direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haarenseweg 40, Oisterwijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Ter plekke van de locatie Haarenseweg 40, Oisterwijk (gelijknamige gemeente) is een woning met bijbehorend erf gelegen. Deze woning maakt deel uit van een grotere (niet-agrarische) bedrijfsbestemming die ook de adressen Haarenseweg 42, 44 en 46 omvat. De woning aan de Haarenseweg 40 is sinds geruime tijd in gebruik als burgerwoning. Dit gebruik was in strijd met het (destijds) geldende bestemmingsplan. Om deze reden is er door de gemeente gepoogd om deze vorm van bewoning te beëindigen. Op 19 januari 2005 heeft er een zitting van de Raad van State plaats gevonden, waarin beroep was aangetekend tegen de hiertoe opgelegde dwangsom. In de uitspraak van de Raad van State is geconcludeerd dat, gezien de samenloop van omstandigheden, de door de gemeente verleende bouwvergunning uit 1988 gaat over het gebruik ten behoeve van een burgerwoning (ECLI:NL:RVS:2005:AS3219). Het gebruik van de woning als burgerwoning was met deze uitspraak toegestaan, nu dit gebruik rechtstreeks voortvloeide uit de verleende bouwvergunning.

Vanwege de uitspraak van de Raad van State is niet verder handhavend opgetreden tegen het gebruik als burgerwoning. Echter is de strijdigheid met het bestemmingsplan tot op heden blijven bestaan omdat de bedrijfswoning feitelijk nog steeds in gebruik is als burgerwoning. Hierdoor valt het gebruik onder het zogenaamde overgangsrecht. Het overgangsrecht bepaalt dat gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht heeft echter maar een beperkte tijdsduur. In beginsel geldt het maar voor de duur van het bestemmingsplan waarin het overgangsrecht is opgenomen. Het is dus de plicht van de gemeente om te komen tot een passende planologische regeling.

Op 19 maart 2018 is door de eigenaar van het bedrijfsperceel aan de Haarenseweg 40 in Oisterwijk een principeverzoek ingediend om de bestemming van de bedrijfswoning te herzien naar ‘wonen’. In overleg met de eigenaar is vervolgens gezocht naar een oplossing en is deze gevonden in de toepassing van een objectgebonden overgangsrecht. Dit is een zogeheten uitsterfregeling waarbij het afwijkende gebruik is toegestaan is zolang als het afwijkende gebruik feitelijk plaatsvindt. Dit houdt in dat de woning als bedrijfswoning blijft bestemd maar dat, in afwijking van het verbod op burgerbewoning, gebruik door een burger wordt toegestaan tot het moment dat de burgerbewoning eindigt. De beëindiging van het gebruik vindt in dit geval plaats als de woning door de eigenaar van het bijbehorende bedrijf weer bewoond gaat worden. Op 20 juli 2021 heeft het college van Burgemeester en wethouders besloten om in principe medewerking te verlenen door het opnemen c.q. toevoegen van een objectgebonden overgangsrecht in het bestemmingsplan voor het gebruik van de bedrijfswoning aan de Haarenseweg 40 als burgerwoning.

Het geldend bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om een objectgeboden overgangsrecht toe te voegen. Vooruitlopend op een actualisatie van het bestemmingsplan voorziet deze partiele herziening van het bestemmingsplan in een passende planologische regeling voor het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning, door gebruik te maken van objectgebonden overgangsrecht.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Haarenseweg, ten noordoosten van de kern Oisterwijk. Het betreft het kadastraal perceel Oisterwijk, sectie B, kadastraal nummer 2664 en heeft een omvang van ca. 0,12 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0001.png"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Op de locatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld 29 juni 2011, herziening 16 april 2015) het geldend bestemmingsplan. Binnen dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd met de enkelbestemming 'Bedrijf'. Hiermee vormt het perceel 2664 één bedrijfsbestemming met de aangrenzende percelen 2665, 3381 en 3380. Daarnaast zijn op het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 7' en een maatvoering voor maximaal 2 wooneenheden opgenomen. Deze aanduidingen gelden op het gehele bestemmingsvlak 'Bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied'

Parapluplan Parkeren Oisterwijk

Daarnaast is op het plangebied ook het 'Parapluplan Parkeren Oisterwijk' van toepassing, dat op 4 oktober 2018 is vastgesteld, waarin een uniform juridisch kader is opgesteld om bepalingen op te nemen die verwijzen naar de beleidsregels voor parkeren. De toetsing aan parkeernormen komt verder aan bod in par. 4.9 Verkeer en parkeren.

