direct naar inhoud van Regels
Plan: Schoolstraat 67 te Moergestel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.BPSchoolstraat67-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.2 Plan

Het bestemmingsplan 'Schoolstraat 67 te Moergestel' met identificatienummer NL.IMRO.0824.BPSchoolstraat67-ON01 van de gemeente Oisterwijk.

1.3 aanbouw en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een aan-huis-gebonden beroep is een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig of ontwerp-technisch gebied, dat in een woning, aanbouw en uitbouw, maar geen bijgebouw, door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.

1.7 achterste perceelsgrens

de van de weg af gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg afgekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een achterste perceelsgrens aan.

1.8 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied in het bodemarchief voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.13 bestaand aantal woningen

het op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan legaal aanwezige of vergunde aantal woningen dan wel woningen die reeds door middel van een ruimtelijke procedure mogelijk zijn gemaakt.

1.14 bestaande bouwwerken

bouwwerken die bestaan of kunnen worden gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; dan wel bouwwerken die reeds vergund zijn dan wel bouwwerken die reeds door middel van een ruimtelijke procedure mogelijk zijn gemaakt op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.15 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van dit plan aanwezig of vergunde gebruik van grond en opstallen.

1.16 bestaande maten

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; dan wel bouwwerken die reeds vergund zijn dan wel bouwwerken die reeds door middel van een ruimtelijke procedure mogelijk zijn gemaakt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 bruto vloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.27 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.28 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.29 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst en de afstand tot de nok, goot en zijgevels ten minste 0,5 meter bedraagt.

1.30 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop en de mogelijkheid ter plaatse te betalen), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.32 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.35 hoofdverblijf

de plaats die fungeert als het centrum van sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, die voor permanente bewoning geschikt is en tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid, zijnde een gebouw of een deel van een gebouw dat:

  • a. of door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte op een wijze die, ingevolge het bepaalde in artikel 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de basisadministratie van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen;
  • b. of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres is waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; met dien verstande dat van een gebruik als hoofdverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdverblijf kan worden beschikt.
1.36 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur, logies voor arbeidsmigranten of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.37 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is

1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.39 logies voor arbeidsmigranten

het bedrijfsmatig verblijf en/of nachtverblijf (altijd voor meerdere nachten) aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft, waarbij geen sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en onderlinge verbondenheid, ongeacht of arbeidsmigranten hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.

1.40 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.41 nieuwe woning

woningen en woonwagens die niet tot het bestaande aantal woningen behoren, zoals bedoeld in 1.13, dan wel woningen die niet bestaan of niet kunnen worden gebouwd ingevolge een omgevingsvergunning volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, niet zijnde de herbouw van een bestaande woning.

1.42 normaal onderhoud

het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de desbetreffende bestemming behoren.

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.45 permanente bewoning

gebruik van een gebouw door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving in de basisadministratie van de gemeente Oisterwijk.

1.46 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruin van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.47 perceel

een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik.

1.48 Staat van Activiteiten

de Staat van Activiteiten die deel uitmaakt van deze regels (bijlage 1).

1.49 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.50 voorgevelrooilijn

de naar de weg gekeerde voorgevel over meerdere percelen; indien meerdere gevels naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorgevel aan.

1.51 voorste bouwgrens

de naar de weg gekeerde bouwgrens; indien meerdere grenzen van het bouwvlak naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste bouwgrens aan.

1.52 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan.

1.53 vrijstaande woning

een woning waarbij het hoofdgebouw niet direct is verbonden met een naastgelegen hoofdgebouw en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan.

1.54 water

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.55 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.56 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en inlaten.

