Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vossenhoorn 5 Moergestel
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0824.BPVossenhoorn5-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Vossenhoorn 5 Moergestel van de gemeente Oisterwijk.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand (nummer NL.IMRO.0824.BPVossenhoorn5-ON01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden, regels worden gesteld.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
 
1.6 aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juri-disch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
 
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewas-sen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
  • (vollegronds)teeltbedrijf: bedrijfsvoering gericht op de teelt van gewassen die (nage-noeg) niet in gebouwen plaatsvindt;
  • niet-intensieve veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
  • paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie, handel en / of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
  • glastuinbouw: bedrijfsvoering (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • overig agrarisch bedrijf: het telen van vissen, wormen, insecten en gewassen met een bedrijfsvoering die (nagenoeg) geheel in gebouwen - niet zijnde kassen - plaatsvindt;
  • intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang waarbij de productie (nagenoeg) niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
  • aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen met een bedrijfsvoering die (nagenoeg) niet in gebouwen plaatsvindt.
  
1.9 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde des-kundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegd-heid.
 
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied in het bodemarchief voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden.
 
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.13 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.14 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de be-stemming van het gebouw of het terrein.
 
1.15 beperkt kwetsbare objecten
als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:
  • (agrarische) bedrijfsgebouwen;
  • bedrijfswoningen;
  • woningen in lintbebouwing (zijnde een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig).
 
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen - of tot stand kunnen komen - op basis van een verleende om-gevingsvergunning voor bouwen.
 
1.17 bestaande ammoniakemissie
bestaande aantal dierplaatsen voor de bestaande diersoorten, vermenigvuldigd met de emis-siefactoren van het bestaande stalsysteem, waarbij geldt:
  • bestaand stalsysteem: het stalsysteem ten tijde van de vaststelling van het plan;
  • bestaande aantal dierplaatsen: het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aan-wezig ten tijde van de vaststelling van het plan;
  • bestaande diersoorten: de diersoorten waarvoor de legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan zijn gebouwd.
 
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.20 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
 
1.21 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.24 bouwlaag
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte lig-gende vloeren of balklagen is begrensd.
 
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar beho-rende bebouwing is toegelaten.
 
1.26 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.29 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.30 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of histori-sche gaafheid.
 
1.31 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.32 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de con-structie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wan-den omsloten ruimte vormt.
 
1.34 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
 
1.35 hobbymatig houden van vee
het houden van vee in geringe aantallen ten behoeve van eigen genot en gebruik.
 
1.36 hobbymatige paardrijactiviteiten
het hobbymatig houden van paarden en/of pony's hoofdzakelijk ten behoeve van eigen gebruik en ondergeschikt ten behoeve van verhuur en het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.
 
1.37 hoofdfunctie
functie die gelet op de bestemming en ook feitelijk in ruimtelijk en functioneel opzicht als hoofdfunctie op een perceel kan worden aangemerkt.
 
1.38 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het be-langrijkste bouwwerk valt aan te merken.
  
1.39 kwetsbare objecten
als kwetsbare objecten worden aangemerkt:
  • woningen, voor zover geen beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in 1.17;
  • verblijfsrecreatieve voorzieningen bestemd voor recreatief nachtverblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
 
1.40 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
 
1.41 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
 
1.42 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aard-oppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge sa-menhang tussen levende en niet-levende natuur.
 
1.43 mantelzorg
alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aan-geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorg-verlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt; bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er sprake te zijn van bewoning door één huishouden.
 
1.44 milieudeskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van des-kundigen inzake milieuhygiëne.
 
1.45 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
 
1.46 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
 
1.47 nevenfunctie
activiteiten die in ruimtelijk opzicht, functioneel of anderszins ondergeschikt zijn aan de hoofd-functie op een bestemmings- of bouwvlak.
 
1.48 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstati-ons, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzie-ningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.49 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (nagenoeg) geheel gesloten dak.
 
1.50 peil
  • voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming Verkeer - Railverkeer: de bovenkant van de spoorstaaf;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.51 ruimtelijke kwaliteitswinst
ruimtelijke meerwaarde die ontstaat door de verbeterde inrichting van het erf, landschaps- en/of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden of het vergro-ten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie.
 
1.52 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
 
1.53 statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten, caravans, e.d. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel ter plaatse van de opslag, dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.
 
1.54 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen of constructies die bij agrarische bedrijven worden toegepast om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te bevorderen, de toepassing van gewasbeschermings-middelen te verbeteren of de kwaliteit van producten te verbeteren, nader te onderscheiden in:
  1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maan-den gedurende een jaar worden geplaatst, te onderscheiden in:
    1. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals afdekfolies, acryldoek, insec-tengaas, tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m;
    2. hoge tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m;
  2. permanente teeltondersteunende voorzieningen, te onderscheiden in:
    1. lage permanente voorzieningen: voorzieningen zoals containervelden;
    2. hoge permanente voorzieningen; voorzieningen zoals kassen, tunnelkassen, rolkassen, gaaskassen, stellingen en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m.
 