Parapluplan Gebruik woningen en drinkwaterbeschermingsgebied

Tenslotte is op het plangebied ook het 'Paraplubestemmingsplan Gebruik woningen en drinkwaterbeschermingsgebied' van toepassing, dat op 7 februari 2022 is vastgesteld, waarmee de gemeente meer grip kan houden op de huisvesting van arbeidsmigranten. In dit paraplubestemmingsplan zijn de begrippen ‘wonen’, ‘woning’ en ‘huishouden’ gedefinieerd. Deze definities zijn zodanig geformuleerd dat logies voor arbeidsmigranten en kamerverhuur niet rechtstreeks zijn toegestaan. Dat betekent niet dat huisvesting van arbeidsmigranten geheel onmogelijk wordt gemaakt. Door middel van een buitenplanse afwijking kan huisvesting van arbeidsmigranten namelijk worden afgewogen en eventueel toegestaan

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plangebied en planvoornemen toegelicht. In Hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het overige relevante beleidskader en in Hoofdstuk 4 aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Tenslotte worden in Hoofdstuk 5 de juridische aspecten nader toegelicht en in Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planvoornemen

2.1 Omgeving van het plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van de kern van Oisterwijk. De Haarenseweg (ten noorden overgaand in de Oisterwijkseweg) is een verbindingsweg van de kern Oisterwijk met de kern van Haaren. Het plangebied, net gelegen buiten de bebouwde kom van Oisterwijk, grenst aan het bedrijvenpark Laarakkers aan de noordzijde van de kern. Ten noorden van de bedrijfsbestemming waar het plangebied deel uit maakt is langs de Oisterwijkseweg ook een concentratie van (agrarische) bedrijven gelegen. Voorbeelden hiervan zijn een tuinbouwbedrijf, een bloemist en een loon- en grondwerkersbedrijf.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De locatie Haarenseweg 40 maakt samen met de Haarenseweg 42, 44 en 46 deel uit van een (niet-agrarische) bedrijfsbestemming voor een hoveniersbedrijf. Aan de Haarenseweg 42 is eveneens een bedrijfswoning gelegen. De adressen Haarenseweg 44 en 46 omvatten samen het bedrijfsareaal van het bedrijf, alwaar zich een 3 tal bedrijfsgebouwen op bevinden.

De Haarenseweg 40 maakt al geruime tijd geen deel meer uit van de bedrijfsvoering en wordt feitelijk bewoond als een losstaande burgerwoning. Het overige gedeelte van het perceel is ingericht als prive tuin en middels een opgaande groenstroken afgeschermd van de omgeving.

De woning is ontsloten middels de Haarenseweg. Ten zuiden van het erf loopt een onverhard pad (Bossebaan), dat doorloopt langs de bedrijfsbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0003.png" Luchtfoto met ligging plangebied

2.3 Planvoornemen

De woning Haarenseweg 40 heeft in de huidige situatie geen directe binding met de naastgelegen bedrijfsactiviteiten (op Haarenseweg 44 en 46) alsmede de bedrijfswoning (Haarenseweg 42). Met het voornemen wordt het feitelijk gebruik van burgerbewoning van de bedrijfswoning Haarenseweg 40 planologisch geborgd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de huidige feitelijke situatie en de uitspraak van de Raad van State uit 2005.

2.4 Afwijken geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de bedrijfsbestemming zijn conform het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' uitsluitend twee bedrijfswoningen mogelijk. Gebruik als burgerwoning is niet mogelijk binnen het geldend bestemmingsplan. Om gebruik als burgerwoning mogelijk te maken en hiermee aan te sluiten op het feitelijk gebruik (en de uitspraak van de Raad van State) is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk, waarbij een specifieke aanduiding ten behoeve van objectgebonden overgangsrecht opgenomen wordt.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2024 in werking zal treden. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • a. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • b. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • c. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • d. Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • a. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • b. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • a. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.

Het planvoornemen betreft een lokale ontwikkeling. Er zijn daarmee niet direct rijksbelangen in het geding. Totdat de NOVI van kracht wordt, is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het planvoornemen voorziet in een kleinschalige planologische functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt, middels toevoeging van een objectgebonden overgangsrecht. Gelet hierop levert de SVIR geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012.

Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het plangebied is niet gelegen binnen zones en bijbehorende algemene nationale belangen, die aangewezen zijn in het Barro. Hiermee levert het Barro geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening; ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 juli 2017 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de ‘ladder duurzame verstedelijking’ opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten nagestreefd. Het instrument schrijft niet voor wanneer en waar wel of niet gebouwd mag worden, maar vraagt om een goede afweging van belangen, onder andere om te voorkomen dat er voor de leegstand wordt gebouwd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Voor woningbouwplannen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd indien deze stedelijke ontwikkeling ook 'nieuw' is.

Het planvoornemen voorziet in een kleinschalige planologische functiewijziging van een bedrijfswoning, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt, middels toevoeging van een objectgebonden overgangsrecht. Met deze toevoeging wordt er netto geen nieuwe woning toegevoegd aan het woningbestand van de gemeente Oisterwijk. Het voornemen is daarom niet ladderplichtig. Het Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking leveren geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld 18 december 2018) loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet (inwerkingtreding naar verwachting 1 januari 2024), waarbij iedere overheidslaag verplicht wordt een omgevingsvisie vast te stellen. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Het betreft ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de middellange (horizon 2030) en lange (horizon 2050) termijn. Naast deze specifieke ambities geldt als basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

De provincie Noord-Brabant ziet vooral kansen voor woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding van dit bestaand stedelijk gebied in steden en dorpen acht de provincie alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overweggingen en bij een concrete marktvraag. Herbestemmen is hierbij voor de provincie het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied.

