond dat omringende recreatieve, natuur, abiotische en/of landschappelijke waarden en/of de belangen van derden door de beoogde toename van de maximale oppervlakte voor recreatieve nachtverblijven en/of recreatiewoningen niet onevenredig worden geschaad.


Ad g.

De huidige en nieuwe voorzieningen staan ten dienste van het recreatiepark en niet van een externe functie. In paragraaf 2.2.2 is omschreven welke nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd.


Ad h.

De voorgenomen ontwikkelingen vinden volledig plaats binnen de grenzen van het huidige bestemmingsplan én hoofdzakelijk binnen de grenzen van het huidige bouwvlak. De aard van de recreatieve activiteiten blijft gelijk en ook de omvang neemt niet toe gelet op de afnemende bebouwingsdichtheid. De invloed van de activiteiten op de aangrenzende gronden en bouwwerken wijzigt dan ook niet in nadelig opzicht in vergelijking met de huidige situatie, zoals in hoofdstuk 5 aan de hand van een onderzoek bedrijven en milieuzonering nader is onderbouwd.


Ad i.

In de huidige situatie is reeds sprake van een landschappelijke inpassing van het recreatiepark, in de vorm van een brede groene en natuurlijke omlijsting van circa 40 meter breed. Deze blijft behouden en wordt aan de zuid- en oostzijde uitgebreid (zie paragraaf 2.4).

De bebouwing voor centrale voorzieningen is en blijft geconcentreerd aan de Oirschotsebaan. Het nieuwe centrumgebouw komt daarbij op de plaats van de bestaande bebouwing te staan.


Ad j.

Er wordt uitsluitend voorzien in een grotere oppervlakte voor recreatieve nachtverblijven, waarbij de bebouwingsdichtheid lager wordt. De bezetting zal wel in geringe mate toenemen. Van een significant negatieve invloed op de normale afwikkeling van verkeer of een onevenredige parkeerdruk is echter geen sprake. Bovendien is op eigen terrein voldoende parkeerruimte beschikbaar, hetgeen is aangetoond door Arcadis in een verkeerskundig onderzoek. Zie paragraaf 2.3 en bijlage 2.


Ad k.

Sinds 1995 wordt het park door initiatiefnemer bedrijfsmatig geëxploiteerd en vinden er geen andere bedrijfsactiviteiten dan recreatieve plaats. Ook de verhuur vindt alleen recreatief plaats en is centraal geregeld, waardoor steeds zicht is op welke gasten zich in welk object bevinden. De objecten blijven centraal in eigendom (of eventueel in eigendom van enkele investeerders) onder een centrale bedrijfsvoering.


Ad l.


Op het park bevinden zich drie grote vennen en een stelsel van onderling verbonden sloten. Water wordt zoveel mogelijk op het park vastgehouden en ter plaatse geïnfiltreerd. De effecten van de nieuwe ontwikkeling op de huidige waterhuishoudkundige situatie zijn door Arcadis inzichtelijk gemaakt (zie paragraaf 5.3 en bijlage 5). Er is sprake van een toename aan verharding, maar de hiervoor benodigde ruimte voor waterberging is ruimschoots aanwezig op het park. Nadelige effecten op de waterhuishouding zijn dan ook niet voorzien.


Ad m.

Verwezen wordt naar de onderbouwing ad h.


Ad n.

Een privaatrechtelijke overeenkomst met daarin de genoemde onderwerpen wordt afgesloten. Tevens is een omgevingsdialoog gevoerd.

3.3 Artikel 4.7.2 - Uitbreiding of verandering van gebruiksfuncties en/of bouwmogelijkheden

Artikel 4.7.2 luidt als volgt:

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van:

  • a. het veranderen van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie zonder functieaanduiding in de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie met een functieaanduiding (uitsluitend de aanduidingen zoals genoemd in lid 4.1 en 4.4) en omgekeerd alsmede het veranderen van een aanduiding in een andere of extra aanduiding teneinde wisseling en uitbreiding van gebruiksfuncties mogelijk te maken;
  • b. het veranderen van de contouren en/of situering van de bouwvlakken;
  • c. het vergroten van het aantal bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en/of recreatiewoningen.


Met inachtneming van het volgende:

  • d. op het verblijfsrecreatieterrein is geen sprake van illegaal gebruik in de vorm van permanente bewoning;
  • e. de betrokken ondernemer dient aan de van een ondernemingsplan aan te tonen dat een (verdere)uitbreiding of verandering van gebruiksfuncties en/of bouwmogelijkheden noodzakelijk is vanuit een oogpunt van een goede bedrijfsexploitatie;
  • f. een verzoek tot wijziging dient vergezeld te gaan van een kwaliteitsverbeteringsplan, dat tevens inzicht verschaft omtrent de mogelijke gevolgen van de voorgestane ontwikkelingen voor de omgeving (ontsluiting, verkeersaantrekkende werking, parkeervoorzieningen, gevolgen voor natuur en landschap, groenvoorzieningen);
  • g. voorzieningen zijn alleen toegestaan ten dienste van het ter plaatse gevestigde recreatieterrein;
  • h. de wijziging mag geen onevenredige schade tot gevolg hebben voor omringende recreatieve, natuur, abiotische en/of landschappelijke waarden en/of de belangen van derden, ook niet door cumulatie van activiteiten;
  • i. voor zover de wijziging betrekking heeft op nieuwe bouwmogelijkheden dient:
  • 1. er steeds een goede landschappelijke inpassing plaats te vinden, afgestemd op de landschappelijke en/of ecologische waarden uit de omgeving;
  • 2. de bebouwingen zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande bebouwingselementen;
  • j. de maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing mag bij wijziging niet meer bedragen dan 20% van het huidige toegestane bebouwingspercentage;
  • k. een uitbreiding van het aantal verblijfseenheden mag niet meer bedragen dan 20% van het maximum aantal dat op basis dat ingevolge de regels is toegestaan;
  • l. wijziging leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk;
  • m. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend mogelijk indien op het verblijfsrecreatieterrein sprake is van verblijfsrecreatie met een bedrijfsmatige exploitatie of deze bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid krijgt;
  • n. de wijziging geen onevenredige nadelige gevolgen mag hebben voor het waterbeheer en indien nodig voldoende extra waterberging wordt gerealiseerd;
  • o. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  • p. er is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten met de gemeente waarin in ieder geval toepassing wordt gegeven aan:
  • 1. (het behoud van) de kwaliteitsverbetering;
  • 2. afspraken ten aanzien van aanleg en onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • 3. afspraken ten aanzien van eventuele benodigde waterberging.


Ad a.

Door middel van het onderhavige wijzigingsplan wordt één vigerende functieaanduiding verwijderd en worden 3 vigerende functieaanduidingen aangepast. Er wordt één functieaanduiding toegevoegd die wel al in het vigerende bestemmingsplan zit, maar nog niet binnen het plangebied voorkomt. Hiermee worden de rechten die ten aanzien van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen gelden uniform van toepassing binnen het gehele bouwvlak van het recreatiepark.


De te verwijderen aanduiding betreft:

  • 'specifieke vorm van recreatie - 9': deze aanduiding regelt dat uitsluitend verblijfsrecreatie in een kampeermiddel is toegestaan. Door verwijdering van deze aanduiding wordt een beperking opgeheven op de reeds aanwezige aanduiding 'kampeerterrein'. Hiermee wordt verblijfsrecreatie in zowel een kampeermiddel als in een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf mogelijk op het westelijke gedeelte van het park.

De aan te passen aanduidingen betreffen:

  • 'recreatiewoning': uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding zijn recreatiewoningen toegestaan. Dit is momenteel niet mogelijk op het westelijke deel van het bouwvlak. Door de aanduiding over het gehele bouwvlak te leggen wordt ook daar de bouw van recreatiewoningen mogelijk.
  • 'maximum aantal recreatiewoningen': het maximale aantal te realiseren recreatiewoningen op het park is door middel van deze aanduiding beperkt tot 20. Gelijk met de aanduiding 'recreatiewoning' wordt deze aanduiding uitgebreid tot het gehele bouwvlak.
  • 'specifieke vorm van natuur - 1': deze aanduiding ligt (onder andere) centraal op het recreatiepark en beperkt aldaar de recreatieve mogelijkheden tot extensief dagrecreatief gebruik. Vanuit het verleden betreft dit gebied een deel van de natuurcompensatie en landschappelijke inpassing van het park. Inmiddels is het park over die inpassing heen verder uitgebreid en heeft deze aanduiding ter plaatse niet langer een meerwaarde. Deze aanduiding zal derhalve op de huidige locatie worden verwijderd en in minimaal gelijke omvang aan de zuid- en oostzijde van het park opnieuw worden toegekend. Waar mogelijk wordt de bijbehorende regeling aangepast aan de nieuwe situatie. De aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1' komt ook voor aan de noord- en westzijde van het plangebied en blijft daar ongewijzigd behouden.


De toe te voegen aanduiding betreft:

  • 'groen': door middel van deze aanduiding worden bepaalde te beschermen boomstructuren in het plangebied aangegeven. De aanduiding waarborgt dat deze structuren blijven behouden en waar mogelijk worden hersteld en/of ontwikkeld.


Ad b.

Het bouwvlak zoals nu aanwezig is toereikend voor het initiatief, uitgezonderd een klein gedeelte aan de noordzijde. Ten behoeve van de uitbreiding van het gebouw 'Drie Vennen' met onder meer een overkapping is een geringe vormverandering van het bouwvlak vereist. Het gaat om circa 270 m2. De bestaande begrenzing van de recreatieve poort (aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 2') wordt hiermee niet overschreden. Het betreffende gedeelte behoort thans tot het parkeerterrein. Aan de westzijde wordt het bouwvlak met een gelijke omvang kleiner gemaakt.


Ad c.

Het totale aantal toegestane bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf is in de huidige situatie gelimiteerd tot 574. Het totale aantal toegestane recreatiewoningen bedraagt 20. Deze aantallen zijn voldoende om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken en worden derhalve niet vergroot. Van dit deel van de wijzigingsbevoegdheid wordt dan ook geen gebruik gemaakt.


Ad d.

Behoudens in de 2 reeds aanwezige bedrijfswoningen zal er op het park geen sprake zijn van permanente bewoning of ander illegaal gebruik. In het wijzigingsplan is expliciet bepaald dat permanente bewoning van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en kampeermiddelen, met uitzondering van bedrijfswoningen en kampeermiddelen voor de tijdelijke huisvesting van op het bedrijf werkzaam zijnde recreatiepersoneel, niet is toegestaan.


Ad e.

Door initiatiefnemer is een ondernemingsplan opgesteld, dat als bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. Uit het ondernemingsplan blijkt dat door middel van de herstructurering een toekomstbestendig kwalitatief hoogwaardig en aantrekkelijk park in de markt gezet kan worden, met een jaarrond exploitatie. Hiermee is aangetoond dat de verruiming van de oppervlakte voor bouwwerken ten behoeve van recreatieve nachtverblijven en/of recreatiewoningen noodzakelijk is vanuit een goede bedrijfsexploitatie. Geconstateerde zwakten en bedreigingen in de huidige situatie worden door de realisatie van één nieuw centrumgebouw omgezet naar sterkten. Gesignaleerde kansen worden volledig benut om de exploitatie gezond en succesvol te maken.


Ad f.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling op korte en langere termijn is door initiatiefnemer een kwaliteitsverbeteringsplan opgesteld (zie bijlage 4). Hierin wordt onder meer aangegeven dat de vraag naar kampeerplaatsen en stacaravans afneemt en die naar (luxere) recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen juist toeneemt. Het feit dat momenteel op het recreatiepark sprake is van leegstand van de stacaravanplaatsen en kampeerplaatsen is hiervan een bewijs. Herstructurering van het park is noodzakelijk, waarbij de stacaravans vervangen gaan worden door verhuuraccommodaties. Bovendien willen mensen tegenwoordig steeds meer luxe, kwaliteit en ruimte, zowel in de chalets als daarbuiten. Aangezien op het westelijke deel van het recreatiepark in de huidige situatie alleen kampeermiddelen zijn toegelaten kan aldaar niet worden voorzien in deze veranderende behoefte en is daar geen herstructurering mogelijk door middel van de plaatsing van verhuuraccommodaties. Om een gezonde bedrijfsvoering te kunnen behouden en te kunnen voldoen aan de veranderde vraag is het planvoornemen noodzakelijk.


Ad g.