1.55 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaar-tuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwer-ken en geen kampeermiddelen zijnde.
 
1.56 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belang-rijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.57 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de per-ceelsgrenzen.
 
1.58 voorzieningen voor opslag
voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, (kunst)mest, water, warmte, CO2 of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voedersilo's, sleufsilo's, water-tanks en CO2-opslagtanks;
  • geen bouwwerken zijnde, zoals mestzakken, verhardingen of foliebassins.
 
1.59 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
 
1.60 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofd-gebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 AFSTAND
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceels-grenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 BOUWHOOGTE VAN EEN ANTENNE-INSTALLATIE
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (scho-tel)antenne-installatie.
 
2.3 BOUWHOOGTE VAN EEN WINDTURBINE
vanaf het peil tot aan het hoogste punt dat de rotorbladen kunnen innemen.
 
2.4 BOUWHOOGTE VAN ANDERE BOUWWERKEN
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 BREEDTE, LENGTE EN DIEPTE VAN EEN BOUWWERK
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmu-ren.
 
2.6 GOOTHOOGTE VAN EEN BOUWWERK
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
  1. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voor-gevelzijde;
  2. indien zich - ingeval van een lessenaarsdak - aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
 
2.7 INHOUD VAN EEN BOUWWERK
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 OPPERVLAKTE VAN EEN BOUWWERK
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojec-teerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.9 VLOEROPPERVLAKTE
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
 
2.10 BOUWDIEPTE VAN GEBOUWEN BIJ ONDERGRONDS BOUWEN
vanaf het peil tot de bovenkant van de ondergronds en laagstgelegen vloer.
 
2.11 OPPERVLAKTE EN INHOUD BIJ ONDERGRONDS BOUWEN
de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen wordt bij de in hoofdstuk 2 opge-nomen maximaal toelaatbare oppervlakte - dan wel inhoudsmaten meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is.
 
2 Bestemmingsregels
  
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1
 
3.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
De voor Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps-, natuur en cultuurhisto-rische waarden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing': landschappelijke inpassing overeenkomstig het beplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging': waterberging overeenkomstig het beplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2;
en tevens voor:
  1. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recrea-tieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, ontsluitingswe-gen voor de windturbines, (natuurvriendelijke) oevers, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
 
3.2 BOUWREGELS
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels
 
3.2.1 BUITEN HET BOUWVLAK
 
  1. buiten bouwvlakken zijn uitsluitend toegestaan:
    1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen en voorzieningen voor opslag met inachtname van het bepaalde onder 3;
    2. hobbymatig gebruikte paardenbakken, waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m mag bedragen en waarbij sprake moet zijn van landschappelijke inpassing;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m mag be-dragen tenzij het een transparante erf- of terreinafscheiding met een maximale bouw-hoogte van 2 m betreft;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
 
3.3 SPECIFIEKE GEBRUIKSREGELS
 
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan:
    1. grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig ge-bruikte paardenbak is;
    2. grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond;
  2. bij een paardenbak is het gebruikmaken van een geluidsinstallatie, of verlichting door mid-del van lichtmasten, niet toegestaan;
 
3.4 OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET UITVOEREN VAN WERKEN, GEEN BOUWWERK ZIJNDE, OF VAN WERKZAAMHEDEN
3.4.1 AANLEGVERBOD ZONDER OMGEVINGSVERGUNNING
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het be-voegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het blijvend (voor meer dan één groeiseizoen) omzetten van grasland in bouwland;
  2. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage ten-zij ter vervanging van reeds bestaande drainage;
  4. het graven en dempen van sloten;
  5. het verwijderen van landschapselementen zoals poelen, moerasjes en ruigten;
  6. het aanleggen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
 
3.4.2 UITZONDERING OP HET AANLEGVERBOD
Het verbod van lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. uitgevoerd worden op bouwvlakken;
  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
 
3.4.3 VOORWAARDEN VOOR EEN OMGEVINGSVERGUNNING
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische, natuur- en/of landschapswaarden zoals omschreven in lid 4.1 niet oneven-redig worden of kunnen worden aangetast.Alvorens over het verlenen van omgevingsvergun-ning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in van de waterbeheerder.
 