De Omgevingsvisie vormt een zelfbindend beleidskader voor de provincie Noord-Brabant, waaruit regels voortvloeien die vastgesteld zijn in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Gelet op dit vormt de Omgevingsvisie Noord-Brabant geen belemmeringen voor het planvoornemen.

3.2.2 Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een partiële herziening van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van provinciale ruimtelijke tot 2025. De structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. De ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie is binnen de structuurvisie verdeeld naar 4 deelstructuren:

  • de groenblauwe structuur;
  • het landelijk gebied;
  • de stedelijke structuur;
  • de infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0004.png"

Uitsnede kaartbeeld 'Structurenkaart' (Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014)

Het plangebied is gelegen binnen de 'stedelijke structuur' (kernen in het landelijk gebied). De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. De vijf grote steden Tilburg, Breda, 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond, zijn met de omliggende suburbane gebieden uitgegroeid tot de brandpunten van de verstedelijking in Noord-Brabant. hier wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen. Samen vormen zij het stedelijk netwerk BrabantStad. De groene geleidingszones tussen de steden en (suburbane) kernen verbinden de steden met het omliggende landelijke gebied en vervullen een belangrijke rol als stedelijk uitloopgebied. Ook dat is een belangrijke kwaliteit van de stedelijke structuur in Brabant. In de stedelijke structuur wordt ingezet op:

  • 1. Concentratie van verstedelijking.
  • 2. Inspelen op demografische ontwikkelingen.
  • 3. Zorgvuldig ruimtegebruik.
  • 4. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit.
  • 5. Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur.
  • 6. Versterking van de economische clusters.

Met het planvoornemen vindt een planologisch-functionele wijziging plaats, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt, middels toevoeging van een objectgebonden overgangsrecht. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijk bestaande situatie en de uitspraak van de Raad van State van 2005 gerespecteerd. Het behouden van woning is passend binnen de structuur zoals deze is vastgesteld in de Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 heeft Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld, die vervolgens enkele malen partieel is herzien (geconsolideerde versie 1 oktober 2022). In deze planologische verordening zijn regels opgenomen voor verschillende ruimtelijke en planologische onderwerpen, waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en aanvragen omgevingsvergunningen.

De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

Één van de hoofdlijnen van de interim omgevingsverordening heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit komt er in de kern op neer dat geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied.

Op basis van de interim omgevingsverordening dient een aantal basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies gehanteerd te worden om invulling te kunnen geven aan een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving. Er dient rekening gehouden te worden met de volgende basisprincipes:

  • 1. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 2. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • 3. meerwaardecreatie;
  • 4. kwaliteitsverbetering van het landschap.

Het voornemen heeft uitsluitend betrekking op een functie-toevoeging in bestaande bebouwing. Er vindt geen toename van ruimtebeslag plaats en is derhalve sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het voornemen betreft een planologische functiewijzing van een bestaande woning, waarbij geen verdere fysieke ingrepen zijn voorzien en die ook niet leidt tot verdere fysieke effecten. Met het voornemen wordt recht gedaan aan de reeds jarenlange feitelijke situatie alsmede de uitspraak hieromtrent van de Raad van State. Hiermee wordt doelmatig gebruik van de bestaande woning geborgd. De woning is reeds met een robuuste groenstrook afgeschermd van haar omgeving, aanvullende landschapsinrichtingsmaatregelen worden niet noodzakelijk geacht.

Belangrijk voor de planlocatie is daarnaast de zonering van het agrarisch gebied, de groenblauwe mantel en het natuurnetwerk Brabant. Aan de zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet-agrarische functies. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van het natuurnetwerk Brabant of de groenblauwe mantel, maar is gelegen op de rand van het gemengd landelijk gebied binnen 'stedelijk gebied - landelijke kern', zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0005.png"

Uitsnede kaartbeeld 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' (Interim omgevingsverordening), plangebied gemarkeerd

Bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften op het vlak van wonen, werken en voorzieningen moeten de mogelijkheden binnen deze bestaande bebouwde ruimte opnieuw en beter benut worden. Daarbij gaat het om mogelijkheden voor inbreiding en herstructurering, intensivering van het ruimtegebruik en waar mogelijk toepassing van meervoudig ruimtegebruik.

Het planvoornemen sluit aan bij deze principes van duurzame stedelijke ontwikkeling, in die zin dat het leidt tot een doelmatige benutting van een bestaande locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen voorziet immers in een kleinschalige planologische functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt, middels toevoeging van een objectgebonden overgangsrecht. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijk bestaande situatie en wordt de uitspraak van de Raad van State van 2005 gerespecteerd. Er vindt geen splitsing in meerdere woonfuncties plaats en er is binnen het plangebied geen sprake van overtollige bebouwing.

Het voornemen wordt daarmee in lijn met de Interim Omgevingsverordening geacht.

Provinciale Staten hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld, die gezamenlijk met de omgevingswet in werking treedt, naar verwachting 1 januari 2024. In deze omgevingsverordening maakt het plangebied onderdeel uit van 'stedelijk gebied'.