De huidige en nieuwe voorzieningen staan ten dienste van het recreatiepark en niet van een externe functie. In paragraaf 2.2.2 is omschreven welke nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd.


Ad h.

In hoofdstuk 5 is aangetoond dat omringende recreatieve, natuur, abiotische en/of landschappelijke waarden en/of de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad door de verruiming van de gebruiksmogelijkheden. Deze verruiming blijft beperkt tot het bestaande bouwvlak van het park, uitgezonderd de geringe uitbreiding van circa 270 m2 aan de noordzijde. Hiervoor wordt aan de westzijde echter een even groot deel van het bouwvlak verkleind. De hieraan gerelateerde activiteiten blijven eveneens binnen de huidige grenzen van het park en nemen niet toe. De beoogde wijziging van het toegestane gebruik heeft daarmee geen onevenredige schade tot gevolg voor omringende natuur, abiotische en/of landschappelijke waarden.


Ad i.

In de huidige situatie is reeds sprake van een landschappelijke inpassing van het recreatiepark, in de vorm van een brede groene en natuurlijke omlijsting van circa 40 meter breed. Deze blijft behouden en wordt aan de zuid- en oostzijde uitgebreid (zie paragraaf 2.4).

De bebouwing voor centrale voorzieningen is en blijft geconcentreerd aan de Oirschotsebaan. Het nieuwe centrumgebouw komt daarbij op de plaats van de bestaande bebouwing te staan.


Ad j.

In de huidige situatie is sprake van circa 3.300 m2 aan bebouwing ten behoeve van voorzieningen. Het bestemmingsplan staat toe dat 3% van het bouwvlak waarin de voorzieningen zijn gelegen mag worden aangewend voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van de voorzieningen. Het bouwvlak is circa 158.127 m2 groot, zodat in absolute zin het totaal aan toegestane voorzieningen 4.744 m2 bedraagt. Beoogd wordt om in de nieuwe situatie te beschikken over een totale oppervlakte van circa 5.100 m2 aan gebouwen en overkappingen ten behoeve van voorzieningen. De extra vierkante meters ten opzichte van de huidige situatie zijn nodig voor de jaarrond exploitatie van het park en de kwaliteitsimpuls die aan het park wordt gegeven. De huidige voorzieningen sluiten niet geheel aan bij de wensen van de gasten en behoeven om die reden een opwaardering. Derhalve wordt gebruikt gemaakt van de geboden mogelijkheid om het toegestane bebouwingspercentage met maximaal 20% te verhogen. Hiermee wordt het mogelijk om, bij een bebouwingspercentage van 3,6%, maximaal 5.693 m2 aan gebouwen en overkappingen ten behoeve van de voorzieningen te realiseren, hetgeen derhalve voldoende is voor de beoogde plannen.


Ad k.

Er is geen sprake van een toename van het aantal verblijfseenheden.


Ad l.

Op een gedeelte van het recreatiepark waar nu uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan wordt tevens de mogelijkheid gecreëerd om bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen op te richten. De ontsluiting van het recreatiepark hoeft hiervoor niet te wijzigen. Wel dient in ogenschouw genomen te worden dat het verruimen van de mogelijkheden tot gevolg heeft dat in het betreffend gedeelte jaarrond gerecreëerd kan gaan worden. Aangezien daar in de huidige situatie uitsluitend kampeermiddelen zijn toegelaten, is dat thans in mindere mate aan de orde. Dit heeft buiten het zomerseizoen mogelijk enige toename van verkeer en een grotere behoefte aan parkeren tot gevolg. Door Arcadis is door middel van een verkeerskundig onderzoek aangetoond dat de toename aan verkeersbewegingen echter verwaarloosbaar is en dat op eigen terrein voldoende parkeerruimte beschikbaar is. Zie hiervoor tevens paragraaf 2.3 en bijlage 2.


Ad m.

Sinds 1995 wordt het park door initiatiefnemer bedrijfsmatig geëxploiteerd en vinden er geen andere bedrijfsactiviteiten dan recreatieve plaats. Ook de verhuur vindt alleen recreatief plaats en is centraal geregeld, waardoor steeds zicht is op welke gasten zich in welk object bevinden. De objecten blijven centraal in eigendom (of eventueel in eigendom van enkele investeerders) onder een centrale bedrijfsvoering.


Ad n.

Op het park bevinden zich drie grote vennen en een stelsel van onderling verbonden sloten. Water wordt zoveel mogelijk op het park vastgehouden en ter plaatse geïnfiltreerd. De effecten van de nieuwe ontwikkeling op de huidige waterhuishoudkundige situatie zijn door Arcadis inzichtelijk gemaakt (zie paragraaf 5.3 en bijlage 5). Er is sprake van een toename aan verharding, maar de hiervoor benodigde ruimte voor waterberging is ruimschoots aanwezig op het park. Nadelige effecten op de waterhuishouding zijn dan ook niet voorzien.


Ad o.

De voorgenomen ontwikkelingen vinden volledig plaats binnen de grenzen van het huidige bestemmingsplan én hoofdzakelijk binnen de grenzen van het huidige bouwvlak. De aard van de recreatieve activiteiten blijft gelijk en ook de omvang neemt niet toe gelet op de afnemende bebouwingsdichtheid. De invloed van de activiteiten op de aangrenzende gronden en bouwwerken wijzigt dan ook niet in nadelig opzicht in vergelijking met de huidige situatie, zoals in hoofdstuk 5 aan de hand van een onderzoek bedrijven en milieuzonering nader is onderbouwd.

Ad p.

Een privaatrechtelijke overeenkomst met daarin de genoemde onderwerpen wordt afgesloten. Tevens is een omgevingsdialoog gevoerd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsdocumenten. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020

Toetsingskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 zijn opgegaan in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt om een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.



Beoordeling

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden, zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.


Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Nationale Omgevingsvisie van het Rijk.

4.2.2 Besluit en ministeriële regeling ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de voorheen geldende SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).


Beoordeling

Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. In het radarverstoringsgebied is een maximale bouwhoogte toegestaan van 90 meter ten opzichte van het NAP. Aangezien met het planvoornemen geen bebouwing met een dergelijke hoogte mogelijk wordt gemaakt vormt de ligging van het plangebied in het radarverstoringsgebied geen belemmering.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

4.2.3 Lader voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Artikel 3.1.6, lid 1 Bro bepaalt dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling'. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?


De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Met andere woorden, de aard en omvang van de ontwikkeling zijn bepalend voor de reikwijdte naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte en de beantwoording van deze vraagpunten, waarvan de uitkomsten in de toelichting moeten worden opgenomen.


Beoordeling

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen, geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Met circa 2.000 m² aan nieuwe bebouwing ten opzichte van de huidige situatie dient het nieuwe ruimtebeslag op het recreatiepark, zowel qua functie als qua omvang aangemerkt te worden als een stedelijke ontwikkeling.

  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.

In onderhavig geval kan niet worden gesproken over een functiewijziging, aangezien zowel in de huidige als de toekomstige situatie sprake is van een recreatieve functie. De bestemmingsgrenzen wijzigen daarbij niet en de bouwgrenzen slechts in zeer geringe mate, zonder in omvang toe te nemen. De wijze waarop de bestemming en het bouwvlak worden gebruikt wijzigen echter wel. Er is sprake van een intensivering van het gebruik en de bebouwing, waardoor kan worden gesteld dat het planologisch beslag op de ruimte toeneemt. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Oisterwijk is van oudsher een bekende pleisterplaats voor vakantiegasten en binnen de gemeente is in principe sprake van een overaanbod aan recreatieve voorzieningen. Het toeristische verblijfsproduct heeft de laatste decennia echter sterk aan kwaliteit ingeboet, zodat het huidige aanbod veelal kwalitatief ondermaats is. Van de (voormalig) toeristische-bedden binnen Oisterwijk werden tot dusver vele beslapen door arbeidsmigranten, onverlaten, (echt)scheiders, verhuizers en verbouwers. Allen doelgroepen welke geen toevoeging zijn voor het toeristisch-product, de economische waarde zowel als voor wat betreft het imago, de identiteit en bestedingen binnen Oisterwijk en de regio.

Vele onderzoeken, visies en ervaringen wijzen op de noodzaak tot aanpassen en innoveren van toeristische locaties en accommodaties met als doel een bestendige rol te ontwikkelen binnen de opgang-zijnde mondialisering van het toeristische landschap. Daarbinnen heeft Oisterwijk als geen ander dorp in Brabant als 'inlands' product de verzameling der belangrijke delen zo compleet. Ofwel de beschikbaarheid aan recreatief achterland is nergens zo groot, met een overvloed aan dag-recreatieve voorzieningen, horecaterrassen en restaurants, funshoppen, natuur en evenementen.

Initiatieven die onderscheidend zijn en daarmee van toegevoegde waarde voor het huidige aanbod zijn zeer welkom binnen de gemeente. Streekpark Klein Oisterwijk heeft als geen ander park, gezien haar ligging en locatie, de mogelijkheid om onderscheidend vermogen te creëren. Met het onderhavige initiatief wordt beoogd de kwaliteit van het bestaande recreatieve aanbod aanzienlijk te verhogen. Het park is een familievakantiepark, dat zich in de basis richt op actieve, sportieve gasten met een hoge waardering voor buitenleven en natuur en die in gezinsverband van de vrijetijdsbesteding genieten. Het betreft gezinnen met kinderen waarvan alle gezinsleden actief deelnemen en gebruikmaken van de geboden recreatievoorzieningen en activiteiten op het park en binnen de regio.

Een andere wijze waarop Klein Oisterwijk zich onderscheidt is door ook buiten de schoolvakantieperioden doelgroepen aan te spreken binnen een groot bestand aan sportieve outdoor liefhebbers, Short-Stayers en Globetrotters die rond het bezoeken van een meerdaags activiteit binnen de regio een overnachtingslocatie en ontbijt ontberen. Tot slot is er trend waarneembaar dat kamperen in haar authentieke vorm wijzigt. Bij opkomende doelgroepen is buiten-recreëren in zwang, echter niet in een tent of caravan, maar binnen accommodaties welke duurzaam, modern en van alle gemakken voorzien zijn. Kortom de actieve gastengroep trekt er meerdere malen per jaar op uit voor een korte break, met als bagage kleding en een creditcard om totaal verrast en ontzorgd te worden. Daarnaast ontstaat een redelijk nieuw opkomende generatie en daarmee potentiële doelgroep, zij die werk en recreatie combineren in een 'workcation', al dan niet met kinderen of (groot)ouders.

In de toekomstvisie verblijfsrecreatiemarkt Regio Hart van Brabant (2015) blijkt dat luxe en/of bijzondere accommodaties en parken marktaandeel winnen. Het lukt een substantieel deel van de campings nog niet om in te spelen op de trend dat consumenten hogere eisen stellen aan luxe en comfort. Uit de 'Rapportage ontwikkeling van de vrijetijdseconomie in Noord-Brabant Stand van zaken 2016' blijkt dat er sprake is van een toenemende vraag naar luxe en comfort. De opkomst van 'glamping' en hotelservices (onder meer ontbijt aanbieden, ontwikkelen hotelconcepten) op campings en bungalowparken is een van de ontwikkelingen in de markt van verblijfsaccommodaties waarmee de aanbieders de vraag naar luxe en kwaliteit proberen in te vullen.

De innovaties die op het park zijn voorzien spelen in op de genoemde behoeftes en zijn noodzakelijk om een onderscheidend vermogen te ontwikkelen ten opzichte van collega-parken en zodoende de genoemde doelgroepen aan te trekken. Streekpark Klein Oisterwijk heeft als geen ander park, gezien haar ligging en locatie de mogelijkheid om onderscheidend vermogen te creëren. Met de ontwikkelingen als voor Klein Oisterwijk voorgesteld keert Oisterwijk met haar toeristisch ambitieniveau terug op de kaart als kwalitatief waardevol toeristisch-product.

  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Deze vraag kan in onderhavig geval positief worden beantwoord, aangezien de ontwikkeling plaatsvindt geheel binnen de grenzen én het bouwvlak van het bestaande recreatiepark. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet verder te worden doorlopen.


Conclusie

Aangetoond is dat de plannen voor de herstructurering van Streekpark Klein Oisterwijk een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, die specifiek inspeelt op de wensen en eisen van de beoogde doelgroepen en gelegen is binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) - partiële herziening 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.


Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0019.png"  
Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijk Ordening met de locatie van Streekpark Klein Oisterwijk aangeduid door middel van een rode indicator (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2022)  

Beoordeling

De locatie van Streekpark Klein Oisterwijk is op de structurenkaart van de SVRO 2014 gelegen binnen de 'Groenblauwe Structuur' met als perspectief de 'Groenblauwe mantel'. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water(-beheer) en landschap is een belangrijke opgave binnen de groenblauwe mantel. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt.

Ontwikkelingen passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden. Dit wordt betrokken bij de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals stedelijke ontwikkelingen, (bezoekers)intensieve recreatie en concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties zijn strijdig met de doelen die in de groenblauwe mantel worden nagestreefd. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn dan ook beperkt. Recreatieve ontwikkelingen, met name op bestaande locaties (bijvoorbeeld vrijkomende agrarische bedrijfslocaties) zijn mogelijk, zeker als daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van natuur, water en landschap.

De herstructurering van Streekpark Klein Oisterwijk betreft een recreatieve ontwikkeling op een bestaande locatie. Er vindt geen uitbreiding van het park plaats buiten de huidige parkgrenzen. De effecten van het recreatiepark op de omliggende natuurgebieden zijn beperkt. Het initiatief als geheel sluit om die reden aan bij de kernwaarden van de groenblauwe mantel.


Conclusie

De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale structuurvisie en doet niets af aan de waarden die de structuurvisie beoogt te beschermen.

4.3.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.


Beoordeling

Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met de ambities uit de Omgevingsvisie. De realisatie van het plan draagt bij aan de totstandkoming van een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving. Met name sluit het initiatief aan bij het streven naar een breed recreatieaanbod.


Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen de in de Omgevingsvisie Noord-Brabant gestelde doelen.

4.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie van de Iov dateert van 1 augustus 2023. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Iov bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Iov zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze, waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.


Beoordeling

Het gedeelte van Streekpark Klein Oisterwijk waarop de herstructurering toeziet valt geheel binnen het 'Landelijk gebied', nader bepaald de 'Groenblauwe mantel' (artikel 3.32 Iov). Voorts zijn de aanduidingen 'Stalderingsgebied', 'Verbod uitbreiding veehouderij', 'Attentiezone waterhuishouding' en 'Aardkundig waardevol gebied' van toepassing op (delen van) het plangebied.

Ten slotte dient rekening te worden gehouden met werkingsgebieden gelegen buiten, maar in de directe omgeving van de ontwikkeling. Een klein gedeelte aan de noordzijde van het park behoort in dat verband tot het 'Natuur Netwerk Brabant' (artikel 3.15 e.v. Iov) met tevens de aanduidingen 'Behoud en herstel van watersystemen' en 'Regionale waterberging'. Alhoewel de beoogde ontwikkelingen niet gelegen zijn binnen deze gebieden, dient hier wel rekening mee te worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0020.png"  
Uitsnede kaartbeeld 'basiskaart landelijk gebied' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is geduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0021.png"  
Uitsnede kaartbeeld 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is geduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0022.png"  
Uitsnede kaartbeeld 'natuur en stiltegebieden' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is geduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0023.png"  
Uitsnede kaartbeeld 'grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is geduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.  

4.3.3.1 Artikel 3.32: Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

Toetsingskader

Artikel 3.32 regelt de bescherming en ontwikkeling van de groenblauwe mantel en de ontwikkelingsmogelijkheden voor functies. De groenblauwe mantel is nodig voor de bescherming, maar vooral ook de ontwikkeling van natuur- en waterfuncties. Dit geldt zowel voor de aanliggende groenblauwe kerngebieden als het mantelgebied zelf. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, mits ze gunstig zijn voor de natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan het bodem-watersysteem (zoals de aanwezigheid van een kwel), aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), of aan het voorkomen van bijzondere planten en dieren.

Het beleid richt zich ook op een toename van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen passen daarom qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden.


Beoordeling

In de regels van onderhavig wijzigingsplan zijn de planologische gebruiksactiviteiten specifiek vastgelegd, waarbij de uitbreidingsmogelijkheden zich beperken tot binnen de grenzen van het huidige recreatiepark en binnen de grenzen van het in geringe mate van vorm te veranderen huidige bouwvlak. Er is sprake van een afname van het aantal toegestane verblijfsrecreatieve objecten. Op het oostelijke deel van het recreatiepark leidt dit tot een extensivering van het gebruik. De verruiming van de toegestane oppervlakte voor bouwwerken voor recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen en het (jaarrond) mogen gebruiken hiervan op het westelijke deel van het recreatiepark leidt ter plaatse daarentegen tot een geringe intensivering van het gebruik. Hierdoor bestaan potentiële effecten op de waarden van de Groenblauwe mantel aan de westzijde. Voor het betreffende terrein zelf geldt dat het bestaat uit intensief gemaaid grasland t.b.v. kampeerplaatsen. Hier zijn geen bijzondere ecologische en landschappelijke waarden aanwezig. Uit de uitgevoerde ecologische quickscan (zie paragraaf 5.7) is daarnaast gebleken dat ook ter plaatse van de groenstructuren rondom het betreffende kampeerterrein geen waarden aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zullen worden.

De genoemde groenstructuren (boombeplantingen) zijn restanten van het oorspronkelijke cultuurlandschap en samen met kavelrichtingen en -grenzen in de vorm van wegen en greppels nog herkenbaar aanwezig. Deze structuren zorgen er tevens voor dat de afstand tussen het recreatieterrein dusdanig groot is dat effecten op aanwezige landschappelijke en ecologische waarden buiten het park niet te verwachten zijn. De nieuwe groenstructuren die op het park worden aangelegd, zoals aangegeven in het landschappelijk inpassingsplan, zijn passend in de omgeving en versterken de nog aanwezige oude elementen. Ook de waterretentie wordt zoveel mogelijk ingepast in het aanwezige landschapstype:

  • retentie-structuren (natte zones) lopen van zuid naar noord richting het beekdal van de Rosep
  • open en meer besloten (beboste) gebieden lopen eveneens van zuid naar noord; daarnaast liggen de meer beboste delen aan de oostzijde van het plangebied (jonge heidontginningen) en de open delen liggen aan de westzijde van het plangebied (oude akkercomplexen). Dit versterkt de oorspronkelijke landschappelijke opbouw van het landschap.


Gelet op het voorgaande en zoals elders in deze toelichting aangetoond, worden significant nadelige effecten op de omgeving niet verwacht. De ontwikkeling draagt vanwege de kwalitatieve insteek bij aan het versterken van de omgevingskwaliteit van het Landelijk gebied.


Conclusie

Met inachtneming van de toetsing aan de onderstaande artikelen, wordt voldaan aan het toetsingskader van artikel 3.32 Iov.

4.3.3.2 Artikel 3.71 en 3.75: vrije-tijds voorzieningen in landelijk gebied

Toetsingskader

De artikelen 3.71 en 3.75 Iov in samenhang bepalen dat een bestemmingsplan dat gelegen is in de groenblauwe mantel kan voorzien in de redelijke uitbreiding van een bestaand recreatiebedrijf. Daarbij dient te worden voldaan aan een aantal in deze artikelen genoemde voorwaarden, waarvan de onderstaande van toepassing zijn op het onderhavige initiatief.

Artikel 3.71 stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied regels bevat voor een bestaande niet-agrarische functie die:

  • a. de bestaande planologische gebruiksactiviteit vastleggen;
  • b. een toename van de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking uitsluiten;
  • c. kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
  • 5. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
  • 6. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
  • 7. hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.


Artikel 3.75 stelt als aanvullende regel voor vrije-tijds voorzieningen dat het voor verblijfsrecreatie belangrijk is dat permanente bewoning wordt voorkomen en het terrein bedrijfsmatig wordt beheerd.


Beoordeling

In de regels van het onderhavige wijzigingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden vastgelegd. Er is een bouwvlak aangewezen waarbinnen de gebouwen dienen te worden opgericht en door middel van aanduidingen zijn specifieke bouw- en gebruiksmogelijkheden ingeperkt tot bepaalde locaties op het recreatiepark. De ten opzichte van het vigerende planologische regime aanvullende mogelijkheden die het wijzigingsplan biedt zijn gering en passend binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied, gericht op ruimte voor toeristische bedrijvigheid in combinatie met bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. De locatie is gelegen binnen het zoekgebied leisure op grond van het vigerende gemeentelijke recreatiebeleid. Het onderhavige initiatief is opgezet vanuit het oogpunt van het geven van een kwaliteitsimpuls aan de bestaande recreatieve activiteiten en landschappelijke kwaliteiten en sluit daarmee aan bij deze doelstellingen.

De effecten van het plan op andere aspecten zijn elders in deze toelichting onderbouwd. Het plan draagt bij aan de sloop van overtollig vastgoed in die zin dat verouderde recreatieve eenheden worden verwijderd en vervangen door een kleiner aantal nieuwe, kwalitatief hoogwaardige eenheden. Permanente bewoning van die eenheden is uitgesloten in de regels en er is sprake van bedrijfsmatig beheer. Van mestbewerking is geen sprake op het park.


Conclusie

Met inachtneming van de toetsing aan de onderstaande artikelen, wordt voldaan aan het toetsingskader van de artikel 3.71 en 3.75 Iov.

4.3.3.3 Artikel 3.16: Externe werking Natuur Netwerk Brabant

Toetsingskader

In artikel 3.16 is bepaald dat, ook wanneer een activiteit of ontwikkeling plaatsvindt buiten het Natuur Netwerk Brabant (NNB), dit aantasting kan geven van de ecologische waarden binnen het NNB. Dit is in ieder geval aan de orde als een ontwikkeling een negatief effect heeft op de waarden van het NNB vanwege geluid, licht of betreding. Deze regel geldt in aanvulling op de Wet natuurbescherming, waarin de externe werking van Natura 2000 gebieden is vastgelegd. Als er aantasting van waarden optreedt, geldt dat de negatieve effecten als gevolg van de verstoring, waar mogelijk, worden beperkt en als dat niet mogelijk is, worden gecompenseerd.


Beoordeling

Het uiterste noordelijke deel van het park maakt deel uit van het NNB. De herstructurering van het recreatiepark bevindt zich echter niet binnen de gronden die als NNB zijn aangewezen. De beoogde ontwikkelingen concentreren zich aan de andere zijde van het park dan waar het NNB is gelegen en zijn niet zodanig van aard dat daardoor de huidige natuurwaarden direct aangetast zullen worden. Ook zal er geen areaal van het NNB verloren gaan. De enige plek waar een nieuwe ontwikkeling dichter bij het NNB komt is bij de geringe uitbreiding van restaurant de 'Drie Vennen' aan de noordzijde. Omdat het de uitbreiding van een bestaand pand betreft en de activiteiten inpandig plaatsvinden, is de verwachting dat van een significante toename van geluid- en lichthinder geen sprake is. Waar nodig worden afschermende maatregelen toegepast.

Wanneer op het westelijke deel van het recreatiepark de effecten ten aanzien van de aspecten geluid, licht en betreding in de huidige situatie worden afgezet tegen de nieuwe situatie, wordt geconcludeerd dat deze effecten enerzijds meer jaarrond zullen optreden, maar anderzijds in omvang en amplitude afnemen. Dit betreft met name de effecten van geluid en betreding. Minder eenheden betekent minder gasten die gelijktijdig op het recreatiepark aanwezig zijn en daardoor minder geluidsproductie. Door aanplant van nieuwe groenelementen neemt eventuele lichtuitstraling richting het NNB af. De ontwikkeling leidt niet tot een andere situatie te aanzien van de mogelijkheden voor betreding van het NNB. Het meest waarschijnlijke is dat deze mogelijkheden afnemen, omdat het park nog meer landschappelijk wordt ingepast. Voor zover sprake is van betreding, zal het bovendien gaan om minder gasten tegelijk dan in de huidige situatie het geval is.

De werkzaamheden op het park zullen hoogstwaarschijnlijk niet van invloed zijn op de geomorfologische en aardkundige waarden en processen binnen het NNB. De voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zullen naar verwachting tevens geen effect hebben op de waterhuishouding en waterkwaliteit, de landschapsstructuren en de belevingswaarde binnen het NNB.


Conclusie

Onderhavig initiatief is passend binnen de kaders van artikel 3.15 Iov.

4.3.3.4 Artikel 3.28: Aardkundige waarden

Toetsingskader

In artikel 3.28 is met de aanduiding 'Aardkundig waardevol gebied' de bescherming van 40 waardevolle aardkundige gebieden in de provincie geregeld.