Artikel 4 Bedrijf
 
4.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een bedrijf ten behoeve van statische opslag, behorend tot maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met een maximale omvang van 1800 m2;
  2. de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water- en waterhuishoud-kundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en los-voorzieningen.
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing': landschappelijke inpassing overeenkomstig het beplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging': waterberging overeenkomstig het beplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2;
 
4.2 BOUWREGELS
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
 
4.2.1 GEBOUWEN EN OVERKAPPINGEN
  1. per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan
  2. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  3. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onder-linge afstand van ten minste 3 m;
  4. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of de inhoud van een gebouw of bouw-werk, geen gebouw zijnde, bedragen, met inachtname van het bepaalde onder e en f, ten hoogste:
bouwwerk  
goothoogte  
bouwhoogte  
oppervlakte/inhoud  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen)  
7 m  
11 m  
750 m3  
bijgebouwen bij een bedrijfswoning, inclusief overkappingen (vrijstaand of aangebouwd aan een bijgebouw)  
3,5 m  
6 m  
100 m2  
bedrijfsgebouwen en overkappingen  
6 m  
10 m  
 1.800 m2
 
  1. de goothoogte van bedrijfswoningen mag worden overschreden door dakkapellen, in-dien:
    1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de bedrijfswoning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
    4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de bedrijfswoning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
  2. met dien verstande dat voor de bijbehorende aangebouwde overkappingen bij be-drijfswoningen de volgende regels gelden:
    1. de diepte van overkappingen aan de voor- en zijgevel mag ten hoogste 2 m bedragen;
    2. de diepte van overkappingen aan de achtergevel mag ten hoogste 4 m bedra-gen.
 
4.2.2 BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,5 m met inachtname van het bepaalde onder b;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt ten hoogste 1 m tenzij het een transparante erf- of terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 2,5 m betreft;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 meter.
 
4.4 SPECIFIEKE GEBRUIKSREGELS
  1. Aan-huis-gebonden beroepen zijn in de bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) en in bijgebouwen bij de bedrijfswoning toegestaan; de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 80 m²;
  2. de maximaal toegelaten oppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag mag niet meer bedragen dan 1800 m2.
 
4.4.1 Strijdig gebruik
  1. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor buitenopslag;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen voor de vestiging van zelfstandige kantoren en detailhandel anders dan de verkoop in het klein van in het be-drijf geproduceerde/vervaardigde goederen als niet-zelfstandig en ondergeschikt on-derdeel van het bedrijf ;
  3. het bebruiken of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor het vestigen of laten vestigen van Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen;
 
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de be-stemming “Bedrijf” indien de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het land-schappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2 binnen één jaar (12 maan-den) na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan niet volledig is uitgevoerd dan wel niet volledig in stand wordt gehouden.
 
4.4.3 Voorwaardelijke verplichting sloop
  1. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de be-stemming “Bedrijf” indien sloop van overtollige bedrijfsbebouwing en sanering van overtollige erfverharding zoals opgenomen in bijlage 3, binnen één jaar (12 maanden) na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan niet volledig is uitgevoerd.
 
4.4.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
  1. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de be-stemming “Bedrijf” indien de regenwaterberging zoals omschreven in onderhavig be-stemmingsplan (conform het dan geldende gemeentelijk waterbeleid) binnen één jaar (12 maanden) na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan niet volledig is uitgevoerd dan wel niet volledig in stand wordt gehouden.
 
4.4.5 Afwijken landschappelijke inpassing
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2 en de landschappelijke inpassing, kwaliteitsverbetering en waterberging zoals opge-nomen in Bijlage 2, mits in plaats daarvan andere landschapsmaatregelen of waterbergings-maatregelen worden getroffen, met dien verstande dat deze maatregelen:
  1. minimaal gelijkwaardig zijn aan de in het beplantingsplan opgenomen landschapsmaat-regelen;
  2. voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het beplantingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald.
  3. zijn afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.
 
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
De voor Waarde - Archeologie - 4 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van ar-cheologische waarden.
 
5.2 BOUWREGELS
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
5.2.1 Bouwen
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitslui-tend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorko-mende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bou-wen, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
 
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 5.2.1 onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundi-ge op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het be-voegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 5.2.1 onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
 
5.2.4 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 5.2.1 onder b, lid 5.2.2 en lid 5.2.3 is niet van toepassing, indien het bouw-plan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing, vergroting of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, wordt uitgebreid binnen een af-stand van maximaal 3 m van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  3. een bouwwerk waarvoor de graafwerkzaamheden om het bouwwerk te plaatsen niet dieper reiken dan 0,5 m onder peil.
 
5.3 OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET UITVOEREN VAN WERKEN, GEEN BOUWWERK ZIJNDE, OF VAN WERKZAAMHEDEN
 
5.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 4 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ophogen, verlagen of afgraven van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergele-genheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m be-draagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diep-te dan 0,5 m;
  7. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  8. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend het verwijderen van bestaande funderingen, woelen, mengen, diep-ploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.
 