Basis van het provinciale verstedelijkingsbeleid blijft dat nieuwe woningen in beginsel binnen het stedelijk gebied worden gerealiseerd, waar ook de voorzieningen aanwezig zijn. Daarnaast blijft het beleid gericht op zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van verdere verstening en verrommeling van het landelijk gebied en wordt blijvend terughoudend omgegaan met het verspreid toevoegen van nieuwe woningen in het landelijk gebied. Als een voormalige bedrijfswoning feitelijk door derden wordt bewoond, kan met een gebruiksbepaling burgerbewoning worden toegelaten. De functie blijft dan bedrijfswoning.

Gelet op bovenstaande is het voornemen ook passend binnen het voorgestane beleid in de Omgevingsverordening.

3.2.4 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) bevat het strategische milieu- en waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Daarnaast is voor het waterdomein ook het toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water, met name voor waterschappen. De beleidsdoelen zijn ondergebracht in drie integrale thema's: gezonde fysieke leefomgeving, veilige fysieke leefomgeving en groene groei. De verschillende wateronderwerpen zijn ondergebracht bij deze drie integrale thema's. Deze onderwerpen zijn:

  • 1. Voldoende en schoon water voor mens, dier en plant
  • 2. Aanvaardbare risico's vanuit hoogwater;
  • 3. Duurzame zoetwatervoorziening.

Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en een meer natuurlijke inrichting van de watersystemen (waaronder beekherstel en de aanleg van ecologische verbindingszones). Ook vanuit het provinciale beleid is steeds meer aandacht voor een klimaatbestendige stedelijke en landelijke ontwikkeling.

Het PMWP fungeert voor een aantal ruimtelijk relevante wateronderwerpen ook als structuurvisie. Het planvoornemen behoort niet tot één van deze onderwerpen, waardoor het PMWP geen directe doorwerking heeft op het planvoornemen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oisterwijk

De Omgevingsvisie Oisterwijk is vastgesteld op 22 december 2016 en vormt voor de gemeente de integrale visie waarin strategische hoofdkeuzen van beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn staan. Met de omgevingsvisie wil de gemeente een beleidskader opstellen, dat de inwoners, ondernemers én bestuurders inspireert. In het document worden de kaders omschreven, waarbinnen initiatiefnemers worden uitgenodigd om hun plannen op te stellen.

De visie dient hierbij als:

  • Inspiratie voor ondernemers, bestuurders en inwoners;
  • Richtinggevend kader voor het toekomstig gemeentelijk ruimtelijk ordeningsbeleid;
  • Toetsingskader voor individuele verzoeken en initiatieven die niet passen binnen de bestemmingsplannen;
  • Input voor overleg met de provincie en de regio over de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente;
  • Basis voor kostenverhaal (grondexploitatie-instrument).

Oisterwijk kent een hoog gewaardeerd woonklimaat. Dit goede woonklimaat heeft tot gevolg dat de woningprijzen in Oisterwijk relatief hoog zijn. Er is een behoefte in Oisterwijk naar verschillende type woningen. Een grote (maatschappelijke) opgave die op de gemeente afkomt zijn de veranderingen in de zorgvraag in combinatie met de vergrijzing. Dit kan niet uitsluitend via nieuwbouw worden gerealiseerd, maar vraagt ook om aanpassingen en vervanging van de bestaande woningvoorraad.

Gelet op de opgaven, het beschikbare programma en de ruimtelijke opgaven in de bebouwde kom (herstructurering/transformatie) is er in de basis geen aanleiding om nieuwe uitleglocaties aan te wijzen. Het benutten van bestaande stedelijke gebied is ook in lijn met het beleid van duurzame verstedelijking. Hierbij worden geen gebieden bebouwd met woningen die nu een groene of een speelinvulling hebben.

Het planvoornemen bestaat uit de planologisch-functiewijziging, waarbij het gebruik van een bestaande bedrijfswoning voor burgerwoning wordt toegestaan, middels objectgebonden overgangsrecht. Hiermee wordt er netto geen woning toegevoegd aan het woningbestand en invulling gegeven aan de feitelijke situatie. Gelet hierop ligt het planvoornemen in lijn met de Omgevingsvisie Oisterwijk.

3.3.2 Herijkte woonvisie 2011-2021 gemeente Oisterwijk

De woonvisie van de gemeente Oisterwijk, vastgesteld in 2011, is herijkt in 2016. In deze herijking zijn bepaalde accenten anders gelegd dan in 2011 en wordt een andere invulling aan de uitgangspunten gegeven. De herijkte woonvisie speelt in op demografische trends met betrekking tot de woningbehoefte zoals vergrijzing en ontgroening. De realisatie van meer woningen voor ouderen kan de trend van vergrijzing opvangen. Als ouderen doorstromen naar woningen die meer geschikt zijn voor senioren, ontstaat een grotere doorstroom op de woningmarkt.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt, middels toevoeging van een objectgebonden overgangsrecht. Hiermee wordt er netto geen woning toegevoegd aan het woningbestand en invulling gegeven aan de feitelijke situatie. Gelet hierop ligt het planvoornemen in lijn met de (herijkte) woonvisie 2011-2021 gemeente Oisterwijk.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. Het uitgangspunt voor de milieuzonering is hierbij de richtafstandenlijst in bijlage 1 van de VNG-publicatie.

'Rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'

De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een ‘rustige woonwijk’ of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als ‘gemengd gebied’ worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’.