Beoordeling

Op de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant is te zien dat een klein deel van de locatie van het Streekpark Klein Oisterwijk deel uitmaakt van het aardkundig waardevol gebied 'Kampina, Oisterwijkse vennen'. Het betreft het gedeelte ter hoogte van het gebouw 'Drie Vennen' en de gronden ten noorden daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0024.png"  
Kaartuitsnede aardkundig waardevol gebied 'Kampina, Oisterwijkse vennen' (oranje contour), met de locatie van Streekpark Klein Oisterwijk rood omkaderd en het deel van het aardkundig waardevol gebied dat binnen het plangebied valt als paarse vlakvulling. Bron: Aardkundig waardevolle gebiedenkaart, 2022.  

De belangrijkste aardkundige verschijnselen en aardkundige betekenis van Kampina, Oisterwijkse vennen is gelegen in de paraboolduinen met vennen in de uitwaaiingslaagten binnen hun 'armen'. Het betreft een afwisselend landschap dat opvallend rijk is aan vennen en duingebieden en dat doorsneden wordt door enkele belangrijke en nog vrij natuurlijke beekdalen.


De bescherming van deze gebieden omvat de volgende aspecten:

  • Reliëfverschillen samenhangend met bovengenoemde verschijnselen mogen niet worden ver- of afgegraven of anderszins aangetast (ontgrondingen / ophogingen);
  • Natuurlijke meanderpatroon van de beekdalen mag niet gewijzigd worden;
  • Plaatsen van stuwen en ander waterstandsverhogende maatregelen in de beken niet toegestaan, dit is funest voor de natuurlijke beekprocessen (sedimenttransport, erosie en afzetting);
  • De hoge recreatiedruk in met name de Oisterwijkse vennen mag niet leiden tot verdere versnippering en erosie / herverstuiving;
  • De sterke verkavelingsdruk (o.a. door weekendverblijven, permanente woonwijken, horeca en aanverwante infrastructuur) in het centrale deel, tussen de Kampinasche Heide en de Oisterwijkse vennen in, mag er niet toe leiden dat beide gebieden van elkaar gescheiden raken;
  • Waterwinning mag niet leiden tot verdroging en zandverstuiving.


In onderhavig geval is sprake van de herstructurering van een bestaand recreatiepark. De ingrepen ter plaatse van het aardkundig waardevol gebied beperken zich tot de geringe uitbreiding van een bestaand gebouw. Daarbij vinden geen ingrepen in de morfologische eigenschappen van duinen en/of vennen plaats. Het initiatief heeft daarmee geen merkbaar effect op de aardkundige waarden ter plaatse.


Aan cultuurhistorische waarden wordt in paragraaf 5.4 getoetst.


Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan het toetsingskader van artikel 3.28 Iov.

4.3.3.5 Artikel 3.26: Attentiezone waterhuishouding en Artikel 3.27: Behoud en herstel van watersystemen

Toetsingskader

Een bestemmingsplan van toepassing op 'Attentiezone waterhuishouding' strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Het bestemmingsplan stelt in ieder geval regels over:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.


Een bestemmingsplan van toepassing op 'Behoud en herstel van watersystemen' strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen en stelt regels die:

  • a. het oprichten van bebouwing beperken;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken;
  • c. het ophogen van gronden beperken.


Beoordeling

Zoals toegelicht bij de toetsing aan artikel 3.16 vindt de herstructurering van het recreatiepark niet plaats binnen de gronden aan de noordzijde van het plangebied die onder andere als NNB zijn aangewezen. Er is in de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie geen sprake van functies en activiteiten die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen of het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Voor de ontwikkeling:

  • Wordt al het hemelwater (tot T100) gescheiden ingezameld en binnen de plangrenzen geïnfiltreerd. Buien met een groter volume storten over naar de vennen en uiteindelijk de Rosep, wat gelijk is aan de huidige situatie;
  • Wordt het maaiveld op een aantal plekken opgehoogd om voldoende ontwatering onder weg- en bouwpeil te realiseren.
  • Wordt geen drainage gerealiseerd;
  • Wordt de grondwaterstand niet verlaagd. Bodems van de nieuwe waterbergingsvoorzieningen komen op/boven de GHG te liggen en liggen daarmee het grootste deel van het jaar droog. Hierdoor wordt verwacht dat er geen significante toename aan verdamping (van oppervlaktewater) ontstaat;
  • Is geen sprake van uitbreiding van het aantal toegestane verblijfsrecreatieve objecten. Enkel een herverdeling van verhard oppervlak vindt plaats.


Ter bescherming van de attentiezone waterhuishouding is een dubbelbestemming opgenomen.


Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan het toetsingskader van artikel 3.26 en artikel 3.27 Iov.

4.3.3.6 Artikel 3.35: Regionale waterberging en artikel 3.36: Reservering waterberging

Toetsingskader

Artikel 3.35 en 3.36 bepalen dat een bestemmingsplan van toepassing op respectievelijk 'Regionale waterberging' en 'Reservering waterberging' mede strekt tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.


Beoordeling

Deze aanduidingen liggen geheel aan de noordzijde van het plangebied, waar geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Het waterbergend vermogen wordt niet nadelig beïnvloed.


Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan het toetsingskader van artikel 3.35 en artikel 3.36 Iov.

4.3.3.7 Artikel 3.51: Afwijkende regels Beperkingen veehouderij en artikel 3.52: Aanvullende regels stalderen

Toetsingskader

Artikel 3.51 en 3.52 stelt met de aanduiding 'Stalderingsgebied', 'Beperkingen veehouderij' beperkende regels aan de ontwikkeling en uitbreiding van veehouderijen.


Beoordeling

Onderhavig wijzigingsplan ziet niet toe op de ontwikkeling van een veehouderij.


Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan het toetsingskader van artikelen 3.51 en 3.52 Iov.

4.3.3.8 Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.



Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
  • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtbeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel;
  • 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.


Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:

  • 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd;
  • 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
  • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
  • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu;

3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.


Ad c) - meerwaarderecreatie:

  • 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
  • d. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • e. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn; ;

2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.


Beoordeling

Voorwaarden ad a:

  • a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. In onderhavig geval vindt de herstructurering plaats binnen het bestaande bouwvlak van Streekpark Klein Oisterwijk. Het bouwvlak wordt weliswaar in geringe mate van vorm veranderd, maar blijft in omvang gelijk en binnen de huidige bestemmingsgrenzen van het park.
  • b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 4.2.3 getoetst.
  • c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De nieuwe recreatieverblijven en het nieuwe centrumgebouw worden gesitueerd binnen het bestaande bouwperceel op het park.

Voorwaarden ad b:

  • a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In Hoofdstuk 5 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten.
  • b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur buiten het plangebied te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen negatief effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in Hoofdstuk 2.
  • c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in Hoofdstuk 5. Het planvoornemen ziet toe op de herstructurering van een bestaand recreatiepark, waarbij sprake is van een extensivering van de bebouwingsdichtheid. Ten aanzien van landschappelijke waarden geldt dat deze door middel van de aanleg van nieuwe groenstructuren worden versterkt. De ontwikkeling zal gepaard gaan met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Er is sprake van een groene geleding aan de randen.


Voorwaarden ad c:

Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering van het landschap (navolgend).


Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.

4.3.3.9 Artikel 3.9: Kwaliteitsverbetering van het landschap

Toetsingskader

Art. 3.9 Iov schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van het de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.


Beoordeling

De gemeente Oisterwijk maakt samen met een aantal andere gemeenten in geval van initiatieven in het buitengebied gebruik van de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015' d.d. 26 november 2015. Deze notitie bevat de categorie-indeling voor de niet-planmatige ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en de bijbehorende tegenprestatie. In dat kader worden drie categorieën onderscheiden:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen extra kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist);
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed op het landschap hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist);
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).

Herstructurering van een bestaand recreatiepark wordt in de werkafspraken niet als zodanig genoemd onder categorie 1 en 2. Daarmee dient het onderhavige initiatief te worden beschouwd als een categorie 3 ontwikkeling. Zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering zijn vereist. Ten behoeve van de landschappelijk inpassing van Streekpark Klein Oisterwijk is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.

Er is geen sprake van een bestemmingswijziging, maar wel van een intensiever gebruik van de bestaande gronden. De bouwmogelijkheden van het park nemen toe.


Financiële en feitelijke borging landschappelijke inpassing (art. 3.9 Iov, lid 2)

De gemeente Oisterwijk maakt samen met een aantal andere gemeenten in geval van initiatieven in het buitengebied gebruik van de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015' d.d. 26 november 2015. Deze notitie bevat de categorie-indeling voor de niet-planmatige ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en de bijbehorende tegenprestatie. In dat kader worden drie categorieën onderscheiden:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen extra kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist);
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed op het landschap hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist);
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).


Herstructurering van een bestaand recreatiepark wordt in de werkafspraken niet als zodanig genoemd onder categorie 1 en 2. Daarmee dient het onderhavige initiatief te worden beschouwd als een categorie 3 ontwikkeling. Zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering zijn vereist. Ten behoeve van de landschappelijk inpassing van Streekpark Klein Oisterwijk is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.

Bij de berekening dient de toename van de bebouwing meegenomen te worden ten opzichte van het vigerende plan. Er is geen sprake van een bestemmingswijziging, maar wel van een intensiever gebruik van de bestaande gronden. De bouwmogelijkheden van het park nemen toe. Onderstaand volgt een uiteenzetting hoe de berekening is opgebouwd.

In deze berekening is het uitgangspunt dat bebouwing te typeren is als intensieve recreatie en onbebouwd gebied als extensieve recreatie. Daarnaast worden er gronden opgewaardeerd van natuur naar extensieve recreatie en worden er gronden afgewaardeerd van extensieve recreatie naar natuur.


Vigerende planologische situatie

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 245.796 m2, waarvan de bebouwing wordt aangemerkt als intensieve recreatie en het onbebouwde deel wordt aangemerkt als extensieve recreatie. De oppervlakte natuurdoeleinden in en buiten het bouwvlak met natuuraanduidingen bedraagt 51.560 m2 en wordt aangemerkt als natuur.

In totaal zijn maximaal 574 standplaatsen voor bouwwerken voor recreatief nachtverblijf toegestaan, met op elke standplaats één verblijf van 54 m2 (inclusief bijgebouwen). De maximale bebouwing aan bouwwerken voor recreatief nachtverblijf bedraagt 30.996 m2 (574 x 54 m2). Daarnaast zijn er 20 recreatiewoningen van 60 m2 (inclusief bijgebouwen) toegestaan. De maximale bebouwing aan recreatiewoningen bedraagt 1.200 m2 (20 x 60 m2). Beiden vallen in de berekening onder de noemer 'intensieve recreatie'.

In de huidige situatie kan 4.744 m2 benut worden voor centrale recreatievoorzieningen (3% van het bouwvlak van 158.126 m2).


Nieuwe planologische situatie

In totaal zijn maximaal 400 standplaatsen toegestaan met op elke standplaats één bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van 95 m2, indien het allemaal standplaatsen van 500 m2 zouden zijn. In de praktijk zal het merendeel van de bouwwerken voor recreatief nachtverblijd kleiner zijn dan 95 m2, echter wordt in deze berekening uitgegaan van een maximale planologisch situatie (worst case). De maximale bebouwing aan bouwwerken voor recreatief nachtverblijf bedraagt daarmee 39.900 m2 (400 x 95 m2). Er zijn 20 recreatiewoningen toegestaan van eveneens elk maximaal 95 m2 groot, in totaal 1.900 m2 (20 x 95 m2).

Het toegestane bebouwingspercentage van 3% wordt verhoogd met 20%. Hiermee wordt het mogelijk om, bij een bebouwingspercentage van 3,6%, maximaal 5.693 m2 aan gebouwen en overkappingen ten behoeve van de centrale recreatievoorzieningen te realiseren.

Centraal in het plangebied wordt de natuuraanduiding opgeheven. Dit heeft een oppervlakte van 6.802 m2. Er wordt ter compensatie eveneens 6.802 m2 landschappelijk ingepast. Deze gronden worden afgewaardeerd van recreatie naar natuurwaarden.