1.57 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Met dien verstande dat de nok van een dakopbouw als bouwhoogte geldt indien de dakopbouw ten minste 2/3 van de breedte van het dakvlak beslaat.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  • a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeiboord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte van een goot/druiplijn, boeiboord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel aan de voorgevelzijde;
  • b. indien zich - ingeval van een lessenaarsdak - aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeiboord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte;
  • c. indien zich op het dak een dakkapel dan wel dakopbouw bevindt die tenminste 2/3 van de breedte van het dakvlak beslaat, wordt gemeten vanaf peil tot aan de goot/druiplijn van de dakopbouw of de dakkapel.
2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bestemming Wonen - Bungalows en Villa's

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Bungalows en Villa's' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning in een omgeving met bungalows en villa's op ruime en groen ingerichte percelen;
  • b. het behoud en herstel van gazons en/of beplanting, voor zover de gronden zijn gelegen tussen de voorste perceelsgrens en de voorste bouwgrens;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen parkeervoorzieningen, tuinen, toegangswegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze gronden zijn bestemd voor de bouw van:
    • 1. hoofdgebouwen;
    • 2. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen;
    • 3. overkappingen;
    • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden;
  • d. het gezamenlijk bebouwd oppervlak per bouwperceel aan gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 40% van het totale oppervlakte van het bouwperceel met een maximum van 350 m2.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen het plangebied zijn maximaal 2 woningen toegestaan; dit betekent dat er maximaal 1 nieuwe woning mag worden gebouwd naast de al bestaande woning;
  • b. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd worden;
  • c. de maximale diepte van het hoofdgebouw van een vrijstaande woning, gemeten vanuit de voorgevel bedraagt niet meer dan 20 m;
  • d. de afstand van een woning tot de voorste perceelsgrens bedraagt niet meer dan 5 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d dient de voorgevel van de onder a genoemde nieuwe woning op 20 meter te liggen vanaf de voorste perceelsgrens;
  • f. de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m;
  • g. de afstand van een woning tot de achterste perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m;
  • h. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

3.2.3 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van een aanbouw en uitbouw, bijgebouw en overkapping gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw en uitbouw, bijgebouw en overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • b. een aanbouw en uitbouw, bijgebouw dan wel een overkapping dient in, of ten minste 1 m uit de achterste perceelsgrens gebouwd te worden;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels

  • a. de bouwhoogte van bewegwijzering en overig straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en overige masten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van muren en terreinafscheidingen achter de voorgevel van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. de bouwhoogte van muren en terreinafscheidingen voor de voorgevel van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • e. de bouwhoogte van vrijstaande antennes mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • f. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,75 m;
  • g. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder d en toestemming geven voor het bouwen van 2 m. hoge muren en andere terreinafscheidingen voor de voorgevel van hoofdgebouwen, mits de verkeerskundige en stedenbouwkundige situatie ter plaatse dat mogelijk maakt.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regels:

  • a. zelfstandige bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan.

3.4.2 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Uitoefening van aan-huis-gebonden beroep, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is uitsluitend toegestaan in een woning met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er is één activiteit per woning toegestaan;
  • b. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving;
  • c. de activiteit naar omvang ondergeschikt is aan het wonen en neemt niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en totaal niet meer dan 80 m2 in beslag;
  • d. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
  • e. er is geen sprake van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
  • f. er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, anders dan ten behoeve van ter plaatse vervaardigde of gebruikte goederen;
  • h. op geen andere wijze wordt hinder of overlast veroorzaakt;
  • i. de activiteit is niet toegestaan in een bijgebouw.

3.4.3 Zelfstandige uitoefening aan-huis-gebonden beroep

Zelfstandige uitoefening van aan-huis-gebonden beroep is toegestaan in een woning, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. per woning is er tussen de activiteiten naar aard en omvang samenhang, zodanig dat deze behoren tot één zelfstandig aan-huis-gebonden beroep;
  • b. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving;
  • c. de activiteit naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, dus niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van het gebouw;
  • d. er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  • e. er vindt geen detailhandel plaats, anders dan ten behoeve van ter plaatse vervaardigde of gebruikte goederen;
  • f. op geen andere wijze wordt hinder of overlast veroorzaakt.

3.4.4 Huisvesting voor mantelzorg

Huisvesting voor mantelzorg is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. huisvesting voor mantelzorg is binnen de bestemming zonder meer toegestaan in een hoofdgebouw of in een aanbouw, uitbouw dan wel bijgebouw;
  • b. huisvesting voor mantelzorg is toegestaan in de vorm van een extra huishouden op hetzelfde perceel; dit wordt niet aangemerkt als woning of als zelfstandige bewoning;
  • c. de oppervlakte voor huisvesting van mantelzorg bedraagt ten hoogste 30 m2 met dien verstande dat de in lid 3.2.1 onder d genoemde oppervlakte niet mag worden overschreden;
  • d. huisvesting voor mantelzorg is toegestaan indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is.