Beoordeling planlocatie

Om te onderzoeken of omliggende bedrijven met het voornemen niet worden beperkt en ter plaatse van de burgerwoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat is door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant op 26 februari 2020 een akoestische notitie geschreven. Deze notitie is als Bijlage 1 bijgevoegd aan de toelichting van dit partieel herzieningsplan. Uit deze akoestische notitie blijkt dat in onderhavige situatie gesteld kan worden dat de woning Haarenseweg 40 is gelegen in een ‘gemengd gebied’.

Op grond van het bestemmingsplan ‘Bedrijven Oisterwijk’ zijn op de nabijgelegen bedrijventerreinen Kerkhoven en Laarakkers bedrijven toelaatbaar tot maximaal categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor bedrijven die vallen onder milieucategorie 3.2 geldt voor het omgevingstype ‘gemengd gebied’ een richtafstand van 50 meter.

De woning Haarenseweg 40 ligt gedeeltelijk binnen de akoestische invloedsfeer van de volgende bedrijven:

Sprendlingenstraat 57

Aan de Sprendlingenstraat 57 is op het bedrijventerrein Kerkhoven een transport, distributie en warehousing bedrijf gelegen op ca. 90 meter afstand van de woning. Dit bedrijf kan geschaard worden onder distributiecentra (SBI-code 52102) met een milieucategorie 3.1. De richtafstand voor geluid bedraagt 30 meter tot woningen die zich bevinden in een gemengd gebied. Richtafstanden voor geur en stof bedragen respectievelijk 10 en 0 meter.

Laarakker 5 en 7

Aan de Laarakker 5 en 7 is op het bedrijventerrein Laarakkers een transport, distributie en warehousing bedrijf gelegen, dat actief is in de branche van tandartsenpraktijken. De achterkant van het bedrijfspand dat ten zuiden ligt van de woning Haarenseweg 40 bevindt zich op circa 50 meter afstand van de woning. Het buitenterrein ligt op circa 42 meter afstand. Achter op het buitenterrein bevindt zich een fietsenstalling. Naast het bedrijfspand (westkant) kunnen personenauto’s worden geparkeerd. De bevoorrading en levering van goederen vindt plaats aan de voorzijde van het bedrijfspand aan de Laarakkerweg op circa 120 meter afstand van de woning. Dit bedrijf kan geschaard worden onder distributiecentra (SBI-code 52102) met een milieucategorie 3.1. De richtafstand voor geluid bedraagt 30 meter tot woningen die zich bevinden in een gemengd gebied. Richtafstanden voor geur en stof bedragen respectievelijk 10 en 0 meter.

Haarenseweg 44

Aan de noordoostzijde van de woning bevinden zich binnen de in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Oisterwijk’ aangegeven bedrijfsbestemming twee hoveniersachtige bedrijven. De achterzijde van de woning grenst op circa 15 meter afstand van het bedrijfsterrein van één van deze hoveniersbedrijven. De bedrijfsloods bevindt zich op circa 48 meter afstand van de woning. Dit bedrijf kan geschaard worden onder de bedrijfscategorie 'plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m2 (SBI-code 016), milieucategorie 3.1. Gezien de aard en omvang mag dit bedrijf geschaard worden onder milieucategorie 2 met een richtafstand voor geluid van 10 meter tot woningen, die zich bevinden in een gemengd gebied. De richtafstanden voor geur en stof bedragen respectievelijk 10 en 0 meter.

Geluidsimmissie vanwege bedrijven op grond van het Activiteitenbesluit Milieubeheer

De omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning beperkt in onderhavig geval de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet. Voor wat betreft het milieu-item geluid gelden voor bedrijfswoningen en burgerwoningen gelegen op een bedrijventerrein immers dezelfde geluidsgrenswaarden, conform het Activiteitenbesluit. Het voornemen leidt daarmee niet tot een andere beschermingssituatie van de woning. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Uit de akoestische notitie blijkt dat de woning aan de Haarenseweg 40 is niet gelegen binnen de richtafstanden van bovengenoemde omliggende bedrijven. Er kan gesteld worden dat bij de woning Haarenseweg 40 sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden met het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning de omliggende bedrijven niet belemmert. De bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het voornemen.

4.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Om deze reden kan de bodemkwaliteit nader worden beschouwd door middel van een verkennend bodemonderzoek bij realisatie van het planvoornemen.

Het planvoornemen betreft een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande (niet-agrarische) bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Met het planvoornemen verandert de gebruikssituatie als woning ter plekke van het plangebied niet. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat nader onderzoek naar de bodemsituatie met betrekking tot een goed woon- en leefklimaat niet noodzakelijk is. Het aspect bodem levert hiermee geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Geluidsbelasting kan conform de Wet geluidhinder uitgesplitst worden over wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Het planvoornemen ligt niet binnen geluidszones van spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen.