Onderstaande tabel geeft per onderdeel een overzicht van de waarde voor de functie/bebouwing, de bestaande en nieuwe oppervlaktes met de bijbehorende toe- of afname en wat dit betekent voor de planologische waarde-toename. Bedragen zijn gebaseerd op de tarieven die de gemeente Oisterwijk hanteert voor het berekenen van de benodigde basisinspanning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0025.png"  
Tabel 1: overzicht berekening investering kwaliteitsverbetering van het landschap  

Nadat is bepaald welk bedrag in de kwaliteitsverbetering van landschap moet worden geïnvesteerd, is de vraag waarin moet worden geïnvesteerd. De Iov heeft hiervoor een aantal manieren opgenomen waarop de kwaliteitsverbetering kan worden uitgevoerd. Voorgesteld wordt om deze manieren in de regio Midden Brabant maximaal te benutten.

In ieder geval moet kwaliteitsverbetering altijd resulteren in fysieke en zichtbare verbetering van het landschap. Ook wanneer een storting wordt gedaan, moet dit uiteindelijk resulteren in fysieke maatregelen in het buitengebied en is ook onderstaande van toepassing voor uitvoering door gemeenten. De kosten voor de aanleg van natuurwaarden en landschappelijke inpassing bedragen € 14.526,21. De beheerkosten van het landschap bedragen € 38.760,22. In totaal bedraagt de investering daarmee € 53,286,43.

Er wordt € 4.554,93 meer geïnvesteerd dan de bij te dragen investering van € 48.731,50. Hiermee is ruimschoots voldaan aan de basisinspanningen voor de kwaliteitsverbetering van het landschap. Met een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt de landschappelijke kwaliteit van het gebied financieel, juridisch en feitelijk geborgd.


Conclusie

Het onderhavige planvoornemen voldoet aan de vereisten van artikel 3.9 Iov.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Oisterwijk

Toetsingskader

Op 22 december 2016 is de Omgevingsvisie Oisterwijk vastgesteld door de gemeenteraad van Oisterwijk. In de omgevingsvisie worden de kaders omschreven, waarbinnen initiatiefnemers worden uitgenodigd om hun plannen op te stellen. Hiermee is de visie opgesteld volgens de gedachtegang van de uitnodigingsplanologie. De gemeente bepaalt niet langer wat ergens moet komen, maar geeft enkel aan binnen welke kaders projecten de meeste slagingskansen hebben. Het is vervolgens aan de burger en/of ondernemer om hiermee aan de slag te gaan. De visie dient als:

  • inspiratie voor ondernemers, bestuurders en inwoners;
  • richtinggevend kader voor het toekomstig gemeentelijk ruimtelijk ordeningsbeleid;
  • toetsingskader voor individuele verzoeken en initiatieven die niet passen binnen de bestemmingsplannen;
  • input voor overleg met de Provincie en de regio over de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente;
  • basis voor kostenverhaal (grondexploitatie-instrument).



Beoordeling

In de omgevingsvisie wordt een aantal sectorale thema's onderscheiden, welke zijn bepaald aan de hand van de bestaande beleidskaders en de ontwikkelingen in de maatschappij. Voor het onderhavige initiatief is het thema 'Recreatie en Toerisme' van belang: vrijetijdseconomie (recreatie, toerisme en horeca) is een belangrijke sector in de gemeente Oisterwijk. De gemeente wil zich onderscheiden als Parel in 't Groen, met gastvrijheid en innovatie voorop. Dit vertaalt zich door in een focus op kwaliteit boven kwantiteit. De positieve link tussen natuur en (mentale en fysieke) gezondheid wordt steeds vaker aangetoond. Oisterwijk heeft de perfecte omstandigheden om dit aan bezoekers aan te bieden.

Ten aanzien van verblijfsrecreatie blijkt uit de visie dat een deel van de voorzieningen in dag- en verblijfsrecreatie is verouderd. Dit zorgt voor een mis-match tussen verwachtingen van bezoekers en daadwerkelijk aanbod. Het goede imago van Oisterwijk wil de gemeente 'bewaken' en versterken door te werken aan kwaliteitsverbetering. Dat betekent dat gezocht wordt naar mogelijkheden om bedrijven met toeristische kwaliteit en perspectief verder te kunnen laten ontwikkelen. Het onderhavige initiatief is een voorbeeld van een plan waarbij sprake is van een kwaliteitsimpuls voor het verblijfsrecreatieve aanbod binnen de gemeente.


Conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan het realiseren van de ambities zoals opgenomen in de omgevingsvisie.

4.4.2 Visie Buitengebied gemeente Oisterwijk

Toetsingskader

De Visie Buitengebied gemeente Oisterwijk is op 29 september 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Oisterwijk. Met deze visie zoekt de gemeente de balans tussen de belangrijkste functies daarin: natuur, landbouw, toerisme en wonen. Maar ook de cultuurhistorische elementen komen aan bod. Voor wat betreft onze natuurgebieden gaat het vooral om een goede mix tussen het beschermen, toegankelijk maken en houden daarvan. Daarbij wordt in het bijzonder gekeken naar de Kampina en de Oisterwijkse Bossen en Vennen. In dit kader past ook dat verstening alleen onder strikte voorwaarden wordt toegestaan.

In de visie is bewust gekozen voor een compact verhaal, onderverdeeld naar hoofdthema's. Per hoofdthema wordt een korte beleidsanalyse gegeven, een weergave van de input uit sessies met stakeholders inclusief analyse en vervolgens de ambities op dit thema. Bij elk thema is een kaart gevoegd waarop dit alles is weergegeven.


Beoordeling

Voor de onderhavige ontwikkeling is het hoofdthema 'Recreatie & Toerisme' relevant. De ambities voor dit thema zijn samengevat als volgt:

  • Behoud een gevarieerd toeristisch aanbod. Nieuwe initiatieven moeten van toegevoegde waarde zijn op het huidige toeristische aanbod.
  • Behoud en versterk het huidige toeristisch aanbod. Dit onder meer door bestaande recreatiebedrijven de mogelijkheid te bieden om te ontwikkelen en te vernieuwen. De focus ligt daarbij op kwaliteitsverbetering en/of ontwikkeling van bestaande exploitaties.
  • Er wordt terughoudend omgegaan met nieuwvestiging en alleen op passende locaties. Een passende locatie is onder meer gelegen binnen een gebied met hoge dynamiek conform de zonering. Nieuwvestiging binnen een gebied met lage dynamiek is in beginsel niet toegestaan.
  • De huidige zonering blijft een goed uitgangspunt. Een nadere uitwerking van de zonering komt aan bod in de nieuwe toeristische visie (zie paragraaf 3.4.3). Uitgangspunten huidige zonering:
  • Hogere dynamiek: onder voorwaarden ruimte voor ontwikkeling en nieuwvestiging van toeristische bedrijvigheid. Intensief: nieuwvestiging van verblijfsrecreatie onder voorwaarden toegestaan. Extensief: focus ligt meer op dagrecreatie en minder op verblijfsrecreatie.
  • Gemiddelde dynamiek: overig buitengebied m.u.v. Oisterwijkse bossen en vennen: ruimte voor kleinschaligere toeristisch-recreatieve ontwikkelingen. Focus ligt op bestaande exploitaties. Uitsluitend nieuwvestiging kleinschalige bedrijven toegestaan.
  • Lageredynamiek: Oisterwijkse bossen en vennen: nieuwvestiging in principe niet toegestaan. Focus ligt op bestaande exploitaties.
  • Het versterken van de toeristische potentie en toegankelijkheid/bereikbaarheid in het buitengebied door onder meer het behoud en verbetering van routestructuren, waaronder fiets- en wandelnetwerken.
  • Behoud en versterken evenementen in het buitengebied, omdat deze van belang zijn voor de toeristisch recreatieve sector binnen onze gemeente.
  • Door aan te sluiten bij het Van Gogh Nationaal Park zien we kansen om de economie, toerisme en recreatie een impuls te geven.


De onderhavige ontwikkeling ziet toe op het doorvoeren van een aantal veranderingen op het bestaande Streekpark Klein Oisterwijk. Hiermee is sprake van een kwalitatieve versterking van het toeristische aanbod. Het park ligt in midden in een gebied met een hogere dynamiek, een gebied dat is aangeduid als zoekgebied voor intensieve leisure-ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0026.png"  
Uitsnede Kaart recreatie & toerisme met Streekpark Klein Oisterwijk blauw omkaderd.  

Conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan het realiseren van de ambities zoals opgenomen in de Visie Buitengebied.

4.4.3 Visie Toerisme en Recreatie 2022

Toetsingskader

De op 20 oktober 2022 door de gemeenteraad van Oisterwijk vastgestelde Visie Toerisme en Recreatie 2022 is strategisch van aard. De visie beschrijft de belangrijkste kansen en uitdagingen op het gebied van recreatie en toerisme voor de gemeente Oisterwijk op de middellange termijn (2030) en geeft richting aan de aanpak van de uitdagingen en de rol die de gemeente hierin vervult.

In de visie wordt een aantal trends en ontwikkelingen beschreven voor toerisme en recreatie weergegeven en wordt het huidige profiel en aanbod van Oisterwijk als toeristisch-recreatieve bestemming geanalyseerd. Vervolgens wordt stilgestaan bij de opgaven en ambities:

  • 1. Onderlinge samenhang tussen kernen Oisterwijk, Haaren, Moergestel, Heukelom en buitengebied versterken.
  • 2. Betere spreiding van bezoek over de gehele gemeente, zowel in ruimte als in tijd.
  • 3. Initiatieven/projecten dienen - behalve economische waarde - maatschappelijke waarde toe te voegen.
  • 4. Bij nieuwe functies: de juiste vrijetijdsvoorziening op de juiste locatie, met versterking van de omgevingskwaliteit.


Beoordeling


Streekpark Klein Oisterwijk valt binnen het profiel 'Buitengebied, Moergestel, Haaren en Heukelom' en maakt deel uit van het uitgebreide aanbod aan horecabedrijven en verblijfsaccommodaties aan de Oirschotsebaan. Het park én de onderhavige ontwikkeling worden specifiek benoemd, waarbij is aangegeven dat het park met het grote aanbod direct invloed op het gehele aanbod en de sector heeft. Vanwege de kwalitatieve insteek van de ontwikkeling betreft dit een positieve invloed. Het aantal eenheden neemt af, hetgeen de druk op de omgeving vermindert. Het concept familiepark met 'bio-based' vakantiehuisjes en een jaarrond exploitatie, hetgeen Streekpark Klein Oisterwijk nastreeft, is nog niet aanwezig binnen de gemeente en biedt derhalve een meerwaarde. Hiermee sluit het initiatief aan bij de opgaven genoemd onder 2 en 3.

In de Visie Toerisme en Recreatie 2022 wordt eveneens ingegaan op de zonering zoals opgenomen in de Visie Buitengebied (zie paragraaf 3.4.2) en voortkomend uit het voorgaande recreatiebeleid. De zone tussen Moergestel en de zuidwestrand van de bossen en vennen, waar Streekpark Klein Oisterwijk ligt, leent zich voor de ontwikkeling van toeristische bedrijvigheid. Deze zone is voor bezoekers en bedrijven interessant vanwege de nabijheid van de bossen en vennen (de kracht van de gemeente) en andere toeristische dagattracties.


Conclusie

Het planvoornemen is specifiek benoemd in de Visie Toerisme en Recreatie 2022 en draagt bij aan de toeristisch-recreatieve doelstellingen van de gemeente.

Hoofdstuk 5 Milieuhygiënische aspecten

5.1 Algemeen

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

5.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.


Beoordeling

Het planvoornemen voorziet in een herstructurering van een bestaand recreatiepark. Er is geen sprake van een bestemmingswijziging of van nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden die het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maken. De bodemkwaliteit is geschikt voor zowel de bestaande als de beoogde functies.

Ten behoeve van het nieuwe centrumgebouw zal ten tijde van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.


Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de planologische procedure.

5.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.


Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022 - 2027 van 22 december 2021. Het RWP is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan en onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van het nieuwe RWP is een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie


Beleid waterschap De Dommel

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap De Dommel. De visie van waterschap De Dommel is vervat in het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 (WBP) en kent een geldigheid vanaf 22 december 2021.

Het WBP beschrijft de ambitie van Waterschap De Dommel. In 2050 wil het waterschap een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbij past. Dat laatste wil zeggen; een waterhuishouding die robuust, flexibel en in balans is met de natuur en de omgeving én zorgt voor een goede waterkwaliteit. De droge zomers van 2018, 2019 en 2020, én de wateroverlast in 2021 tonen de urgentie aan en laten zien dat we wel fundamenteel moéten veranderen. Het waterschap noemt deze grote veranderopgave de watertransitie. De komende zes jaar maakt het waterschap het verschil door de focus in de aanpak te verleggen. De ambitie en de verandering zijn gericht op:

  • 1. van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat vanaf nu ook naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied, niet alleen naar het beekdal;
  • 2. van een sectorale aanpak naar een integrale aanpak; samen met overheden en gebiedspartners werken we aan meerdere doelen in het gebied;
  • 3. van 'water afvoeren' naar 'elke druppel telt'; we richten het waterbeheer in op maximaal water vasthouden, we gaan minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.