5.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is geno-men;
  3. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen wor-den uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  1. de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt ver-leend, indien is gebleken dat de in lid 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen lei-den tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  2. voor zover de in lid 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een versto-ring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeolo-gische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. de vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
5.3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, in-dien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  2. aan gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming Waarde - Archeologie - 4 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de be-stemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouw-plannen, waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 OVERSCHRIJDING BOUWGRENZEN
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van plankaart en be-stemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingba-nen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrij-ding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m be-draagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
 
7.2 BESTAANDE MATEN
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, in-houds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, in-houds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschre-ven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals op-genomen in lid 12.1niet van toepassing.
 
7.2.1 AFWIJKEN VAN DE BOUWREGELS
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder c voor:
  1. het toestaan van herbouw van een gebouw met dezelfde inhoud dan wel oppervlakte of kleiner, indien de afstand tot perceelsgrenzen:
    1. gelijk blijft of wordt verkleind bij een maximummaat;
    2. gelijk blijft of wordt vergroot bij een minimummaat;
  2. het toestaan van uitbreiding van een gebouw tot ten hoogste de maximum diepte, in-houd of oppervlakte, indien de afstand tot perceelsgrenzen:
    1. gelijk blijft of wordt verkleind bij een maximummaat;
    2. gelijk blijft of wordt vergroot bij een minimummaat;
  3. afwijking is toegestaan voor zover geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. de woonsituatie;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
7.3 AFSTANDEN VAN WONINGEN TOT WEGEN EN SPOORWEGEN
 
7.3.1 AAN TE HOUDEN AFSTANDEN TOT WEGEN BIJ PLANWIJZIGING
a. Ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging mag de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot de as van de Vossenhoorn - ter beperking van ge-luidshinder (48 dB-contour)- in geen geval minder bedragen dan 12 meter.
 
7.3.2 VERKLEINING VAN DE AFSTAND TOT WEGEN BIJ PLANWIJZIGING
Nieuwe woningen ingevolge planwijziging mogen op een kleinere afstand tot de weg worden gebouwd dan in de tabel van lid 7.3.1 is aangegeven, indien blijkt dat op die afstand aan de hogere grenswaarde, voor zover hiervoor ontheffing is verleend bij de vaststelling van het plan, uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
 
7.3.3 AFSTAND TOT WEGEN BIJ HERBOUW
Ingeval van herbouw van een woning elders binnen een bouwvlak of een bestemmingsvlak mag de afstand van de voorgevel van de nieuwe woning tot de wegas van de wegvakken zoals ge-noemd in lid 7.3.1, niet minder worden dan de afstand genoemd in de tabel. Indien de afstand van de bestaande woning tot de wegas al minder is dan de afstand genoemd in de tabel, dan mag de te herbouwen woning niet dichter naar de weg worden gebouwd.
 
7.4 ONDERGRONDS BOUWEN
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak of een be-stemmingsvlak waar gebouwen zijn toegestaan;
  2. de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen maximaal toelaatbare oppervlakte - dan wel inhoudsmaten meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is;
  3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse gebouwen bedraagt maximaal 3 m onder peil.
 
7.5 VOLDOENDE PARKEERGELEGENHEID
Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid, gelden de volgende regels:
  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of planologisch strijdig gebruik, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de op 24 augustus 2016 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2016' van de gemeente Oisterwijk;
  2. indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  3. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. en toestaan, dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
    1. er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied is, of;
    2. er door andere omstandigheden mede verband houdende met de aard en om-vang van de nieuwe functie of het bouwwerk zoals dubbelgebruik, aanwezig-heidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm;
    3. afwijken van de regels, zoals bedoeld onder c., is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de parkeersituatie in de openbare ruimte;
      • de woon- en leefsituatie.
  4. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a., in die zin dat meer parkeerplaatsen worden geëist dan het aantal dat als voldoende parkeergelegenheid wordt beschouwd, indien het voorgenomen gebruik van het bouwwerk daartoe aanleiding geeft;
  5. indien het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen ofwel laden en lossen als bedoeld onder a. en b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt ge-wijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  6. parkeergelegenheid die gerealiseerd is om te voorzien in voldoende parkeergelegen-heid, dient in stand te worden gehouden.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
De algemene gebruiksregels luiden als volgt:
  1. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wij-ze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestem-mingsomschrijving en de overige regels;
  2. het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor afwijken van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd;
  3. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing speci-fiek ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing', aldus opgenomen als bijlage 2.
  
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning voor afwijken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, met dien ver-stande dat een omgevingsvergunning voor afwijken niet wordt verleend voor afwijkin-gen van de voorgeschreven inhoudsmaten van woningen, dienstwoningen en bedrijfs-woningen;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de over-schrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gron-den en bouwwerken.
 
Artikel 10 Overige regels
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 OVERGANGSRECHT BOUWWERKEN
Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aan-wezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsver-gunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijd-stip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2 OVERGANGSRECHT GEBRUIK
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald onder de naam Regels van het bestemmingsplan Vossenhoorn 5 Moergestel'.