Om de akoestische consequenties van het mogelijk omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning op de locatie Haarenseweg 40 inzichtelijk te maken, is door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant op 26 februari 2020 een akoestische notitie geschreven. Deze notitie is als Bijlage 1 bijgevoegd aan de toelichting van dit partieel herzieningsplan. Uit deze akoestische notitie blijkt dat, uitgaande van de verkeersintensiteiten zoals deze zijn opgenomen in het regionale verkeersmodel BBMA 2019 (BrabantBrede ModelAanpak, de geluidbeslasting vanwege het wegverkeer ten hoogste 60 dB op de voorgevel van de woning Haarenseweg 40 bedraagt en ten hoogste 50 dB op de achtergevel. Bij deze geluidbelastingen is geen rekening gehouden met de toegestane aftrek van 5 dB voor het stiller worden van de voertuigen in de toekomst omdat de huidige geluidbelastingen zijn bepaald.

Op basis van art. 76 lid 3 Wet geluidhinder (Wgh) hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt ook het planologisch tevens mogelijk maken van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning voor burgerwoning. Voor het voornemen behoeft er dan ook geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande (niet-agrarische) bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Het beschermingsniveau van de woning verandert niet. Gezien hun ligging, beperkte omvang en relatief grote afstand van overige veehouderijbedrijven met dieren met een geuremissiefactor in de omgeving tot het plangebied kan zonder nader onderzoek geconcludeerd worden dat de (cumulatieve) geurcontouren van deze bedrijven het plangebied niet zullen overschrijden en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zie hiertoe ook onderstaande afbeelding van de achtergrondgeurbelasting met de planlocatie voorzien van een paarse stip.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0006.png"

Uitsnede achtergrondbelasting geurhinder, planlocatie paars gemarkeerd (bron: ODZOB)

Gelet hierop levert het aspect geur geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheidbuisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande (niet-agrarische) bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Het beschermingsniveau van de woning verandert niet.

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd, die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Er is derhalve geen sprake van belemmeringen vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen.

De planlocatie is tevens niet gelegen binnen het invloedsgebied van een ondergrondse buisleiding, waardoor ook de leidingen geen belemmering vormen voor het voornemen.

De planlocatie is bovendien gelegen op geruime afstand, buiten de geldende risicocontouren van omliggende spoorwegen en wegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De planlocatie is immers gelegen op 300 meter van de spoorlijn Tilburg - Boxtel/Eindhoven en 3.400 meter van de spoorlijn Tilburg - Den Bosch. Daarnaast is de planlocatie gelegen op 1.900 meter afstand van de A65 en meer dan 5 km van de A58.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het voornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wmb. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Met het planvoornemen verandert de gebruikssituatie als woning ter plekke van het plangebied niet. Er wordt geen woning toegevoegd of een bouwingreep gedaan. Het planvoornemen behoort automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2)en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool monitoringsronde 2020). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. Omdat geen gegevens nabij het plangebied beschikbaar zijn, is worst- case gebruik gemaakt van de gegevens van de dichtstbijzijnde rekenpunten ter hoogte van de N-624 (Sprendlingenstraat, zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0007.png"

Uitsnede NSL tool

  2020   2030   Maatgevende richtwaarde  
NO2   15,2   12,1   40  
PM10   16,8   14,8   32,5  
PM2,5   9,5   7,9   25  

Uit de NSL- monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de rekenpunten niet overschreden worden.

Voorliggend planvoornemen is aan te merken als NIBM. Uitgaande van de gemeten achtergrondconcentraties kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wmb. De Wmb staat derhalve de realisering van de woning niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

4.7 Gezondheid

4.7.1 Endotoxinen

Blootstelling aan stoffen uit de veehouderij (met name pluimvee- en varkenshouderijen in de omgeving) kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten. Volgens de Gezondheidsraad is endotoxine een goede indicator voor blootstelling van omwonenden van veehouderijen aan ontwikkeling van een landelijk toetsingskader is de notitie "Handelsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. In het toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen. Uitgangspunt van het toetsingskader is de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 voor endotoxinen. Hierdoor kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen.

In de nabijheid van de planlocatie zijn geen overige varkens- en pluimveehouderijen gesitueerd.

De planlocatie ligt ruimschoots buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom dergelijke bedrijven in de omgeving.

Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico en daarmee mogelijke belemmering voor het voornemen.

4.7.2 Geitenhouderijen

Op basis van verschillende VGO (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) - onderzoeken is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid (binnen een straal van ca. 1,5 tot 2,0 km) van een geitenhouderij gewoond wordt. Mede op basis hiervan geldt in de provincie momenteel een nieuwvestigings- en uitbreidingsverbod voor geitenhouderijen.

De rechtstreeks werkende (tijdelijke) verbodsregels op het uitbreiden van een geitenhouderij hebben geen directe invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven, in de nabijheid van geitenhouderijen. Er kan immers (nog) geen wetenschappelijk verband worden gelegd met een maximale blootstelling vanwege een aanvaardbaar of niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is hiervoor dan ook nog geen nader wettelijk toetsingskader en er bestaan geen concrete normen of aan te houden afstanden die in acht genomen moeten worden bij de vergunningverlening en/of bij de ruimtelijke planning. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient wel gemotiveerd te worden, dat er met betrekking tot gezondheidsaspecten geen sprake is van belemmeringen.

De afstand tot de meest nabijgelegen geitenhouderij bedraagt meer dan 3 km.