Behalve het WBP heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap De Dommel 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.


De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015 en meest recent per 26 maart 2021 geactualiseerd. In de geldende keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. de waterparagraaf schriftelijke instemming heeft verkregen van het waterschap en de maatregelen in de waterparagraaf zijn uitgevoerd, of voor zover;
  • b. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
  • d. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • e. de toename aan verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:


Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06


Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.


Beleid gemeente Oisterwijk

In de Verordening afvoer hemelwater en grondwater 2022 is het gemeentelijk beleid ten aanzien van afvalwater, hemelwater en grondwater opgenomen.

Door klimaatverandering worden droogteperioden langer en buien heviger. Daarom dient er voldoende bergings- en verwerkingscapaciteit te zijn van hemelwater. Het anders dan afvoeren via de riolering omgaan met hemelwater is nodig om de riolering in de toekomst niet te overbelasten tijdens hevige regenbuien voor klimaatadaptatie en om de grondwaterstanden aan te vullen en in stand te houden.

In de verordening worden drie situaties geschetst:

  • 1. Percelen waar omgevingsvergunning-plichtige bouwactiviteiten worden uitgevoerd of waar water afvoerende verharding wordt aangebracht. Hier wordt 100% van het verhard oppervlak tot 60 mm op eigen terrein verwerkt.
  • 2. Percelen waar voor berging of afvoer van hemelwater een gemeentelijke voorziening aanwezig is. Hier wordt minimaal 40% van het verhard oppervlak afgevoerd naar de gemeentelijke voorziening. Tenzij voorgaande van toepassing is.
  • 3. Het gebied waar de gemeentelijke riolering is uitgevoerd door middel van drukriolering. De afvoer van hemelwater via de gemeentelijke drukriolering is ten alle tijden niet toegestaan geweest.

In alle overige bestaande situaties is de verordening niet van toepassing, totdat de situatie gewijzigd wordt. Hiermee worden natuurlijke momenten aangegrepen om de verwerking van het hemelwater aan te passen aan het veranderende klimaat.


Voor de lozing van het (overtollige) hemel- en/of grondwater op gemeentelijke voorziening wordt door de beheerder de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:

  • 1. Op open maaiveld;
  • 2. Op niet afvoerende sloot (berging en infiltratie)
  • 3. Op open retentievoorziening;
  • 4. Op infiltratie riolering;
  • 5. Op afvoerende sloot; (evt. toestemming waterschap)
  • 6. Op hemelwater riolering;
  • 7. Op gemengde riolering;
  • 8. Op vuilwater riolering.


In onderhavig geval is sprake van een ontwikkeling. Dit betekent dat hemelwater tot 60 mm op eigen terrein geborgd en verwerkt dient te worden. Dit houdt tevens in dat er geen hemelwater op de omgeving of riolering geloosd mag worden.


Beoordeling

Door Arcadis is een watertoets opgesteld, waarin de waterhuishoudkundige effecten van de herstructurering van Streekpark Klein Oisterwijk inzichtelijk zijn gemaakt. Het rapport van de watertoets is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

Voor het plangebied is het uitgangspunt gehanteerd dat alle verharding, inclusief bestaande verharding, gecompenseerd zal gaan worden. Hiermee wordt een zo robuust en duurzaam mogelijk watersysteem gerealiseerd. Het totale oppervlak aan verhard terrein op het terrein van Streekpark Klein Oisterwijk is daarmee 50.139 m². De totale bergingseis is daarmee 3.009 m³. Het te dempen wateroppervlak (vaak droogvallende sloten) wordt ruimschoots gecompenseerd met nieuwe waterberging (droogvallende laagtes in het terrein).

In het ontwerp wordt de benodigde waterberging op twee verschillende manieren gerealiseerd. Enerzijds krijgt elk bouwwerk voor recreatief nachtverblijf een grindkoffer met een minimale inhoud van 2 m² (40% holle ruimte, dus 0,8 m² waterberging). Anderzijds zijn er nieuwe (droogvallende) greppels/laagtes voorzien. Vanwege de ondiep ingeschatte GHG worden deze voorzieningen gecompartimenteerd met stuwen en verschillende bodemhoogtes zodat de bodem van de voorzieningen over het gehele plangebied boven de GHG blijven. Dit voorkomt verdroging door verdamping en drainerende werking in het gebied. Om voldoende waking te realiseren is de beschikbare peilstijging circa 0,30 m.

Er kan gesteld worden dat op het park ruim voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om 3.009 m3 of meer aan water te bergen. In latere ontwerpfases zal het hoogtespel en afwatering van aangesloten verharding per compartiment verder uitgewerkt worden. Omdat zowel de verharding als de waterbergingen gelijkmatig verdeeld liggen op het terrein en er een overschot aan beschikbare berging is, worden hier geen problemen bij verwacht. De waterbergingszones hebben een overloop naar de drie vennen in het noorden van het plangebied. De huidige afwatering in het gebied functioneert nu ook op deze wijze.


Riolering

Om het huishoudelijk afvalwater uit het gebied te kunnen verwerken is een vuilwaterstelsel nodig. In de nieuwe situatie zullen twee vrij verval stelsels aanwezig zijn, die naar hetzelfde gemaal afvoeren, vanwaar het via drukriolering loost op het vrij verval stelsel in de Oirschotsebaan.


Conclusie

Het aspect water is op adequate wijze verwerkt in het planvoornemen.

5.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.


Beoordeling

De gemeente Oisterwijk beschikt niet over een eigen cultuurhistorische waardenkaart. Derhalve wordt voor het beoordelen van de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden gebruik gemaakt van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0027.png"  
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Brabant, met beide locaties van het plangebied aangeduid door middel van een rode contour.  


Op de CHW is te zien dat de locatie van Streekpark Klein Oisterwijk deel uitmaakt van de regio 'Meierij'. De ontwikkelingsstrategie voor deze regio is:

  • 1. behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio;
  • 2. de cultuurhistorische waarden van de Meierij in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen 'Groene Woud' en 'De Loonse en Drunense Duinen';
  • 3. het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen: 'Loonse en Drunense Duinen', 'Dekzandrug Tilburg-Den Bosch' en 'Dommeldal Nuenen-Gestel'.


De locatie maakt deel uit van cultuurhistorisch landschap 'Groene Woud'. Het behoud van de kleinschalige karakteristieken, de economische dragers afstemmen op de cultuurhistorische identiteit van het Groene Woud en het vergroten van de cultuurhistorische waardering door het vergroten van de beleving zijn strategieën die centraal staan in dit landschap. Binnen het plangebied zijn geen specifieke karakteristieken aanwezig van dit landschap en het planvoornemen gaat niet uit van extra ruimtebeslag. De aard en schaal van het planvoornemen is bovendien zodanig dat de effecten op een gebied als het Groene Woud verwaarloosbaar klein zijn.

De CHW laat tevens zien dat op Streekpark Klein Oisterwijk sprake is van een lijn van redelijk hoge waarde, die van noord naar zuid dwars door het plangebied loopt. Deze lijn is nog deels herkenbaar in het veld als weg met laanbeplanting en zal door middel van de herstructurering behouden blijven en waar mogelijk opnieuw zichtbaar worden gemaakt.


Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.

5.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.


Beoordeling

Het archeologische beleid van de gemeente Oisterwijk is vervat in het 'Beleidsplan Archeologie', zoals vastgesteld in november 2009 en geactualiseerd in september 2018. Het beleidsplan gaat in op hoe de gemeente Oisterwijk kan voldoen aan de wettelijke verplichtingen en geeft tevens aan hoe de gemeente in uiteenlopende omstandigheden om wil gaan met historische bodemschatten. Voor de gehele gemeente is daarbij een verwachtingskaart opgesteld. De verwachtingskaart geeft inzicht in het archeologisch erfgoed binnen de gemeente. Op de verwachtingskaart is door de aanduidingen laag-, middelhoog- en hoog verwachtingsgebied aangegeven wat de archeologische verwachtingen zijn. De verwachtingskaart is vertaald in een beleidskaart waaraan matrixnormen zijn gekoppeld. Op de beleidskaart en in de matrixnormen is opgenomen hoe wordt omgegaan met archeologie in de betreffende verwachtingsgebieden. In het beleidsplan is vervolgens vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek wel of niet verplicht is en aan welke eisen dat onderzoek moet voldoen. De archeologische verwachtingswaarden zijn doorvertaald in de vigerende bestemmingsplannen door middel van dubbelbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0028.png"  
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Oisterwijk, met de locatie van het plangebied aangeduid door middel van een rode contour.  


Het plangebied is op de archeologische beleidskaart grotendeels aangeduid als 'Gebied met lage verwachting' Hier geldt geen specifiek archeologische bescherming, enkel een meldingsplicht en het eventueel toelaten van archeologische begeleiding. Een gedeelte aan de noordoostzijde en de westzijde van het terrein is aangeduid als 'Waarde-archeologie 5'. Hier geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 50 cm over een oppervlakte groter dan 2.500 m². Aangezien het initiatief binnen deze gedeeltes niet uitgaat van bodemingrepen van dergelijke omvang, wordt het uitvoeren van archeologisch onderzoek op deze locatie niet noodzakelijk geacht. Een klein deel geheel aan de noordzijde van het plangebied kent de aanduiding 'Waarde-archeologie 4'. Hier geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 50 cm over een oppervlakte groter dan 1.000 m². Ook hiervan is ter plaatste geen sprake. Ter hoogte van de huidige centrale voorzieningen ten slotte is het terrein aangeduid als 'Gebied zonder verwachting (ontgrond)'. Hier gelden geheel geen archeologische voorschriften. Dit is precies de locatie waar het nieuwe centrumgebouw is voorzien, zodat met de realisatie daarvan met zekerheid geen archeologische waarden worden geschaad. Nader archeologisch onderzoek is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet vereist.


Conclusie

Het aspect archeologie belemmert het planvoornemen niet.

5.6 Natuur (gebiedsbescherming)

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.


Beoordeling

Teneinde de effecten van de herstructurering van Streekpark Klein Oisterwijk op de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is door De Roever Omgevingsadvies een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. Het rapport daarvan is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

De berekening van het projecteffect van zowel de referentiesituatie als de aanlegfase en de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022.2_20230808_506285819f). Uit de berekeningen is gebleken dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Ten opzichte van de referentiesituatie is er dus geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor het plan.


Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten ten aanzien van gebiedsbescherming.

5.7 Flora en fauna (soortenbescherming)

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. De verbodsbepalingen zijn in de Wnb afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.


Beoordeling

Teneinde inzichtelijk te maken of de ingrepen die nodig zijn voor de herstructurering van het recreatiepark leiden tot nadelige effecten op aanwezige planten en dieren, is door Blom Ecologie een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage daarvan is opgenomen als bijlage 7.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het verwijderen van alle recreatiechalets en -plaatsen, de sloop van alle sanitair gebouwen en overige bebouwing, het (mogelijk) verwijderen van enkele hagen, de mogelijke aanplant van groenstructuren, de realisatie van een beek en het plaatsen van circa 400 nieuwe recreatie-lodges aan de Oirschotsebaan 6 te Oisterwijk uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming.

De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Verbodsbepalingen uit kapvergunningenbeleid en het bestemmingsplan zijn niet van toepassing, omdat geen bomen worden gekapt. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen (soortenbescherming). Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang (vleermuizen: er is sprake van een reden van sociale of economische aard, huismus: er zijn belangen vanuit volksgezondheid -klimaatsverandering- aan te voeren) en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd).

Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.


Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Verbodsbepalingen vanuit het kapvergunningenbeleid en het vigerende bestemmingsplan zijn niet van toepassing, aangezien geen bomen worden gekapt.

5.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

  Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   250 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.