3.4.5 Logies en ontbijt

Verstrekking van logies en ontbijt is uitsluitend toegestaan in een woning, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving;
  • b. per woning zijn ten hoogste twee eenheden/kamers voor ieder ten hoogste twee personen toegestaan;
  • c. er is geen sprake van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies/activiteiten;
  • d. er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor bezoekers;
  • e. op geen andere wijze wordt hinder of overlast;
  • f. een tweede huishouden of huisvesting van arbeidsmigranten zijn als vorm van logies en ontbijt niet toegestaan;
  • g. de activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een bijgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 onder i voor het toestaan van de activiteiten in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.4.2 onder a tot en met h;
  • b. verzekerd wordt dat geen verzelfstandiging van de activiteit plaatsvindt;
  • c. onder het bepaalde als bedoeld onder b wordt aangemerkt een bijgebouw op een afstand van ten minste 3 meter van de bestemming Verkeer of een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst waarin is overeengekomen dat geen zelfstandige activiteit gaat plaatsvinden.

3.5.2 Logies en ontbijt in een bijgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.5 onder g voor het toestaan van de activiteiten in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.4.5 onder a tot en met f;
  • b. de logieseenheden voldoen tevens aan het bouwbesluit inzake logiesfunctie;
  • c. afwijking mag worden verleend voor bijbehorende voorzieningen voor verblijf, zoals sanitaire voorzieningen;
  • d. verzekerd wordt dat geen verzelfstandiging van de activiteit plaatsvindt;
  • e. onder het bepaalde als bedoeld onder b wordt aangemerkt een bijgebouw op een afstand van ten minste 3 meter van de bestemming Verkeer of een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst waarin is overeengekomen dat geen zelfstandige activiteit of logies voor arbeidsmigranten gaat plaatsvinden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming als bedoeld in lid lid 3.1 onder b zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werkzaamheden die voorzien in het verharden van in totaal meer dan 10% van het perceel;
  • b. werkzaamheden die strekken tot de realisatie van oprijdpaden die breder zijn dan 2 meter en die naar bestaande garages lopen.

3.6.2 Uitzondering op het verbod

Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op onderstaande werken en werkzaamheden:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijnde werken of werkzaamheden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

3.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor het groene karakter niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

3.7 Toetsingsregel gevelwering bij gecumuleerde geluidsblasting van 53 dB of meer

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woning, als bedoeld in artikel 3.2.2 onder a, kan uitsluitend worden verleend indien de karakteristieke geluidwering van de gevels (zie NEN 5077), die een 'gecumuleerde geluidsbelasting van 53 dB of meer' hebben, ten minste gelijk is aan het verschil tussen de gecumuleerde geluidsbelasting van omliggende wegen en 33 dB (binnenniveau). Dit dient te blijken uit een bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de woning te overleggen bouwkundig akoestisch onderzoek. Dit kan plaatsvinden met dove gevels dan wel door het aanbrengen en instandhouden van bouwkundige voorzieningen.

3.8 Voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorziening

Ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woning, zoals bedoeld in artikel 3.2.2, onder a geldt de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. Voordat de woning in gebruik wordt genomen dient een geluidwerende voorziening aangelegd en in stand te worden gehouden langs de zuidelijke perceelsgrens vanaf de bestaande bebouwing op het zuidelijk gelegen perceel tot de achterste perceelsgrens met een hoogte van minimaal 2 meter. Bij toepassing van een scherm dient deze geheel gesloten te worden uitgevoerd met een minimale massa van 10 kg/m².

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Bouwen
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

4.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 4.2.1 onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 4.2.1 onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 4.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

4.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in 4.2.1 onder b, 4.2.2 en 4.2.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing, vergroting of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, wordt uitgebreid binnen een afstand van maximaal 3 m van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  • c. een bouwwerk waarvoor de graafwerkzaamheden om het bouwwerk te plaatsen niet dieper reiken dan 0,5 m onder peil.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 5 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, verlagen of afgraven van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • h. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend het verwijderen van bestaande funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.