Vanwege deze grote afstand zal er geen sprake zijn van gezondheidsrisico's en is er geen nadere, meer specifieke afweging niet noodzakelijk.

4.7.3 Spuitzones

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een afstand te worden gehouden tussen gevoelige objecten en teeltgebieden, waar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt, die middels drift buiten de agrarische gronden terecht kan komen. Er zijn geen wettelijke bepalingen over de aan te houden afstand. Door de Raad van State wordt bij beoordeling van nieuwe ruimtelijke situaties vanwege drift een afstand van 50 meter aangehouden.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen gronden waar mogelijk sprake is van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Het aspect spuitzones vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Natuur

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000- gebieden.

In deze paragraaf worden het aspect gebiedsbescherming en soortenbescherming los van elkaar beschouwd. In de subparagraaf gebiedsbescherming wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming. In de subparagraaf soortenbescherming wordt ingegaan op de (mogelijke) aanwezigheid van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet Natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt (NNB of Natura 2000).

Natuur Netwerk Brabant

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van gronden behorend bij het Natuurnetwerk Brabant of de ecologische verbindingszones van het Natuurnetwerk Brabant.

Schadelijke effecten op deze gronden zijn, gezien de aard en kleinschaligheid van het planvoornemen, hiermee uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0008.png"

Uitsnede kaartbeeld Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, kaartbeeld natuur (met in groen NNB) (bron: Ruimtelijke Plannen)

Natura 2000

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen of in directe nabijheid van Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'de Leemkuilen', als onderdeel van het Natura 2000 gebied 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' (2,3 km ten noordwesten van het plangebied) en 'de Kampina/Oisterwijkse Vennen' (1,2 km ten zuidoosten van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPHaarenseweg40-ON01_0009.png" Als een (bouw)project significant negatieve effecten veroorzaakt op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in een Natura2000-gebied als gevolg van stikstofemissie of andere effecten is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist (zie artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming).

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Het voornemen voorziet hierbij niet in aanvullende sloop- of bouwingrepen. Netto wijzigt er niets aan de emissie van stikstof in de gebruiksfase. Gelet hierop is het uit te sluiten dat de planologisch-functionele wijziging voorziet in een toename van stikstofemissie en mogelijke schadelijke stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.

4.8.2 Soortenbescherming

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt of en in welke mate beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. De bestaande woning blijft hiermee behouden en er worden geen sloopmaatregelen getroffen. Ook vinden er geen bouwingrepen plaats die een mogelijk negatief effect kunnen hebben op habitats van beschermde soorten.

4.8.3 Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat er met betrekking tot de Wet natuurbescherming geen strijdigheden zijn te verwachten zowel op het gebied van gebiedsbescherming als op de soortenbescherming.

4.9 Verkeer en parkeren

Ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening is een onderbouwing van de verkeerskundige ontsluiting en parkeerruimte noodzakelijk. Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Er wordt geen woning toegevoegd en er verandert verder niets aan de verkeerskundige en ontsluitingssituatie.

Verkeer

De bestaande woning is georiënteerd op de Haarenseweg, waarop de woning ook wordt ontsloten.

De Haarenseweg betreft een doorgaande ontsluitingsweg en biedt ruim voldoende capaciteit om de bestaande verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is voor de gemeente Oisterwijk parkeren op eigen terrein het uitgangspunt. Een parkeerbehoefte kan berekend worden op de minimale of maximale grens van de kencijfers. Conform de Nota Parkeernormen 2016 is de minimale grens voor de gemeente Oisterwijk het uitgangspunt. Voor een vrijstaande koopwoning (rest bebouwde kom, weinig stedelijk) is de vastgestelde parkeernorm (conform de Nota Parkeernormen 2016) 2,3.

De bestaande inrit biedt voldoende ruimte om te voorzien in 2,5 parkeerplaats voor auto's. Er kan dus op eigen terrein voorzien worden in de geldende parkeernormering.

Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden concluderend dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Dit uitgangspunt is vertaald in de Erfgoedwet. Hierin is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Met het planvoornemen zijn geen fysieke bodemingrepen voorzien.

Daarnaast is het gehele plangebied op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart (vastgesteld in 2018) aan te merken als een gebied zonder archeologische verwachting, waardoor er geen archeologische voorschriften van toepassing zijn. Er geldt wel een meldingsplicht voor de bouwwerkzaamheden.

Gelet op het voorgaande levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.11 Cultuurhistorie

In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft hiertoe in haar Interim omgevingsverordening Noord-Brabant cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangeduid. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een dergelijk aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied. In het plangebied zijn ook geen overige cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen, die met het voornemen mogelijk aangetast zouden kunnen worden. De Haarenseweg vormt samen met de laanbeplanting een historisch geografisch element van redelijk hoge waarde. Met het voornemen vindt geen aantasting van deze cultuurhistorische waarden plaats.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Met het planvoornemen zijn geen verdere fysieke bodemingrepen voorzien.

Gelet op bovenstaande zijn er geen cultuurhistorische belemmeringen of bezwaren voor het uitvoeren van het planvoornemen.

4.12 Leidingen

Door de plangebieden lopen geen planologisch relevante leidingen. De leidingen vormen dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivering van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Met het planvoornemen zijn geen fysieke bodemingrepen voorzien danwel wijzigingen in de waterhuishoudkundige situatie.