Beoordeling

Recreatieverblijven zijn niet als geluidsgevoelige objecten aangemerkt, waardoor een toetsing aan de Wet geluidhinder niet aan de orde is. Er worden geen nieuwe bedrijfswoningen gerealiseerd, zodat een toetsing aan de Wgh daar evenmin aan de orde is. In het kader van het kunnen voorzien in een goed woon- en leefklimaat kan worden gesteld dat, aangezien de receratieverblijven op afstand liggen van de Oirschotsebaan en daarvan worden gescheiden door de voorzieningen, deze gewaarborgd is. De onderstaande afbeelding bevestigt dit. De locatie waar de recreatieverblijven zijn beoogd vallen binnen de zone waar de geluidsbelasting minder dan 45 dB bedraagt. Een enkele eenheid valt mogelijk binnen de zone van 46 tot 50 dB. Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0029.png"  
Uitsnede kaart 'Geluid van wegverkeer' uit de Atlas leefomgeving (Bron: RIVM, 2021)  

Conclusie

Ten aanzien van de planologische procedure voor het onderhavige wijzigingsplan bestaan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

5.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen). De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

  • Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

  • Het omgevingstype gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.


Beoordeling

Streekpark Klein Oisterwijk is gelegen buiten de bebouwde kom van de gemeente Oisterwijk. Rondom het plangebied zijn agrarische bedrijven, woningen, (mini-)campings, recreatieterreinen en horeca gesitueerd. Er is sprake van functiemenging. Het plangebied ligt tevens aan de doorgaande weg de Oirschotsebaan. Op basis van het bovenstaande kan de omgeving van het plangebied derhalve aangemerkt worden als een gemengd gebied. Dit houdt in dat de richtafstanden aangehouden kunnen worden zoals deze gelden bij het omgevingstype 'gemengd gebied'.

De functies in de omgeving betreffen met name agrarisch en recreatief gerelateerde bedrijvigheid. Overige functies zijn op grotere afstand gelegen. Teneinde inzichtelijk te maken of deze functies een belemmering vormen voor het planvoornemen en vice versa is door Wematech Milieu Adviseurs B.V. een onderzoek bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Het rapport van Wematech is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het onderzoek is gebleken dat als gevolg van de voorgenomen herstructurering van Streekpark Klein Oisterwijk de omliggende bedrijfsvoeringen niet worden belemmerd in de vigerende rechten die op grond van de bestemmingsplannen toegekend zijn. Tevens wordt geen relevante hinder van de omliggende bedrijfsvoeringen ter plaatse van de gevoelige objecten binnen het plangebied verwacht.

Streekpark Klein Oisterwijk betreft een recreatiepark en wordt aangemerkt als milieucategorie 3.1 bedrijfsvoering in de VNG-publicatie. De beoogde wijzigingen hebben geen overlap met de omliggende gevoelige bestemmingen. Hinder als gevolg van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar mag niet worden verwacht. Voor Streekpark Klein Oisterwijk mag conform de VNG publicatie een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking voor personenvervoer worden verwacht. De belangrijkste wijziging wat betreft verkeer, betreft dat terrein jaarrond gebruikt mag worden. De Oirschotsebaan is reeds een doorgaande weg met verschillende recreatieterreinen. Geluid op aanliggende woningen, kan in de winter/herfst toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Echter zal het geluid zal niet toenemen in vergelijking met de zomerperiode. Licht- en trillinghinder en visuele hinder van de wijzigingen in het plangebied mag niet verwacht worden.


Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het aspect milieuzonering niet als een belemmering beschouwd voor het planvoornemen.

5.10 Driftblootstelling spuitzones

Toetsingskader

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen gevoelige objecten zoals woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico's van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers. De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn dus evenmin bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2). Afhankelijk van het soort teelt en of er sprake is van een (water toevoerende) sloot, stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer het hanteren van teeltvrije zones verplicht, maar ook hierin zijn geen afstandsnormen voor spuitzones opgenomen.

Weliswaar ontbreekt wetgeving over spuitzones, maar er heeft zich op dit terrein wel jurisprudentie gevormd die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, waaronder een recreatieverblijf, in acht moet worden genomen. Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.


Beoordeling

Op dit moment zijn de teeltgronden direct rondom het recreatiepark niet in gebruik voor bomen- en/of fruitteelt. Op meer dan 50 meter afstand van het bouwvlak bevinden zich wel gronden waar spuitgewassen worden geteeld. Aan de Zandstraat 22 worden bomen geteeld, aan Heikant 10 is een kwekerij met bomen gelegen. Op de percelen tussen Zandstraat 20a en Zandstraat 20 worden coniferen, taxus en andere tuinplanten geteeld. De meest nabije bomenteelt vindt plaats op een afstand van circa 53,5 meter van het bouwvlak waarbinnen het oprichten van recreatieverblijven mogelijk is. Aangezien het bouwvlak op dit punt wordt verkleind, zal deze afstand bovendien alleen maar groter worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0030.png"  
Afstand tussen het bestaande bouwvlak en de meest nabije bomenteelt (Bron PDOK, 2023)  

Daarmee zijn spuitzones rondom bestaande teeltzones niet van invloed op het ruimtegebruik binnen het plangebied. Het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied geconsolideerd" sluit echter niet uit dat de omliggende agrarische bestemming bestemde gronden wel benut kunnen worden ten behoeve van de teelt van gewassen. Om te beoordelen of in onderhavige situatie sprake is van een aanvaardbaar risico en daarmee van een goed woon- en leefklimaat, worden de specifieke omstandigheden en verwachte activiteiten in beeld gebracht.


Gevoelige objecten in de vorm van recreatieve verblijfseenheden zijn uitsluitend toegestaan binnen het grote bouwvlak. De afstand van dit bouwvlak tot omliggende agrarische gronden is op de meeste punten meer dan 50 meter, echter niet overal. Aan de zijde van de Oirschotsebaan ligt het bouwvlak op een aantal plaatsen circa 35 meter van de agrarische percelen aan de overzijde van de weg. In deze strook langs de Oirschotsebaan zijn binnen het bouwvlak echter geen recreatieve verblijven voorzien (althans niet binnen 50 meter van agrarische gronden), maar uitsluitend voorzieningen. Bovendien is hier een brede dubbele bomenlaan aanwezig langs de Oirschotsebaan, die als buffer fungeert. Op enkele kleinere stukken aan de west- en zuidzijde ligt het bouwvlak op circa 25 meter afstand van agrarische gronden. Hier is echter sprake van een brede groene omlijsting, die op basis van het landschappelijke inpassingsplan nog verder wordt verdicht en verbreed. Voor het aan de westzijde gelegen landgoed 't Lot geldt bovenal een inrichtingsplan dat de omzetting naar bomen- of fruitteelt onmogelijk maakt. Hiermee wordt de invloed van een hypothetische spuitzone aanzienlijk verkleind, indien ooit sprake gaat zijn van bomen- en/of fruitteelt op de betreffende percelen. Om die reden heeft, ook in het licht van een maximale planologische invulling, een aanwezige (fictieve) spuitzone rondom het plangebied geen significante nadelige effecten op het woon- en leefklimaat op het park.


Conclusie

De contour van feitelijk aanwezige spuitzones reikt niet tot binnen het plangebied en fictieve spuitzones binnen 50 meter van het bouwvlak zijn afdoende afgeschermd door groenvoorzieningen Derhalve is met betrekking tot spuitzones een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd en worden kwekerijen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

5.11 Geurhinder en veehouderijen

Toetsingskader

Het beleid ten aanzien van het aspect geur is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUE of OUE/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.


In het buitengebied geldt daarnaast een vaste aan te houden afstand van 50 meter tussen een emissiepunt en geurgevoelige objecten op basis van het activiteitenbesluit.


Beoordeling

Ten aanzien van de achtergrondbelasting kan op basis van de kaart Achtergrondbelasting van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant worden afgeleid dat in het gehele plangebied sprake is van een goede tot zeer goede kwaliteit van leefomgeving.

Tevens geldt dat de grenzen van de recreatieve bestemming niet wijzigen. Verblijfsrecreatie is reeds mogelijk binnen het gehele bouwvlak, zoals met een blauwe contour aangegeven op de onderstaande afbeelding. Zo ook in het blauwe vlak aan de westzijde, waar thans verblijfsrecreatie in de vorm van kampeerplaatsen toegestaan is. In de beoogde situatie is hier tevens (jaarrond) recreatie in bouwwerken voor recreatief nachtverblijf en recreatiewoningen mogelijk. Deze intensivering van het bestaande gebruik leidt niet tot een wezenlijk andere geursituatie op het betreffende gedeelte of elders op het recreatiepark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0031.png"  
Uitsnede kaart Achtergrondbelasting met het plangebied rood omkaderd en het bouwvlak voor recreatieverblijven (jaarrond verblijf) blauw omkaderd (Bron: Kaart Achtergrondbelasting geur ODZOB).    

Met betrekking tot de voorgrondbelasting geldt de vuistregel dat deze maatgevend is, als die minstens de helft is van de achtergrondbelasting. In de omgeving van het plangebied zijn 3 veehouderijen aanwezig:

  • Zandstraat 20: geuremissie van 7.988 OUE/s;
  • Zandstraat 24: geuremissie van 8.184 OUE/s;
  • Fransebaan 4: geuremissie van 13.528 OUE/s.


Gezien de geringe geuremissies van deze veehouderijen is het niet waarschijnlijk dat één van de bedrijven een voorgrondbelasting heeft die hoger is dan de achtergrondbelasting. Het bedrijf met de laagste emissie (Zandstraat 20) is bovendien het meest nabijgelegen en derhalve maatgevend. Om die reden wordt aangenomen dat de voorgrondbelasting in dit geval minder dan de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Daarmee is de achtergrondbelasting bepalend voor geurhinder. Zoals hiervoor aangetoond is op grond van de achtergrondbelasting sprake van een goede tot zeer goede kwaliteit van leefomgeving. Ten aanzien van de voorgrondbelasting is het daarom aannemelijk dat ook hierbij sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de recreatieverblijven.


Conclusie

Gesteld kan worden dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

5.12 Gezondheid en veehouderijen

Toetsingskader

Op basis van het rapport 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies). Analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bioaerosolen' (RIVM, 2017) blijkt dat bewoners binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij een verhoogde kans hebben op longontsteking.

Voorts wordt vanuit het oogpunt van gezondheid geadviseerd om bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van een te realiseren kwetsbare object een varkensbedrijf of pluimveehouderij is gelegen, gebruik te maken van de afstandsbepaling uit het Endotoxinen toetsingskader 2.0 uit de 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0'.


Beoordeling

Binnen een straal van 2 kilometer bevinden zich momenteel geen veehouderijen waar geiten worden gehouden. De meeste nabije pluimveehouderij ligt op een afstand van circa 1 kilometer vanaf het recreatiepark en varkenshouderijen zijn op meer dan 2 kilometer afstand gelegen. Gelet op deze afstand hoeft geen specifieke toetsing plaatst te vinden aan de blootstelling aan endotoxine.


Conclusie

De beoogde veranderingen op het recreatiepark worden niet belemmerd door de aanwezigheid van veehouderijen in de omgeving voor wat betreft het aspect gezondheid.

5.13 Externe veiligheid

5.13.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.


Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Blijkens de risicokaart beschikt Streekpark Klein Oisterwijk over een bovengrondse opslagtank voor propaan, waaraan op basis van het Activiteitenbesluit een veiligheidsafstand van 10 meter is verbonden. Onderdeel van de plannen voor de herstructurering is het gasloos verwarmen van de recreatieve eenheden én de centrale voorzieningen. De propaantank wordt daarmee overbodig en zal te zijner tijd worden verwijderd. Tot die tijd blijft de tank in de huidige vorm behouden en vormt geen belemmering voor gevoelige functies in en om het plangebied.

Op circa 800 meter afstand van de locatie van Streekpark Klein Oisterwijk bevindt zich minicamping 'Het Kruispunt', waar eveneens een bovengrondse opslagtank voor propaan met een veiligheidsafstand van 10 meter aanwezig is. Op circa 950 meter afstand ligt een pluimveebedrijf met eveneens een propaantank. De hieraan verbonden veiligheidsafstand bedraagt 25 meter. Aangezien het plangebied niet binnen de genoemde veiligheidsafstanden valt, vormen deze tanks geen belemmering voor het planvoornemen. Op basis daarvan behoeft geen verantwoording van het groepsrisico of van het plaatsgebonden risico plaats te vinden.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0032.png"  
Uitsnede risicokaart, met het plangebied aangeduid door middel van een blauwe contour  

5.13.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.


Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat Streekpark Klein Oisterwijk op een afstand van circa 3,6 km van de spoorlijn Tilburg-Boxtel is gelegen, een spoorlijn waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het PR-plafond bedraagt op dit traject 1 meter. Het park ligt daarnaast op circa 2,5 kilometer van de A58, een snelweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het PR-plafond bedraagt op dit traject 16 meter. Gelet op deze afstanden zijn risicoberekeningen voor het plaatsgebonden risico niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.


Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van de A58 waar het betreft het groepsrisico. Ten aanzien van de onderbouwing in het kader van het groepsrisico ter plaatse wordt verwezen naar bijlage 9 van deze toelichting, waarin de Standaard Verantwoording Groepsrisico en het Standaard advies 2022 Oisterwijk zijn opgenomen.


Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering.

5.13.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Het invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.


Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop het Bevb van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er binnen en in de nabijheid van het plangebied geen hogedruk buisleidingen zijn gelegen, waarvoor een beschermingsregime geldt op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.13.4 Natuurbrand

Toetsingskader

Natuurbrandpreventie kent geen specifiek wettelijk kader. Noord-Brabant kent een Taskforce Natuurbranden, waarin overheden, veiligheidsregio's, hulpdiensten, natuurbeheerders, terreineigenaren en ondernemers samenwerken. De Taskforce is er om vooral in grote, waardevolle natuurgebieden de risico's beter in te schatten. In de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zijn er speciale bestrijdingsplannen, die Brandweer Midden- en West-Brabant regelmatig oefent om goed voorbereid te zijn op een natuurbrand. Ook andere partners doen mee, zoals Defensie, dat blushelikopters kan inzetten of Natuurmonumenten. De brandweer maakt gebruik van geactualiseerd kaartmateriaal om precies te weten wat ze te wachten staat.


Beoordeling

Op de risicokaart staan gebieden aangegeven waar risico bestaat op het ontstaan van een natuurbrand. Het gaat hierbij om bos-, heide- of duingebieden. Voor registratie op de Risicokaart wordt gekeken naar brandbaar natuurgebied met een aaneengesloten omvang van minstens 100 ha, zoals gemengd bos en naaldbosgebied. Ten noorden van het plangebied is een dergelijk gebied aanwezig. Het betreft de Oisterwijkse Vennen, met een oppervlak van ruim 835 hectare en bestaande uit gemengd bos met heide. Het planvoornemen voorziet niet in ingrepen die het risico op een natuurbrand in de Oisterwijkse Vennen vergroten. De bestaande maatregelen ter ontruiming van het park bij calamiteiten volstaan.


Conclusie

Het aspect natuurbrand vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.14 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2
afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0033.png"  

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

5.15 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.


De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.


De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.


Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.


In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.


In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.


De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.


Beoordeling

Het onderhavige initiatief voorziet in de herstructurering van een bestaand recreatiepark, waarbij het maximaal toegestane aantal recreatieve verblijfsobjecten afneemt van 574 naar maximaal 400. In paragraaf 5.6 is reeds aangetoond dat de uitstoot aan stikstof niet toeneemt ten gevolge van het planvoornemen. Voor het overige geldt dat sprake is van een afname aan verkeersbewegingen van 487. Gelet hierop en gezien de ondergrens van NIBM kan het onderhavige besluit als NIBM worden aangemerkt. Door middel van het toepassen van de NIBM-tool (versie 23 april 2022) wordt deze stelling bevestigd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0034.png"  

Zelfs wanneer de huidige verkeersbewegingen niet worden meegeteld en sec wordt gekeken naar de verkeersgeneratie van het recreatiepark in de toekomstige situatie is sprake van een NIBM ontwikkeling:

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0035.png"  

Pas bij een toename van 1.612 verkeersbewegingen is sprake van een mogelijk nadelig effect op de luchtkwaliteit. De onderstaande worst-case berekeningen laten dit zien. Van deze aantallen zal in de praktijk nimmer sprake zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0036.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPOirschotsebaan6-ON01_0037.png"  

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor Streekpark Klein Oisterwijk maatgevende weg is de Oirschotseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in monitoringsjaar 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

5.16 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.


Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een aanmeldnotitie dient te worden opgesteld, op basis waarvan het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. In de aanmeldnotitie dienen de effecten van de onderhavige bestemmingswijziging door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.


Beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Het planvoornemen gaat uit van de hestructurering van een bestaand recreatieterrein, waarbij het maximaal toegestane aantal verblijfsrecreatieve niet toeneemt. Het plan dient getoetst te worden aan activiteit D10 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een permanent kampeer- en caravanterrein. In het geval van een dergelijk project is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit betrekking heeft op meer dan 250.000 bezoekers per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer heeft of een oppervlakte van 10 hectare of meer heeft in een gevoelig gebied. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale Milieuverordening. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Aan de hand van een 'aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling' zal worden besloten over de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage.


Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het wijzigingsplan is vertaald. De basis van de regels voor het wijzigingsplan wordt gevormd door de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Verblijfsrecreatieterreinen'. Tevens wordt geanticipeerd op het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Herziening verblijfsrecreatieterreinen'.

6.2 Opbouw van de regels

Het wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.


De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige planologische situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).


De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.


De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.


In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

6.3 Regels

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 'Begrippen'

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het wijzigingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.


Artikel 2 'Wijze van meten'

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.


Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het wijzigingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.


Artikel 3 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'

Realisatie van de recreatieve voorzieningen geschiedt op basis van de regels uit deze bestemming. Een bouwvlak en een aantal aanduidingen zorgen ervoor dat de centrale voorzieningen geclusterd worden gebouwd aan de zijde van de Oirschotsebaan. Recreatief nachtverblijf is binnen het gehele bouwvlak toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de ruimere mogelijkheden die door het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden is geboden. Aan de bestemming zijn voorwaardelijke verplichtingen gekoppeld voor de landschappelijke inpassing en de benodigde waterberging.


Artikel 4 'Waarde - Attentiezone waterhuishouding'

Deze dubbelbestemming is overgenomen conform de vigerende situatie, met dien verstande dat de naamgeving op verzoek van het waterschap gewijzigd is van 'Waarde - Natuur - Attentiegebied' naar 'Waarde - Attentiezone waterhuishouding'. Aan de bestemming is een vereiste van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden gekoppeld.


Artikel 5 'Waarde - Geomorfologie'

De geomorfologische waarden aan de noordzijde van het park zijn overeenkomstig het provinciale beleid veilig gesteld met de dubbelbestemming 'Waarde - Geomorfologie'. Aan de bestemming is een vereiste van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden gekoppeld.


Artikel 6 'Waterstaat Waterbergingsgebied'

Binnen deze gronden worden beperkingen gesteld aan het bebouwen van de gronden en het uitvoeren van enkele categorieën van werkzaamheden.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat vijf artikelen:


Artikel 7 'Anti-dubbeltelregel'

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.


Artikel 8 'Algemene bouwregels'

In deze regels is een aantal algemene bouwregels opgenomen, alsmede regels met betrekking tot bestaande maten en ondergronds bouwen.


Artikel 9 'Algemene gebruiksregels'

De algemene gebruiksregels zien toe op een verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Van dit verbod kan door het bevoegd gezag worden afgeweken.


Artikel 10 'Algemene wijzigingsregels'

Ten behoeve van het mogen overschrijden van bestemmingsgrenzen, alsmede voor aanleg van nieuwe natuur zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen.


Artikel 11 'Overige regels'

Ter waarborging van de realisatie en instandhouding van voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid is in dit artikel een regeling opgenomen.

6.3.4 Hoofdstuk4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:


Artikel 12 'Overgangsrecht'

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.


Artikel 13 'Slotregel'

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het wijzigingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

7.2 Toepassing Grondexploitatiewet

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.


Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen hoeven te worden vastgesteld.


Beoordeling

Ten aanzien van het onderhavige plan is sprake van een bouwplan, waardoor in principe een exploitatieplan is vereist. Het verhaal van de kosten is in dit geval echter anderszins verzekerd. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten ten behoeve van het verhalen van eventuele kosten die door de gemeente Oisterwijk dienen te worden gemaakt.


Conclusie

Het onderhavige planvoornemen is niet exploitatieplanplichtig.

7.3 Beheer

De intentie is dat het recreatiepark centraal zal worden beheerd door één entiteit. Dit centrale beheer zal onder meer zien op verhuur en exploitatie van het recreatiepark en de opstallen. Hierbij zal aandacht zijn voor het feit dat het wijzigingsplan uitgaat van recreatief gebruik en permanente bewoning en het huisvesten van arbeidsmigranten niet toelaat.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

8.1 Omgevingsdialoog

In het kader van de voorbereidingsprocedure van het concept ontwerp wijzigingsplan "Streekpark Klein Oisterwijk" is een omgevingsdialoog gevoerd. Daartoe heeft op 22 februari 2022 een informatieavond plaatsgevonden waarbij de plannen aan de omwonenden en andere geïnteresseerden zijn toegelicht. De door de aanwezigen gestelde vragen zijn genoteerd en beantwoord in het Verslag Omgevingsdialoog, zoals opgenomen in bijlage 10 bij deze toelichting.


Samengevat zijn de volgende onderdelen gepresenteerd:

  • Het inrichtingsplan inclusief de landschappelijke inpassing van het park, met veel groen, een ruimere opzet van kavels en een afname van eenheden op het park. Dit alles om het park een kwaliteitsimpuls te geven.
  • Fasering plan; fase 1 is reeds gestart waar 44 recreatie-eenheden (lodges) geplaatst worden. Eind 2022 volgt fase 2, en pas in 2023 en 2024 volgen fase 3 en 4, aangezien er nog jaargasten tot en met eind 2022 mogen recreëren op het park.
  • Centrumgebouw; door middel van referentiebeelden wordt getoond hoe de sfeerbeleving gaat worden. Het centrumgebouw krijgt een natuurlijke en kwalitatief hoogwaardige uitstraling en wordt voorzien van 2 restaurants, receptie, indoor speeltuin en binnenzwembad (alleen voor parkgasten) en een viertal bowlingbanen.
  • De foto's van de nieuwe recreatie-eenheden worden getoond.
  • Duurzaamheid; dit is een heel belangrijke kernwaarde voor het park. Zo zijn de recreatie-eenheden met duurzame materialen gebouwd, voorzien van zonnepanelen en sedumdak en wordt het park geheel gasloos.
  • De uitgevoerde onderzoeken die nodig waren voor het wijzigingsplan zijn besproken.


De belangrijkste vragen en opmerkingen van de aanwezigen hadden betrekking op de volgende punten:

  • Het tegengaan van overlast zowel door activiteiten op het park als door gasten die buiten het park gaan wandelen.
  • Het waarborgen dat de groene zones rondom het park en de natuur nabij de Rosep ten noorden van het park niet geschaad worden.
  • De wijze waarop het parkeren en de verkeersstromen worden opgelost.
  • De toekomst van het buitenzwembad en het zwemven.
  • De mogelijkheden voor permanente bewoning op het park.
  • De functies in het nieuwe centrumgebouw.


In het Verslag Omgevingsdialoog (bijlage 10) is antwoord gegeven op deze vragen.

8.2 Inspraak en vooroverleg

Aangezien een omgevingsdialoog is gevoerd, is het wijzigingsplan niet als voorontwerp ter inzage gezegd ten behoeve van inspraak.


Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.


In het kader van het vooroverleg is het concept ontwerp wijzigingsplan aangeboden aan de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Brabant;
  • Waterschap De Dommel;
  • Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.


Van elk van deze instanties is een vooroverlegreactie ontvangen. Naar aanleiding van de reacties is het bestemmingsplan op de volgende punten aangepast:

  • Provincie Noord-Brabant:
  • De berekening kwaliteitsverbetering en het landschappelijk inpassingsplan zijn verder uitgewerkt.
  • De effecten op de waterhuishouding zijn nader in beeld gebracht.
  • Het aantal standplaatsen op de verbeelding is aangepast.
  • Waterschap De Dommel:
  • De toelichting is aangevuld met een toetsing aan de provinciale aanduidingen Regionale waterberging, Reserveringsgebied waterberging en Behoud en herstel watersystemen.
  • Van elkaar verschillende afbeeldingen en waarden in de toelichting en watertoets zijn met elkaar in overeenstemming gebracht.
  • In de watertoets is een tabel met toename verhard oppervlak opgenomen.
  • De grenswaarden voor toename verhard oppervlak en bergingsopgave zijn aangepast.
  • Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant:
  • Het standaardadvies 2022 is opgenomen.

8.3 Tervisielegging

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan voor een periode van zes weken ter visie gelegd als ontwerp wijzigingsplan.