4.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 4.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. voor zover de in lid 4.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming van de molen als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de nieuw te bouwen woning, zoals bedoeld in artikel 3.2.2 onder a, mag alleen gebouwd worden ten zuiden van de bestaande woning en voor het overige moet voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.2;
  • b. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen behorende bij de nieuw te bouwen woning, zoals bedoeld in artikel 3.2.2 onder a, mogen geen hogere goot- en bouwhoogte hebben dan 3 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod zonder omgevingsvergunning

Het is op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
  • b. het ophogen van gronden.

5.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal beheer of onderhoud ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor afwijken is verleend;
  • d. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid zijn, niet hoger zijn dan 6.5 m.

5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend element. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de molendeskundige.

5.4 Voorwaardelijke verplichting bescherming molen
  • a. Het in gebruik nemen en houden van de nieuwe woning als bedoeld in artikel 3.2.2 onder a, is slechts toelaatbaar, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend element.
  • b. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de belangen van de molen indien:
    • 1. achter de nieuw te bouwen woning in (zuid)oostelijke richting geen bomen aanwezig zijn. De daar aanwezige boom, ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, is gerooid;
    • 2. de op het terrein aanwezige beuk wanneer nodig wordt gesnoeid. Een snoei is nodig, indien de molendeskundige dit noodzakelijk acht gelet op de instandhouding van de molen;
    • 3. de rond de tuin aanwezige laurierheg niet hoger is dan 2 meter.
    • 4. de overige aanwezige hoog doorgeschoten struiken en bomen zijn gerooid;
    • 5. de nieuwe tuininrichting een open karakter heeft. Dit betekent dat:
      • de nieuw te planten bomen en struiken in volgroeide staat de hoogte van 6,50 m. niet overschrijden;
      • de nieuw te planten bomen en struiken niet in rijen of groep geplant mogen worden maar zoveel mogelijk separaat;
      • aan de zijde pal voor de molen bomen of hoog opgroeiende struiken niet zijn toegestaan.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Afwijking bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Bestaande maten
7.2.1 Bouwregels
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

7.2.2 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder b voor:
    • 1. het toestaan van herbouw van een gebouw met dezelfde oppervlakte of kleiner, indien de afstand tot perceelsgrenzen:
      • gelijk blijft of wordt verkleind bij een maximum maat;
      • gelijk blijft of wordt vergroot bij een minimum maat;
    • 2. het toestaan van uitbreiding van een gebouw tot ten hoogste de maximum diepte of oppervlakte, indien de afstand tot perceelsgrenzen:
      • gelijk blijft of wordt verkleind bij een maximum maat;
      • gelijk blijft of wordt vergroot bij een minimum maat;
  • b. Afwijking als bedoeld onder a is toegestaan voor zover geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.3 Ondergronds bouwen
7.3.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken ten behoeve van openbare voorzieningen zowel binnen als buiten een bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak boven het peil;
  • c. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen oppervlaktematen meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is;
  • d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

7.3.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 7.1 onder c omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

7.3.3 Bouwen van zwembaden

Op een perceel is ten hoogste 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens;
  • b. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • c. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 100 m² bedragen;
  • d. de diepte van het zwembad bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. de overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.


De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsregels

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Waarborgen voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid, gelden de volgende regels:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de op 24 augustus 2016 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2016' van de gemeente Oisterwijk;
  • b. indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  • c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a en toestaan, dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
    • 1. er voldoende parkeergelegenheid in openbaar gebied is, of;
    • 2. er door andere omstandigheden mede verband houdende met de aard en omvang van de nieuwe functie of het bouwwerk zoals dubbelgebruik, aanwezigheidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm;
    • 3. afwijken van de regels zoals bedoeld onder c. is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de parkeersituatie in de openbare ruimte;
      • de woon- en leefsituatie;
  • d. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a., in die zin dat meer parkeerplaatsen worden geëist dan het aantal dat als voldoende parkeergelegenheid wordt beschouwd, indien het voorgenomen gebruik van het bouwwerk daartoe aanleiding geeft;
  • e. indien het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen ofwel laden en lossen als bedoeld onder a. en b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  • f. parkeergelegenheid die gerealiseerd is om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid, dient in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Schoolstraat 67 te Moergestel'.