Er wordt niet voorzien in een toename van verhard oppervlak. In de nabijheid zijn geen watergangen gesitueerd, met uitzondering van een A-watergang ten zuiden van het plangebied. Het voornemen leidt niet tot bodemingrepen of andere wijzigingen ten opzichte van deze watergang. Huishoudelijk afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de bestaande riolering.

Het voornemen leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed.

Als uitgangspunt gelden voor plannen onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld.

Het planvoornemen bestaat uit een planologisch-functiewijziging, waarbij wordt toegestaan dat een bestaande bedrijfswoning ook voor burgerbewoning mag worden gebruikt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de feitelijke huidige situatie. Deze planologische wijziging betreft geen m.e.r.beoordelingsplichtige activiteit, zoals omschreven in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r..

Aangezien het voornemen niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000 gebieden is het opstellen van een passende beoordeling niet noodzakelijk. Daarnaast blijkt dat de locatie, aard en omvang van het voornemen ook niet leiden tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Gelet op bovenstaande is het opstellen van een nadere vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk. In bovenstaande paragrafen is de ontwikkeling getoetst aan milieuplanologische randvoorwaarden. Het milieubelang is in voldoende mate is afgewogen, hieruit volgt dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen, tenzij dit anderszins is geregeld, bv. middels een anterieure realisatieovereenkomst.

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Hiertoe wordt voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemers een anterieure overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemers komt. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.

Omdat er echter een anterieure overeenkomst wordt afgesloten met de initiatiefnemers, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het concept ontwerp partieel herzieningsplan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) voorgelegd aan vooroverlegpartners. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Het waterschap heeft aangegeven dat er geen waterschapsbelangen in het geding zijn.

Omgevingsdialoog

In het kader van de vereiste omgevingsdialoog zijn de directe buren door de initiatiefnemer in een vroeg stadium geïnformeerd over het voornemen, waarbij ieder de mogelijkheid had een reactie te geven.

Er zijn in totaal 5 reacties ontvangen. De binnengekomen reacties waren veelal informerend van aard.

Enkele omwonenden waren bezorgd over mogelijke inperking van hun bestaande rechten en ontwikkelingsmogelijkheden.

De voorziene ontwikkeling leidt echter niet tot extra belemmeringen voor omwonenden.

Daarnaast werd verzocht om het plangebied uit te breiden ten behoeve van een gewenste soortgelijk bestemmingswijzigingsverzoek.

Een dergelijk verzoek valt echter buiten de reikwijdte van dit herzieningsplan. Hiervoor dient een afzonderlijk verzoek en eventueel bijbehorende r.o. procedure te worden doorlopen. 

De binnengekomen reacties zijn persoonlijk beantwoord, maar hebben niet tot een inhoudelijke wijziging geleid van het ontwerp partieel herzieningsplan.

Volledigheidshalve is een verslag van de omgevingsdialoog als bijlage 2 bij de toelichting van dit ontwerp partieel herzieningsplan opgenomen.

Tervisielegging ontwerpplan

Dit ontwerp partieel herzieningsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd conform afdeling 3.4 van de Awb. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Eventuele zienswijzen zullen worden samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording.

Vaststelling definitief bestemmingsplan

Met inachtneming van de eventuele zienswijzen wordt het partieel herzieningsplan door het college van Burgemeester & Wethouders vastgesteld.

Na vaststelling door college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het vastgestelde partiele herzieningsplan ligt na bekendmaking wederom 6 weken ter inzage.

Inwerkingtreding en beroepstermijn

Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het partieel herzieningsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het partieel herzieningsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Algemeen

Het voorliggende partieel herzieningsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn.

6.2 Bestemmingen

Na vaststelling van dit partieel herzieningsplan blijven voor de betreffende gronden de bestemming 'Bedrijf' en de daarbij behorende regels uit de geldende bestemmingsregeling van toepassing.

Met onderhavig partieel herzieningsplan wordt uitsluitend navolgende gebiedsaanduiding op de verbeelding toegevoegd: 'overige zone - objectgebonden overgangsrecht '. Hiermee wordt het feitelijke gebruik van de bestaande bedrijfswoning voor burgerwoondoeleinden planologisch geborgd, met een objectgebonden overgangsrecht. Indien het gebruik van de bedrijfswoning voor burgerwoondoeleinden voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken vervalt de toestemming en is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten en mag de bedrijfswoning uitsluitend als bedrijfswoning worden benut.

De overige in het moederplan 'Buitengebied' opgenomen bestemming ('Bedrijf') en aanduidingen blijven voor de betreffende percelen onverkort van toepassing.

Er zijn in dit partieel herzieningsplan ook geen andere juridische regelingen opgenomen. Dit betekent dat alle relevante bepalingen uit het moederplan, het bestemmingsplan 'Buitengebied', evenals de bepalingen uit de paraplubestemmingsplannen 'Gebruik woningen en drinkwaterbeschermingsgebied' en 'Parkeren Oisterwijk' tevens van toepassing zijn. Voor toetsing aan de planregels moet derhalve ook deze plannen worden geraadpleegd.